EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0337

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake minimumeisen voor hergebruik van water

COM/2018/337 final - 2018/0169 (COD)

Brussel, 28.5.2018

COM(2018) 337 final

2018/0169(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake minimumeisen voor hergebruik van water

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2018) 249 final}
{SWD(2018) 249 final}
{SWD(2018) 250 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Water geldt binnen de EU als schaarse hulpbron: een derde van het EU-grondgebied wordt geconfronteerd met watertekort. Als gevolg van de toenemende vraag onder de bevolking en vanwege klimaatverandering zal de toereikende kwantitatieve en kwalitatieve beschikbaarheid van water in de toekomst alleen nog maar een groter probleem worden voor Europa. De onttrekking van overmatige hoeveelheden water, in het bijzonder ten behoeve van irrigatie in de landbouwsector 1 , maar ook voor industrieel gebruik en stadsontwikkeling, vormt een van de grootste risico's voor de watersituatie binnen de EU, terwijl de beschikbaarheid van water van een geschikte kwaliteit een cruciale voorwaarde is voor groei in economische sectoren die van water afhankelijk zijn, en voor de samenleving in het algemeen. De gevolgen die de periode van droogte in 2003 heeft gehad voor de economie — en die met name voelbaar waren in de mediterrane landen, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk — is geschat op minstens 8,7 miljard EUR, gemeten als geschatte verliezen die rechtstreeks aan de droogte te wijten waren (EC, 2007). Naast de onmiddellijke effecten van droogte zoals landbouw- en infrastructurele schade kunnen minder rechtstreekse effecten zoals terughoudendheid om te investeren in een risicogebied eveneens serieuze economische gevolgen met zich meebrengen.

De frequentie en intensiteit van droogten en de daardoor veroorzaakte schade aan het milieu en de economie zijn als gevolg van klimaatverandering in de afgelopen dertig jaar drastisch toegenomen. Tussen 1976 en 2006 is het aantal door droogte getroffen mensen en gebieden met bijna 20 % toegenomen en bedroegen de totale kosten van die droogten 100 miljard EUR (EC, 2012). De droogteperioden van de zomer van 2017 kunnen dienen als nadere illustratie van de omvang van de economische schade; alleen al de Italiaanse landbouwsector voorspelde een verlies van 2 miljard EUR 2 . Naar verwachting zal deze trend aanhouden met dien verstande dat waterschaarste niet langer beperkt zal blijven tot een paar uithoeken in Europa, maar vandaag de dag al een kopzorg is voor de hele EU met beduidende gevolgen voor het milieu en de economie. Dit kan op zijn beurt een nadelige uitwerking hebben op het concurrentievermogen en de doelmatige werking van de interne markt. Als antwoord op dit probleem dienen de watervoorraden in Europa efficiënter te worden beheerd. De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over waterschaarste en droogte 3 stelt een hiërarchie van maatregelen vast die lidstaten in overweging zouden moeten nemen bij het beheer van waterschaarste en droogte, waarbij de Commissie benadrukt dat waterbesparing prioriteit dient te krijgen en alle mogelijkheden van een efficiënter watergebruik dienen te worden verkend. In het kader van een integrale benadering van waterbeheer biedt — naast het zuiniger omspringen met water — gezuiverd afvalwater afkomstig van stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties een betrouwbaar alternatief voor diverse doeleinden. Van die doeleinden heeft die van landbouwirrigatie het grootste potentieel wat betreft een bredere toepassing van hergebruikt water en wat betreft de bijdrage aan de bestrijding van waterschaarste in Europa. Het hergebruiken van gezuiverd afvalwater heeft doorgaans geringere milieueffecten dan bijvoorbeeld de omleiding of ontzilting van water, en biedt een scala aan voordelen voor het milieu, de economie en de maatschappij. Een ander effect is dat hierdoor de levenscyclus van water wordt verlengd, waardoor watervoorraden worden gespaard, hetgeen geheel conform de doelstellingen van de circulaire economie is. Het moge duidelijk zijn dat hergebruik van water alleen, als enige maatregel, niet voldoende zou zijn om waterschaarste in de EU op te lossen, maar er is nog veel ruimte om het hergebruik te verhogen, en de mate van hergebruik verschilt bovendien per lidstaat sterk.

De algemene doelstelling is om — in het kader van de aanpassing aan klimaatverandering — bij te dragen aan de strijd tegen waterschaarste in de hele EU, met name door een bredere toepassing van hergebruikt water, in het bijzonder voor landbouwirrigatie, waar dit maar relevant en kosteneffectief is, zonder afbreuk te doen aan een hoog niveau van volksgezondheid en milieubescherming. Het vaststellen van geharmoniseerde minimumeisen (met name belangrijke parameters voor referentiepathogenen) voor de kwaliteit van teruggewonnen water en het monitoren zullen, in combinatie met geharmoniseerde risicobeheertaken, zorgen voor een gelijk speelveld voor iedereen die bij hergebruik van water betrokken is en voor alle getroffenen, verhinderen dat het vrije verkeer van landbouwproducten die zijn geïrrigeerd met teruggewonnen water wordt belemmerd, waarborgen dat gezondheid en milieu worden beschermd en zullen daarmee ook zorgen voor een groter vertrouwen in het hergebruik van water. Het voorgestelde instrument kan ertoe leiden dat naar schatting 6,6 miljard m3 per jaar aan hergebruikt water voor landbouwirrigatie wordt gebruikt, ten opzichte van 1,7 miljard m3 per jaar zonder EU-rechtskader. Hergebruik van meer dan 50 % van het totale watervolume afkomstig van afvalwaterzuiveringsinstallaties in de EU dat in theorie beschikbaar is voor irrigatie zal zorgen voor dat er meer dan 5 % minder water wordt onttrokken aan waterlichamen en grondwater, wat op zijn beurt zal leiden tot een daling van het totale watertekort met ruim 5 %. Door nu op te treden kunnen we watertekort, waar dit vandaag de dag in de EU inmiddels realiteit is, helpen verminderen en worden ook exploitanten en boeren in die delen van de EU die in de komende jaren en decennia in toenemende mate zullen worden geconfronteerd met watertekort ook erop voorbereid om in actie te komen.

In de mededeling van de Commissie "Een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren" (COM(2012) 673) werd de noodzaak reeds erkend om het probleem op EU-niveau te benaderen. Uit een controle van de resultaatgerichtheid van het zoetwaterbeleid van de EU (SWD(2012) 393), waarvan de uitkomsten werden gepubliceerd in november 2012 en die mede als basis diende voor de blauwdruk, kwam als slotsom naar voren dat "er meer gebruik moet worden gemaakt van alternatieve watervoorzieningsmogelijkheden met een gering milieueffect" om waterschaarste aan te pakken. In de mededeling van de Commissie "Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM(2015) 614), werd een aantal maatregelen geopperd om hergebruik van water te stimuleren. Een daarvan behelsde de voorbereiding van een wetgevingsvoorstel inzake minimumeisen voor hergebruik van water voor irrigatie en de aanvulling van grondwater. Dit voorstel is opgenomen in het werkprogramma van 2017 en 2018 van de Europese Commissie aangezien het bijdraagt aan de beleidsprioriteiten van de Commissie ter bevordering van een meer circulaire economie. Daarnaast kan het voorstel dienen als aanvulling op de voorgenomen modernisering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. 4 Ten slotte draagt de voorgestelde verordening bij aan de uitvoering door de EU van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG's of Sustainable Development Goals), in het bijzonder SDG 6 inzake schoon water en sanitaire voorzieningen, waarin als doel is gesteld om vóór 2030 een substantiële toename van recycling en veilig hergebruik van water te realiseren.

In zijn conclusies inzake de mededelingen van de Commissie over de blauwdruk en de circulaire economie en in zijn conclusies over duurzaam waterbeheer (11902/16) nam de Raad met belangstelling kennis van het voornemen om te komen tot een nieuw wetgevingsvoorstel met betrekking tot hergebruik van water. Voorts riepen het Europees Parlement in zijn resolutie van september 2015 over het vervolg op het Europees burgerinitiatief Right2Water en het Comité van de Regio's in zijn advies van december 2016 over "Een doeltreffend waterbeheersysteem: een benadering van innovatieve oplossingen" de Commissie op om een rechtskader op te stellen inzake hergebruik van water.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Momenteel wordt hergebruik van water specifiek vermeld en aangemoedigd in bepalingen van twee bestaande EU-instrumenten. Daarin staan echter geen specifieke voorwaarden vermeld voor hergebruik.

·De kaderrichtlijn water (2000/60/EG, KRW): in bijlage VI, deel B van deze kaderrichtlijn wordt hergebruik van water genoemd als een van de mogelijke aanvullende maatregelen;

·De richtlijn behandeling stedelijk afvalwater (91/271/EEG, UWWTD): waarvan artikel 12 bepaalt dat — als deelvoorwaarde voor lozingen van afvalwater "gezuiverd afvalwater [indien mogelijk dient] te worden hergebruikt. De afvoertrajecten dienen van dien aard te zijn dat de nadelige gevolgen voor het milieu minimaal zijn.".

In de kaderrichtlijn water wordt de aanpak van waterschaarste als een van de belangrijkste aspecten van waterbeheer aangemerkt. In deze wettekst wordt onder meer als centraal doel geformuleerd om uiterlijk in 2015 een goede toestand van de wateren in Europa te hebben bereikt. Volgens de kaderrichtlijn worden lidstaten geacht om een beeld te geven van de toestand van hun water aan de hand van de belasting door menselijke activiteit en "maatregelenprogramma's" in te stellen om de beoogde goede toestand te bereiken. Deze programma's maken deel uit van stroomgebiedbeheerplannen, die om de zes jaar dienen te worden geëvalueerd en aan de Europese Commissie te worden gerapporteerd. In 2007 werd in het EU-beleid inzake waterschaarste en droogte (COM(2007) 414) uitvoeriger ingegaan op de inpassing van planning inzake waterschaarste in stroomgebiedbeheerplannen, waaronder het vaststellen van gepaste waterprijzen en ecologische vereisten voor rivieren. In de kaderrichtlijn werd gedetailleerd de hiërarchie van maatregelen beschreven die lidstaten in overweging dienen te nemen in verband met het beheer van waterschaarste en droogte, waarbij maatregelen voor waterbesparing en -efficiëntie prioriteit verdienen en aanvullende infrastructuren voor watervoorziening alleen als optie in beeld komen als alle overige opties zijn uitgeput. De voorgestelde verordening inzake hergebruik van water moet worden gezien binnen een dergelijke integrale benadering van waterbeheer. Daarnaast zal de voorgestelde verordening een aanvulling zijn op de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater.

Een voorstel voor een verordening zou — zonder afbreuk te doen aan het niveau van milieubescherming — een coherente aanvulling zijn op het bestaande EU-rechtskader inzake water, met name:

·de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn milieukwaliteitsnormen, de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, de zuiveringsslibrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, en de nitratenrichtlijn;

·voedselveiligheid, met name de verordening inzake levensmiddelenhygiëne.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De algemene doelstelling van het voorstel stemt geheel overeen met het 7e Milieuactieprogramma 5 en, op mondiaal niveau, met Agenda 2030 van de Verenigde Naties voor duurzame ontwikkeling en met de verwezenlijking van duurzame-ontwikkelingsdoelstelling nr. 6 "Verzeker toegang tot water en sanitaire voorzieningen voor iedereen", in het bijzonder ten aanzien van de volgende twee doelen:

·de waterkwaliteit tegen 2030 verbeteren door verontreiniging te beperken, de lozing van gevaarlijke chemicaliën en materialen een halt toe te roepen en de uitstoot ervan tot een minimum te beperken, het aandeel van onbehandeld afvalwater te halveren en recyclage en veilige hergebruik wereldwijd aanzienlijk te verhogen;

·de efficiëntie van het watergebruik in alle sectoren tegen 2030 aanzienlijk te verhogen en het duurzaam winnen en de beschikbaarheid van zoetwater te garanderen om een antwoord te bieden op de waterschaarste en om het aantal mensen dat gebukt gaat onder waterschaarste aanzienlijk te verminderen.

