This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014PC0043
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on structural measures improving the resilience of EU credit institutions
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen
/* COM/2014/043 final - 2014/0020 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen /* COM/2014/043 final - 2014/0020 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Sinds het begin van de financiële crisis
hebben de Europese Unie ("Unie") en de lidstaten zich toegelegd op
een fundamentele herziening van het toezicht- en regelgevingskader voor
financiële instellingen. In het bankwezen heeft de Unie een aantal
hervormingen gelanceerd om een veiliger, gezonder, meer transparant en
plichtsbewust financieel systeem tot stand te brengen dat ten dienste staat van
de economie en van de hele samenleving. De banksector van de Unie blijft echter
groot in omvang, zowel in absolute cijfers (42,9 biljoen EUR) als relatief
(nagenoeg 350 procent van het bbp van de Unie). De grootste banken van de Unie
evenaren of benaderen wat de omvang van hun activa betreft ruwweg het bruto
binnenlands product van hun land van oorsprong. Deze banken zijn nog steeds te
groot om failliet te gaan ("too big to fail"), te groot om te redden
en te complex in afwikkeling. In deze context kondigde commissaris Barnier
in november 2011 de oprichting aan van een deskundigengroep op hoog niveau
(hierna: "deskundigengroep") die ermee belast werd de behoefte aan
een structurele hervorming van het bankwezen van de Unie te evalueren.
Voorzitter van deze deskundigengroep was Erkki Liikanen, gouverneur van de Bank
van Finland.[1]
In het verslag, dat in oktober 2012 werd voorgesteld, werd verklaard dat
herstructurering van het bankwezen noodzakelijk is ter aanvulling van de
bestaande hervormingen en werd aanbevolen de scheiding tussen handel voor eigen
rekening en andere handelsactiviteiten met hoge risico's verplicht te stellen
door middel van een afzonderlijke entiteit van de bankgroep. De verplichting
tot scheiding zou alleen gelden voor banken waarin de te scheiden activiteiten
een aanzienlijk aandeel van de bedrijfsactiviteit van de bank uitmaken.[2] Op 3 juli 2013 nam het
Europees Parlement met een grote meerderheid een initiatiefverslag over
"de structurele hervorming van de bankensector in de EU"[3] aan waarin uitgekeken
werd naar structurele hervormingen op het niveau van de Unie om problemen aan
te pakken met betrekking tot het feit dat banken „te groot zijn om failliet te
gaan” [4]. Dit voorstel vormt een kritiek onderdeel van
de inspanning van de Unie om het "too-big-to-fail"-dilemma aan te
pakken. Het heeft tot doel te voorkomen dat de onbeheerde risico's in het
bankensysteem van de Unie die nu nog overblijven, werkelijkheid worden. Het zal
de kunstmatige expansie van balansen van banken, vooral met activiteiten van
zuiver speculatieve aard, aan banden leggen en zo het risico inperken dat
belastingbetalers moeten worden aangesproken om falende banken te redden alsook
de kostprijs en de complexiteit van een afwikkeling beperken wanneer deze
noodzakelijk blijkt. Het is ook een belangrijke aanvulling op de richtlijn
betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de
afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (hierna:
“richtlijn bankherstel en -afwikkeling”).[5] Structurele hervorming heeft tot op heden nog
niet op de agenda voor internationale hervormingen van de G20 gestaan. In een
aantal rechtsgebieden van de wereld zijn echter voorstellen gedaan of
maatregelen genomen om de genoemde problemen aan te pakken. De laatste jaren
hebben een aantal lidstaten initiatieven tot hervorming genomen (Duitsland,
Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België). De Verenigde Staten hebben
onlangs de zogenoemde "Volcker-regel" aangenomen waardoor handel voor
eigen rekening door banken verboden wordt. Voorts hebben internationale
organisaties opgeroepen tot een wereldwijd debat over bankstructuren en
bedrijfsmodellen. Gelet op het grote aanbod aan hervormingsinitiatieven in dit
verband en om te voorkomen dat maatregelen die internationaal opererende banken
treffen, elkaar overlappen of onderling onverenigbaar blijken, hebben de
leiders van de G20 op de jongste top in Sint-Petersburg de Raad voor financiële
stabiliteit (FSB) opgeroepen de grensoverschrijdende samenhang en de gevolgen
voor de financiële stabiliteit van structurele bankhervormingen te onderzoeken.
Met dit voorstel wordt zorgvuldig rekening gehouden met de ontluikende
internationale inspanningen tot coördinatie en wordt erkend dat de mogelijkheid
tot regelgevingsarbitrage moet worden voorkomen. Dit voorstel gaat samen met een rechtstreeks
hieraan gerelateerd voorstel om een ander kanaal voor financiële besmetting aan
te pakken, namelijk de verwevenheid tussen marktdeelnemers waaronder
systeembanken door middel van ondoorzichtige handelsbetrekkingen in
effectenfinancieringstransacties. In het door de Commissie voorgestelde
groenboek over schaduwbankieren van 19 maart 2012[6] wordt erkend dat
verscherpte bankregulering een aanzienlijk gedeelte van de bankactiviteiten
buiten de grenzen van het traditionele bankieren zou kunnen drijven, namelijk in
het schaduwbankieren, dat wordt gedefinieerd als "het systeem van
kredietbemiddeling waarbij entiteiten en activiteiten van buiten het reguliere
banksysteem betrokken zijn"[7].
Op 20 november 2012 stemde het Europees Parlement in met een resolutie over
schaduwbankieren[8],
waarin werd gewezen op de noodzaak om grotere transparantie wat betreft de
structuur en de activiteiten van financiële instellingen te waarborgen alsmede
op de behoefte van toezichthouders om een beeld te krijgen van de omvang van
schaduwbankactiviteiten zoals repo-overeenkomsten en
effectenuitleentransacties. Op 4 september 2013 onderstreepte de Commissie in
haar mededeling over schaduwbankieren[9]
dat het absoluut noodzakelijk is de transparantie van
effectenfinancieringstransacties ("securities financing transactions"
of SFT's), zoals retrocessieovereenkomsten en effectenleningen, andere
gelijkwaardige transacties en herbelening, te verbeteren om de risico's te
observeren die samenhangen met verwevenheid, buitensporige leverage en
procyclisch gedrag. De onderstaande toelichting beperkt zich
verder tot een presentatie van het voorstel betreffende structurele scheiding
van kredietinstellingen. 2. RESULTATEN VAN DE
RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING De belanghebbenden zijn een aantal keren
geraadpleegd. De deskundigengroep op hoog niveau heeft tijdens zijn mandaat
diverse belanghebbenden ontmoet en heeft een openbare raadpleging gehouden voor
banken, ondernemingen, retailcliënten en de betrokken verenigingen.[10] De Commissie heeft ook
een raadpleging met belanghebbenden gehouden in oktober 2012.[11] De structurele
hervorming van de banken en de noodzaak van een gecoördineerd optreden van de
Unie zijn ook besproken met de lidstaten. Tijdens de voorbereiding van de
effectbeoordeling heeft de Commissie in het voorjaar van 2013 een bijkomende
raadpleging gehouden waarin de banken verzocht werd de impact van verschillende
soorten structurele hervormingen te modelleren.[12] De 500 antwoorden op
de raadpleging hebben verdeeldheid tussen banken enerzijds en consumenten en
niet uit de banksector afkomstige financierders anderzijds aan het licht
gebracht. De eerste groep was in overweldigende mate gekant tegen structurele
scheiding; de laatsten waren in ruime mate voorstander. De standpunten van de
andere categorieën waren evenwichtiger gespreid. Een interdepartementale stuurgroep over de
structurele hervorming van de banken werd in maart 2013 opgericht met
vertegenwoordigers van de directoraten-generaal COMP, ECFIN, EMPL, ENTR, JUST,
MARKT, SG, SJ, TAXUD en JRC. De groep vergaderde in maart, april en september
2013 en ondersteunde de werkzaamheden van de effectbeoordeling. Het ontwerp van effectbeoordeling werd aan de
raad voor effectbeoordeling (Impact Assessment Board, hierna "IAB")
van de Commissie voorgelegd op 19 september 2013 en met de IAB besproken op 16
oktober 2013. De IAB kwam met aanbevelingen ter verbetering op 18 oktober 2013.
De belangrijkste aanbevelingen waren: (i) verbetering van de
probleemomschrijving en het basisscenario; (ii) betere omschrijving en
toelichting van de hervormingsopties; (iii) betere beoordeling van de effecten en
betere toelichting van de doeltreffendheid van de gekozen hervormingen; (iv)
betere presentatie van de standpunten van de belanghebbenden; en (v) toevoeging
van een glossarium. De diensten van de Commissie hebben op 18 december 2013 een
herziene effectbeoordeling ingediend, samen met een afzonderlijk document
waarin aan de IAB werd uitgelegd hoe met zijn aanbevelingen rekening is
gehouden. De IAB heeft vervolgens op 15 januari 2014 een positief advies
uitgebracht maar heeft ook verdere verbeteringen aanbevolen en met name
verzocht de analyse beter te funderen met betrekking tot de verantwoording van
de voorgestelde maatregelen, de alternatieve hervormingsopties, de effecten en
de standpunten van belanghebbenden ten aanzien van de transparantiemaatregelen
die pas bij de nieuwe indiening in de definitieve effectbeoordeling opgenomen
werden. De IAB deed ook de aanbeveling de voorstelling van de opties inzake
structurele hervorming verder te verbeteren en de beoordeling van de effecten
en de doeltreffendheid van de gekozen hervorming te versterken. In de
definitieve versie van de effectbeoordeling is de analyse van de maatregelen
tot hervorming van de transparantie aanzienlijk uitgebreid en is dieper
ingegaan op de twee andere IAB-aanbevelingen. Wat de algemene baten en kosten betreft, zijn
in dit voorstel ten behoeve van de effectbeoordeling kwalitatieve analyses
alsook kwantitatieve modellen opgesteld. Uit de effectbeoordeling werd
geconcludeerd dat er sprake is van een aanzienlijke impliciete subsidiëring
maar dat deze afhankelijk is van de omvang van de bank en het niveau van verwevenheid
van de bank. Het voorstel houdt rekening met de klaarblijkelijke voordelen die verbonden
zijn aan de diversiteit van bankmodellen in Europa maar wil er ook voor zorgen
dat het delicate evenwicht tussen preventie van systeemrisico's en financiering
van duurzame economische groei behouden blijft. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL 3.1. Rechtsgrondslag en
subsidiariteit De
rechtsgrond voor deze verordening is artikel 114, lid 1, van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond hiervan
kunnen maatregelen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen
worden vastgesteld die de instelling en de goede werking van de interne markt
tot doel hebben. Eenvormige
regels voor de structuren van banken zullen de financiële stabiliteit binnen de
Unie verhogen, zullen zorgen voor betere integratie van financiële markten,
bevorderen een ordelijke afwikkeling en een ordelijk herstel van de groep,
verbeteren grensoverschrijdende dienstverlening en vestiging in andere
lidstaten, verminderen concurrentievervalsing en voorkomen
regelgevingsarbitrage. Een
aantal lidstaten hebben voorstellen ingediend of maatregelen getroffen met het
oog op een structurele hervorming van hun nationale bankstelsel. Ten gevolge
van onsamenhangende nationale wetten die niet dezelfde beleidsdoelstellingen
nastreven en zodoende niet verenigbaar en gelijkwaardig zijn met de in deze
verordening voorgestelde mechanismen, vergroot de kans op verstoring van
kapitaalbewegingen en investeringsbeslissingen. Zonder een Unie-brede aanpak
zullen de banken zich gedwongen zien hun structuur en werking aan te passen
naar gelang van het nationale grondgebied, hetgeen de complexiteit nog groter
maakt en leidt tot verdere versnippering. Onsamenhangende
nationale wetgeving ondermijnt ook de inspanningen om voor heel de interne
markt een gemeenschappelijk rulebook tot stand te brengen en om een
daadkrachtige bankenunie op te richten; het gevolg zou immers zijn dat de
doeltreffendheid van het gemeenschappelijke toezichtmechanisme (Single
Supervisory Mechanism of SSM)[13]
en van een toekomstig gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (Single
Resolution Mechanism of SRM)[14]
wordt aangetast. Onsamenhangende wetgeving maakt ook het beheer van
grensoverschrijdende instellingen moeilijker en kostelijker. De in deze verordening beoogde
harmonisering op het niveau van de Unie kan ervoor zorgen dat bankgroepen van
de Unie, die vaak in verschillende lidstaten actief zijn, gereguleerd worden
door een gemeenschappelijk kader van structurele voorschriften, waarbij gelijke
concurrentievoorwaarden worden gegarandeerd, ingewikkelde regelgeving wordt
afgebouwd, ongerechtvaardigde nalevingskosten voor grensoverschrijdende
activiteiten worden vermeden en ook verdere integratie in de Europese markt
wordt gestimuleerd en mogelijkheden tot regelgevingsarbitrage verder
teruggedrongen worden. In overeenstemming met de
doelstellingen, namelijk bijdragen tot de werking van de interne markt, kan een
lidstaat die al eerder wetgeving heeft vastgesteld om deposito's van personen
en kmo’s ontvangende kredietinstellingen te verbieden activiteiten te verrichten
waarbij deze als principaal in beleggingen handelen en activa voor
handelsdoeleinden aanhouden, bij de Commissie verzoeken om een afwijking van de
in hoofdstuk III ("scheiding van bepaalde handelsactiviteiten") vastgestelde
bepalingen voor een kredietinstelling die onder een met de bepalingen van dit
hoofdstuk verenigbare nationale wet valt. Op die manier kunnen lidstaten van
wie vaststaat dat zij reeds "zeer gelijkwaardige" maatregelen hebben
ingevoerd, vermijden dat zij bestaande en efficiënte wetgeving moeten afstemmen
op deze bepalingen. Om te waarborgen dat de gevolgen van de nationale wetgeving
geen afbreuk doen aan de doelstelling of aan de werking van de interne markt,
moeten de oogmerken van de nationale regeling dezelfde zijn als die welke in deze
verordening zijn vastgesteld; voorts moeten de nationale wettelijke regelingen,
ook op het gebied van toezicht en handhaving, waarborgen dat de
kredietinstelling voldoet aan wettelijk bindende voorschriften die in
overeenstemming zijn met dit voorstel. Dit voorstel houdt rekening met de
snel evoluerende financiële markten en met financiële vernieuwingen alsmede met
de verdere ontwikkeling van de regelgevings- en toezichtkaders van de Unie. Om
te zorgen voor daadwerkelijk en samenhangend toezicht en voor de ontwikkeling
van het gemeenschappelijk rulebook in de banksector, voorziet dit voorstel in
een belangrijke rol voor de Europese Bankautoriteit (EBA). De EBA zal worden
geraadpleegd door de bevoegde autoriteiten bij het nemen van besluiten zoals
geregeld in dit voorstel, en zal ontwerpen van technische regulerings- en
uitvoeringsnormen voorbereiden en verslagen aan de Commissie voorleggen. Dit is
bijzonder belangrijk in situaties zoals omschreven in de artikelen 9, 10, 13 en
21. 3.2. Evenredigheid Volgens het in artikel 5 van het VEU omschreven
evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie
niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te
verwezenlijken. De voorgestelde verordening verbiedt grote kredietinstellingen
en bankgroepen van de Unie handel voor eigen rekening en een aantal daaraan
verbonden activiteiten te verrichten. Scheiding van eigendom kan potentieel het
meest effectieve instrument van structurele hervorming zijn om de specifieke
doelstellingen te bereiken, namelijk vereenvoudiging van de afwikkeling en
beperking van het morele risico alsmede van belangenconflicten en verkeerde
toewijzing van kapitaal en middelen. De voordelen van het verbod op
handelsactiviteiten voor eigen rekening kunnen bijzonder groot zijn wanneer het
erop aankomt de risico's, de complexiteit, de verwevenheid en de
belangenconflicten te beheersen. Gelet op de moeilijkheden die verbonden zijn
aan het lastige onderscheid tussen handel voor eigen rekening en andere soortgelijke
handelsactiviteiten, marketmaking in het bijzonder, berust de evenredigheid van
deze maatregel echter op een enge omschrijving van de onder het verbod vallende
activiteiten. Het is gerechtvaardigd kleinere banken van het toepassingsgebied
van het verbod uit te sluiten wegens de onevenredige gevolgen die een dergelijk
verbod zou kunnen hebben indien deze banken ertoe gedwongen werden een gedeelte
van hun portefeuilles af te stoten. De voorgestelde verordening vereist ook dat de
bevoegde autoriteit een systematisch onderzoek verricht naar bepaalde
activiteiten – namelijk marketmaking, belegging in/sponsoring van securitisatie
en handel in bepaalde derivaten. Dit zijn de activiteiten waar het risico het
grootst is dat handel voor eigen rekening tegen het verbod indruist, en die
kunnen leiden tot risico's voor de stabiliteit van de kernkredietinstelling en
van het financiële systeem van de Unie. De toezichthouder krijgt bevoegdheid om
een scheiding te eisen. De bevoegdheid om een scheiding op te leggen wordt niet
opgelegd als een algemene maatregel: de autoriteit oefent integendeel een
beoordelingsbevoegdheid uit op basis van een reeks geharmoniseerde maatstaven.