Het voorstel is bedoeld om bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van een aantal andere EU-beleidslijnen, in het bijzonder beleid op het gebied van aanpassingen aan klimaatverandering en ramppreventie en het vlaggenschipinitiatief "Efficiënt gebruik van hulpbronnen" in het kader van de Europa 2020-strategie.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (oud artikel 175 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap), aangezien de primaire doelstelling als volgt luidt: het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens, bijdragen aan een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en bevordering van maatregelen op internationaal niveau om het hoofd te bieden aan regionale en mondiale milieuproblemen en in het bijzonder het tegengaan van klimaatverandering. Van het voorstel wordt tevens verwacht dat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de werking van de interne markt.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De EU en de lidstaten bezitten een gedeelde bevoegdheid om milieu en gezondheid op het gebied van water te reguleren. Dit betekent dat de EU alleen wetgevende bevoegdheden heeft voor zover de verdragen dit toestaan en met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en evenredigheid.

De doelstellingen van deze verordening, te weten de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens tegen nadelige gevolgen van eventuele verontreiniging van teruggewonnen water, worden gerealiseerd door het vaststellen van minimumeisen voor waterkwaliteit, controles en preventieve maatregelen en de belangrijkste risicobeheertaken op Unieniveau.

Ten aanzien van milieubescherming is het op EU-niveau treffen van maatregelen voor waterbeheer eveneens gerechtvaardigd, aangezien 60 % van de rivieren binnen de EU grensoverschrijdend zijn en door minimaal 2 en maximaal 19 landen (Donau) lopen; het is daarom niet voldoende wanneer er door een of een paar lidstaten maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld met betrekking tot kwantitatieve aspecten van waterbeheer en grensoverschrijdende waterverontreiniging. Bovendien zullen de technische belemmeringen voor hergebruik van water en de daarmee gepaard gaande kosten waarschijnlijk onnodig hoog uitvallen als lidstaten ieder voor zich handelen.

Dat de EU zelf met maatregelen komt op het gebied van hergebruik van water voor landbouwirrigatie is gerechtvaardigd om te voorkomen dat er in verschillende rechtsgebieden andere eisen gelden, waardoor een ongelijk speelveld ontstaat (bijv. tussen boeren en telers) en er hindernissen voor de interne markt worden opgeworpen, in het bijzonder voor primaire landbouwproducten. Daarnaast kunnen verschillen in voorschriften ook worden gebruikt als argument om de invoer van voedingsproducten uit lidstaten waarvan wordt vermoed dat die minder strenge eisen hanteren, te beperken, zoals het geval was tijdens de uitbraak van de E. coli-bacterie in 2011 6 . De huidige situatie is geen garantie voor een gelijk speelveld voor de voedselproducenten uit verschillende landen; in het huidige EU-regelgevingskader blijven de specifieke modaliteiten van met gezuiverd afvalwater geïrrigeerde landbouwproducten vooralsnog buiten beschouwing. Dat dergelijke belemmeringen op EU-niveau worden aangepakt, rekening houdend met EU-beleid inzake voedselveiligheid, gezondheid, landbouw, klimaat en energie, is dan ook gepast.

Dat de EU maatregelen treft is verder gerechtvaardigd omdat verschillende en wisselende voorschriften in afzonderlijke rechtsgebieden een belemmering vormen voor de totstandkoming van een gelijk speelveld voor investeringen op het gebied van innovatie en hergebruik van water. Het is onwaarschijnlijk dat nationale toezichthouders in staat zullen zijn de harmonisatie van hun regelgevingsvereisten te coördineren, omdat het aantal betrokken lidstaten te groot is, en toeneemt.

Evenredigheid

De voorgestelde verordening inzake minimumeisen voor hergebruik van water, in het bijzonder voor landbouwirrigatie is, samen met andere maatregelen van niet-regelgevende aard, zoals vermeld in het actieplan voor de circulaire economie, een evenredig antwoord op de doelstelling om de ontwikkeling van een veilig hergebruik van gezuiverd afvalwater te stimuleren. De voorgestelde verordening gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. NB: het recht van de lidstaten om te bepalen hoe sterk hergebruik van water wordt aangemoedigd, blijft onverlet.

Gezuiverd afvalwater kan voor velerlei doeleinden worden gebruikt. In de mededeling van de Commissie "Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie" (COM/2015/614) en in de effectbeoordeling werd landbouwirrigatie aangemerkt als het belangrijkste potentiële deel van de vraag naar hergebruikt water, met het grootste potentieel wat betreft een grotere marktacceptatie, vermindering van schaarste en EU-relevantie.

Keuze van het instrument

In de effectbeoordeling voor dit voorstel zijn alle rechtsinstrumenten in aanmerking genomen: wijziging van een van de bestaande richtlijnen, een nieuwe richtlijn of verordening, of richtsnoeren.

Bij het overwegen van nieuwe wetgeving inzake het hergebruik van water is gekeken naar de mogelijkheid van wijziging van het bestaande kader waarin hergebruik van water reeds wordt genoemd, en met name de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater. Een gewijzigde of nieuwe richtlijn zou echter door alle lidstaten omgezet moeten worden in de nationale wetgeving. Hergebruik van water is weliswaar een veelbelovende mogelijkheid voor veel lidstaten, maar slechts zes (Cyprus, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië en Portugal) hebben momenteel voorschriften voor hergebruik van water geïmplementeerd (in wetgeving of in nationale normen van niet-regelgevende aard). Een gewijzigde of een nieuwe richtlijn zou door alle lidstaten in nationale wetgeving omgezet moeten worden, en zou de nodige flexibiliteit moeten bieden voor de omzetting van de eisen. Hoewel op deze manier rekening wordt gehouden met de verschillen binnen de EU, zou dit een ernstige beperking betekenen niet alleen voor het behalen van de doelstellingen, en dan in het bijzonder ten aanzien van de minimale mate van harmonisatie van de vereisten voor teruggewonnen water en de methodiek voor het uitvoeren van risicobeheer, maar ook voor het tot stand brengen van een gemeenschappelijk gelijk speelveld. Op deze beperking werd reeds gewezen in de effectbeoordeling van de "Blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren", waarin een verordening uiteindelijk de enige beleidsoptie op het gebied van regelgeving was die gedetailleerd werd geëvalueerd. Flexibiliteit ten behoeve van aanpassing aan de lokale context, wat het voornaamste argument lijkt voor een richtlijn of wijziging van een richtlijn, kan worden bereikt met andere middelen, met name de voorgestelde invoering van een gemeenschappelijk risicobeheer.

Ten aanzien van de vorm van het rechtsinstrument komt uit de effectbeoordeling naar voren dat zowel een richtlijn als een verordening een geschikt instrument zou kunnen zijn, met elk zijn eigen voor- en nadelen. Een verordening is geschikter voor het stimulerende karakter van het initiatief, in het bijzonder voor die lidstaten waar het hergebruik van water nuttig lijkt of waar sterke zakelijke belangen spelen om technologieën voor hergebruik van water te ontwikkelen. Een richtlijn zou meer flexibiliteit voor strengere nationale eisen kunnen bieden, terwijl alle lidstaten in hogere mate worden belast met een omzettingsplicht, ondanks het feit dat hergebruik van water momenteel niet voor alle lidstaten relevant is.

Uiteindelijk is gekozen voor de verordening als meest aangewezen rechtsinstrument om de doelstellingen te behalen, en wel om de volgende redenen:

·een verordening is niet alleen rechtstreeks van toepassing op lidstaten, maar ook op het bedrijfsleven, waarmee de marktacceptatie wordt bevorderd, mogelijk zelfs in die lidstaten waar waterschaarste vooralsnog geen probleem is, maar waar wel goede "groene" technologieën worden geproduceerd. Dit zou een positieve uitwerking kunnen hebben op onderzoek en innovatie en op de ontwikkeling van de beste technologieën en nieuwe zakelijke kansen op de interne markt;

·een verordening treedt veel sneller in werking dan een eventuele toekomstige wijziging van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater (waarvoor de afronding van de lopende evaluatie staat gepland in 2019; een eventueel later wetgevingsvoorstel tot wijziging is alleen mogelijk na een effectbeoordelingsprocedure), waardoor de primaire doelstelling — waterschaarste aanpakken — eerder wordt gerealiseerd.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In de mededeling van de Commissie "Een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren" (COM(2012) 673) werd de noodzaak reeds erkend om het probleem op EU-niveau te benaderen. In een controle van de resultaatgerichtheid van het zoetwaterbeleid van de EU (SWD(2012) 393), waarvan de uitkomsten werden gepubliceerd in november 2012 en die mede aan de basis heeft gestaan van de blauwdruk, is geëvalueerd in hoeverre de maatregelen die op het gebied van milieu en andere beleidsterreinen zijn getroffen de doelstellingen hebben bereikt die reeds in het kader van het waterbeleid waren overeengekomen. Ook werden hierin de voornaamste aan te vullen leemten in kaart gebracht om milieudoelstellingen efficiënter te verwezenlijken. Ten aanzien van het hergebruik van afvalwater kwam uit de controle van de resultaatgerichtheid als slotsom naar voren dat "er meer gebruik moet worden gemaakt van alternatieve watervoorzieningsmogelijkheden met een gering milieueffect" om waterschaarste aan te pakken.

Raadpleging van belanghebbenden

Het raadplegingsproces voor een eventueel nieuw EU-initiatief voor hergebruik van water ging van start in 2012 en werd tot juli 2017 in diverse vormen voortgezet — zowel georganiseerd als ad hoc. De uitvoering van de raadplegingsstrategie omvatte het verzamelen en analyseren van inbreng afkomstig van vele verschillende belanghebbenden en twee openbare raadplegingen via het internet.

Op de eerste openbare raadpleging via het internet liep van 30 juli tot 7 november 2014 kwamen 506 reacties. De tweede raadpleging via het internet liep van 28 oktober 2016 tot 27 januari 2017 en was gericht op de meer gedetailleerde beleidsopties om minimumeisen vast te stellen voor hergebruikt water voor irrigatie en grondwateraanvulling. In totaal werden daarop 344 reacties ontvangen. In de openbare raadplegingen via het internet in 2016 en 2014 was 60 % tot 80 % van alle respondenten voorstander van een EU-regelgevingskader. Daarnaast was ruim 80 % van de respondenten bij de openbare raadpleging via het internet van 2014 van mening dat wettelijk verplichte minimumnormen voor hergebruik van water een doeltreffend middel is om de veiligheid voor gezondheid en milieu te waarborgen. De respondenten die het meest voorstander zijn van een EU-verordening als instrument zijn, in beide raadplegingen, vertegenwoordigers van private ondernemingen uit de sanitaire sector, de drinkwatersector, de voedingsindustrie en de milieusector, en/of afkomstig uit zuidelijke EU-lidstaten.

Onder de respondenten wordt hergebruik van water algemeen gezien als een goede optie voor irrigatiedoeleinden of voor het aanvullen van watervoerende lagen met betrekking tot de beschikbaarheid van watervoorraden, in het kader van watertekort of waterschaarste, niet-duurzame wateronttrekkingen en klimaatverandering (perceptie van meer dan 70 % van de respondenten uit alle en binnen de verschillende categorieën respondenten). Daarnaast heeft een groot aantal respondenten ook oog voor de bijdrage die het hergebruik van water kan leveren als het gaat om de kwaliteit van waterlichamen, door verzilting van grondwater te voorkomen. Verder ziet een aantal respondenten hergebruik van water ook als een manier om efficiënter met hulpbronnen om te gaan, innovatie te stimuleren en bij te dragen aan bodembemesting, hoewel deze voordelen minder groot werden geacht dan de eerdergenoemde.

Anderzijds zijn respondenten veel minder snel bewust van de kostenbesparingen voor overheden, toegenomen inkomsten, of energie- en CO2-besparingen als gevolg van hergebruik van water. De analyse per categorie respondenten laat in het bijzonder zien dat landen die regelmatig te maken hebben met watertekort en zuidelijke EU-lidstaten significant vaker de voordelen zien en ook significant vaker meer voordelen zien dan andere categorieën respondenten. Er bestaat onder de respondenten uit de sanitaire sector, drinkwatersector, milieusector en economische sector brede consensus ten aanzien van deze voordelen.

Onder respondenten heerst algemene overeenstemming over de veiligheid van hergebruikt water vergeleken met water uit rivieren: bijna 70 % van de respondenten beschouwt hergebruikt water als minstens even veilig. Respondenten uit zuidelijke EU-lidstaten en landen die regelmatig te maken hebben met watertekorten zijn significant vaker geneigd om hergebruikt water voor zowel irrigatie als het aanvullen van watervoerende lagen te zien als minstens even veilig als alternatieve bronnen (rivieren of grondwater) dan respondenten uit oostelijke en noordelijke EU-lidstaten, die hergebruikt water in dezelfde verhoudingen als minder veilig beschouwen. Respondenten van private ondernemingen blijken veruit de meest positieve perceptie te hebben ten aanzien van de veiligheid van hergebruikt water vergeleken met andere soorten organisaties, met de kanttekening dat zij voor 68 % werkzaam zijn in de drinkwatersector en sanitaire sector.

De inbreng van de verschillende doelgroepen belanghebbenden 7 staat vermeld in bijlage II — Samenvattend verslag inzake de raadplegingsactiviteiten van het effectbeoordelingsverslag. De ontvangen inbreng en bevindingen zijn gebruikt bij het opstellen van de effectbeoordeling en het actualiseren van de wetenschappelijke basis voor het huidige voorstel (het verslag van het JRC in bijlage 7 van het effectbeoordelingsverslag), en zijn daarnaast ook gebruikt voor het besluitvormingsproces met het oog op een voorstel voor een verordening inzake hergebruik van water op EU-niveau.

Raadpleging van deskundigen in lidstaten en organisaties van belanghebbenden

De raadpleging vond plaats in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie voor de uitvoering van de kaderrichtlijn water (KRW). Hergebruik van water werd besproken tijdens zes vergadersessies van de voormalige Werkgroep maatregelenprogramma's (september en november 2013, maart en oktober 2014, maart en oktober 2015). Het werkprogramma voor de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie voor 20162018 omvatte onder meer een speciale activiteit in verband met hergebruik van water en een ad-hoctaakgroep die de ontwikkeling van verwante maatregelen begeleidde. Deze taakgroep kwam regelmatig bijeen 8 .

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Het wetsvoorstel is, net als de effectbeoordeling, gebaseerd op een grote hoeveelheid ondersteunend bewijs, zoals staat vermeld in het werkdocument van de diensten van de Commissie inzake de effectbeoordeling. De belangrijkste informatiebronnen voor de effectbeoordeling van de voorgestelde verordening waren de effectbeoordeling uit 2012 van de blauwdruk en latere ondersteunende studies, en de door het JRC ontwikkelde wetenschappelijke basis (minimumkwaliteitseisen) samen met door het JRC ontwikkelde hydrologische modellen. Bovendien zijn er specifieke aspecten beoordeeld, te weten de effecten op innovatie en territoriale effecten.

Met het oog op de uitwerking van het huidige voorstel heeft het JRC als aanzet de beschikbare wetenschappelijke, technische en juridische kennis over hergebruik van water voor landbouwirrigatiedoeleinden en voor het aanvullen van watervoerende lagen bestudeerd. De documenten waarop de voorgestelde minimumkwaliteitseisen zijn gebaseerd, zijn de volgende:

·het regelgevingskader op EU-niveau inzake de bescherming van de volksgezondheid en het milieu;

·de in de verschillende lidstaten van toepassing zijnde wetgeving en richtsnoeren inzake hergebruik van water en de ervaring van die lidstaten met systemen voor hergebruik van water;

·mondiale referentierichtsnoeren en -voorschriften inzake hergebruik van water;

·aanvullende wetenschappelijke referenties die voor het onderwerp van belang werden geacht.

Tijdens het uitwerken van de wetenschappelijke basis voor dit voorstel hanteerde het JRC een gefaseerde raadplegingsbenadering. In de eerste fase vroeg het JRC een groep geselecteerde deskundigen uit de academische wereld, de watersector en de Wereldgezondheidsorganisatie om mee te denken en feedback te geven over de uitgewerkte versie. In de tweede fase werden de lidstaten formeel geïnformeerd via de ad-hocgroep Hergebruik van water, waar het JRC bij drie gelegenheden de respectieve versies presenteerde. De schriftelijke opmerkingen die van de lidstaten werden ontvangen, werden gedocumenteerd en het JRC stuurde reacties op die opmerkingen uit. Daarnaast presenteerde het JRC bij diverse openbare gelegenheden en tijdens wetenschappelijke vergaderingen de voortgang van de werkzaamheden. Zo kwamen onder meer de Watergroep van het Europees Parlement, de Actiegroep waterhergebruik van de EIP Water, de 11e internationale conferentie van IWA over de terugwinning en hergebruik van water en de COST NEREUS Action on New and Emerging Challenges and Opportunities in Wastewater Reuse aan de beurt. Met het oog op gevoelige aspecten zoals volksgezondheid en milieu alsmede het publieke vertrouwen in het hergebruik van water werd in de derde fase wetenschappelijk advies ingewonnen bij het onafhankelijke Wetenschappelijk Comité inzake gezondheids-, milieu- en opkomende risico's (SCHEER of Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks) en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Dit advies is meegenomen bij het opstellen van de definitieve versie van het document; waar dit niet is gebeurd, is de beslissing daartoe gemotiveerd. In de loop van de kritische bespreking van het document zijn deskundigen geraadpleegd; hun commentaar en inbreng wordt bijzonder op prijs gesteld.

Alle onderliggende studies en het technisch verslag van het JRC zijn beschikbaar op http://ec.europa.eu/environment/water/reuse.htm

Effectbeoordeling

Het voorstel is gebaseerd op een effectbeoordeling waarvoor op 19 januari een positief advies met voorbehoud 9 werd ontvangen van de Raad voor regelgevingstoetsing (eerder, op 27 oktober, was er een negatief advies ontvangen). De door de Raad voor regelgevingstoetsing genoemde kwesties zijn meegenomen in de herziene versie van het werkdocument van de diensten van de Commissie met de effectbeoordeling, dat een hoofdstuk bevat waarin de wijzigingen die zijn doorgevoerd op grond van het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing worden toegelicht (bijlage 1 bij het effectbeoordelingsverslag — Procedurele informatie).

Aan de hand van de blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren, de controle van de resultaatgerichtheid van het zoetwaterbeleid van de EU, ondersteunende studies en de raadplegingen van belanghebbenden is er een aantal beleidsopties uitgewerkt om het gesignaleerde probleem en de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken. In de effectbeoordeling werden de opties beoordeeld in het licht van hun potentieel en doeltreffendheid om de overkoepelende doelstelling van de verordening te realiseren, namelijk om waterschaarste aan te pakken door middel van hergebruik van water zonder afbreuk te doen aan de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens. Ten aanzien van het aanvullen van watervoerende lagen liet de analyse die in de effectbeoordeling is uitgevoerd, zien dat regelgevende maatregelen van de EU niet evenredig worden geacht, en wel vanwege de sterke lokale dimensie. De bijzonderheden over de resultaten van deze analyses staan vermeld in de effectbeoordelingsstudie en het werkdocument van de diensten van de Commissie met de effectbeoordeling.

De drie beoordeelde beleidsopties bevatten 1) een rechtsinstrument die de veiligheid van landbouwproducten waarborgt door de strengste minimumeisen toe te passen op alle voedingsgewassen en irrigatietechnieken, ongeacht de categorie (een "alles-over-één-kam"-benadering), en de plaatselijke volksgezondheid en het milieu (de belangrijkste riscobeheertaken) beschermt, 2) een "fit for purpose"-rechtsinstrument dat de veiligheid van landbouwproducten waarborgt met minimumeisen die afhangen van de categorie voedingsgewassen en irrigatietechniek en de plaatselijke volksgezondheid en het milieu (de belangrijkste riscobeheertaken) beschermt en 3) "fit for purpose"-richtsnoeren inzake de veiligheid van landbouwproducten met minimumeisen afhankelijk van de categorie voedingsgewassen en irrigatietechniek en de bescherming van de plaatselijke volksgezondheid en het milieu (de belangrijkste riscobeheertaken). Voor optie 1) en optie 2) zal het rechtsinstrument vergezeld gaan van richtsnoeren inzake de uitvoering van de belangrijkste riscobeheertaken, die samen met de lidstaten verder zullen worden uitgewerkt.

Landbouwirrigatie is wereldwijd en in Europa veruit de meest voorkomende toepassing van hergebruikt water en neemt een significant aandeel van het watergebruik in Europa voor haar rekening: ongeveer een kwart van alle onttrokken hoeveelheid zoetwater wordt voor landbouwirrigatie gebruikt. In Zuid- en Zuidoost-Europa wordt ongeveer 60 % en in bepaalde stroomgebiedsdistricten tot 80 % van de totale hoeveelheid onttrokken zoetwater voor irrigatie gebruikt. De grootste potentiële winst door hergebruik van water (en de grootste bijdrage aan de vermindering van waterschaarste in Europa) is dus in de landbouwsector te behalen. De analyses en de daaropvolgende rangschikking van de opties voerden tot de conclusie dat de voorkeursoptie in het geval van landbouwirrigatie een "fit for purpose"-rechtsinstrument is, omdat hiermee een groter volume gezuiverd afvalwater tegen lagere kosten kan worden verkregen dan met de andere opties. Voor landbouwirrigatie zal een EU-verordening met een benadering en risicobeheer die geschikt zijn voor het beoogde doel de meeste milieuvoordelen, economische voordelen en maatschappelijke voordelen met zich meebrengen ten opzichte van andere opties. Hiermee zal in het bijzonder een bijdrage worden geleverd aan het verminderen van watertekort door middel van een toename in het gebruik van hergebruikt water tegen betaalbare prijzen, tot een volume van ongeveer 6,6 miljard m3 per jaar ten opzichte van de referentiewaarde van 1,7 miljard m3. Daarnaast zal hiermee een gelijk speelveld voor investeerders worden gecreëerd en zekerheid worden geboden voor de distributie van de relevante producten op de interne markt en daarmee ook een bijdrage worden geleverd aan een toegenomen vertrouwen onder de bevolking in hergebruik van water voor irrigatiedoeleinden.

Volgens een schatting zouden de administratieve kosten voor nationale overheden verwaarloosbaar zijn of worden verlaagd ten opzichte van de referentiewaarde. Naar verwachting zal een EU-verordening met een "fit-for-purpose"-benadering een investering vergen van 38 EUR/m3/dag om de beschikbare hoeveelheden water te zuiveren, terwijl dit met een "alles-over-één-kam"-benadering zou kunnen oplopen tot 271 EUR/m3/dag. Met een investering van minder dan 700 miljoen EUR moet het mogelijk zijn om meer dan 6,6 miljard m3 per jaar te zuiveren onder dezelfde kostendrempel van de "fit-for-purpose"-benadering, waarbij de totale kosten van teruggewonnen water minder dan 0,5 EUR/m3 zullen bedragen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De voorgestelde verordening is nieuw en is derhalve niet meegenomen in de recente geschiktheidscontrole van de verslaglegging over en monitoring van het milieubeleid van de EU 10 . Echter, de uitkomst, opgedane ervaringen en aanbevelingen met betrekking tot deze controle van de resultaatgerichtheid en het daaraan verbonden actieplan 11 zijn wel meegenomen bij het opstellen van de monitoring- en verslagleggingsverplichtingen in het kader van dit voorstel, teneinde de administratieve belasting zo beperkt mogelijk te houden (door gebruik te maken van moderne ICT-tools en de nadruk te leggen op verslagen die op indicatoren zijn gebaseerd) en transparantie en verantwoording jegens burgers te waarborgen. Bovendien houdt de benadering eveneens rekening met de noodzaak om ervoor te zorgen dat de correcte bewijsgrondslag beschikbaar is voor de beoordeling van de verordening, zoals voorgeschreven door de richtsnoeren voor betere regelgeving (afdeling V inzake toezicht). De gestroomlijnde benadering voor toezicht op de uitvoering is voor het eerst toegepast in het recente voorstel van de Commissie inzake de herziening van de drinkwaterrichtlijn 12 . In het onderhavige voorstel zijn deze bepalingen als uitgangspunt genomen en waar nodig aangepast. De benadering zal derhalve ook zorgen voor samenhang, wat een ander belangrijk aspect is van gezonde regelgeving.