Alleen in bepaalde omstandigheden wanneer de risico's drempels overschrijden
zoals door geharmoniseerde maatstaven wordt omschreven, is de bevoegde
autoriteit verplicht de scheiding op te leggen. Deze aanpak kan evenredig worden
geacht omdat de scheiding alleen wordt opgelegd onder bepaalde voorwaarden en
nadat de impact van deze activiteiten op het risicoprofiel en het gedrag van de
kernkredietinstelling grondig is onderzocht. De voorgestelde verordening is gericht op
grote kredietinstellingen en bankgroepen. Aangezien dit voorstel hoofdzakelijk
tot doel heeft de residuele systeemrisico's in het financiële systeem van de
Unie aan te pakken, zou een uitbreiding van de maatregelen van het voorstel tot
alle kredietinstellingen onevenredig zijn en zou dit niet te rechtvaardigen
kosten meebrengen, in het bijzonder voor kleinere kredietinstellingen. De in het vooruitzicht gestelde structurele
maatregelen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen die onder de
drempels van dit voorstel blijven. Dit betekent dat de lidstaten of de bevoegde
autoriteiten kunnen besluiten soortgelijke maatregelen ook aan kleinere
kredietinstellingen op te leggen. De voorgestelde verordening eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met name het recht op
bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op
eigendom, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een
onpartijdig gerecht, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden
toegepast. 3.3. Nadere uitleg van het
voorstel, per hoofdstuk of per artikel Dit gedeelte geeft een kort overzicht van de
belangrijkste elementen van de verordening. 3.3.1. Doelstellingen en onderwerp
van de structurele scheiding De voorgestelde verordening beoogt de
financiële stabiliteit in de Unie te verhogen door een structurele hervorming
van de grote banken, dus als aanvulling op hervormingen van de financiële
wetgeving die reeds op het niveau van de Unie zijn doorgevoerd. Artikel 1
vermeldt het algemene doel en de doelstellingen die aan de hervorming ten
grondslag liggen. Artikel 2 beschrijft het onderwerp, namelijk
het vaststellen van regels betreffende structurele veranderingen in
"too-big-to-fail"-banken, door het opleggen van een verbod op handel
voor eigen rekening en door potentiële scheiding van bepaalde
handelsactiviteiten. 3.3.2. Toepassingsgebied Artikel 3 bepaalt dat de voorgestelde
verordening van toepassing is op banken die aan bepaalde criteria voldoen en
bepaalde drempels overschrijden. (1)
De voorschriften zijn van toepassing op de Europese
banken die als mondiaal systeemrelevant worden aangewezen. (2)
De regels zijn van toepassing op banken die voor
drie opeenvolgende jaren de volgende drempels overschrijden: (a) de totale
activa van de bank overschrijden 30 miljard EUR[15]; en (b) de totale
handelsactiva en -passiva van de bank overschrijden 70 miljard EUR of 10
procent van haar totale activa. De artikelen 22 en 23 omschrijven verder hoe
"handelsactiviteiten" (voor de toetsing door de bevoegde autoriteit met
het oog op een mogelijke scheiding van de kredietinstelling) moeten worden
berekend. Aangezien de aandacht bij de structurele hervorming van de banken
uitgaat naar bankactiviteiten, bepaalt artikel 23, lid 2, dat de
activiteiten van verzekeringsondernemingen en van niet-financiële ondernemingen
in het geval van financiële groepen niet in de berekening moeten worden
opgenomen. De voorgestelde verordening zal van toepassing
zijn op kredietinstellingen van de Unie en de EU-moederondernemingen in de
Unie, de dochterondernemingen en bijkantoren, ook in derde landen. Zij zal ook
van toepassing zijn op bijkantoren en dochterondernemingen in de Unie van in
derde landen gevestigde banken. Een dergelijk ruim territoriaal
toepassingsgebied is gerechtvaardigd om gelijke concurrentievoorwaarden te
waarborgen en om overdracht van activiteiten buiten de Unie ter omzeiling van
deze voorschriften te vermijden. Buitenlandse dochterondernemingen van banken
van de Unie en EU-bijkantoren van buitenlandse banken kunnen echter worden
vrijgesteld indien zij onder gelijkwaardige scheidingsregels vallen (artikelen
4 en 27). Artikel 4, lid 2, voorziet in een andere vrijstelling: aan
toezichthouders is bevoegdheid verleend om buitenlandse dochterondernemingen
van groepen met een autonome geografische gedecentraliseerde structuur van
scheiding vrij te stellen volgens een "multiple point of
entry"-afwikkelingsstrategie. Door de verplichting tot scheiding in de
mondiale ondernemingengroep toe te passen ongeacht de geografische locatie, is
de mogelijkheid weggewerkt dat banken de scheiding omzeilen door bepaalde
activiteiten buiten de Unie te vestigen. Voorts worden mogelijke problemen die
rechtsinstanties van derde landen kunnen hebben met betrekking tot de
extraterritorialiteit, beperkt door het ruime territoriale dekkingsgebied aan
te vullen met een regeling inzake gelijkwaardigheid van derde landen. Door
buitenlandse banken ertoe te verplichten hun activiteiten in de Unie te
scheiden worden ook gelijke concurrentievoorwaarden in de interne markt
gewaarborgd en worden de risico's voor oneerlijke concurrentie derhalve tot een
minimum beperkt. 3.3.3. Verbod op handel voor eigen
rekening (hoofdstuk II) Artikel 6, lid 1, van de voorgestelde verordening
bepaalt dat een kredietinstelling en entiteiten binnen dezelfde groep zich niet
mogen bezighouden met handel voor eigen rekening in financiële instrumenten en
grondstoffen. Hoewel consistente gegevens over specifieke bankactiviteiten op
het niveau van de Unie schaars zijn, blijkt uit de beschikbare informatie dat
handel voor eigen rekening een beperkt deel van de balansen van banken
uitmaakt.[16]
Uit dezelfde informatie blijkt echter ook dat handel voor eigen rekening vóór
de crisis omvangrijk was, en zonder regelgeving is er geen waarborg dat deze
handel in de toekomst niet weer zal toenemen. Het is moeilijk handel voor eigen rekening te
definiëren en van marketmaking te onderscheiden. Handel voor eigen rekening,
die in artikel 5, punt 4), eng wordt gedefinieerd als activiteiten van desks,
units, afdelingen of individuele handelaren die specifiek aangewezen zijn voor
het innemen van posities en maken van winst voor eigen rekening, zonder enig
verband met cliëntenactiviteit of ten behoeve van het afdekken van het risico
van de entiteit, zou worden verboden. Artikel 6, lid 2, verduidelijkt dat wanneer
kredietinstellingen die binnen het toepassingsgebied van de voorgestelde
verordening als omschreven in de artikelen 3 en 4 vallen, daarvoor aangewezen
structuren gebruiken voor het kopen en verkopen van geldmarktinstrumenten in
het kader van hun kasbeheer, zij niet onder dit verbod vallen. Handel in
overheidsobligaties van de Unie valt krachtens artikel 6, lid 2, onder a),
eveneens buiten het verbod, om mogelijke negatieve gevolgen op deze cruciale
markten te voorkomen. Deze uitzondering op het verbod stemt overeen met de uitzondering
die wat de handel in overheidsobligaties betreft geldt voor de toetsing van
handelsactiviteiten (artikel 8, lid 2). Hoewel het verbod op handel voor eigen
rekening in beginsel kan worden uitgebreid tot alle banken, wordt voorgesteld
het verbod alleen toe te passen op de in artikel 3 bedoelde banken. Om te
voorkomen dat banken het verbod omzeilen door bij voorbeeld hedgefondsen te
bezitten of daarin te beleggen, bepaalt artikel 6, lid 1, onder b), dat het
onder het verbod op handel voor eigen rekening vallende banken ook verboden wordt
beleggingen te verrichten of aandelen (of certificaten/derivaten die daarmee
verbonden zijn) aan te houden van hedgefondsen of van entiteiten die zich
bezighouden met handel voor eigen rekening of financiering van hedgefondsen.
Fondsen zonder hefboomfinanciering van het closed-end-type – hoofdzakelijk private
equity-, risicokapitaal- en sociaalondernemerschapsfondsen – vallen niet onder
dit verbod gelet op hun rol in de financiering van de reële economie (artikel
6, lid 3). Onder deze verbodsbepalingen vallende kredietinstellingen kunnen
bankdiensten en diensten van bewaring blijven verrichten voor hedgefondsen. 3.3.4. Mogelijkheid tot scheiding van
bepaalde handelsactiviteiten (hoofdstuk III) Banken verrichten een aantal andere handels-
en investeringsbankactiviteiten, waaronder marketmaking, verstrekking van
leningen aan risicokapitaal- en private equity-fondsen, belegging in en
sponsoring van risicobeladen securitisatie, verkoop en verhandeling van
derivaten, enzovoort. Bankgroepen kunnen deze andere activiteiten blijven verrichten
onder het discretionaire toezicht van de bevoegde autoriteit die verplicht zal
zijn de handelsactiviteiten te toetsen en de bevoegdheid zal hebben (alsook in
bepaalde omstandigheden de verplichting) om een klasse van activiteiten
(marketmaking, risicobeladen securitisatie, complexe derivaten) te scheiden
indien een aantal maatstaven overschreden worden. Het doel hiervan is te
voorkomen dat banken het verbod van artikel 6 omzeilen door zich bezig te
houden met verborgen handel voor eigen rekening, en dat de niet-verboden
handelsactiviteiten te omvangrijk worden of de hefboomfinanciering ervan hoog
oploopt. Het basisbeginsel van de voorgestelde verordening is dat entiteiten
binnen de bankgroep die deposito's aantrekken, deze activiteiten alleen kunnen
verrichten zolang de bevoegde autoriteit niet besloten heeft dat dergelijke
activiteiten binnen een afzonderlijke "handelsentiteit" moeten worden
uitgeoefend. 3.3.4.1. Toepassingsgebied van de onder
de scheiding vallende activiteiten Artikel 8 geeft een ruime omschrijving van
handelsactiviteiten, in die zin dat de term betrekking heeft op andere
activiteiten dan bij voorbeeld het aantrekken van deposito's die voor het depositogarantiestelsel
in aanmerking komen, het verstrekken van leningen, retailbetalingsdiensten en
een aantal andere activiteiten. In artikel 8, lid 2, worden verder
overheidsobligaties van de Unie vrijgesteld van de verplichting tot toetsing en
van de mogelijkheid tot het doorvoeren van een scheiding. Deze vrijstelling is
in overeenstemming met de huidige praktijk van nulrisicoweging in de
verordening en de richtlijn kapitaalvereisten[17]
(CRR/CRD IV). Toch bepaalt artikel 8, lid 3, dat de Commissie het toepassingsgebied
van de vrijstelling bij gedelegeerde handeling kan uitbreiden tot
niet-Unie-overheidsobligaties indien deze voldoen aan een aantal voorwaarden. 3.3.4.2. Verplichting om activiteiten te
toetsen Krachtens de voorgestelde verordening zullen
bevoegde autoriteiten verplicht zijn de handelsactiviteiten te toetsen van
banken die de drempels overschrijden, met name ook voor drie activiteiten die
handel voor eigen rekening bijzonder dicht benaderen en derhalve gevoelig zijn
voor verborgen handelsactiviteiten in die zin (marketmaking) of een belangrijke
rol hebben gespeeld tijdens de financiële crisis (bv. beleggings- en
sponsoringactiviteiten in risicobeladen securitisatie en handel in andere
derivaten dan die welke specifiek toegestaan zijn voor een prudent
risicobeheer). Bevoegde autoriteiten zullen deze activiteiten toetsen aan de
hand van een aantal maatstaven die aangepast dienen te worden op basis van toezichtgegevens.
De maatstaven hebben betrekking op relatieve omvang, leverage, complexiteit, winstgevendheid,
het daaraan verbonden marktrisico alsmede de verwevenheid (artikel 9, lid 2).
Om ervoor te zorgen dat deze maatstaven op consistente wijze worden afgelezen
en toegepast, wordt de EBA krachtens artikel 9, lid 4, ermee belast bindende
technische regelgevingsnormen te ontwikkelen die door de Commissie moeten
worden goedgekeurd. 3.3.4.3. Bevoegdheid om activiteiten te
scheiden Artikel 10, lid 1, bepaalt dat een bevoegde
autoriteit scheiding moet eisen indien wordt geconstateerd dat de
handelsactiviteiten van banken (marketmaking, beleggingen in en sponsoring van
risicobeladen securitisatie en handel in bepaalde derivaten) en de daaraan
verbonden risico's bepaalde drempels overschrijden en voldoen aan bepaalde
voorwaarden die gerelateerd zijn aan de maatstaven. Indien de bank ten genoegen
van de bevoegde autoriteit aantoont dat deze activiteiten rekening houdend met
de doelstellingen van de voorgestelde verordening de financiële stabiliteit van
de Unie niet in gevaar brengen, kan de bevoegde autoriteit besluiten de
scheiding niet te eisen. Artikel 10, lid 2, bepaalt dat een bevoegde
autoriteit scheiding van een bepaalde handelsactiviteit kan eisen indien zij
van oordeel is dat de betrokken activiteit de financiële stabiliteit van de
bank of van de Unie bedreigt rekening houdend met een doelstelling van de
voorgestelde verordening. De bevoegde autoriteit moet de EBA raadplegen
vooraleer zij de in artikel 10 bedoelde besluiten neemt, en moet haar in kennis
stellen van haar definitief besluit. Artikel 10, lid 5, verleent de Commissie
bevoegdheid tot vaststelling van een gedelegeerde handeling om voor elke
maatstaf te specificeren welk niveau niet mag worden overschreden en onder
welke voorwaarden, alsmede voor hoeveel maatstaven, deze overschrijding moet
plaatsvinden voor de toepassing van de scheiding. Daarnaast verkrijgt de
Commissie bevoegdheid om te verduidelijken volgens een lijst criteria welk
soort securitisatie niet geacht wordt een bedreiging voor de financiële
stabiliteit te vormen en dus door een kernkredietinstelling kan worden
verricht. 3.3.4.4. Beheer van de eigen risico's
van banken ("beheer van kasmiddelen") Ingeval de scheiding uiteindelijk plaatsvindt,
verduidelijkt artikel 11, lid 1, dat de depositobank haar eigen risico nog
steeds kan beheren. Aangezien beheer van kasmiddelen echter aanleiding kan
geven tot handel voor eigen rekening en aangezien beheer van liquiditeiten
vereist dat bepaalde speculatieve posities worden ingenomen, moet dit gepaard
gaan met een aantal waarborgen. 3.3.4.5. Verstrekking van diensten van
risicobeheer aan cliënten Artikel 12 verduidelijkt dat de
kernkredietinstelling nog steeds bepaalde producten van risicobeheer (d.w.z.
derivaten) mag verkopen aan niet-financiële, niet-bancaire cliënten. De verkoop
van derivaten aan cliënten stelt de bank echter aan nog meer risico’s bloot,
hetgeen de afwikkeling ervan met name nog complexer kan maken en dus in diverse
mate met waarborgen en toezicht zal worden opgevangen. Om deze risico's aan te
pakken, kunnen voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking
komende rente-, valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten
door de kernkredietinstelling worden verkocht aan haar niet-financiële
cliënten, verzekeringsondernemingen en instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen
voorzien, maar uitsluitend met de bedoeling rente-, valuta- en krediet-,
grondstoffen- en emissierechtenrisico's af te dekken en met toepassing van
plafonds op het daaruit voortvloeiende positierisico. Erkenning van een aantal
derivaten zet banken er verder toe aan deze derivaten te standaardiseren,
hetgeen in overeenstemming is met de beleidsdoelstellingen van de verordening
Europese marktinfrastructuur (EMIR).[18] 3.3.4.6. Regels over scheiding van
handelsactiviteiten Indien bevoegde autoriteiten scheiding van de
bovengenoemde handelsactiviteiten eisen en deze activiteiten binnen de
bankgroep zullen blijven, moeten deze naar een afzonderlijke juridische
entiteit ("handelsentiteit") worden overgeheveld. De juridische,
economische, beheers- en operationele banden van deze entiteit met de rest van
de groep moeten worden ingeperkt om een daadwerkelijke scheiding te verzekeren.
Overeenkomstig artikel 13, lid 3, moet de groep in geval van scheiding worden
georganiseerd in homogene functionele subgroepen die zowel uit
kernkredietinstellingen als handelsentiteiten bestaan. Artikel 13, leden 5 tot
en met 13, van de voorgestelde verordening beschrijft aan welke voorwaarden
moet worden voldaan om een sterke scheiding op juridisch, economisch,
beheersmatig en operationeel gebied te garanderen. Na de scheiding moeten de in
deze artikelen omschreven prudentiële vereisten op individueel of
gesubconsolideerd niveau van toepassing zijn op de respectieve subgroepen. Voorts voorziet artikel 13, lid 11, in afwijkingen
van de verordening kapitaalvereisten met betrekking tot de ontheffing van een
aantal verplichtingen, om ervoor te zorgen dat prudentiële vereisten (eigen
vermogen, liquiditeit en openbaarmaking) op gesubconsolideerde basis van
toepassing zijn op de respectieve subgroepen. Groepen die aangemerkt kunnen
worden als onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en
dergelijke, houden zich bezig met risicobeladen handelsactiviteiten en vallen
derhalve onder de voorschriften van deze verordening. Deze instellingen hebben
echter een zeer specifieke eigendoms- en ondernemingsstructuur en spelen een
belangrijke rol in de financiering van de lokale en regionale economie. Het
opleggen van een aantal van deze regels inzake scheiding kan verregaande veranderingen
in de organisationele structuur van deze entiteiten vereisen. Dit kan
onevenredig zijn in verhouding tot de baten indien van deze entiteiten vereist
wordt dat zij een volledig andere bedrijfsidentiteit aannemen. De bevoegde
autoriteit kan kernkredietinstellingen die aan de voorwaarden van artikel 49,
lid 3, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen, derhalve
toestaan in een handelsentiteit kapitaalinstrumenten aan te houden of
stemrechten te bezitten wanneer zij van oordeel is dat het voor het
functioneren van de groep noodzakelijk is kapitaalinstrumenten aan te houden of
stemrechten te bezitten en dat er voldoende maatregelen zijn genomen om de
desbetreffende risico's op passende wijze te beperken. Een ander fundamenteel onderdeel van de
economische scheiding tussen de kernkredietinstelling en de handelsentiteit
zijn de limieten inzake grote blootstellingen. De artikelen 14 tot en met 17
bevatten voorschriften dienaangaande. Deze regels hebben betrekking op
beperkingen in grote blootstellingen zowel binnen als buiten de groep en in
individuele en geaggregeerde grote blootstellingen. 3.3.4.7. Scheidingsplan De daadwerkelijke afscheiding van
handelsactiviteiten zal worden voorafgegaan door een verplichting voor de
desbetreffende banken om aan de bevoegde autoriteiten een
"scheidingsplan" voor te leggen. Artikel 18 bepaalt dat dit plan door
de bevoegde autoriteit moet worden goedgekeurd, waarbij deze de mogelijkheid
heeft om indien nodig wijzigingen in het plan te vragen of haar eigen plan voor
scheiding voor te stellen indien de betrokken bank niet handelt. 3.3.4.8. Samenwerking tussen bevoegde
autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten De richtlijn bankherstel en -afwikkeling
bepaalt dat afwikkelingsautoriteiten als onderdeel van hun afwikkelingsplanning
banken ertoe kunnen verplichten structurele wijzigingen aan te brengen (bv. in
hun statuut of hun organisatiestructuur) indien zij van oordeel zijn dat dit
noodzakelijk is om belemmeringen voor daadwerkelijke afwikkeling aan te pakken.
Aangezien de voorgestelde verordening een breder gamma van doelstellingen dient
die verder reiken dan afwikkeling, moet ervoor worden gezorgd dat de
respectieve autoriteiten onderling samenwerken. Artikel 19 bepaalt
dienovereenkomstig dat indien een bevoegde autoriteit besluit om een scheiding
te eisen, zij daarvan kennis geeft aan de afwikkelingsautoriteiten (artikel 19,
lid 1) en daarbij rekening houdt met een eventuele lopende of vroegere
afwikkelingsbeoordeling door de afwikkelingsautoriteit ingevolge de artikelen
13 en 13 bis van de richtlijn bankherstel en -afwikkeling. Op dezelfde wijze
moet de afwikkelingsautoriteit rekening houden met de kennisgeving van een
scheidingsbesluit door een bevoegde autoriteit wanneer zij de afwikkelbaarheid
van een instelling beoordeelt. 3.3.4.9. Verboden activiteiten voor de
handelsentiteit Krachtens artikel 20 mag de handelsentiteit
bepaalde activiteiten niet verrichten. Het gaat om het aantrekken van
deposito's die voor bescherming in depositogarantiestelsels in aanmerking komen
en om het verstrekken van retailbetalingsdiensten zoals omschreven in de
betalingsdienstenrichtlijn[19]. 3.3.4.10. Afwijking Terwijl de voorgestelde verordening voorziet
in eenvormige regels inzake het algemene doel, de specifieke doelstellingen en
de instrumenten voor structurele hervorming van banken in de interne markt,
voorziet artikel 21 in een mogelijke afwijking van de scheidingsvoorschriften
van hoofdstuk III voor kredietinstellingen die onder nationale wetgeving vallen
waarvan het effect gelijkwaardig is aan dat van hoofdstuk III van dit voorstel.
Deze afwijking zal door de Commissie worden verleend op verzoek van de
desbetreffende lidstaat, nadat deze lidstaat een positief advies heeft
verkregen van de bevoegde autoriteit die belast is met toezicht op de banken
waarvoor om vrijstelling wordt verzocht. Om voor de afwijking in aanmerking te
komen moet de nationale primaire wetgeving vóór 29 januari 2014 aangenomen zijn
en voldoen aan de in artikel 21, lid 1, bedoelde criteria. Dit betekent
dat het doel van de nationale wetgeving, het materiële toepassingsgebied en de
bepalingen met betrekking tot de juridische, economische en beheersmatige
scheiding van de deposito's ontvangende entiteit vergelijkbaar moeten zijn met
die van de voorgestelde verordening. 3.3.5. Nakoming: entiteiten en
bevoegde autoriteiten (hoofdstuk V) De meeste banken die onder artikel 3 vallen,
zijn werkzaam in verschillende landen door middel van bijkantoren en
dochterondernemingen. Zij staan onder het toezicht van een aantal verschillende
autoriteiten, zowel in het land van oorsprong (moederondernemingen,
dochterondernemingen in verschillende lidstaten) als in het land van ontvangst
(bijkantoren). Om te zorgen voor een daadwerkelijke en efficiënte toepassing op
groepsniveau van de structurele hervorming verleent artikel 26 inzake besluiten
over structurele scheiding het laatste woord aan de hoofdtoezichthouder die
verantwoordelijk is voor de geconsolideerde groep. Deze aanpak is gekozen in
een aantal nationale hervormingsvoorstellen. De hoofdtoezichthouder moet
voordat hij een besluit neemt, de toezichthouder van het land van herkomst
raadplegen over grote dochterondernemingen van de groep. 3.3.6. Betrekkingen met derde landen
(hoofdstuk VI) Artikel 27 bepaalt dat
gedelegeerde handelingen moeten worden aangenomen om structurele hervormingen
van derde landen als gelijkwaardig te erkennen wanneer zij aan bepaalde
voorwaarden voldoen. 3.3.7. Administratieve sancties en
maatregelen (hoofdstuk VII) In hoofdstuk VII komt het
huidige horizontale beleid betreffende sancties en maatregelen in de
financiëledienstensector tot uiting. Dit hoofdstuk omschrijft de
gemeenschappelijke aanpak voor de voornaamste inbreuken op de voorgestelde
verordening en bepaalt welke administratieve sancties en maatregelen de
bevoegde autoriteiten moeten kunnen opleggen in het geval van de zwaarste
overtredingen. 3.3.8. Verslaglegging en herziening
(hoofdstuk VIII) De goedkeuring van dit voorstel vormt de
eerste reeks voorschriften inzake structurele scheiding die op het niveau van
de Unie op banken worden toegepast. Het is dan ook belangrijk te evalueren of
de hierboven omschreven regels daadkrachtig en efficiënt zijn gebleken om het
algemene doel en de specifieke doelstellingen van structurele hervorming te verwezenlijken.
Daartoe wordt in het slothoofdstuk een aantal gebieden aangewezen waarin de
Commissie het regelgevingskader in het algemeen en voor specifieke onderdelen
zal evalueren (artikel 34). Bij de herziening zal bij voorbeeld aandacht worden
besteed aan de toepassing van drempels, de toepassing en de doeltreffendheid
van het in artikel 6 omschreven verbod, het toepassingsgebied van de
activiteiten die voor de toetsing in aanmerking komen, en de vraag of de
maatstaven geschikt en toepasbaar zijn. 3.3.9. Tijdlijn Hieronder worden de belangrijkste data
aangegeven voor aanneming en tenuitvoerlegging van de voornaamste bepalingen
van dit voorstel, onder de veronderstelling dat de definitieve tekst van de
verordening door het Europees Parlement en de Raad wordt aangenomen tegen juni
2015: ·
de Commissie stelt de vereiste gedelegeerde
handelingen voor tenuitvoerlegging van belangrijke bepalingen vast tegen 1
januari 2016; ·
de lijst van de onder verordening vallende en de vrijgestelde
banken wordt bekendgemaakt op 1 juli 2016 en vervolgens jaarlijks; ·
het verbod op handel voor eigen rekening treedt in
werking op 1 januari 2017; ·
de bepalingen over scheiding van
handelsactiviteiten van kredietinstellingen treedt in werking op 1 juli 2018. 4. Gevolgen voor de begroting De financiële gevolgen en de gevolgen voor de
begroting van dit voorstel zijn uiteengezet in het bijgevoegde financieel
memorandum. 2014/0020 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende structurele maatregelen ter
verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[20],
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank[21], Na raadpleging van de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming[22], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Het financiële systeem van de
Unie omvat meer dan 8 000 banken die verschillen qua omvang,
ondernemingsstructuur en bedrijfsmodel; enkele daarvan bestaan in de vorm van
grote bankgroepen die een veelomvattende reeks activiteiten ontplooien. Deze
groepen omvatten een complex netwerk van rechtspersonen en interne
betrekkingen. Zij zijn nauw met elkaar verbonden door het interbancaire leningenverkeer
en door de derivatenmarkten. Mogelijk faillissement kan in het geval van deze
grote banken zeer omvangrijke en verstrekkende gevolgen hebben. (2) De financiële crisis heeft
aangetoond dat de banken van de Unie onderling vervlochten zijn, hetgeen
risico's oplevert voor het financiële systeem. Het afwikkelen van banken is
bijgevolg altijd een moeilijk proces geweest waarbij volledige bankgroepen
betrokken waren, en niet alleen de niet levensvatbare onderdelen, en waarvoor
aanzienlijke overheidssteun nodig was. (3) Sinds het begin van de
financiële crisis hebben de Unie en haar lidstaten zich toegelegd op een
fundamentele herziening van het toezicht- en regelgevingskader voor banken, en
de eerste stappen naar de bankenunie zijn daarbij ondernomen. Aangezien het om
een diepe financiële crisis gaat en ervoor moet worden gezorgd dat alle banken
kunnen worden afgewikkeld, moest worden onderzocht of er nog meer maatregelen
nodig zijn om de waarschijnlijkheid en de impact van een faillissement nog
verder te reduceren in het geval van de grootste en meest complexe banken. Een
deskundigengroep op hoog niveau, onder voorzitterschap van Erkki Liikanen, werd
hiermee belast. Een aanbeveling van deze deskundigengroep was de verplichte scheiding
van handel voor eigen rekening en andere risicovolle handelsactiviteiten door
middel van een afzonderlijke rechtspersoon in de bankgroep voor de grootste en
meest complexe banken. (4) De lopende plannen voor de
hervorming van de bankreglementering zullen de weerbaarheid van de individuele
banken maar ook van de banksector in zijn geheel versterken. Een beperkte
deelgroep met daarin de grootste en meest complexe bankgroepen van de Unie
blijft echter nog steeds te groot om failliet te gaan ("too big to
fail"), te groot om te redden en te complex voor het beheer, het toezicht
en de afwikkeling. Structurele hervorming is dan ook een belangrijke aanvulling
op andere regelgevingsinitiatieven en -maatregelen omdat hiermee een uitweg
wordt geboden om de complexiteit binnen de groep, de intra-groepsubsidiëring en
de prikkels tot het nemen van buitensporige risico’s rechtstreeks aan te
pakken. Een aantal lidstaten hebben maatregelen genomen, of hebben dit
voornemen, om in hun bankenstelsel een structurele hervorming door te voeren. (5) Op 3 juli 2013 heeft het
Europees Parlement de Commissie opgeroepen om te komen met een op beginselen
gestoelde aanpak voor structurele hervorming van de Europese banksector. (6) De rechtsgrond voor deze
verordening is artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond hiervan kunnen maatregelen voor
de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen worden vastgesteld die de
instelling en de goede werking van de interne markt tot doel hebben. (7) Door onsamenhangende
nationale wetten die niet dezelfde beleidsdoelstellingen nastreven zodat zij
verenigbaar en gelijkwaardig zouden zijn met de in deze verordening
voorgestelde mechanismen, verhoogt de kans dat beslissingen over kapitaalbewegingen
van marktdeelnemers negatieve gevolgen ondervinden. Afwijkende en
onsamenhangende regels en praktijken kunnen voor kredietinstellingen die
grensoverschrijdende activiteiten verrichten, immers aanzienlijk hogere
operationele kosten meebrengen en dus leiden tot een mindere efficiënte
toewijzing van middelen en kapitaal in vergelijking met een situatie waarin het
kapitaalverkeer gebonden is aan gelijke en consistente regels. Om dezelfde
redenen zullen afwijkende en inconsistente regels marktdeelnemers ook negatief
beïnvloeden in hun beslissingen over de plaats en de wijze van verrichting van
grensoverschrijdende financiële diensten. Afwijkende en onsamenhangende regels
kunnen onbedoeld ook geografische arbitrage aanmoedigen. Kapitaalverkeer en
verrichting van grensoverschrijdende diensten zijn belangrijke voorwaarden voor
de goede werking van de interne markt van de Unie. Zonder een Unie-brede aanpak
zullen kredietinstellingen zich gedwongen zien hun structuur en werking aan te
passen naar gelang van het nationale grondgebied, hetgeen de complexiteit nog
groter maakt en leidt tot verdere versnippering van de interne markt. (8) Onsamenhangende nationale
regelingen ondermijnen ook de inspanningen om te komen tot een
gemeenschappelijk rulebook dat van toepassing is in de hele interne markt. Een
dergelijke ontwikkeling zou ook tot gevolg hebben dat de daadkracht van het
gemeenschappelijke toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism of SSM)[23] wordt beperkt omdat de
Europese Centrale Bank (ECB) een reeks afwijkende en consistente regelingen zou
moeten toepassen op de onder haar toezicht staande kredietinstellingen, hetgeen
de kosten voor het toezicht en de complexiteit nog zou verhogen.