Grondrechten

Dit voorstel zal bijdragen aan de toepassing van artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat handelt over milieubescherming.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel is met name bedoeld voor regelgevingsmaatregelen zonder onmiddellijk gevolgen voor operationele uitgaven. Tijdens de concrete uitvoering, waarmee naar verwachting pas in 2021 een begin zal worden gemaakt, kan enige gevolgen hebben voor de middelen van het Europees Milieuagentschap (EMA). Dit zal echter in elk geval worden gedekt door de financiële en personele middelen die in het kader van het volgende MFK na 2020 aan het EMA worden toegewezen.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, beoordeling en verslaglegging

Om ten aanzien van de veiligheid van teruggewonnen water het vertrouwen van de gebruikers en ook de algemene bevolking te bevorderen, zijn transparantie en toegankelijkheid van informatie van cruciaal belang. Er is dus veel nadruk gelegd op publieke voorlichting en minder op de traditionele verslagleggingsverplichtingen. Naleving van de monitoringvereisten wordt primair de plicht van de exploitanten van waterterugwinningsinstallaties; lidstaten dienen ervoor te zorgen dat de informatie online voor het publiek beschikbaar wordt gesteld.

De voorgestelde verordening omvat aanvullende monitoringvereisten inzake de kwaliteit van teruggewonnen water. De lidstaten worden geacht te controleren of de vergunningsvoorwaarden worden nageleefd door, naast andere relevante informatie, gebruik te maken van monitoringgegevens die krachtens dit voorstel voor een verordening, de kaderrichtlijn water, en de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater zijn verkregen. De lidstaten zullen de resultaten van de nalevingscontrole publiceren en ervoor zorgen dat de Commissie toegang heeft tot relevante gegevens.

De Commissie zal gedetailleerde regels vaststellen ten aanzien van de vorm en presentatie van de informatie waartoe het publiek online toegang moet hebben. De vereisten worden uitgewerkt in overleg met deskundigen uit verschillende lidstaten, rekening houdend met de conclusie uit de geschiktheidscontrole van de verslaglegging over en monitoring van het milieubeleid van de EU en vervolgacties, met name ten aanzien van het gebruik van geavanceerde informatie- en communicatietechnologieën (ICT).

Gezien de verwachte ontwikkeling van de kennis over opkomende contaminanten en van het beleidskader op dat gebied is er in het voorstel een bepaling opgenomen over de aanpassing van bijlagen aan technische en wetenschappelijke vooruitgang, en een bepaling waarin evaluatie verplicht wordt gesteld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 — Onderwerp en doel

Dit artikel geeft een specifieke omschrijving van de doelstellingen van het voorstel, namelijk het vaststellen van minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring en het aangeven van belangrijkste riscobeheertaken teneinde te waarborgen dat het hergebruik van gezuiverd afvalwater veilig is, waarmee waterschaarste wordt aangepakt en een bijdrage geleverd wordt aan de doelmatige werking van de interne markt.

Artikel 2 — Toepassingsgebied

Dit artikel geeft een specifieke omschrijving van de toepassing van de voorgestelde verordening op teruggewonnen water voor specifieke gebruiksdoelen zoals uiteengezet in bijlage I, deel 1, namelijk landbouwirrigatie.

Artikel 3 — Definities

Dit artikel bevat definities zoals die gehanteerd worden in de voorgestelde verordening.

Artikel 4 — Verplichtingen van exploitanten van waterterugwinningsinstallaties ten aanzien van waterkwaliteit

Dit artikel definieert de minimumeisen waaraan moet worden voldaan voordat het teruggewonnen water mag worden gebruikt voor landbouwirrigatie. Daarbij wordt verwezen naar de minimumeisen voor de kwaliteit van teruggewonnen water van bijlage I en de monitorings- en aanvullende eisen van artikel 7, op basis van de toepassing van het risicobeheer van artikel 5.

Artikel 5 — Risicobeheer

Dit artikel omschrijft de risicobeheerprocedure die moet worden gevolgd door de exploitant van een waterterugwinningsinstallatie in samenwerking met de relevante partijen (de eindgebruiker van het teruggewonnen water, de stedelijke waterzuiveringsinstallatie die water levert aan de waterterugwinningsinstallatie enz.). De exploitant van de waterterugwinningsinstallatie moet een risicobeheerplan voor hergebruik van water opstellen waarin de aanvullende vereisten voor verdere beperking van risico's in kaart worden gebracht en die deel zouden uitmaken van een door de bevoegde autoriteit verleende vergunning. Het risicobeheerplan voor hergebruik van water moet zijn gebaseerd op de belangrijkste beginselen voor risicobeheer, zoals omschreven in bijlage II van het voorstel. De opstelling is voorzien van een gedelegeerde handeling om technische specificaties vast te stellen die als aanvulling kan dienen op de belangrijkste risicobeheertaken, zoals omschreven in bijlage II.

Artikel 6 — Aanvraag van een vergunning voor levering van teruggewonnen water

In dit artikel wordt de aanvraagprocedure voor een vergunning voor het leveren van teruggewonnen water vastgesteld, en de documenten die door de aanvrager moeten worden ingediend.

Artikel 7 — Vergunningverlening

In dit artikel worden de plichten van de bij de vergunningsprocedure betrokken actoren gespecificeerd. Verder wordt in dit artikel vastgesteld welke voorwaarden onderdeel moeten zijn van de vergunning en wordt bepaald dat de vergunning ten minste om de vijf jaar moet worden herzien.

Artikel 8 — Nalevingscontrole

Dit artikel bepaalt dat de bevoegde autoriteiten verplicht zijn om te controleren of het teruggewonnen water voldoet aan de voorwaarden die in de vergunning zijn vastgelegd. Verder specificeert dit artikel regels die moeten worden opgevolgd bij niet-naleving of incidenten die leiden tot niet-naleving van de voorgestelde verordening.

Artikel 9 — Samenwerking tussen de lidstaten

Dit artikel voorziet in de modaliteiten voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waar dit relevant is, voordat er een vergunning voor hergebruik van water wordt verleend.

Artikel 10 — Voorlichting van het publiek

In overeenstemming met de conclusies uit de controle van de resultaatgerichtheid voor verslaglegging wordt in dit artikel bepaald van welke informatie de lidstaten het publiek moeten voorzien. Beoogd wordt ten eerste een grotere transparantie, waardoor een groter consumentenvertrouwen in hergebruik van water ontstaat en ten tweede inzicht in de effecten van deze verordening op een bredere toepassing van hergebruik van water. De opstelling is voorzien van een uitvoeringshandeling ter vaststelling van gedetailleerde regels ten aanzien van de vorm en presentatie van beschikbaar te stellen informatie.

Artikel 11 — Informatie met betrekking tot monitoring van de uitvoering

In overeenstemming met de conclusies van de controle van de resultaatgerichtheid voor verslaglegging wordt in dit artikel de procedure voor het verzamelen van relevante gegevens over de uitvoering van de voorgestelde verordening gespecificeerd teneinde de administratieve belasting zo beperkt mogelijk te houden (door gebruik te maken van moderne ICT-tools en door de nadruk te leggen op verslagen die op indicatoren zijn gebaseerd) en transparantie en verantwoording jegens burgers te waarborgen. Dit artikel bepaalt dat lidstaten worden geacht informatie over hergebruik van water in gegevenssets bijeen te brengen en daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van gegevens uit huidige rapportagestromen in het kader van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater en de kaderrichtlijn water. De gegevens dienen te worden aangelegd in overeenstemming met de Inspire-richtlijn. In dat verband wordt gerekend op steun van het Europees Milieuagentschap, dat zich tevens regelmatig toegang zal verschaffen tot de gegevens en de Commissie zal voorzien van overzichten van de uitvoering van de verordening op Unie-niveau, die ook in het kader van toekomstige beoordelingen van de verordening (artikel 13) zullen worden gebruikt. De opstelling is voorzien van een uitvoeringshandeling ter vaststelling van gedetailleerde regels ten aanzien van de vorm en presentatie van beschikbaar te stellen informatie.

Artikel 12 — Toegang tot recht

In dit artikel, dat conform is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, wordt het toegang tot recht van het Verdrag van Aarhus vastgesteld. Burgers en ngo's moeten in de gelegenheid zijn de rechtsgeldigheid te toetsen van de besluiten die de lidstaten in het kader van deze verordening nemen.

Artikel 13 — Evaluatie

In dit artikel wordt het kader voor toekomstige evaluaties (in de zin van de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving) van de verordening vastgesteld. De eerste evaluatie wordt voorzien zes jaar na de inwerkingtreding van de verordening.

Artikel 14 — Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Dit is een standaardartikel voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen.

Artikel 15 — Comitologie

Dit is een standaardartikel voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen.

Artikel 16 — Sancties

Dit is een standaardartikel over sancties.

Artikel 17 — Inwerkingtreding en toepassing

Dit artikel stelt de datum van de inwerkingtreding en de datum van toepassing vast, namelijk één jaar na de datum van de inwerkingtreding teneinde de lidstaten voldoende tijd te geven om zich aan de verordening aan te passen en om een uitvoeringshandeling op te stellen die de uniforme toepassing van het risicobeheer waarborgt.

Bijlage I — Gebruik en minimumeisen

Deel 1 — Toepassingen van teruggewonnen water

In dit deel worden de toepassingen van teruggewonnen water gespecificeerd, namelijk landbouwirrigatie.

Deel 2 — Minimumeisen

In dit deel worden de verschillende kwaliteitsklassen van teruggewonnen water en het bijbehorende agrarisch gebruik gespecificeerd (tabel 1). In deel a) worden minimumeisen voor waterkwaliteit gespecificeerd volgens de definities van het JRC, op basis van de praktijk in de lidstaten en de internationale praktijk (tabel 2).

In deel b) worden de monitoringvereisten voor teruggewonnen water (tabel 3) en de validatiemonitoring voor klasse A, de strengste klasse (tabel 4), gespecificeerd.

Bijlage II — Belangrijkste risicobeheertaken

In deze bijlage worden de bijzonderheden uiteengezet voor de taken, die de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie wordt geacht uit te voeren teneinde een risicobeheerplan inzake hergebruik van water uit te werken, om in de vergunning op te nemen aanvullende vereisten in kaart te brengen, en ten behoeve van de implementatie van het systeem voor hergebruik van water.

2018/0169 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake minimumeisen voor hergebruik van water

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 13 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 14 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De watervoorraden van de Unie staan in toenemende mate onder druk, wat leidt tot waterschaarste en kwaliteitsverslechtering. In het bijzonder klimaatverandering en droogte zijn factoren die de druk op de beschikbaarheid van zoetwater ten gevolge van stedelijke ontwikkeling en landbouw significant vergroten.

(2)De Unie zou beter kunnen reageren op de toenemende druk op watervoorraden door meer gebruik te maken van gezuiverd afvalwater. In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 15 wordt hergebruik van water genoemd als een van de aanvullende maatregelen die lidstaten desgewenst kunnen toepassen ter verwezenlijking van de door de richtlijn beoogde kwalitatieve en kwantitatieve goede toestand van oppervlakte- en grondwater. Richtlijn 91/271/EEG van de Raad 16 bepaalt dat gezuiverd afvalwater indien mogelijk dient te worden hergebruikt.

(3)In de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren" 17 wordt gesteld dat hergebruik van water voor irrigatie of industrieel gebruik als alternatieve optie voor watervoorziening de aandacht van de kant van de Unie verdient.

(4)De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld "De aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie 18 " biedt een hiërarchie van maatregelen waarvan lidstaten worden geacht om die in overweging te nemen bij het beheer van waterschaarste en droogte. In de mededeling wordt gesteld dat in gebieden waar in overeenstemming met de waterhiërarchie alle preventiemaatregelen ten uitvoer zijn gelegd en waar de vraag naar water de beschikbaarheid ervan blijft overtreffen, de aanleg van extra watervoorzieningsinfrastructuur in sommige gevallen en rekening houdend met de kosten en baten kan dienen als alternatieve benadering om de effecten van ernstige droogten te verzachten.

(5)In haar Actieplan voor de circulaire economie 19 zegt de Commissie toe een aantal maatregelen te nemen om het hergebruik van gezuiverd afvalwater te bevorderen, waaronder het opstellen van een wetgevingsvoorstel inzake minimumeisen voor hergebruik van water.

(6)Hergebruik van in voldoende mate gezuiverd afvalwater (bijv. afkomstig uit industriële installaties of stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallaties) heeft minder nadelige gevolgen voor het milieu dan andere alternatieve vormen van watervoorziening zoals omleiding van water of ontzilting, maar wordt in de Unie slechts op beperkte schaal toegepast. Dit lijkt te deels te wijten te zijn aan het gebrek van gemeenschappelijke milieu- en gezondheidsnormen van de Unie voor hergebruik van water en de potentiële belemmeringen voor het vrije verkeer van producten die met teruggewonnen water zijn geïrrigeerd.

(7)De gezondheidsnormen met betrekking tot levensmiddelenhygiëne voor landbouwproducten die met teruggewonnen water zijn geïrrigeerd, kunnen alleen worden behaald indien er tussen de lidstaten geen significante verschillen bestaan ten aanzien van de kwaliteitseisen voor teruggewonnen water dat bestemd is voor landbouwirrigatie. Harmonisatie van de eisen zal bovendien bijdragen tot de doelmatige werking van de interne markt ten aanzien van dergelijke producten. Het is derhalve gepast om een minimale mate van harmonisatie in te voeren door minimumeisen vast te stellen voor waterkwaliteit en controles. Die minimumeisen dienen te bestaan uit minimumparameters voor teruggewonnen water en andere strengere of aanvullende kwaliteitseisen die, samen met eventuele relevante preventiemaatregelen, zo nodig door bevoegde autoriteiten worden opgelegd. Teneinde strengere of aanvullende vereisten voor waterkwaliteit in kaart te brengen, dienen de exploitanten van waterterugwinningsinstallaties de belangrijkste risicobeheertaken uit te voeren. De parameters worden gebaseerd op het technisch verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Commissie (JRC) en geven uitdrukking aan de internationale normen voor hergebruik van water.

(8)Het hanteren van minimumeisen voor hergebruik van water dient ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Agenda 2030 van de Verenigde Naties inzake duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling 6, het waarborgen van de beschikbaarheid en het duurzame beheer van water en sanitaire voorzieningen voor iedereen, en een substantiële mondiale toename van het recyclen en veilig hergebruiken van water. Verder wordt met deze verordening beoogd om de toepassing van artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzake milieubescherming, te waarborgen.

(9)Het risicobeheer dient risico's op proactieve wijze in kaart te brengen en te beheren, en moet rekening houden met het concept dat er teruggewonnen water moet worden geproduceerd waarvan de kwaliteit in overeenstemming is met de eisen van het beoogde gebruik. De risicobeoordeling dient te worden gebaseerd op de belangrijke risicobeheertaken en dient alle aanvullende waterkwaliteitseisen die eventueel nodig zijn om een voldoende mate van bescherming van het milieu en de gezondheid van mensen en dieren te waarborgen, in kaart te brengen.

(10)Teneinde het milieu en de gezondheid van mensen doeltreffend te beschermen, dienen exploitanten van waterterugwinningsinstallaties primair verantwoordelijk te zijn voor de kwaliteit van teruggewonnen water. Omwille van de naleving van de minimumeisen en eventuele, door de bevoegde autoriteit gestelde aanvullende voorwaarden, worden exploitanten van waterterugwinningsinstallaties geacht de kwaliteit van teruggewonnen water te controleren. Het is daarom gepast om minimumeisen vast te stellen voor controles, waaronder de frequentie van routinematige controle en het tijdstip en de prestatiedoelstellingen voor validatiecontrole. Een aantal vereisten voor routinematige controle komen overeen met Richtlijn 91/271/EEG.

(11)Het is nodig om veilig gebruik van teruggewonnen water te waarborgen: daarmee wordt hergebruik van water op Unie-niveau gestimuleerd en het vertrouwen van de bevolking versterkt. De levering van teruggewonnen water voor specifieke toepassingen mag derhalve uitsluitend worden toegestaan op grond van een door bevoegde autoriteiten van lidstaten te verlenen vergunning. Teneinde een geharmoniseerde benadering op Unie-niveau evenals traceerbaarheid en transparantie te waarborgen, dienen de materiële regels voor die vergunning op Unie-niveau te worden vastgelegd. De bijzonderheden in verband met de vergunningsverleningsprocedures dienen echter door de lidstaten zelf te worden vastgesteld. De lidstaten dienen bestaande vergunningsverleningsprocedures te kunnen toepassen, maar zullen die procedures echter moeten aanpassen aan de bij deze verordening ingevoerde vereisten.

(12)De bepalingen van deze verordening gelden als aanvulling op de vereisten van andere wetgeving van de Unie, in het bijzonder ten aanzien van eventuele risico's voor gezondheid en milieu. Om te zorgen voor een holistische aanpak van eventuele risico's voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu, dienen de exploitanten van waterterugwinningsinstallaties en de bevoegde autoriteiten de vereisten in andere relevante wetgeving van de Unie in aanmerking te nemen, en met name de Richtlijnen 86/278/EEG, 91/676/EEG 20 en 98/83/EG van de Raad 21 , de Richtlijnen 91/271/EEG en 2000/60/EG, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 22 , (EG) nr. 852/2004 23 , (EG) nr. 183/2005 24 , (EG) nr. 396/2005 25 en (EG) nr. 1069/2009 26 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 2006/7/EG 27 , 2006/118/EG 28 , 2008/105/EG 29 en 2011/92/EU 30 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 2073/2005 31 , (EG) nr. 1881/2006 32 en (EG) nr. 142/2011 33 van de Commissie.

(13)In Verordening (EG) nr. 852/2004 zijn de algemene voorschriften voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven vastgesteld, en wordt de productie, verwerking, distributie en in de handel brengen van voedingsmiddelen voor menselijke consumptie geregeld. In die verordening wordt de kwaliteit van voedsel vanuit het gezichtspunt van gezondheid aangekaart, en wordt als een van de belangrijkste beginselen vastgesteld dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven de hoofdverantwoordelijken zijn voor de voedselveiligheid. Op die verordening zijn er ook gedetailleerde richtsnoeren van toepassing zijn, en met name de Mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor de aanpak van microbiologische risico’s bij de primaire productie van verse groenten en fruit door goede hygiëne (2017/C 163/01). De in deze verordening vastgestelde streefwaarden voor teruggewonnen water sluiten niet uit dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven aan de eisen van Verordening (EG) nr. 852/2004 inzake waterkwaliteit voldoen door in een later stadium meerdere opties voor waterbehandeling toe te passen, alleen of in combinatie met opties anders dan behandeling.

(14)Om te zorgen voor een sterker vertrouwen in hergebruik van water, dient de bevolking te worden voorgelicht. Het beschikbaar stellen van informatie over hergebruik van water maakt een grotere transparantie en traceerbaarheid mogelijk en kan ook van bijzonder belang zijn voor andere autoriteiten voor welke een bepaald soort hergebruik van water implicaties heeft.

(15)Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad 34 is bedoeld ter waarborging van het recht van toegang tot milieu-informatie in de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden 35  (Verdrag van Aarhus). In Richtlijn 2003/4/EG worden op gedetailleerde wijze de verplichtingen ten aanzien van zowel het op verzoek beschikbaar stellen van milieu-informatie alsmede het actief verspreiden van dergelijke informatie vastgesteld. Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 36 handelt over het uitwisselen van ruimtelijke informatie, waaronder verzamelingen gegevens in verband met verschillende milieugerelateerde thema's. Het is van belang dat bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op toegang tot informatie en regelingen voor gegevensuitwisseling een aanvulling vormen op die richtlijnen en dat daarmee geen afzonderlijke wettelijke regeling tot stand wordt gebracht. Derhalve mogen de bepalingen van deze verordening inzake voorlichting van het publiek en over informatie over de toezicht op de uitvoering geen afbreuk doen aan Richtlijn 2003/4/EG en Richtlijn 2007/2/EG.

(16)Teneinde de bestaande minimumeisen en de belangrijkste risicobeheertaken aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de minimumeisen en de belangrijkste risicobeheertaken te wijzigen. Bovendien dient de Commissie, teneinde een hoge mate van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen, eveneens gedelegeerde handelingen te kunnen vaststellen als aanvulling op de belangrijkste risicobeheertaken door technische specificaties voor te schrijven. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 37 . Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(17)Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend voor de vaststelling van gedetailleerde voorschriften ten aanzien van de vorm en presentatie van de door de lidstaten aan het publiek verstrekte informatie, ten aanzien van de vorm en presentatie van de door de lidstaten te verstrekken informatie over toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening en ten aanzien van de vorm en presentatie van de informatie wat betreft het door het Europees Milieuagentschap opgestelde Uniebrede overzicht. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 38 .

(18)De bevoegde autoriteiten worden geacht te controleren of het teruggewonnen water voldoet aan de voorwaarden die in de vergunning zijn vastgelegd. In geval van niet-naleving dienen zij de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie op te dragen de maatregelen te treffen die nodig zijn om naleving te waarborgen. De exploitanten van waterterugwinningsinstallaties dienen onmiddellijk alle levering van teruggewonnen water te staken zodra niet-naleving een significant risico voor het milieu of de gezondheid van de mens inhoudt.

(19)Bevoegde autoriteiten dienen samen te werken met andere relevante autoriteiten door informatie uit te wisselen om zo naleving van de door de Unie en nationale overheden gestelde relevante vereisten te waarborgen.

(20)Het verstrekken van gegevens door de lidstaten is van wezenlijk belang om de Commissie in staat te stellen toezicht te houden op de doeltreffendheid van de wetgeving en na te gaan in hoeverre de wetgeving de door haar nagestreefde doelstellingen bereikt.

(21)Ingevolge lid 22 van het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 dient de Commissie deze verordening te evalueren. De evaluatie dient te worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de EU, en een basis te verschaffen voor risicobeoordelingen van eventuele verdere maatregelen.

(22)Het Verdrag van Aarhus bepaalt dat leden van het betrokken publiek toegang dienen te hebben tot de rechter teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht op een leefomgeving die geschikt is voor de gezondheid en het welzijn van het individu.

(23)De lidstaten moeten voorschriften inzake sancties vaststellen die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en erop toezien dat die worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(24)Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(25)De lidstaten moeten voldoende tijd krijgen om de bestuurlijke infrastructuur op te zetten die nodig is om deze verordening te kunnen toepassen en de exploitanten moeten voldoende tijd krijgen om voorbereidingen te treffen voor de toepassing van de nieuwe voorschriften,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en doel

1.Bij deze verordening worden, met het oog op een veilig hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater in het kader van een geïntegreerd waterbeheer, minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring vastgesteld, en worden bepaalde belangrijke risicobeheertaken verplicht gesteld.