Onsamenhangende wetgeving maakt ook het beheer van grensoverschrijdende
kredietinstellingen moeilijker en kostelijker, met name om de naleving van
onderling verschillende en mogelijk inconsistente regels te verzekeren. Op
vergelijkbare wijze zou het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (SRM)[24] moeten zorgen voor de afwikkeling
van kredietinstellingen die mogelijk aan afwijkende voorschriften betreffende
hun organisationele en operationele structuur onderworpen zijn. (9) Harmonisering op Unie-niveau
kan ervoor zorgen dat bankgroepen in de Unie, die vaak in verschillende
lidstaten actief zijn, gereguleerd worden door een gemeenschappelijk kader van
structurele voorschriften, waardoor verstoringen van de concurrentie worden
voorkomen, ingewikkelde regelgeving wordt afgebouwd, ongerechtvaardigde
nalevingskosten voor grensoverschrijdende activiteiten worden vermeden en
waarbij ook verdere integratie in de markt van de Unie wordt gestimuleerd en mogelijkheden
tot regelgevingsarbitrage verder teruggedrongen worden. (10) In overeenstemming met de
doelstellingen, namelijk bijdragen tot de werking van de interne markt, moet het
mogelijk zijn aan een kredietinstelling een afwijking van de regeling inzake
scheiding van bepaalde handelsactiviteiten te verlenen, wanneer een lidstaat
vóór 29 januari 2014 nationale primaire wetgeving (met inbegrip van nadien
vastgestelde afgeleide wetgeving) heeft aangenomen waarbij aan
kredietinstellingen die deposito's van natuurlijke personen en kleine en
middelgrote ondernemingen (kmo's) aantrekken, het verbod wordt opgelegd als
principaal te handelen in beleggingen en activa voor handelsdoeleinden aan te
houden. De lidstaat moet derhalve het recht hebben bij de Commissie een verzoek
in te dienen om toekenning van een afwijking van de regeling inzake scheiding
van bepaalde handelsactiviteiten voor een kredietinstelling die onder een met
deze regeling verenigbare nationale wet valt. Op die manier kan worden vermeden
dat lidstaten die reeds voorzien hebben in primaire wetgeving waarvan de
gevolgen gelijkwaardig en verenigbaar zijn met deze verordening, hun bestaande werkzame
regels verder moeten aanpassen. Om te waarborgen dat de gevolgen van deze
nationale wetgeving en van de daaropvolgende uitvoeringsmaatregelen geen
afbreuk doen aan de doelstelling of de werking van de interne markt, moeten
deze nationale wet en de desbetreffende regeling inzake toezicht en handhaving
ervoor zorgen dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van
natuurlijke personen en kmo's aanvaarden, voldoen aan wettelijk bindende
voorschriften die gelijkwaardig en verenigbaar zijn met de in deze verordening
gestelde eisen. De autoriteit die bevoegd is voor het toezicht op de onder de desbetreffende
nationale wet vallende kredietinstelling, moet een advies verstrekken dat het
verzoek om afwijking vergezelt. (11) Volgens artikel 4, lid 1,
onder i), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad[25] is de ECB bevoegd om,
wanneer het Unierecht uitdrukkelijk daarin voorziet voor bevoegde autoriteiten,
toezichttaken te vervullen met betrekking tot structurele veranderingen die van
kredietinstellingen worden geëist om preventief op te treden tegen financiële
spanningen en faillissement. (12) Deze verordening heeft tot
doel perken te stellen aan het nemen van buitensporige risico's en snelle
balansgroei, moeilijkheden bij afwikkeling en toezicht, belangenconflicten,
concurrentievervalsing en verkeerde allocatie van kapitaal. Zij wil
instellingen die activiteiten verrichten waarvoor een vangnet van de overheid
wenselijk is, ook beschermen tegen verliezen die het gevolg zijn van andere
activiteiten. Er zijn daarom regels nodig die banken moeten helpen zich opnieuw
af te stemmen op hun kerntaak, namelijk hun relationeel gerichte rol ten
dienste van de reële economie, en die voorkomen dat het bankkapitaal in
buitensporige mate wordt ingezet voor handelsdoeleinden ten nadele van de
kredietverstrekking aan de niet-financiële economie. (13) Deze verordening zal alleen
van toepassing zijn op kredietinstellingen en groepen met handelsactiviteiten
die aan de in de verordening gestelde drempels voldoen. Dit is in
overeenstemming met de uitdrukkelijke bestemming, namelijk de beperkte
doelgroep van de grootste en meest complexe bankgroepen die in weerwil van
andere regelgeving te groot om failliet te gaan, te groot om te redden en te
complex voor het beheer, het toezicht en de afwikkeling blijven. De bepalingen
van deze verordening moeten dienovereenkomstig alleen worden toegepast op die
kredietinstellingen van de Unie en de groepen die mondiaal systeemrelevant
worden geacht of waarvan de handelsactiviteit of de absolute grootte een aantal
relatieve en absolute boekhoudkundige drempels overschrijden. De lidstaten of
de bevoegde autoriteiten kunnen besluiten ook aan kleinere kredietinstellingen
soortgelijke maatregelen op te leggen. (14) Het territoriale
toepassingsgebied van deze verordening moet ruim genoeg zijn om te garanderen
dat de concurrentie niet wordt verstoord en dat het omzeilen van de regeling wordt
voorkomen. Indien op dochters van EU-moederondernemingen in derde landen of op
EU-bijkantoren van in derde landen gevestigde kredietinstellingen die binnen
het toepassingsgebied van deze verordening vallen, echter een regeling wordt
toegepast die naar het oordeel van de Commissie een gelijkwaardige werking zou
hebben als de verordening, dienen deze te worden vrijgesteld. De bevoegde
autoriteiten moeten ook buitenlandse dochterondernemingen van groepen met een
EU-moederonderneming kunnen vrijstellen indien deze autonoom zijn en indien hun
faillissement een beperkte weerslag zou hebben op de groep in zijn geheel. (15) Kredietinstellingen en
entiteiten die tot dezelfde groep behoren, moeten een verbod opgelegd krijgen om
financiële instrumenten en grondstoffen voor eigen rekening te kopen en te
verkopen, aangezien deze activiteit een beperkte of geen toegevoegde waarde
voor het openbare nut heeft en van nature risicobeladen is. (16) Het onderscheid tussen handel
voor eigen rekening en marketmaking is moeilijk te maken. Om deze moeilijkheid
te overwinnen moet het verbod op handel voor eigen rekening beperkt blijven tot
desks, units, afdelingen of individuele handelaren die specifiek aangewezen
zijn voor handel voor eigen rekening. Banken mogen niet de mogelijkheid krijgen
dit verbod te omzeilen door beleggingen te verrichten in of hun voordeel te
halen uit beleggingen in niet-bancaire entiteiten die handel voor eigen
rekening bedrijven. (17) Om ervoor te zorgen dat entiteiten
die onder het verbod op handel voor eigen rekening vallen, kunnen blijven
bijdragen tot de financiering van de economie, moeten zij de mogelijkheid
hebben te beleggen in een gesloten lijst van fondsen. Deze exhaustieve lijst
moet bestaan uit alternatieve beleggingsinstellingen (abi's) zonder
hefboomfinanciering van het closed-end-type, Europese durfkapitaalfondsen,
Europese sociaalondernemerschapsfondsen en Europese
langetermijninvesteringsfondsen. Om te verzekeren dat deze fondsen de levensvatbaarheid
en de financiële gezondheid van de kredietinstellingen die daarin beleggen,
niet in gevaar brengen, moeten abi's zonder hefboomfinanciering van het
closed-end-type waarin kredietinstellingen nog steeds kunnen beleggen, beheerd
worden door abi-beheerders die over een vergunning beschikken en onder toezicht
staan overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2011/61/EU van
het Europees Parlement en de Raad[26]
en moeten deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, indien zij niet in de Unie
zijn gevestigd, overeenkomstig deze richtlijn in de Unie worden verhandeld. (18) Entiteiten die onder het
verbod op handel voor eigen rekening vallen, moeten hun eigen kapitaal kunnen
gebruiken om beleggingen te verrichten in het kader van hun kasbeheer.
Kasbeheer moet een activiteit zijn die tot doel heeft de waarde van het eigen kapitaal
veilig te stellen alsook het kredietrisico over meerdere tegenpartijen te
spreiden en de liquiditeit van het eigen kapitaal te maximaliseren. Bij het
beheer van hun kasmiddelen mogen entiteiten die onder het verbod op handel voor
eigen rekening vallen, er niet naar streven hogere opbrengsten te halen dan
geldmarkttarieven, waarbij de rentabiliteit van een overheidsobligatie van
hoogwaardige kwaliteit met een looptijd van drie maanden als benchmark wordt
gebruikt. (19) Kasequivalenten zijn
instrumenten die normaal gezien op de geldmarkt worden verhandeld, zoals
schatkistcertificaten, kortlopend papier van lokale overheden,
depositocertificaten, commercial paper, bankaccepten, verhandelbaar papier over
korte termijn of participaties of aandelen van gereglementeerde
geldmarktfondsen. Met het oog op het verbod op shortselling moet een
kredietinstelling kasequivalenten aanhouden vooraleer zij deze activa kan
verkopen. (20) Een beloningsbeleid dat
aanspoort tot het nemen van buitensporige risico's, kan een degelijk en
doeltreffend risicobeheer van banken ondermijnen. Als aanvulling op de ter zake
toepasselijke Uniewetgeving moeten beloningsregels helpen voorkomen dat het
verbod op handel voor eigen rekening omzeild wordt. Verder moeten
kernkredietinstellingen, wanneer zij een prudent risicobeheer verrichten, aan
de hand van deze regels ook alle resterende of verborgen handel voor eigen
rekening aan banden leggen. (21) Het leidinggevend orgaan van
de onder het verbod op handel voor eigen rekening vallende entiteiten moet de
naleving van dit verbod garanderen. (22) Naast handel voor eigen
rekening verrichten grote kredietinstellingen tal van andere
handelsactiviteiten, zoals marketmaking, emissies, beleggings- en
sponsoringactiviteit met betrekking tot risicobeladen securitisatie of het
structureren, regelen of uitvoeren van complexe derivatentransacties. Deze vorm
van handel houdt vaak verband met cliëntenactiviteit maar kan toch problemen
opleveren. Omdat deze activiteiten echter hun nut kunnen bewijzen, hoeven zij
niet rechtstreeks onder het verbod te vallen. In plaats daarvan moeten deze
activiteiten ex-post door de bevoegde autoriteit worden beoordeeld en kan op die
basis eventueel de verplichting tot scheiding van de andere activiteiten van de
groep worden opgelegd. (23) Indien de bevoegde autoriteit
bij de toetsing concludeert dat deze activiteiten bepaalde maatstaven
overschrijden wat relatieve grootte, hefboom, complexiteit, winstgevendheid,
verbonden marktrisico alsmede verwevenheid betreft, moet zij de scheiding
daarvan uit de kernkredietinstelling eisen, tenzij deze ten genoegen van de
bevoegde autoriteit kan aantonen dat deze handelsactiviteiten rekening houdend
met de in deze verordening gestelde doelen geen bedreiging voor haar eigen
financiële stabiliteit of die van het financiële systeem in zijn geheel vormen. (24) Met betrekking tot
marketmaking zijn er bijzondere problemen. De afwikkelbaarheid van een bank kan
worden gehinderd door het bestaan van handels- en inventarisactiviteiten binnen
een grote bankgroep, aangezien individuele handelsposities in een
afwikkelingsproces op dezelfde manier worden behandeld, ongeacht of de
oorsprong daarvan in door cliëntenactiviteit gedreven marketmaking dan wel in
speculatie te vinden is. Daarnaast zijn marketmakers verbonden met andere grote
bankgroepen. Bovendien kunnen marketmakers blootgesteld zijn aan aanzienlijke
tegenpartijrisico's en de concrete werking van marketmaking kan variëren
naargelang van de verschillende financiële instrumenten en marktmodellen.