2.Deze verordening beoogt te waarborgen dat teruggewonnen water veilig is voor het bedoelde gebruik, zodat in de hele Unie op gecoördineerde wijze een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van mensen en dieren wordt gewaarborgd, waterschaarste en de daaruit voortvloeiende druk op watervoorraden worden aangepakt, en tegelijkertijd wordt bijgedragen aan de doelmatige werking van de interne markt.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op teruggewonnen water dat is bestemd voor gebruik zoals omschreven in bijlage I, deel 1.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1."bevoegde autoriteit": een autoriteit of orgaan, door een lidstaat aangewezen om de uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen uit te voeren;

2."waterautoriteit": een (of meerdere) overeenkomstig artikel 3, lid 2 of lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG aangewezen autoriteit(en);

3."eindgebruiker": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die gebruikmaakt van teruggewonnen water;

4."stedelijk afvalwater": stedelijk afvalwater zoals omschreven in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/271/EEG;

5."teruggewonnen water": stedelijk afvalwater dat is gezuiverd in overeenstemming met de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG en dat het resultaat is van verdere zuivering in een waterterugwinningsinstallatie;

6."waterterugwinningsinstallatie": een stedelijke afvalwaterzuiveringsinstallatie of andere installatie die zorgt voor een verdere zuivering van stedelijk afvalwater en voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 91/271/EEG teneinde water te produceren dat geschikt is voor een van de in bijlage I, deel 1, bij deze verordening omschreven toepassingen;

7."exploitant van een waterterugwinningsinstallatie": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een waterterugwinningsinstallatie exploiteert;

8."gevaar": een biologische, chemische, fysische of radiologische agens die schadelijk kan zijn voor mensen, dieren, gewassen of planten, andere biota op het land en in het water, voor de bodem of voor het milieu in het algemeen;

9."risico": de waarschijnlijkheid dat gesignaleerde gevaren binnen een specifieke periode schade berokkenen en de ernst van de gevolgen;

10."risicobeheer": systematisch beheer waarmee op consequente wijze de veiligheid van hergebruik van water in een specifieke context wordt gewaarborgd;

11."preventiemaatregel": elke handeling of activiteit waarmee een gezondheids- of milieurisico kan worden voorkomen of weggenomen of tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.

Artikel 4

Verplichtingen van exploitanten van waterterugwinningsinstallaties ten aanzien van waterkwaliteit

1.Exploitanten van waterterugwinningsinstallaties zorgen ervoor dat teruggewonnen water dat is bestemd voor gebruik zoals omschreven in bijlage I, deel 1, bij de uitstroomopening van de waterterugwinningsinstallatie (het nalevingspunt), voldoen aan het volgende:

a)de in bijlage I, deel 2, aan waterkwaliteit gestelde minimumeisen;

b)alle eventuele aanvullende voorwaarden ten aanzien van waterkwaliteit die door de bevoegde autoriteit in de relevante vergunning worden gesteld, overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder b) en c).

2.Teneinde naleving van de in lid 1 vermelde eisen en voorwaarden te waarborgen, zorgt de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie ervoor dat de waterkwaliteit wordt gemonitord, met inachtneming van:

a)bijlage I, deel 2;

b)alle eventuele aanvullende voorwaarden ten aanzien van monitoring die door de bevoegde autoriteit in de relevante vergunning worden gesteld, overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder b) en c).

3.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 14 gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen teneinde de in bijlage I, deel 2, vermelde minimumeisen aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

Artikel 5

Risicobeheer

1.Exploitanten van waterterugwinningsinstallaties voeren in het kader van de productie en levering van teruggewonnen water risicobeheer uit in overleg met:

a)de exploitant van de stedelijke waterzuiveringsinstallatie(s), die water levert aan een waterterugwinningsinstallatie, indien deze een andere is dan de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie;

b)eindgebruiker(s);

c)alle eventuele overige partijen die de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie relevant acht.

2.De exploitant van de waterterugwinningsinstallatie stelt op basis van de in bijlage II vermelde belangrijkste risicobeheertaken een risicobeheerplan voor hergebruik van water op. In het risicobeheerplan voor hergebruik van water worden eventueel, in aanvulling op de in bijlage I vermelde eisen, nadere vereisten voorgesteld voor zover nodig om eventuele risico's verder te verlagen, en worden onder meer gevaren, risico's en aangewezen preventiemaatregelen geïdentificeerd.

3.De Commissie is overeenkomstig artikel 14 bevoegd gedelegeerde handelingen tot wijziging van deze verordening vast te stellen teneinde de in bijlage II vermelde belangrijkste risicobeheertaken aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

De Commissie is overeenkomstig artikel 14 eveneens bevoegd gedelegeerde handelingen tot aanvulling van deze verordening vast te stellen teneinde technische specificaties van de in bijlage II vermelde belangrijkste risicobeheertaken vast te stellen.

Artikel 6

Aanvraag van een vergunning voor het leveren van teruggewonnen water

1.Voor elke levering van teruggewonnen water dat is bestemd voor gebruik zoals omschreven in bijlage I, deel 1, geldt een vergunningsplicht.

2.De exploitant vraagt vergunningen als bedoeld in lid 1 of wijziging van een bestaande vergunningem aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de waterterugwinningsinstallatie wordt geëxploiteerd, of waar de exploitant voornemens is om de waterterugwinningsinstallatie te exploiteren.

3.De aanvraag omvat het volgende:

a)een risicobeheerplan voor hergebruik van water, opgesteld in overeenstemming met artikel 5, lid 2;

b)een beschrijving van de wijze waarop de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie zal voldoen aan de minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring, zoals omschreven in bijlage I, deel 2;

c)een beschrijving van de wijze waarop de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie zal voldoen aan de aanvullende eisen, zoals voorgesteld in het risicobeheerplan voor hergebruik van water.

Artikel 7

Vergunningverlening

1.Om de aanvraag te kunnen beoordelen, zal de bevoegde autoriteit voor zover van toepassing relevante informatie inwinnen bij en uitwisselen met:

a)andere relevante autoriteiten van dezelfde lidstaat, in het bijzonder de waterautoriteit, indien deze een andere is dan de bevoegde autoriteit;

b)overeenkomstig artikel 9, lid 1 aangewezen contactpunten van lidstaten die eventueel gemoeid zijn.

2.De bevoegde autoriteit neemt binnen drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag zoals bedoeld in artikel 6, lid 3, onder a), een besluit over het al of niet verlenen van de vergunning. Indien de bevoegde autoriteit meer tijd nodig heeft vanwege de complexiteit van de aanvraag, stelt zij de aanvrager hiervan op de hoogte en geeft zij de verwachte datum voor de vergunningverlening aan, en waarom er meer tijd nodig is.

3.Indien de bevoegde autoriteit besluit een vergunning te verlenen, stelt zij de toepasselijke voorwaarden vast, met inbegrip van (voor zover van toepassing):

a)voorwaarden met betrekking tot de minimumeisen voor waterkwaliteit en monitoring, zoals omschreven in bijlage I, deel 2;

b)voorwaarden met betrekking tot de aanvullende eisen, zoals voorgesteld in het risicobeheerplan voor hergebruik van water;

c)alle andere voorwaarden die eventueel nodig zijn om onaanvaardbare risico's voor het milieu of de gezondheid van mensen en dieren te beperken.

4.De vergunning wordt regelmatig, en ten minste om de vijf jaar, herzien en zo nodig aangepast.

Artikel 8

Nalevingscontrole

1.De bevoegde autoriteit controleert of het teruggewonnen water op het nalevingspunt voldoet aan de voorwaarden die in de vergunning zijn vastgelegd. Bij de nalevingscontrole wordt gebruik gemaakt van:

a)controles ter plaatse;

b)de krachtens deze verordening en de Richtlijnen 91/271/EEG en 2000/60/EG verkregen monitoringgegevens;

c)alle andere, passend geachte middelen.

2.In geval van niet-naleving zal de bevoegde autoriteit van de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie eisen onverwijld alle nodige maatregelen te treffen om de naleving te herstellen.

3.Indien niet-naleving een beduidend risico voor het milieu of de gezondheid van de mens met zich meebrengt, staakt de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie onmiddellijk alle verdere levering van het teruggewonnen water totdat de bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de naleving is hersteld.

4.Indien er zich een incident voordoet dat de naleving van de in de vergunning besloten voorwaarden in gevaar brengt, stelt de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie de bevoegde autoriteit en de potentieel getroffen eindgebruiker(s) hiervan onmiddellijk op de hoogte en verstrekt hij de bevoegde autoriteit de informatie die nodig is om de gevolgen van een dergelijk incident te kunnen beoordelen.

Artikel 9

Samenwerking tussen de lidstaten

1.De lidstaten wijzen een contactpunt aan die, waar aangewezen, samenwerkt met contactpunten en bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. De contactpunten hebben tot taak om desgevraagd assistentie te verlenen en de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten te coördineren. De contactpunten zijn met name belast met het ontvangen en doorsturen van verzoeken om assistentie.

2.De lidstaten reageren zonder onnodige vertraging op verzoeken om assistentie.

Artikel 10

Voorlichting van het publiek

1.Onverminderd de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG zorgen de lidstaten dat het publiek via het internet toegang heeft tot passende en actuele informatie over het hergebruik van water. Die informatie omvat onder meer:

a)de hoeveelheid en kwaliteit van het overeenkomstig deze verordening geleverde teruggewonnen water;

b)het aandeel van het overeenkomstig deze verordening teruggewonnen water dat in de lidstaat wordt geleverd, als percentage van de totale hoeveelheid gezuiverd stedelijk afvalwater;

c)de overeenkomstig deze verordening verleende of gewijzigde vergunningen, waaronder door bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 7, lid 3, vastgestelde voorwaarden;

d)de resultaten van de nalevingscontrole die overeenkomstig artikel 8, lid 1, is uitgevoerd;

e)de overeenkomstig artikel 9, lid 1, aangewezen contactpunten.

2.De in lid 1 bedoelde informatie wordt ten minste eens per jaar bijgewerkt.

3.De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vaststellen ten aanzien van de vorm en presentatie van overeenkomstig lid 1 beschikbaar te stellen informatie. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 11

Informatie met betrekking tot monitoring van de uitvoering

1.Onverminderd de Richtlijnen 2003/4/EG en 2007/2/EG zorgt elke lidstaat, met ondersteuning van het Europees Milieuagentschap, ervoor dat:

a)de resultaten van de overeenkomstig artikel 8, lid 1 uitgevoerde nalevingscontrole en de andere, overeenkomstig artikel 10 via het internet aan het publiek beschikbaar te stellen informatie in een gegevensset wordt bijeengebracht dat uiterlijk op .... [drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] worden geopenbaard, en vervolgens om de zes jaar wordt bijgewerkt;

b)de overeenkomstig artikel 8, lid 1, verzamelde informatie over gevallen van niet-naleving van de voorwaarden van de vergunning en informatie over de overeenkomstig artikel 8, leden 2 en 3 getroffen maatregelen worden bijeengebracht in een gegevensset dat wordt geopenbaard en vervolgens jaarlijks wordt bijgewerkt.

2.De lidstaten zien erop toe dat de Commissie, het Europees Milieuagentschap en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde gegevens.

3.Op basis van de in lid 1 bedoelde gegevens stelt het Europees Milieuagentschap een Uniebreed overzicht op, publiceert dit en werkt dit regelmatig of op verzoek van de Commissie bij. Dit overzicht omvat, indien van toepassing, indicatoren voor output, resultaten en effecten van deze verordening, kaarten, en verslagen van de lidstaten.

4.De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde regels vaststellen ten aanzien van de vorm en presentatie van overeenkomstig lid 1 beschikbaar te stellen informatie alsmede gedetailleerde regels ten aanzien van de vorm en de presentatie van het in lid 3 bedoelde Uniebreed overzicht. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 12

Toegang tot recht

1.De lidstaten zorgen ervoor dat natuurlijke personen of rechtspersonen in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht of de nationale praktijk in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten in verband met de uitvoering van artikel 4 tot en met artikel 8 aan te vechten wanneer aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)zij hebben een voldoende groot belang;

b)zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, voor zover het bestuursprocesrecht van de betrokken lidstaat dit als voorwaarde stelt.

2.De lidstaten bepalen in welk stadium een besluit, handelen of nalaten kan worden aangevochten.

3.Wat wordt beschouwd als een voldoende groot belang of een inbreuk op een recht wordt bepaald door de lidstaten in overeenstemming met de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

Te dien einde wordt het belang van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en voldoen aan voorschriften van de nationale wetgeving, geacht te voldoen aan lid 1, onder a).