Daarom moet tijdens de toetsing door de bevoegde autoriteit bijzondere aandacht
aan deze activiteiten worden geschonken. (25) Door een aantal activiteiten
met securitisatie hebben kredietinstellingen snel risico's kunnen opbouwen,
zijn de risico's binnen de met hefboomfinanciering opgebouwde sector steeds
groter geworden, is de afhankelijkheid van met name kortlopende schuld tussen
financiële intermediairs gegroeid en is de verwevenheid tussen de financiële
intermediairs onderling aanzienlijk groter geworden. Indien de securitisatie
niet voldoet aan een aantal minimumcriteria en zodoende als hoogkwalitatief kan
worden beschouwd, blijft het liquiditeitsrisico voor kredietinstellingen vrij
hoog. Voorts kunnen beleggingen in risicobeladen gesecuritiseerde producten
leiden tot verdere vervlechting van financiële instellingen, hetgeen een
ordelijke en snelle afhandeling in de weg staat. Bijgevolg vereisen deze
activiteiten bijzondere aandacht wanneer de bevoegde autoriteit haar toetsing
verricht. (26) Om te zorgen voor een
daadwerkelijke scheiding op juridisch, economisch, beheersmatig en operationeel
gebied, moeten kernkredietinstellingen en handelsentiteiten voldoen aan regels
inzake kapitaal, liquiditeit en grote blootstellingen op functioneel
subgroepsniveau. Zij dienen te beschikken over een sterke onafhankelijk beheer
en afzonderlijke leidinggevende organen. (27) Groepen die aangemerkt kunnen
worden als onderlinge maatschappijen, coöperaties, spaarinstellingen en
dergelijke, hebben een specifieke eigendoms- en economische structuur. Indien
een aantal van deze regels inzake scheiding als verplichting worden opgelegd,
kunnen zij verregaande veranderingen vereisen in de structurele organisatie van
deze entiteiten, hetgeen kan leiden tot onevenredig hoge kosten ten opzichte
van de baten. Voor zover deze groepen binnen het toepassingsgebied van de
verordening vallen, kan de bevoegde autoriteit kernkredietinstellingen die aan
de voorwaarden van artikel 49, lid 3, onder a) of b), van Verordening (EU)
nr. 575/2013 voldoen, toestaan kapitaalinstrumenten aan te houden of
stemrechten in een handelsentiteit te bezitten wanneer zij van oordeel is dat
het voor het functioneren van de groep noodzakelijk is deze kapitaalinstrumenten
aan te houden of deze stemrechten te bezitten en dat de kernkredietinstelling
voldoende maatregelen heeft genomen om de betrokken risico's op passende wijze
te beperken. (28) Limieten voor grote
risicoblootstellingen hebben tot doel kredietinstellingen te beschermen tegen
het risico van verliezen ten gevolge van buitensporige concentratie op één
cliënt of op een groep verbonden cliënten. Een integraal deel van deze
verordening wordt gevormd door de toepassing van deze limieten op de gescheiden
onderdelen binnen de kredietinstelling of groep alsmede tussen de
kernkredietinstelling en de externe entiteiten die handelsactiviteiten
verrichten. Afgezien van de individuele blootstellingslimieten kunnen de
geaggregeerde grote blootstellingen nog steeds aanzienlijk zijn. De individuele
limieten moeten daarom worden aangevuld met een geaggregeerde limiet inzake
grote blootstellingen. Om de toepassing van het openbare vangnet op de voor
scheiding in aanmerking komende activiteiten te beperken en een duidelijk
onderscheid te maken tussen de activiteiten van een handelsentiteit en die van
de kernkredietinstelling, moet aan de handelsentiteiten het verbod worden opgelegd
deposito's te gebruiken die voor depositoverzekering in aanmerking komen. Dit
verbod mag niet verhinderen dat zekerheden worden uitgewisseld die strikt
verband houden met hun handelsactiviteiten. Om aanvullende kredietbronnen
echter niet af te snijden, moet de handelsentiteit kredieten kunnen verstrekken
aan alle cliënten. Voorts kan het zijn dat de handelsentiteit zich moet
toeleggen op groothandelsdiensten inzake betaling, clearing en afwikkeling maar
zij mag niet worden betrokken bij retailbetalingsdiensten. (29) De kernkredietinstelling moet
ongeacht de scheiding in staat blijven haar eigen risico te beheren. Sommige
handelsactiviteiten moeten derhalve worden toegestaan voor zover zij gericht
zijn op een prudent beheer van het kapitaal, de liquiditeit en de financiering
van de kernkredietinstelling en geen gevaar vormen voor de financiële
stabiliteit van de instelling. Zo dient de kernkredietinstelling ook in staat
te zijn bepaalde noodzakelijke diensten van risicobeheer te bieden aan haar
cliënten. Dergelijke activiteiten moeten echter plaatsvinden zonder dat de
kernkredietinstelling aan onnodige risico's wordt blootgesteld en zonder dat
dit problemen oplevert voor haar financiële stabiliteit. Afdekkingsactiviteiten
die aangewend kunnen worden voor een prudent beheer van het eigen risico en
voor de verstrekking van diensten van risicobeheer aan cliënten, kunnen maar
moeten niet noodzakelijk in aanmerking worden genomen voor de toepassing van
hedge accounting overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële
verslaglegging. (30) Om de bij deze verordening
ingestelde besluitvormingsprocedure doeltreffender te maken alsmede om zoveel
mogelijk te zorgen voor samenhang tussen de maatregelen die krachtens deze
verordening, Verordening (EU) nr. 1024/2013 van het Europees Parlement en de
Raad, de [richtlijn afwikkeling en herstel] en Richtlijn 2013/36/EU van het
Europees Parlement en de Raad[27]
zijn opgelegd, moeten de bevoegde autoriteiten en de desbetreffende
afwikkelingsautoriteiten in alle omstandigheden nauw samenwerken met gebruik
van alle bevoegdheden die hun bij het toepasselijke Unierecht zijn verleend. De
plicht tot samenwerking geldt voor alle stadia van de procedure tot aan het
definitieve besluit van de bevoegde autoriteit waarbij de structurele
maatregelen worden opgelegd. (31) Scheiding heeft grote gevolgen
voor de juridische, organisationele en operationele structuur van bankgroepen.
Om een daadwerkelijke en doeltreffende toepassing van de scheiding te
waarborgen en om te voorkomen dat de scheiding in groepen plaatsvindt volgens
geografische grenzen, moeten de besluiten tot scheiding op groepsniveau door de
consoliderende toezichthouder worden genomen, indien nodig na raadpleging van
de bevoegde autoriteiten van de belangrijkste dochterondernemingen van de
bankgroep. (32) Om voor alle belanghebbenden
op de markt transparantie en rechtszekerheid te bevorderen, moet de Europese
Bankautoriteit (EBA) op haar website een lijst publiceren en bijhouden van
kredietinstellingen en groepen waarop de vereisten met betrekking tot het
verbod op handel voor eigen rekening en scheiding van bepaalde
handelsactiviteiten van toepassing zijn. (33) Voor zover de bekendmaking van
informatie met betrekking tot het prudentiële toezicht en voor de toepassing
van deze verordening de verwerking van persoonsgegevens inhoudt, moeten deze
gegevens volledig door het regelgevingskader van de Unie worden beschermd. Met
name persoonsgegevens worden door de bevoegde autoriteit niet langer dan nodig
is bijgehouden overeenkomstig de toepasselijke regels voor gegevensbescherming[28]. (34) Scheiding brengt veranderingen
teweeg in de juridische, organisationele en operationele structuur van de
betrokken bankgroepen, hetgeen kosten meebrengt. Om het risico te beperken dat
de kostprijs hiervan naar de cliënten wordt doorgeschoven en om de
kredietinstellingen de nodige tijd te verlenen om het scheidingsbesluit op
ordelijke wijze ten uitvoer te leggen, moet deze scheiding niet onmiddellijk na
de inwerkingtreding van de verordening worden toegepast maar [gelieve exacte
datum in te voegen 18 maanden na de datum van publicatie van deze
verordening]. (35) Alle beleggingsdiensten of -activiteiten,
of gedeelten daarvan, welke als gewoon beroep of bedrijf beroepsmatig plaatsvinden
in de verschillende entiteiten die krachtens deze verordening voortvloeien uit
structurele veranderingen waartoe grote, complexe en onderling vervlochten
kredietinstellingen verplicht worden, dienen te worden verricht overeenkomstig
Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad[29]. Wanneer deze
verordening in vergelijking met Richtlijn 2004/39/EG verdere beperkingen oplegt
met betrekking tot de mogelijkheid voor deze entiteiten om beleggingsdiensten
te verrichten, dienen de bepalingen van deze verordening voorrang te krijgen.
Het verrichten van deze beleggingsdiensten of -activiteiten is onderworpen aan
een voorafgaande vergunning in overeenstemming met Richtlijn 2004/39/EG, met
uitzondering van de kredietinstellingen die een vergunning krijgen
overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU. (36) De Commissie dient samen met
de autoriteiten van derde landen te zoeken naar synergetische oplossingen, om
te bewerkstelligen dat deze verordening spoort met de door derde landen opgelegde
vereisten. De Commissie moet derhalve kunnen nagaan of het regelgevingskader
van een derde land gelijkwaardig is aan deze verordening, ook wat de
juridische, toezichts- en handhavingsregels betreft. (37) Om te verzekeren dat de
entiteiten waarop deze verordening van toepassing is, aan de daaruit voortvloeiende
verplichtingen voldoen en om ervoor te zorgen dat zij in de hele Unie gelijk
worden behandeld, moeten de administratieve sancties en maatregelen
doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Daarom moeten de krachtens deze verordening vastgestelde administratieve
maatregelen en sancties aan bepaalde essentiële vereisten voldoen op het gebied
van adressaten, bij het opleggen van een sanctie of maatregel in aanmerking te
nemen criteria, bekendmaking van sancties of maatregelen, essentiële sanctiebevoegdheden
en omvang van administratieve geldboeten. (38) Om de in deze verordening
vastgestelde vereisten nader te omschrijven, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden gedelegeerd overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast
te stellen met betrekking tot de volgende niet-essentiële elementen:
uitbreiding van de reeks overheidsobligaties die niet onder het verbod van
artikel 6 vallen en die de bevoegde autoriteiten niet moeten toetsen of voor
scheiding in aanmerking nemen; vaststelling van de toepasselijke grenzen en
voorwaarden die bij een bevoegde autoriteit tot het vermoeden leiden dat
bepaalde handelsactiviteiten moeten worden gescheiden; uitbreiding van de lijst
instrumenten die voor beheer van het eigen risico door een kredietinstelling in
aanmerking komen; uitbreiding van de lijst instrumenten die een
kredietinstelling kan afhandelen bij het risicobeheer van cliënten; berekening
van de drempel waarboven derivaten niet mogen worden verkocht of geregistreerd
in de balans van een kernkredietinstelling; grote risico's en de mate waarin
technieken ter beheersing van het kredietrisico worden erkend; aanpassing van
de onderdelen van het begrip “handelsactiviteiten” dat gebruikt wordt voor de
vaststelling van de toepassingsvoorwaarden van hoofdstuk II en hoofdstuk III
van deze verordening; nadere omschrijving van het soort securitisaties die geen
bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling
of van het financiële systeem van de Unie; de criteria voor de beoordeling van
de gelijkwaardigheid van het wettelijk en toezichtkader van een derde land. Het
is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden
tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De
Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde
handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste
wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. (39) Om eenvormige voorwaarden voor
de uitvoering van deze verordening te waarborgen, met name ten aanzien van de
bepalingen bedoeld in de artikelen 21 en 27, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. (40) De uitvaardiging van
technische normen op het gebied van financiële diensten moet resulteren in een
consistente harmonisatie en adequate bescherming van deposanten, beleggers en
consumenten in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de EBA, als
orgaan met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van
voorstellen voor technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen
beleidskeuzen inhouden. De EBA moet bij het opstellen van ontwerpen van
technische normen voor doeltreffende administratieve en rapportageprocessen
zorgen. (41) De Commissie dient door middel
van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 VWEU en in
overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr.
1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad[30] door de EBA
ontwikkelde technische regelgevingsnormen vast te stellen met betrekking tot de
methodologie voor consistente aflezing en toepassing van de maatstaven
betreffende de berekening van de drempel waarboven scheiding van
handelsactiviteiten moet plaatsvinden. De Commissie en EBA moeten ervoor zorgen
dat deze normen door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast op een
wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit van
deze instellingen en hun activiteiten. (42) Aan de Commissie moet de
bevoegdheid worden toegekend door middel van uitvoeringshandelingen
overeenkomstig artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van
Verordening (EU) nr. 1093/2010 door de EBA opgestelde technische
uitvoeringsnormen vast te stellen met betrekking tot de methodologie voor de
berekening van de hoeveelheid handelsactiviteiten die kredietinstellingen en
groepen verrichten, de uniforme template voor de bekendmaking van de totale
hoeveelheid en de onderdelen van de handelsactiviteiten van kredietinstellingen
en moederondernemingen, alsmede de vaststelling van procedures en
vormvoorschriften voor uitwisseling van informatie over sancties met de EBA. (43) In overeenstemming met het
evenredigheidsbeginsel is het voor de verwezenlijking van de doelstelling om
systeemrisico, financiële stress of faillissement van grote, complexe en
onderling vervlochten kredietinstellingen te voorkomen, noodzakelijk en
dienstig voorschriften vast te stellen inzake het verbod op handel voor eigen
rekening en scheiding van bepaalde handelsactiviteiten. Deze verordening gaat
overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. (44) De vrijheid van
ondernemerschap overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale
wetgevingen en praktijken wordt krachtens artikel 16 van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie (hierna "Handvest") erkend.
Eenieder in de Unie heeft het recht een onderneming op te richten of zijn
activiteiten voort te zetten zonder daarin te worden gediscrimineerd of onnodig
te worden beperkt. Het aandeelhouderschap is verder beschermd overeenkomstig
artikel 17 van het Handvest. Aandeelhouders hebben het recht hun eigendom te
bezitten, te gebruiken en erover te beschikken en hun eigendom mag hun niet onvrijwillig
worden ontnomen. Het verbod op handel voor eigen rekening en de scheiding van
bepaalde handelsactiviteiten waarin deze verordening voorziet, kunnen leiden
tot aantasting van de vrijheid van ondernemerschap alsmede van de
eigendomsrechten van aandeelhouders die in een dergelijke situatie niet vrij
over hun eigendom kunnen beschikken. (45) De beperkingen op de vrijheid
van ondernemerschap en de rechten van aandeelhouders moeten overeenstemmen met
artikel 52 van het Handvest. Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in deze
rechten. Dienovereenkomstig kan het verbod op handelsactiviteiten of de
scheiding daarvan alleen worden opgelegd wanneer dit beantwoordt aan het
algemeen belang inzake bevordering van de goede werking van de bankenunie en
van de financiële stabiliteit. De betrokken aandeelhouders mogen niet worden
verhinderd gebruik te maken van hun andere wettelijke middelen, zoals het recht
op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. (46) Deze verordening eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest zijn erkend,
met name het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en
gezinsleven, op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van
ondernemerschap, het recht op eigendom, het recht op een doeltreffende
voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, alsmede de rechten van de
verdediging en de eerbiediging van het beginsel ne bis in idem. Deze
verordening moet worden toegepast met inachtneming van deze rechten en
beginselen. (47) Aangezien onder het verbod op
handel voor eigen rekening vallende entiteiten voldoende tijd nodig zullen
hebben om daaraan te voldoen, bepaalt deze verordening dat het verbod in
werking treedt [gelieve de exacte datum in te voegen 18 maanden na de publicatie
van deze verordening]. De procedures waarin deze verordening voorziet ter
uitvoering van de bepalingen die moeten leiden tot een besluit van de bevoegde
autoriteit inzake de noodzaak tot scheiding van handelsactiviteiten van de
kernkredietinstelling, en de procedures die van toepassing zijn op groepen na
de vaststelling van een dergelijk besluit, zijn complex en tijdrovend, niet
alleen wat de tenuitvoerlegging ervan betreft maar met ook met het oog op een
verantwoordelijke en duurzame uitvoering van de maatregelen. Het is dan ook
raadzaam dat deze bepalingen in werking treden [gelieve de exacte datum in
te voegen 36 maanden na de publicatie van deze verordening], HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 Doelstellingen Deze verordening strekt ertoe systeemrisico,
financiële stress of faillissement van grote, complexe en onderling verweven
entiteiten in het financiële systeem, in het bijzonder kredietinstellingen, te
voorkomen en aan de volgende doelstellingen te voldoen: (a)
verminderen van het nemen van buitensporig risico
binnen de kredietinstelling; (b)
opheffen van materiële belangenconflicten tussen de
verschillende delen van de kredietinstelling; (c)
vermijden van foutieve toewijzing van middelen en
aanmoedigen van het verstekken van leningen aan de reële economie; (d)
bijdragen tot niet-vervalste
concurrentievoorwaarden voor alle kredietinstellingen binnen de interne markt; (e)
verminderen van onderlinge verwevenheid binnen de
financiële sector die tot systeemrisico leidt; (f)
vergemakkelijken van efficiënt management van,
monitoring van en toezicht op de kredietinstelling; (g)
vergemakkelijken van de ordelijke afwikkeling en
het ordelijk herstel van de groep. Artikel 2 Onderwerp Deze verordening stelt regels vast betreffende: (a)
het verbod van handel voor eigen rekening; (b)
de scheiding van bepaalde handelsactiviteiten. Artikel 3 Toepassingsgebied 1. Deze verordening is van
toepassing op de volgende entiteiten: (a)
elke kredietinstelling of een EU-moederonderneming,
daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze
gelegen zijn, wanneer deze als een mondiaal systeemrelevante instelling (MSI)
is aangewezen met toepassing van artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU; (b)
elke van de volgende entiteiten die gedurende een
periode van drie opeenvolgende jaren totale activa heeft ten belope van ten
minste 30 miljard EUR en handelsactiviteiten heeft ten belope van ten minste 70
miljard EUR of 10 procent van haar totale activa: i) elke in de Unie gevestigde kredietinstelling
die noch een moederonderneming noch een dochteronderneming is, daaronder
begrepen al haar bijkantoren ongeacht waar deze gelegen zijn; ii) een EU-moederonderneming, daaronder
begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen
zijn, indien een van de groepsentiteiten een in de Unie gevestigde
kredietinstelling is; iii) EU-bijkantoren van kredietinstellingen
die in derde landen gevestigd zijn. Artikel 4 Negatief toepassingsgebied 1. Deze verordening is niet van
toepassing op: (a)
EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde
landen zijn gevestigd als zij onderworpen zijn aan een rechtskader dat als
gelijkwaardig wordt beschouwd overeenkomstig artikel 27, lid 1; (b)
dochterondernemingen van EU-moederondernemingen
die in derde landen zijn gevestigd als zij onderworpen zijn aan een rechtskader
dat als gelijkwaardig wordt beschouwd overeenkomstig artikel 27, lid 1; (c)
entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 5, punten
2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU. 2. Naast punt b) van lid 1 mag
een bevoegde autoriteit van de vereisten van hoofdstuk III dochterondernemingen
van EU-moederondernemingen vrijstellen die in derde landen zijn gevestigd indien er geen regels als gelijkwaardig worden
beschouwd aan de artikelen 10 tot en met 16, en 20 en als die bevoegde
autoriteit ervan overtuigd is dat: (a)
er tussen de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau
in de Unie en de autoriteit van ontvangst van het derde land een akkoord is
bereikt over een afwikkelingsstrategie; (b)
de afwikkelingsstrategie voor de dochteronderneming
van een EU-moederonderneming die in een derde land gevestigd is geen negatief
effect heeft op de financiële stabiliteit van de lidstaat (lidstaten) waar de
EU-moederonderneming en andere groepsentiteiten gevestigd zijn. Artikel 5 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt
verstaan onder: 1. "kredietinstelling":
een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad[31]; 2. "groep": een
moederonderneming en haar dochterondernemingen; 3. "afwikkeling":
afwikkeling als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn [BRRD]; 4. "handel voor eigen
rekening": het gebruiken van eigen kapitaal of geleend geld om posities in
te nemen in enig soort transactie voor het kopen, verkopen of op andere wijze
verwerven of vervreemden van enig financieel instrument of enige grondstoffen
met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening, en zonder enig
verband met feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit of ten behoeve van het
afdekken van het risico van de entiteit als gevolg van feitelijke of verwachte
cliëntenactiviteit, middels het gebruik van desks, units, afdelingen of
individuele handelaren die speciek aangewezen zijn voor dit innemen van
posities en maken van winst, daaronder begrepen middels specifieke
webgebaseerde eigen handelsplatformen; 5. "EU-moederonderneming":
een moederonderneming in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een
andere onderneming binnen enige lidstaat; 6. "dochteronderneming":
een dochteronderneming als gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening
(EU) nr. 34/2013 van het Europees Parlement en de Raad[32]; 7. "bevoegde
autoriteit": een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in punt 40) van
artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, daaronder begrepen de ECB
overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad; 8. "instelling": een
instelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 3), van Verordening (EU)
nr. 575/2013; 9. "moederonderneming":
een moederonderneming als gedefinieerd in artikel 3, punt 9), van Richtlijn
2013/34/EU, daaronder begrepen een instelling, een financiële holding, een
gemengde financiële holding en een gemengde holding; 10. "financiële
instrumenten": financiële instrumenten als gedefinieerd in afdeling C van
bijlage I van Richtlijn 2004/39/EG; 11. "leidinggevend
orgaan": een leidinggevend orgaan als gedefinieerd in punt 7) van
artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of het equivalente orgaan
wanneer de betrokken entiteit geen instelling is; 12. "marketmaking": de
verbintenis van een financiële instelling om regelmatig en doorlopend
marktliquiditeit te verstrekken door het afgeven van bied- en laatprijzen met
betrekking tot een bepaald financieel instrument, of, als onderdeel van haar
gewone bedrijfsactiviteiten, door orders uit te voeren die door cliënten zijn
geïnitieerd of ingevolge verzoeken van cliënten om te handelen, maar in beide
gevallen zonder aan materieel marktrisico te zijn blootgesteld; 13. "sponsor": een
sponsor als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 14), van Verordening (EU)
nr. 575/2013; 14. "securitisatie":
securitisatie als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 61), van Verordening
(EU) nr. 575/2013; 15. "handelen in
derivaten": kopen of verkopen van derivaten; 16. "kernkredietinstelling":
een kredietinstelling die ten minste deposito's aantrekt die in aanmerking
komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn
94/19/EG[33]; 17. "grondstof":
grondstof als gedefinieerd in punt 1) van artikel 2 van Verordening (EG) nr.
1287/2006[34]; 18. "groepsentiteit":
een juridische entiteit die deel uitmaakt van een groep; 19. "financiële
entiteit": een entiteit die tot een van de volgende categorieën behoort: –
entiteit uit de financiële sector, als gedefinieerd
in artikel 4, lid 1, punt 27), van Verordening (EU) nr. 575/2013; –
alternatieve beleggingsinstelling ("abi")
van het closed-end-type en zonder hefboomfinanciering als gedefinieerd in
Richtlijn 2011/61/EU, indien deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, als zij
niet in de Unie gevestigd zijn, in de Unie verhandeld worden overeenkomstig de
artikelen 35 of 40 van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de
Raad[35],
in aanmerking komend durfkapitaalfonds als gedefinieerd in artikel 3, onder b),
van Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad[36], in aanmerking komend
sociaalondernemerschapsfonds als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van
Verordening (EU) No 346/2013[37]
en een abi met een vergunning als Europees langetermijninvesteringsfonds
(ELTIF) overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XXX/XXXX][38]]; –
icbe’s als gedefinieerd bij artikel 1, lid 2, van
Richtlijn 2009/65/EG[39]; –
special purpose entity voor securitisatiedoeleinden
(securitisation special purpose entity - SSPE) als gedefinieerd in artikel 4,
lid 1, punt 66), van Verordening (EU) nr. 575/2013; 20. "kmo": een
onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet
50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt; 21. "handelen in beleggingen
als principaal": kopen, verkopen, inschrijven op of overnemen van effecten
of op een contract gebaseerde beleggingen als principaal; 22. "consoliderende
toezichthouder": een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de
uitoefening van toezicht op een EU-moederonderneming en haar
dochterondernemingen op geconsolideerde basis als gedefinieerd in artikel 4,
lid 1, punt 48), van Verordening (EU) nr. 575/2013. Hoofdstuk II Verboden activiteiten Artikel 6 Verbod van bepaalde handelsactiviteiten 1. Een entiteit als bedoeld in
artikel 3 mag: (a)
zich niet bezighouden met handel voor eigen
rekening; (b)
met haar eigen kapitaal of geleend geld en met als
enig doel het maken van winst voor eigen rekening: i) geen rechten van deelneming of aandelen
verwerven of in bezit houden van abi's als gedefinieerd bij artikel 4, lid 1,
onder a), van Richtlijn 2011/61/EU ; ii) niet beleggen in derivaten,
certificaten, indexen of enig ander financieel instrument waarvan de prestaties
zijn gekoppeld aan aandelen of rechten van deelneming van abi's; iii) geen rechten van deelneming of aandelen
bezitten in een entiteit die zich met handel voor eigen rekening bezighoudt of
rechten van deelneming of aandelen in abi's verwerft. 2. Het verbod in punt a) van lid
1 geldt niet voor: (a)
financiële instrumenten die zijn uitgegeven door
centrale overheden van lidstaten of door entiteiten opgesomd in punt 2 van
artikel 117 en in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013; (b)
een situatie waarbij een entiteit waarvan sprake in
artikel 3 aan alle volgende voorwaarden voldoet: i) zij gebruikt haar eigen kapitaal in het
kader van haar kasbeheerprocessen; ii) zij bezit, koopt, verkoopt, of verwerft
of vervreemdt op andere wijze uitsluitend kas of kasequivalenten.
Kasequivalenten moeten in hoge mate liquide beleggingen zijn die worden
aangehouden in de basisvaluta van het eigen kapitaal, gemakkelijk te
converteren zijn in een bekend bedrag aan kas, onderworpen zijn aan een
insignificant risico van waardeverandering, een looptijd hebben van niet meer
dan 397 dagen en een rendement geven dat niet hoger is dan het rendement van
driemaandspapier van hoge kwaliteit. 3. De in punt b) van lid 1
vastgestelde beperkingen gelden niet ten aanzien van abi's van het closed-end-type
en zonder hefboomfinanciering als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU, indien
deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, als zij niet in de Unie gevestigd
zijn, in de Unie verhandeld worden overeenkomstig de artikelen 35 of 40 van
Richtlijn 2011/61/EU, voor in aanmerking komende durfkapitaalfondsen als
gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 346/2013, voor in
aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen als gedefinieerd in artikel
3, onder b), van Verordening (EU) No 346/2013 en voor abi 's met een vergunning
als ELTIF overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XXX/XXXX]; 4. Het leidinggevend orgaan van
elke entiteit waarvan sprake in artikel 3 zorgt ervoor dat aan de vereisten in
lid 1 wordt voldaan. 5. De vereisten in de leden 1 tot
en met 4 zijn van toepassing vanaf [PB gelieve de juiste datum in te voegen,
18 maanden na bekendmaking van de verordening]. 6. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen om van het
verbod waarvan sprake in punt a) van lid 1 vrij te stellen: (a)
andere financiële instrumenten dan die waarvan
sprake in punt a) van lid 2 die zijn uitgegeven door overheden van derde landen
die toezichts- en regelgevingsregelingen toepassen die ten minste gelijkwaardig
zijn aan die welke binnen de Unie gelden, aan de blootstelling waaraan een
risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van
Verordening (EU) nr. 575/2013; (b)
financiële instrumenten die zijn uitgegeven door
regionale overheden van lidstaten, aan de blootstelling waaraan een
risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van
Verordening (EU) nr. 575/2013. Artikel 7 Regels inzake bezoldiging Onverminderd de bezoldigingsregels in
Richtlijn 2013/36/EU wordt het bezoldigingsbeleid van de entiteiten waarvan
sprake in artikel 3 zodanig vormgegeven en ten uitvoer gelegd dat het direct of
indirect personeelsleden niet aanmoedigt of beloont om in artikel 6, lid 1,
verboden activiteiten uit te voeren. Hoofdstuk III Scheiding van bepaalde handelsactiviteiten Artikel 8 Toepassingsgebied van de activiteiten 1. Voor de toepassing van dit
hoofdstuk omvatten handelsactiviteiten andere activiteiten dan: (a)
het aantrekken van deposito's die in aanmerking
komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn
94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad[40]; (b)
het verstrekken van leningen, waaronder
consumentenkrediet, kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed,
factoring (met of zonder regres), financiering van commerciële transacties (met
inbegrip van voorschotten); (c)
financiële leasing; (d)
verlening van betalingsdiensten als gedefinieerd in
artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de
Raad[41]; (e)
uitgifte en beheer van andere betaalmiddelen zoals
reischeques en kredietbrieven voor zover een dergelijke activiteit niet wordt
bestreken door punt d); (f)
bemiddeling op de interbankenmarkten,bewaarneming
en beheer van effecten; (g)
kredietinformatiediensten; (h)
bewaardiensten; (i)
uitgifte van elektronisch geld. 2. De vereisten van dit
hoofdstuk zijn niet van toepassing op het kopen of verkopen van financiële
instrumenten die zijn uitgegeven door centrale overheden van lidstaten of door
entiteiten opgesomd in punt 2) van artikel 117 en in artikel 118 van
Verordening (EU) nr. 575/2013. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om: (a)
andere financiële instrumenten vrij te stellen dan
die waarvan sprake in lid 2 welke zijn uitgegeven door overheden van derde
landen die toezichts- en regelgevingsregelingen toepassen die ten minste
gelijkwaardig zijn aan die welke binnen de Unie gelden, aan de blootstelling
waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115
van Verordening (EU) nr. 575/2013; (b)
financiële instrumenten vrij te stellen die zijn
uitgegeven door regionale overheden van lidstaten, aan de blootstelling waaraan
een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van
Verordening (EU) nr. 575/2013. Artikel 9 Verplichting om activiteiten te toetsen 1. De bevoegde autoriteit
beoordeelt handelsactiviteiten, daaronder begrepen met name: marketmaking,