Dergelijke organisaties worden bovendien geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b).

4.De bepalingen van de leden 1, 2 en 3 sluiten de mogelijkheid van een voorafgaande toetsingsprocedure voor een bestuursorgaan niet uit en laten het vereiste onverlet dat de administratieve toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, voor zover een dergelijke vereiste geldt naar nationaal recht.

5.Toetsingsprocedures als bedoeld in lid 1 en lid 4 zijn eerlijk, billijk en snel en mogen niet buitensporig kostbaar zijn.

6.De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek informatie wordt verstrekt over toegang tot administratieve en rechterlijke toetsingsprocedures.

Artikel 13

Evaluatie

1.De Commissie voert uiterlijk ... [zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] een evaluatie van deze verordening uit. De evaluatie wordt minstens gebaseerd op de volgende elementen:

a)de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van deze verordening;

b)de gegevenssets die door de lidstaten overeenkomstig artikel 11, lid 1, zijn aangelegd en het Uniebrede overzicht dat het Europees Milieuagentschap overeenkomstig artikel 11, lid 3, heeft opgesteld;

c)de relevante wetenschappelijke, analytische en epidemiologische gegevens;

d)de technische en wetenschappelijke kennis;

e)de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie, indien deze beschikbaar zijn.

2.In het kader van de in lid 1 bedoelde evaluatie schenkt de Commissie specifiek aandacht aan de volgende aspecten:

a)de in bijlage I omschreven minimumeisen;

b)de in bijlage II omschreven belangrijkste risicobeheertaken;

c)de aanvullende voorwaarden die door de bevoegde autoriteiten worden gesteld overeenkomstig artikel 7, lid 3, onder b) en c);

d)de effecten van hergebruik van water op milieu en de gezondheid van de mens.

Artikel 14

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 4, lid 3 en artikel 5, lid 3 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.De in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een krachtens artikel 4, lid 3 en artikel 5, lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 15

Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat bij Richtlijn 2000/60/EG is opgericht. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 16

Sancties

De lidstaten stellen regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten delen deze regels en maatregelen ... [drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] mee aan de Commissie en melden alle latere wijzigingen die gevolgen hebben voor die regels en maatregelen.

Artikel 17

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van ... [één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Landbouwirrigatie neemt in totaal ongeveer een kwart van de totale onttrokken hoeveelheid zoetwater voor haar rekening. Onttrekking van water voor irrigatiedoeleinden is verantwoordelijk voor ongeveer 60 % van de totale onttrokken hoeveelheid zoetwater in Zuid- en Zuidoost-Europa en maximaal 80 % in bepaalde stroomgebiedsdistricten.
(2)     http://www.bbc.com/news/world-europe-40803619
(3)    COM(2007) 414.
(4)    In dit kader dient te worden opgemerkt dat hergebruik van water in het Werkdocument van de diensten van de Commissie inzake landbouw en duurzaam waterbeheer in de EU (SWD(2017) 153 final) wordt genoemd als een van een aantal maatregelen die in potentie negatieve effecten in verband met overmatige onttrekking kunnen verminderen.
(5)

   Algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 (Besluit nr. 1386/2013/EU) en, meer specifiek, de volgende doelstellingen van dat programma:

·"het beschermen, behouden en verbeteren van het natuurlijk kapitaal van de Unie", met maatregelen die moeten zorgen dat vóór 2020:

(b) het effect van de druk op overgangs- en kustwateren en zoet water (inclusief oppervlakte- en grondwater) aanzienlijk is teruggebracht, teneinde de goede status, zoals gedefinieerd in de kaderrichtlijn water, te bereiken, te behouden en te verbeteren;

(f) de nutriëntenkringloop (stikstof en fosfor) wordt beheerd op een duurzamere en hulpbronnenefficiëntere wijze;

·"omvormen van de Unie tot een hulpbronnenefficiënte, groene en concurrerende koolstofarme economie" met maatregelen die moeten zorgen dat vóór 2020:

(b) in alle grote sectoren van de Unie-economie het algehele milieueffect aanzienlijk is teruggebracht, de hulpbronnenefficiëntie is vergroot en benchmarking en meetmethodologieën zijn ingevoerd. Markt- en beleidsstimulansen die zakelijke investeringen in hulpbronnenefficiëntie bevorderen, zijn ingevoerd, terwijl groene groei wordt gestimuleerd via maatregelen te bevordering van innovatie;

(c) structurele veranderingen in productie, technologie en innovatie, alsook consumptiepatronen en levensstijlen het algehele milieueffect van productie en consumptie hebben teruggebracht, met name in de voedsel-, woning- en mobiliteitssectoren;

(6)    Een voorbeeld van zo'n situatie is de uitbraak van de E. coli-bacterie in 16 landen in Europa en in Noord-Amerika in 2011 waarbij meer dan 4 000 gevallen werden gemeld, en er in Duitsland 53 doden vielen. De uitbraak werd geweten aan uit Spanje geïmporteerde komkommers die waren geïrrigeerd met gezuiverd afvalwater. Daarop blokkeerde of beperkte een aantal lidstaten, waaronder Oostenrijk, België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, de invoer van Spaanse producten uit bezorgdheid dat ze tijdens irrigatie zouden zijn besmet. Vervolgens kwam aan het licht dat de bron van de besmetting met de E. coli-bacterie niet was gelegen in de komkommers, maar in kiemgroenten afkomstig van een Duits landbouwbedrijf dat de bewuste fenegriekzaden had betrokken uit Egypte. Naar schatting kostte deze gebeurtenis Spanje 200 miljoen EUR per week aan geannuleerde bestellingen, en droeg dit bij tot een landbouwinkomstenderving van 11,3 % voor de regio Murcia voor het teeltseizoen 20102011. Dit heeft investeringen in de verwerking van met hergebruikt water geïrrigeerde voedingsmiddelen ontmoedigd.
(7)     http://ec.europa.eu/environment/water/reuse.htm
(8)    Er werd informatie verzameld over de stand van het hergebruik van water in EU-lidstaten en deelnemers werd gevraagd hun mening te geven over ontwerpversies van door consultants uitgewerkte studies ter ondersteuning van de effectbeoordeling. In juni 2015 werd er door DG Milieu en het JRC op EU-niveau een technische workshop georganiseerd over mogelijke minimumkwaliteitseisen met betrekking tot hergebruik van water. Er werden vergaderingen gehouden in maart 2016, oktober 2016 en juni 2017 om specifiek de ontwerpversies van het technisch verslag van het JRC te bespreken. Daarnaast werden er onderdelen van de effectbeoordeling gepresenteerd die nog in de ontwerpfase verkeerden om feedback te verzamelen en aanvullende informatie te vergaren. Deskundigengroepen op het terrein van de grondwaterrichtlijn, de richtlijn milieukwaliteitsnormen, de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater en de drinkwaterrichtlijn werden eveneens geraadpleegd.
(9)    Advies van de Raad SEC(2018)249, Effectbeoordeling SWD(2018)249, Samenvatting SWD(2018)250.
(10)    SWD(2017) 230.
(11)    COM(2017) 312.
(12)    COM(2017) 753
(13)    PB C , , blz. .
(14)    PB C , , blz. .
(15)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(16)    Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
(17)    COM(2012) 673.
(18)    COM(2007) 414.
(19)    COM(2015) 614.
(20)    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(21)    Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).
(22)    Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
(23)    Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).
(24)    Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).
(25)    Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
(26)    Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
(27)    Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(28)    Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
(29)    Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (OJ L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
(30)    Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
(31)    Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).
(32)    Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).
(33)    Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).
(34)    Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
(35)    PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.
(36)    Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(37)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(38)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Top

Brussel,28.5.2018

COM(2018) 337 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad

inzake minimumeisen voor hergebruik van water

{SEC(2018) 249 final}
{SWD(2018) 249 final}
{SWD(2018) 250 final}


BIJLAGE I

GEBRUIK EN MINIMUMEISEN

Deel 1.    Gebruik van teruggewonnen water als bedoeld in artikel 2

Landbouwirrigatie

Landbouwirrigatie duidt op irrigatie van de volgende soorten gewassen:

·rauw geconsumeerde voedingsgewassen, d.w.z. voor menselijke consumptie bestemde gewassen die rauw en onverwerkt worden gegeten;

·verwerkte voedingsgewassen, d.w.z. voor menselijke consumptie bestemde gewassen die niet rauw maar na een behandelingsproces (d.w.z. gekookt, industrieel verwerkt) worden gegeten;

·"non-food"-gewassen, dat wil zeggen niet voor menselijke consumptie bedoelde gewassen (bijv. weide-, diervoeder, vezel-, sier-, zaad-, energie- en grasveldgewassen).

Deel 2.    Minimumeisen

2.1. Minimumeisen van toepassing op teruggewonnen water bestemd voor gebruik bij landbouwirrigatie 

De kwaliteitsklassen van teruggewonnen water en de per klasse toegelaten gebruiken en irrigatiemethoden staan in tabel 1 vermeld. De minimumeisen voor waterkwaliteit staan vermeld onder punt a), in tabel 2. De minimumfrequenties en prestatiestreefwaarden voor monitoring van teruggewonnen water staan vermeld onder punt b), in tabel 3 (routinematige monitoring) en in tabel 4 (validatiemonitoring).

Tabel 1 — Kwaliteitsklassen van teruggewonnen water, toegelaten agrarisch gebruik en toegelaten irrigatiemethoden

Laagste kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Categorie gewas

Irrigatiemethode

A

Alle voedingsgewassen, met inbegrip van rauw geconsumeerde wortel- en knolgewassen en voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water

Alle irrigatiemethoden

B 

Rauw geconsumeerde voedingsgewassen waarvan het eetbare gedeelte bovengronds wordt geproduceerd en niet rechtstreeks in aanraking komt met teruggewonnen water, verwerkte voedingsgewassen en "non-food"-gewassen, met inbegrip van gewassen voor het voeren van melk- of vleesproducerend vee.

Alle irrigatiemethoden

C

Uitsluitend druppelirrigatie*

D

Industriële gewassen, energiegewassen en zaadgewassen

Alle irrigatiemethoden

(*) Druppelirrigatie is een micro-irrigatiesysteem waarmee de gewassen worden voorzien van water in de vorm van waterdruppeltjes of minieme waterstroompjes die via zeer dunne plastic buisjes met uitlaatopeningen bij een zeer laag debiet (220 liter/uur) druppelsgewijs op de grond of meteen onder het grondoppervlak worden gebracht.

a)Minimumeisen voor waterkwaliteit

Tabel 2 — Kwaliteitseisen van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

Indicatieve technologiedoelstelling

Kwaliteitseisen

E. coli

(kve/100 ml)

BZV5

(mg/l)

TSS

(mg/l)

Troebelingsgraad

(NTU)

Overig

A

Secundaire behandeling, filtratie en desinfectie

≤ 10

of onder detectiegrens

≤ 10

≤ 10

≤ 5

Legionella spp.: < 1 000 kve/l waar het risico van verstuiving in broeikassen aanwezig is

Rondwormen (wormeieren) ≤ 1 ei/l voor irrigatie van weidegewassen of diervoedergewassen

B

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 100

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG van de Raad 1

((bijlage I, tabel 1)

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

((bijlage I, tabel 1)

C

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 1 000

D

Secundaire behandeling en desinfectie

≤ 10 000

Het teruggewonnen water wordt geacht in overeenstemming te zijn met de vereisten in tabel 2 indien de metingen voldoen aan alle volgende criteria:

·90 % of meer van de monsters voldoet aan de aangegeven waarden voor E. coli, Legionella spp. en rondwormen. Geen van de monsterwaarden mag de maximale afwijkingsgrens van 1 log-eenheid van de aangegeven waarde voor E. coli en Legionella en 100 % van de aangegeven waarde voor rondwormen overschrijden.