beleggingen in en sponsoring van securitisatie, en handelt in andere derivaten
dan die welke zijn toegestaan op grond van de artikelen 11 en 12 van de
volgende entiteiten: (a)
een in de Unie gevestigde kernkredietinstelling die
noch een moederonderneming noch een dochteronderneming is, daaronder begrepen
al haar bijkantoren ongeacht waar deze gelegen zijn; (b)
een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle
bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, indien een
van de groepsentiteiten een in de Unie gevestigde kernkredietinstelling is; (c)
EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde
landen gevestigd zijn. 2. Bij het verrichten van de
beoordeling waarvan sprake in lid 1 gebruikt de bevoegde entiteit de volgende
maatstaven: (a)
de relatieve omvang van de handelsactiva, als
gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door de totale activa; (b)
de hefboom van de handelsactiva als gemeten aan de
hand van de handelsactiva gedeeld door het tier 1-kernkapitaal; (c)
het relatieve gewicht van het
tegenpartijkredietrisico, als gemeten aan de hand van de reële waarde van de
derivaten gedeeld door de totale handelsactiva; (d)
de relatieve complexiteit van de handelsderivaten,
als gemeten aan de hand van de handelsderivatenactiva van niveau 2 en 3 gedeeld
door de handelsderivaten en door de handelsactiva; (e)
de relatieve winstgevendheid van de
handelsinkomsten, als gemeten aan de hand van de handelsinkomsten gedeeld door
de totale netto-inkomsten; (f)
het relatieve gewicht van het marktrisico, als
gemeten aan de hand van de berekening van het verschil tussen de handelsactiva
en -passiva in absolute waarde en de deling door het eenvoudige gemiddelde van
de handelsactiva en handelspassiva; (g)
de onderlinge verwevenheid, als gemeten aan de hand
van de methodologie waarvan sprake in artikel 131, lid 18, van Richtlijn
2013/36/EU; (h)
het krediet- en liquiditeitsrisico als gevolg van
verbintenissen en garanties die door de kernkredietinstelling zijn verstrekt. 3. De bevoegde autoriteit rondt
haar beoordeling af uiterlijk [PB – gelieve in te voegen 18 maanden
vanaf de dag van bekendmaking van de verordening], en voert vervolgens
regelmatig en ten minste jaarlijks beoordelingen uit. 4. De EBA ontwikkelt ontwerpen
van technische regelgevingsnormen om te specificeren hoe de maatstaven zullen
worden afgelezen en om, in voorkomend geval, de nadere regels te specificeren
voor de maatstaven waarvan sprake in lid 2 en de aflezing ervan onder
gebruikmaking van toezichtsgegevens. De ontwerpen van technische
reguleringsnormen omvatten voor de bevoegde autoriteit eveneens een
methodologie voor de consistente aflezing en toepassing van maatstaven. De EBA dient deze ontwerpen van technische
reguleringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB – gelieve in te voegen 1
maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening.]. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd
om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen
vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening
(EU) nr. 1093/2010. Artikel 10 De bevoegdheid van een bevoegde
autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten
niet uitvoert 1. Indien de bevoegde autoriteit
concludeert dat, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, de
limieten en voorwaarden in verband met de maatstaven waarvan sprake in de
punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 2, en gespecificeerd in de gedelegeerde
handeling waarvan sprake in lid 5 vervuld zijn, en zij bijgevolg, rekening
houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1, de financiële
stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de Unie
als geheel bedreigd acht, start zij uiterlijk twee maanden na de afronding van
die beoordeling de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de
tweede alinea van lid 3. 2. Zelfs indien de limieten en
voorwaarden waarvan sprake in lid 1 niet zijn vervuld, mag de bevoegde
autoriteit de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de derde
alinea van lid 3 starten indien zij, na de beoordeling waarvan sprake in
artikel 9, lid 1, concludeert dat enige handelsactiviteit, met uitzondering van
de handel in andere derivaten dan die welke op grond van artikel 11 en 12 zijn
toegestaan, die door de kernkredietinstelling wordt uitgevoerd een bedreiging
vormt van de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het
financiële systeem van de Unie als geheel rekening houdend met de
doelstellingen waarvan sprake in artikel 1. 3. De bevoegde autoriteit doet
van haar conclusies waarvan sprake in de leden 1 of 2 kennisgeving aan de
kernkredietinstelling en biedt de kernkredietinstelling de gelegenheid binnen
twee maanden na de datum van de kennisgeving schriftelijke opmerkingen in te
dienen. Tenzij de
kernkredietinstelling binnen de termijn waarvan sprake in de eerste alinea ten
genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de redenen die tot de
conclusies leiden niet gegrond zijn, stelt de bevoegde autoriteit een tot de
kernkredietinstelling gericht besluit vast op grond waarvan deze de in die
conclusies gespecificeerde handelsactiviteiten niet mag uitoefenen. De bevoegde
autoriteit motiveert haar besluit en publiceert het. Voor de toepassing
van lid 1 motiveert de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de
kernkredietinstelling toe te staan die handelsactiviteiten uit te voeren,
eveneens dat besluit en publiceert zij het. Voor de toepassing
van lid 2 stelt de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de
kernkredietinstelling toe te staan handelsactiviteiten uit te voeren, een tot
de kernkredietinstelling gericht besluit in die zin vast. Alvorens enig
besluit waarvan sprake in dit lid vast te stellen, raadpleegt de bevoegde
autoriteit de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar besluit en
over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit
van de Unie en de werking van de interne markt. De bevoegde autoriteit doet van
haar definitief besluit eveneens aan de EBA kennisgeving. De bevoegde
instantie neemt haar definitief besluit binnen twee maanden na ontvangst van de
schriftelijke opmerkingen waarvan sprake in de eerste alinea. 4. De besluiten waarvan sprake
in de tweede alinea van lid 3 zijn om de 5 jaar het voorwerp van toetsing door
de bevoegde autoriteit. 5. De Commissie stelt, [PB de
juiste datum invoegen uiterlijk 6 maanden na publicatie van deze
verordening] overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast om: (a)
met betrekking tot de maatstaven: (a)
de relevante limiet van elk van de maatstaven als
bedoeld in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 1, te specificeren
waarboven het risiconiveau van de betrokken handelsactiviteit individueel
significant wordt geacht te zijn; (ii)
de voorwaarden te specificeren, daaronder begrepen
hoeveel van de maatstaven de relevante limiet moeten overschrijden, en in welke
combinatie, opdat de bevoegde autoriteit de procedure waarvan sprake in artikel
10, lid 1, kan starten. (iii)
de specificatie van de voorwaarden in punt ii)
omvat een vermelding van het geaggregeerde significante risico van de betrokken
handelsactiviteit dat resulteert uit het feit dat verschillende maatstaven de
relevante limieten waarvan sprake in punt i) hebben overschreden; (b)
te specificeren welk soort securitisatie niet
geacht wordt een bedreiging te vormen voor de financiële stabiliteit van de
kernkredietinstelling of voor het uniale financiële systeem als geheel ten
aanzien van elk van de volgende aspecten: i) de structurele kenmerken, zoals de
ingebedde looptijdtransformatie en eenvoud van de structuur; ii) de kwaliteit van de onderliggende activa
en gerelateerde kenmerken van de zekerheden; iii) de noterings- en transparantiekenmerken
van de securitisatie en haar onderliggende activa; iv) de robuustheid en kwaliteit van de
overnemingsprocessen. Artikel 11 Prudent beheer van eigen risico 1. Een kernkredietinstelling die
het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3,
mag handelsactiviteiten uitvoeren voor zover het doel beperkt is tot prudent
beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering. In het kader van
het prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering mag een
kernkredietinstelling voor het afdekken van haar totale balansrisico alleen
gebruik maken van rentederivaten, valutaderivaten en kredietderivaten die in
aanmerking komen voor clearing door een centrale tegenpartij. De
kernkredietinstelling toont tegenover de bevoegde toezichthouder aan dat de
afdekkingsactiviteit bestemd is om specifieke, aanwijsbare risico's van
afzonderlijke of geaggregeerde posities van de kernkredietinstelling te
verminderen en deze daadwerkelijk vermindert of significant mitigeert. 2. Onverminderd de
bezoldigingsregels in Richtlijn 2013/36/EU moet het bezoldigingsbeleid dat
geldt voor het personeel van de kernkredietinstelling dat zich met
afdekkingsactiviteiten bezighoudt: (a)
gericht zijn op het voorkomen van alle residuele of
verborgen activiteiten voor handel voor eigen rekening, ongeacht of deze als
risicobeheer of anders verhuld zijn; (b)
de legitieme afdekkingsdoeleinden van de
kernkredietinstelling als geheel weerspiegelen en garanderen dat voor de
toegekende bezoldiging niet direct de winsten bepalend zijn die door dergelijke
activiteiten worden gegenereerd maar dat daarbij rekening wordt gehouden met de
totale effectiviteit van de activiteiten in het verminderen of limiteren van
risico. Het leidinggevend
orgaan zorgt er, op advies van het risicocomité, indien een dergelijk comité is
opgericht overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU, voor dat
het bezoldigingsbeleid van de kernkredietinstelling in lijn is met de
bepalingen in de eerste alinea. 3. De Commissie is bevoegd om
overeenkomstig artikel 35 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te
stellen ter aanvulling van de financiële instrumenten waarvan sprake in lid 1
door toevoeging van andere financiële instrumenten, daaronder begrepen andere
soorten derivaten, met name die welke onderworpen zijn aan de verplichtingen in
artikel 11 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de
Raad[42],
teneinde rekening te houden met financiële instrumenten die voor het prudente
beheer van kapitaal, liquiditeit en financiering op de financiële stabiliteit
hetzelfde effect hebben als die vermeld in lid 1. Artikel 12 Verlening van risicobeheerdiensten aan
cliënten 1. Een kernkredietinstelling die
het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3,
mag voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking komende rente-,
valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten en emissierechten
aan haar niet-financiële cliënten, aan financiële entiteiten waarvan sprake in
het tweede en derde streepje van punt 19 van artikel 5, aan verzekeringsondernemingen
en aan instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen voorzien, verkopen
wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld: (a)
het enige doel van de verkoop is het afdekken van
rente-, valuta-, krediet-, grondstoffen- of emissierechtenrisico; (b)
de eigenvermogensvereisten van de
kernkredietinstelling voor positierisico als gevolg van de derivaten en
emissierechten gaan een percentage van haar totale kapitaalvereiste voor risico
niet te boven dat in een gedelegeerde handeling van de Commissie overeenkomstig
lid 2 moet worden gespecificeerd. Wanneer het
vereiste in punt b) niet vervuld is, mogen de derivaten en emissierechten door
de kernkredietinstelling niet worden verkocht noch op haar balans opgenomen. 2. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om: (a)
toe te staan dat andere financiële instrumenten dan
die vermeld in lid 1, met name die welke aan de verplichtingen in artikel 11
van Verordening (EU) nr. 648/2012 onderworpen zijn, ten behoeve van
risicoafdekking verkocht worden aan het soort cliënten als opgesomd in lid 1
van dit artikel; (b)
het percentage van de eigenvermogensvereisten van
de kernkredietinstelling te specificeren waarboven derivaten en emissierechten
waarvan sprake in lid 1 van dit artikel niet mogen worden verkocht noch op de
balans van de kernkredietinstelling opgenomen. Artikel 13 Regels betreffende afzonderlijke
groepsentiteiten 1. Wanneer een bevoegde
autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 3, een besluit heeft genomen dat een
kernkredietinstelling bepaalde handelsactiviteiten niet kan uitvoeren en als de
kernkredietinstelling tot een groep behoort, dan mogen de af te scheiden
handelsactiviteiten alleen worden uitgeoefend door een groepsentiteit die
juridisch, economisch en operationeel gescheiden is
("handelsentiteit") van de kernkredietinstelling. 2. Wanneer een entiteit waarvan
sprake in artikel 9, lid 1, op eigen initiatief heeft besloten
handelsactiviteiten die onder artikel 9 vallen geheel of gedeeltelijk van de
kernkredietinstelling af te scheiden en de goedkeuring van haar scheidingsplan
heeft ontvangen overeenkomstig de procedure in artikel 18, dan gelden de in de
leden 3 tot en met 13 van dit artikel en de artikelen 14 tot en met 17 en 20
vastgestelde vereisten voor de afgescheiden entiteiten. 3. De EU-moederonderneming zorgt
ervoor dat een groep die kernkredietinstellingen en handelsentiteiten bevat zo
is gestructureerd dat op gesubconsolideerde basis twee onderscheiden subgroepen
worden opgericht, waarvan er slechts één kernkredietinstellingen bevat. 4. De EU-moederonderneming van
de kernkredietinstelling zorgt er voor zover noodzakelijk voor dat de
kernkredietinstelling bij insolventie van de handelsentiteit haar activiteiten
kan voortzetten. 5. De kernkredietinstelling mag
geen kapitaalinstrumenten of stemrechten bezitten in een handelsentiteit. Onverminderd de eerste alinea mag de bevoegde
autoriteit besluiten kernkredietinstellingen die aan de vereisten voldoen in
artikel 49, lid 3, onder a) of b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 toe te
staan kapitaalinstrumenten of stemrechten te hebben in een handelsentiteit
indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat dit hebben van
kapitaalinstrumenten of stemrechten onontbeerlijk is voor de werking van de
groep en dat de kernkredietinstelling voldoende maatregelen heeft genomen om de
relevante risico's op passende wijze te limiteren. Een kernkredietinstelling die noch een centrale
noch een regionale kredietinstelling is mag in geen geval direct
kapitaalinstrumenten of stemrechten bezitten in een handelsentiteit. Alvorens een besluit vast te stellen
overeenkomstig dit lid raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA. De bevoegde autoriteit geeft kennis van haar
besluit aan de EBA. De EBA publiceert een lijst van de instellingen waarop dit
lid is toegepast. 6. De kernkredietinstelling en
de handelsentiteit geven hun eigen schuld op individuele of op
gesubconsolideerde basis uit mits dit niet inconsistent is met het
afwikkelingsplan waarmee de relevante afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig
richtlijn [BRRD] hebben ingestemd. 7. Alle contracten en andere
transacties die tussen de kernkredietinstelling en de handelsentiteit zijn
aangegaan zijn voor de kernkredietinstelling even gunstig als vergelijkbare
contracten en transacties met entiteiten die niet tot dezelfde subgroep behoren
of waarbij entiteiten die niet tot dezelfde subgroep behoren betrokken zijn. 8. Een meerderheid van de leden
van het leidinggevend orgaan van de kernkredietinstelling respectievelijk de
handelsentiteit bestaat uit personen die geen lid zijn van het leidinggevend
orgaan van de andere entiteit. Geen lid van het leidinggevend orgaan van elk
van beide entiteiten oefent een directiefunctie in beide entiteiten uit met
uitzondering van de risicobeheerleider van de moederonderneming. 9. Het leidinggevend orgaan van
de kernkredietinstelling, van de handelsentiteit en van hun moederondernemingen
is verplicht de doelstellingen van de scheiding te handhaven. 10. Overeenkomstig het geldende
nationale recht is de naam of de aanduiding van de handelsentiteit en van de
kernkredietinstelling van die aard dat het publiek gemakkelijk kan vaststellen
welke entiteit een handelsentiteit en welke entiteit een kernkredietinstelling
is. 11. De structureel gescheiden
instellingen dienen op gesubconsolideerde basis aan de verplichtingen in de
delen twee, drie en vier en de delen zes, zeven en acht van Verordening (EU)
nr. 575/2013 en in titel VII van Richtlijn 2013/36/EU te voldoen overeenkomstig
lid 3 van dit artikel. 12. In afwijking van artikel 6,
lid 1, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden de verplichtingen
in de delen twee tot en met vier en acht van die verordening op
gesubconsolideerde basis overeenkomstig lid 3 van dit artikel. 13. In afwijking van artikel 6,
lid 4, en artikel 8 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden de vereisten van
deel zes van die verordening op gesubconsolideerde basis overeenkomstig lid 3
van dit artikel. Artikel 14 Limieten voor grote blootstellingen
binnen de groep 1. Ten behoeve van de berekening
van de limiet voor grote blootstellingen binnen de groep op grond van lid 2
worden alle entiteiten die tot dezelfde subgroep behoren ingevolge artikel 13,
lid 3, als één cliënt of één groep van verbonden cliënten beschouwd in de zin
van punt 39) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013. 2. Wwanneer maatregelen zijn
opgelegd overeenkomstig dit hoofdstuk mag de kernkredietinstelling geen
blootstelling binnen de groep aan een entiteit die niet tot dezelfde subgroep
als de kernkredietinstelling behoort hebben van meer dan 25 procent van het in
aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling. De
blootstellingslimiet binnen de groep geldt op gesubconsolideerde basis en na
rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen
overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr.