·90 % of meer van de monsters in klasse A voldoet aan de aangegeven waarden voor BZV5, TSS en troebelingsgraad. Geen van de monsterwaarden mag de maximale afwijkingsgrens van 100 % van de aangegeven waarde overschrijden.

b)Minimumeisen voor monitoring

Exploitanten van waterterugwinningsinstallaties dienen routinematig te monitoren of het teruggewonnen water voldoet aan de onder punt a) vastgestelde minimumeisen voor waterkwaliteit. De routinematige monitoring dient deel uit te maken van de verificatieprocedures voor het waterhergebruiksysteem.

Tabel 3 — Minimumfrequenties voor routinematige monitoring van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

Minimale monitoringfrequenties

Kwaliteitsklasse teruggewonnen water

E. coli

BZV5

TSS

Troebelingsgraad

Legionella spp.

(wanneer van toepassing)

Rondwormen

(wanneer van toepassing)

A

Eenmaal

per week

Eenmaal

per week

Eenmaal

per week

Doorlopend

Eenmaal

per week

Tweemaal per maand of frequentie zoals bepaald door de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie op basis van aantal eitjes in afvalwater dat de waterterugwinningsinstallatie binnenkomt

B

Eenmaal

per week

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

((bijlage I, deel D)

In overeenstemming met Richtlijn 91/271/EEG

(bijlage I, deel D)

C

Tweemaal per maand

D

Tweemaal per maand

Validatiemonitoring moet worden uitgevoerd voordat een waterterugwinningsinstallatie in bedrijf wordt gesteld, wanneer apparatuur wordt gemoderniseerd en wanneer er nieuwe apparatuur of processen worden toegevoegd.

De validatiemonitoring dient plaats te vinden voor klasse A, de strengste kwaliteitsklasse voor teruggewonnen water, om te beoordelen of er wordt voldaan aan de prestatiedoelen (log10-reductie). De validatiemonitoring behelst het meten van de indicatormicro-organismen voor elk van de groepen pathogenen (bacteriën, virussen en protozoa). De geselecteerde indicatormicro-organismen zijn E. coli voor pathogene bacteriën, F-specifieke colifagen, somatische colifagen of colifagen voor pathogene virussen, en sporen van Clostridium perfringens of sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën voor protozoa. In tabel 4 staan de prestatiedoelen vermeld (log10-reductie) voor de validatiemonitoring op de geselecteerde indicatormicro-organismen waaraan bij de uitstroomopening van de waterterugwinningsinstallatie (het nalevingspunt) moet worden voldaan, rekening houdend met de concentraties ongezuiverd afvalwater dat de stedelijke waterzuiveringsinstallatie binnenkomt.

Tabel 4 — Validatiemonitoring van teruggewonnen water voor landbouwirrigatie

Kwaliteitsklasse

teruggewonnen

water

Indicatormicro-organismen (*)

Prestatiestreefwaarden voor de zuiveringsketen

(log10-reductie)

A

E. coli

≥ 5,0

Totaal aantal colifagen/F-specifieke colifagen/somatische colifagen/colifagen(**)

≥ 6,0

Clostridium perfringens-sporen/sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën(***)

≥ 5,0

(*) De referentiepathogenen Campylobacter, Rotavirus en Cryptosporidium kunnen ook in plaats van de voorgestelde indicatormicro-organismen voor validatiemonitoringdoeleinden worden gebruikt. Daarbij zijn dan de volgende log10-reductiestreefwaarden van toepassing: Campylobacter (≥ 5,0), Rotavirus (≥ 6,0) and Cryptosporidium (≥ 5,0).

(**) Totaal aantal colifagen wordt geselecteerd als de meest geschikte indicator voor virussen. Indien het echter niet mogelijk is om het totaal aantal colifagen te analyseren, moet ten minste één ervan (F-specifieke of somatische colifagen) worden geanalyseerd.

(***) Sporen van Clostridium perfringens wordt geselecteerd als de geschiktste indicator voor protozoa. Sporenvormende sulfaatreducerende bacteriën vormen echter een alternatief indien de concentratie Clostridium perfringens-sporen het niet mogelijk maakt om de gewenste log10-verwijdering te valideren.

De analysemethoden voor monitoring dienen te worden gevalideerd en gedocumenteerd door de exploitant in overeenstemming met EN ISO/IEC17025 of andere nationale of internationale normen die dezelfde kwaliteit waarborgen.

Bijlage II

Belangrijkste risicobeheertaken

1.Het systeem voor waterhergebruik omschrijven, vanaf het punt waar het afvalwater de stedelijke waterzuiveringsinstallatie binnenkomt tot het gebruikspunt, inclusief de oorsprong van het afvalwater, de zuiveringsstappen en -technologieën in de waterterugwinningsinstallatie, de aanvoer- en opslaginfrastructuur, het beoogd gebruik, de gebruikslocatie en de te leveren hoeveelheden teruggewonnen water. Het doel van deze taak is een gedetailleerde beschrijving te geven van het volledige systeem voor waterhergebruik.

2.Potentiële gevaren identificeren, in het bijzonder de aanwezigheid van verontreinigende stoffen en pathogenen en potentiële gevaarlijke incidenten zoals een mislukte waterzuivering, lekkage of contaminatie in het beschreven systeem voor waterhergebruik.

3.Omgevingen, populaties en personen identificeren die het risico lopen om rechtstreeks of indirect te worden blootgesteld aan de geïdentificeerde gevaren, rekening houdend met specifieke omgevingsfactoren zoals de plaatselijke hydrogeologie, topologie, bodemsoort en ecologie, en met factoren die verband houden met het soort gewas en landbouwpraktijken. Ook moeten eventuele onherstelbare of langdurige negatieve gevolgen van de waterterugwinningsactiviteiten worden overwogen.

4.Een risicobeoordeling uitvoeren waarin wordt gekeken naar de risico's voor het milieu en voor de gezondheid van mensen en dieren en waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de geïdentificeerde potentiële gevaren, omgevingen en populaties en personen die risico lopen aan die gevaren te worden blootgesteld, de ernst van mogelijke gevolgen van die gevaren, alsmede alle relevante EU- en nationale wetgeving, richtsnoeren en minimumeisen met betrekking tot voedsel en diervoeder en de veiligheid van werknemers. Bij wetenschappelijke onzekerheid op het gebied van risicokarakterisering moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast.

De risicobeoordeling dient de volgende elementen te omvatten:

a)een beoordeling van milieurisico's, met inbegrip van alle volgende elementen:

i.bevestiging van de aard van de gevaren, inclusief, voor zover van toepassing, het voorspelde niveau zonder effect;

ii.beoordeling van het potentiële blootstellingsbereik;

iii.karakterisering van het risico.

b)een beoordeling van risico's voor de gezondheid van de mens, inclusief:

i.bevestiging van de aard van de gevaren, in voorkomend geval met inbegrip van de dosis-reactieverhouding;

ii.beoordeling van het potentiële dosis- of blootstellingsbereik;

iii.karakterisering van het risico.

In de risicobeoordeling moet ten minste rekening worden gehouden met de vereisten en verplichtingen:

a)dat waterverontreiniging als gevolg van nitraten wordt gereduceerd en voorkomen, in overeenstemming met Richtlijn 91/676/EEG van de Raad 2 ;

b)dat beschermde waterwingebieden voldoen aan de vereisten van Richtlijn 98/83/EG van de Raad 3 ;

c)dat de milieudoelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 4 worden gehaald;

d)dat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen, overeenkomstig Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad 5 ;

e)dat de milieukwaliteitsnormen voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen van Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad 6 worden gerespecteerd;

f)dat wordt voldaan aan de milieukwaliteitsnormen voor verontreinigende stoffen van nationaal belang (d.w.z. stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen) van Richtlijn 2000/60/EG;

g)dat wordt voldaan aan de kwaliteitsnormen voor zwemwater van Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad 7 ;

h)inzake de bescherming van het milieu, en met name van de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, van Richtlijn 86/278/EEG van de Raad 8 ;

i)inzake levensmiddelenhygiëne van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad 9 en de richtsnoeren in de kennisgeving van de Commissie inzake een richtsnoer voor de aanpak van microbiologische risico's in vers fruit en verse groenten bij de primaire productie door middel van een goede hygiëne;

j)voor diervoederhygiëne van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad 10 ;

k)dat wordt voldaan aan de relevante microbiologische criteria van Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie 11 ;

l)inzake de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen van Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie 12 ;

m)inzake maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad 13 ;

n)inzake diergezondheid in Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad 14 en Verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie 15 .

5.Voor zover nodig en aangewezen om een voldoende mate van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens te waarborgen, dienen er, naast de in bijlage I vermelde vereisten, aanvullende en/of strengere vereisten voor waterkwaliteit en monitoring te worden vastgesteld.

Afhankelijk van de uitkomst van de onder 4) bedoelde risicobeoordeling kunnen dergelijke aanvullende vereisten in het bijzonder betrekking hebben op:

a)zware metalen;

b)pesticiden;

c)bijproducten van desinfectie;

d)farmaceutische producten;

e)andere, zorgwekkend wordende stoffen;

f)antimicrobiële resistentie.

6.Identificatie van preventieve maatregelen die inmiddels zijn uitgevoerd of die zouden moeten worden uitgevoerd om risico's te beperken zodat alle geïdentificeerde risico's afdoende kunnen worden beheerst.

Dergelijke preventieve maatregelen omvatten onder meer:

a)toegangscontrole;

b)aanvullende maatregelen voor desinfectie of verwijdering van verontreinigende stoffen;

c)specifieke irrigatietechnologie om het risico van de vorming van aerosolen te beperken (bv. druppelirrigatie);

d)ondersteuning voor het bestrijden van pathogenen vóór de oogst;

e)vaststelling van minimale veiligheidsafstanden.

Eventueel relevante specifieke preventieve maatregelen staan vermeld in tabel 1.

Tabel 1 — Specifieke preventieve maatregelen

Kwaliteitsklasse

teruggewonnen

water

Specifieke preventieve maatregelen

A

-Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico's voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

B

-Verbod op het oogsten van geïrrigeerd producten die nat zijn of gevallen producten.

-Melkvee buiten het weiland houden totdat het weiland droog is.

-Diervoeder moet worden gedroogd of ingekuild alvorens het te verpakken.

-Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico's voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

C

-Verbod op het oogsten van geïrrigeerd producten die nat zijn of gevallen producten.

-Grazende dieren moeten vijf dagen na de laatste irrigatie buiten het weiland worden gehouden.

-Diervoeder moet worden gedroogd of ingekuild alvorens het te verpakken.

-Varkens mogen niet worden blootgesteld aan diervoeder dat is geïrrigeerd met teruggewonnen water tenzij er voldoende gegevens beschikbaar zijn die erop wijzen dat de risico's voor een specifiek geval beheersbaar zijn.

D

-Verbod op het oogsten van geïrrigeerd producten die nat zijn of gevallen producten.

7.Zorgen voor adequate kwaliteitsmonitoringsystemen en -procedures, met inbegrip van monitoring van de relevante parameters van het teruggewonnen water, en voor adequate programma's voor onderhoud van apparatuur.

8.Zorgen voor milieumonitoringsystemen die alle eventuele negatieve effecten van het hergebruik van water detecteren, dat op basis van de monitoring feedback wordt geleverd, en dat alle processen en procedures correct worden gevalideerd en gedocumenteerd.

Het strekt tot aanbeveling dat de exploitant van de waterterugwinningsinstallatie een kwaliteitsbeheersysteem volgens ISO 9001 of gelijkwaardig opzet en in stand houdt.

9.Zorgen voor een systeem dat passend is om incidenten en noodsituaties te beheren, met inbegrip van procedures om alle relevante partijen naar behoren van dergelijke voorvallen in kennis te stellen, en een calamiteitenplan, dat regelmatig wordt geactualiseerd.

(1)    Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).
(2)    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(3)    Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).
(4)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(5)    Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).
(6)    Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid, tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (OJ L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
(7)    Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).
(8)    Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6).
(9)    Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).
(10)    Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1).
(11)    Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).
(12)    Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5)
(13)    Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
(14)    Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
(15)    Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn Voor de EER relevante tekst (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).
Top