575/2013 en artikel 16 van deze verordening. Artikel 15 Limieten voor grote blootstellingen
buiten de groep 1. Naast de bepalingen van lid 1
van artikel 395 van Verordening (EU) nr. 575/2013 mag, wanneer maatregelen zijn
opgelegd overeenkomstig dit hoofdstuk van deze verordening, de
kernkredietinstelling geen van de volgende blootstellingen hebben: (a)
een grote blootstelling van meer dan 25 procent van
het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling aan een
financiële entiteit. Die blootstellingslimiet geldt op individuele en
gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de
kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot
en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze
verordening; (b)
grote blootstellingen van in totaal meer dan 200
procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling aan
financiële entiteiten. Die blootstellingslimiet geldt op individuele en
gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de
kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot
en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening. 2. De Commissie is bevoegd om
overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het
niveau van de limiet voor geaggregeerde grote blootstellingen buiten de groep
als vastgesteld in punt b) van lid 1 aan te passen in lijn met de mate waarin
de kredietrisicolimitering in aanmerking is genomen. Artikel 16 Kredietrisicolimiteringstechnieken Naast de bepalingen van de artikelen 399 tot en
met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden, wanneer overeenkomstig dit
hoofdstuk van deze verordening maatregelen zijn opgelegd, voor de berekening
van de blootstellingswaarden ten behoeve van de inachtneming van de limieten
voor grote blootstellingen waarvan sprake in de artikelen 14 en 15 van deze
verordening beperkingen met betrekking tot de inaanmerkingneming van
kredietlimiteringstechnieken. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig
artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te specificeren in welke
mate kredietrisicolimiteringstechnieken, daaronder begrepen soorten van en limieten
voor in aanmerking komende kredietprotectie, voor de toepassing van de eerste
alinea in aanmerking worden genomen teneinde ervoor te zorgen dat
kredietrisicolimiteringstechnieken het niet laten afweten wanneer de risico's
intreden zodat effectieve uitwinning van de kredietprotectie kan plaatsvinden. Artikel 17 Afwijking van overgangsbepalingen voor
grote blootstellingen In afwijking van lid 3 van artikel 493 van
Verordening nr. (EU) nr. 575/2013 gelden de afwijkingen waarin dat lid voorziet
niet voor blootstellingen van kernkredietinstellingen die het voorwerp zijn
geweest van structurele maatregelen overeenkomstig deze verordening. Artikel 18 Scheidingsplan 1. Wanneer een bevoegde
autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 3, een besluit heeft genomen dat een
kernkredietinstelling bepaalde handelsactiviteiten niet kan uitvoeren, dient de
kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming binnen
6 maanden vanaf de datum van het besluit waarvan sprake in de tweede alinea van
artikel 10, lid 3, een scheidingsplan bij de bevoegde autoriteit in. Ook wanneer een entiteit als bedoeld in de punten
a) tot en met c) van artikel 9, lid 1, tot afscheiding van de
handelsactiviteiten die onder de verplichting tot toetsing in artikel 9
vallen van de kernkredietinstelling heeft besloten, dient zij bij de start van
de beoordelingsperiode waarvan sprake in artikel 9 een plan in waarin de
afscheiding wordt gedetailleerd. Het plan bevat ten minste de informatie
vereist in de punten a) en b) van lid 2 van dit artikel. 2. In het scheidingsplan wordt
gedetailleerd uitgelegd hoe de scheiding zal worden uitgevoerd. Dat plan bevat ten
minste het volgende: (a)
specificatie van de activa en activiteiten die van
de kernkredietinstelling zullen worden afgescheiden; (b)
bijzonderheden over de wijze waarop de regels
waarvan sprake in artikel 13 worden toegepast; (c)
een tijdschema voor de scheiding. 3. De bevoegde autoriteit
beoordeelt de plannen waarvan sprake in lid 1 en 2 en stelt binnen zes maanden
na indiening ervan een besluit vast waarbij het plan wordt goedgekeurd of
waarbij wijzigingen van het scheidingsplan worden vereist. 4. Indien de bevoegde autoriteit
wijzigingen van het scheidingsplan vereist, dient de kernkredietinstelling of
in voorkomend geval haar EU-moederonderneming binnen drie maanden vanaf het
verzoek van de bevoegde autoriteit het scheidingsplan met de vereiste
wijzigingen opnieuw in. 5. De bevoegde autoriteit stelt
binnen één maand na herindiening een besluit vast tot goedkeuring of verwerping
van het plan. Indien de bevoegde autoriteit het plan verwerpt, stelt zij binnen
één maand na de verwerping een besluit vast tot vaststelling van een plan voor
scheiding waarin alle noodzakelijke aanpassingen aan de orde komen. 6. Indien de
kernkredietinstelling of, in voorkomend geval haar EU-moederonderneming geen
scheidingsplan indient als vereist in lid 1 neemt de bevoegde autoriteit
uiterlijk 3 maanden na het verstrijken van de termijn waarvan sprake in lid 1
een besluit tot vaststelling van een plan voor scheiding. 7. Indien de
kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming het
scheidingsplan met de door de bevoegde autoriteit vereiste wijzigingen niet
herindient, neemt de bevoegde autoriteit uiterlijk één maand na het verstrijken
van de termijn in de eerste alinea van lid 4 een besluit tot vaststelling van
een plan voor scheiding. 8. De kernkredietinstelling of,
in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming toont tegenover de bevoegde
autoriteit aan dat zij het goedgekeurde plan ten uitvoer heeft gelegd. 9. Het leidinggevend orgaan van
een kredietinstelling of een EU-moederonderneming zorgt ervoor dat het
scheidingsplan ten uitvoer wordt gelegd overeenkomstig de goedkeuring van de
bevoegde autoriteit. Artikel 19 Samenwerking tussen de bevoegde
autoriteiten en de relevante afwikkelingsautoriteiten 1. Alvorens het besluit te nemen
waarvan sprake in artikel 10, lid 3, doet de bevoegde autoriteit daarvan
kennisgeving aan de relevante afwikkelingsautoriteit die is aangewezen
overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn [BRRD]. 2. Bij de uitvoering van de
beoordeling overeenkomstig artikel 9 en bij het vereisen dat de
kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert overeenkomstig
artikel 10 houdt de bevoegde autoriteit rekening met alle aan de gang zijnde of
reeds bestaande afwikkelingsbeoordelingen die door enige relevante
afwikkelingsautoriteit ingevolge artikel 13 en 13, onder a), van de Richtlijn
[BRRD] zijn uitgevoerd. 3. De bevoegde autoriteit werkt
met de relevante afwikkelingsautoriteit samen en wisselt relevante informatie
uit die bij de uitvoering van haar verplichtingen noodzakelijk wordt geacht. 4. De bevoegde autoriteit zorgt
ervoor dat ingevolge dit hoofdstuk opgelegde maatregelen consistent zijn met de
ingevolge artikel 13, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 8,
lid 9, van Verordening (EU) nr. [SRM], artikel 13 en 13, onder a), de artikelen
14 en 15 van de Richtlijn [BRRD] en artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU
opgelegde maatregelen. Artikel 20 Verboden activiteiten voor de
handelsentiteit De handelsentiteit: (a)
mag geen deposito's aantrekken die in aanmerking
komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn
94/19/EG, behalve wanneer het bedoelde deposito betrekking heeft op de
uitwisseling van zekerheden in verband met handelsactiviteiten; (b)
mag geen betalingsdiensten verlenen als
gedefinieerd in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG die verband houden
met de activiteiten waarvan sprake in punt a) behalve wanneer de bedoelde
betalingsdiensten nevendiensten zijn en strikt noodzakelijk zijn voor de
uitwisseling van zekerheden in verband met handelsactiviteiten. Artikel 21 Afwijking van de vereisten van hoofdstuk
III 1. Op verzoek van een lidstaat
mag de Commissie aan een kredietinstelling die deposito's aantrekt van
natuurlijke personen en kmo's die onderworpen zijn aan vóór 29 januari 2014
aangenomen nationale primaire wetgeving een afwijking van de vereisten van dit
hoofdstuk verlenen wanneer de nationale wetgeving aan de volgende vereisten
voldoet: (a)
zij beoogt het voorkomen van financiële stress of
faillissement en systeemrisico waarvan sprake in artikel 1; (b)
zij voorkomt dat kredietinstellingen die in
aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekken zich
bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen
als principaal en het bezitten van handelsactiva; de nationale wetgeving mag
evenwel in beperkte uitzonderingen voorzien om de kredietinstelling die
deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt in de mogelijkheid te
stellen risicolimiterende activiteiten te ondernemen ten behoeve van het
prudent beheren van haar kapitaal, liquiditeit en financiering en beperkte
risicobeheerdiensten aan cliënten te verlenen; (c)
als de kredietinstelling die in aanmerking komende
deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt tot een groep behoort,
zorgt zij ervoor dat de kredietinstelling juridisch gescheiden is van de
groepsentiteiten die zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van
het handelen in beleggingen als principaal of het bezitten van handelsactiva,
en specificeert de nationale wetgeving het volgende: i) de kredietinstelling die in aanmerking
komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is in staat
onafhankelijk van andere groepsentiteiten besluiten te nemen; ii) de kredietinstelling die in aanmerking
komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, heeft een
leidinggevend orgaan dat onafhankelijk is van andere groepsentiteiten en
onafhankelijk van de kredietinstelling zelf; iii) de kredietinstelling die in aanmerking
komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is zelf aan
kapitaal- en liquiditeitsvereisten onderworpen; iv) de kredietinstelling die in aanmerking
komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, mag niet onder
andere voorwaarden dan gelijkaardige voorwaarden als die waarvan sprake in
artikel 13, lid 7, contracten of transacties aangaan met andere groepsenteiten. 2. Een lidstaat die een
afwijking wil aanvragen voor een kredietinstelling die onderworpen is aan de
nationale wetgeving in kwestie zendt een verzoek tot afwijking, vergezeld van
een positief advies van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de
kredietinstelling die het voorwerp is van het verzoek tot afwijking, aan de
Commissie. Dat verzoek bevat alle noodzakelijke informatie voor de beoordeling
van de nationale wetgeving en specificeert de kredietinstellingen waarvoor de
afwijking is aangevraagd. Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over
alle noodzakelijke informatie beschikt, neemt zij binnen twee maanden na
ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en specificeert
zij welke bijkomende informatie vereist is. Zodra de Commissie
alle informatie heeft die zij noodzakelijk acht voor de beoordeling van het
verzoek tot afwijking stelt zij binnen één maand de verzoekende lidstaat op de
hoogte dat de informatie toereikend is voor haar. Binnen vijf maanden
na bekendmaking van de kennisgeving waarvan sprake in de tweede alinea stelt de
Commissie, na raadpleging van de EBA over de redenen die ten grondslag liggen
aan haar beoogde besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit
op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt, een
uitvoeringsbesluit vast dat de nationale wetgeving niet onverenigbaar met dit
hoofdstuk verklaart en de afwijking verleent aan de kredietinstellingen die
worden gespecificeerd in het verzoek waarvan sprake in lid 1. Indien de
Commissie voornemens is de nationale wetgeving onverenigbaar te verklaren en de
afwijking niet toe te staan, vermeldt zij in detail haar bezwaren en biedt zij
de verzoekende lidstaat de gelegenheid schriftelijke opmerkingen in te dienen
binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bezwaren van de
Commissie. De Commissie stelt binnen drie maanden vanaf het einde van de
termijn voor indiening een uitvoeringsbesluit vast tot verlening of verwerping
van de afwijking. Indien de nationale
wetgeving wordt gewijzigd, doet de lidstaat kennisgeving van de wijzigingen aan
de Commissie. De Commissie mag het uitvoeringsbesluit waarvan sprake in de
derde alinea toetsen. Indien de nationale
wetgeving die niet onverenigbaar met dit hoofdstuk is verklaard niet langer
geldt voor een kredietinstelling waaraan een afwijking van de vereisten van dit
hoofdstuk is verleend, wordt deze afwijking ten aanzien van die
kredietinstelling ingetrokken. De Commissie doet
kennisgeving van haar besluiten aan de EBA. De EBA publiceert een lijst van
kredietinstellingen waaraan overeenkomstig dit artikel een afwijking is
verleend. De lijst wordt actueel gehouden. Hoofdstuk IV Entiteiten die onderworpen zijn aan de
vereisten van de hoofdstukken II en III Artikel 22 Regels voor de berekening van drempels 1. Voor de toepassing van
artikel 3, onder b), punt ii), is de berekening van de drempels gebaseerd op de
geconsolideerde rekeningen van de EU-moederonderneming. 2. Voor de toepassing van
artikel 3, onder b), punt iii), is de berekening van de drempels gebaseerd op
de in de Unie uitgevoerde activiteiten. 3. Activa en passiva van
verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere niet-financiële
ondernemingen worden niet meegeteld in de berekening. 4. Uiterlijk [PB gelieve de
correcte datum in te voegen 12 maanden na bekendmaking van deze
verordening], wijst de bevoegde autoriteit de kredietinstellingen en groepen
aan die aan deze verordening zijn onderworpen overeenkomstig artikel 3 en stelt
zij daarvan onmiddellijk de EBA in kennis. Na door de bevoegde
autoriteit in kennis te zijn gesteld, publiceert de EBA onmiddellijk de lijst
waarvan sprake in de eerste alinea. De lijst wordt actueel gehouden. Artikel 23 Berekening van handelsactiviteiten 1. Voor de toepassing van
artikel 3 worden handelsactiviteiten als volgt berekend overeenkomstig het
geldende boekhoudstelsel. Handelsactiviteiten=
(TSA + TSL + DA + DL)/2, waarbij: (a)
handelseffectenactiva (TSA) activa zijn die deel
uitmaken van een als geheel beheerde portefeuille waarvoor er bewijs is van een
recent feitelijk patroon van winstneming op korte termijn, met uitsluiting van
derivatenactiva; (b)
handelseffectenpassiva (TSL) passiva zijn die zijn
aangegaan met de bedoeling op korte termijn terug te kopen en die deel uitmaken
van een als geheel beheerde portefeuille waarvoor er bewijs is van een recent
feitelijk patroon van winstneming op korte termijn, met uitsluiting van
derivatenpassiva; (c)
derivatenactiva (DA) derivaten zijn met een
positieve vervangingswaarde die niet als afdekkings- of ingebedde derivaten
zijn aangewezen; (d)
derivatenpassiva (DL) derivaten zijn met een
negatieve vervangingswaarde die niet als afdekkingsinstrumenten zijn
aangewezen. 2. Activa en passiva van
verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere niet-financiële
ondernemingen worden niet meegeteld in de berekening van de
handelsactiviteiten. 3. De EBA stelt ontwerpen van
technische uitvoeringsnormen op om de methodologie vast te stellen voor het
berekenen van de handelsactiviteiten als bedoeld in lid 1 rekening houdend met
de verschillen in de geldende boekhoudstelsels. De EBA dient deze
ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB
gelieve de precieze datum in te voegen 1 maand vanaf de dag van
bekendmaking van de verordening.] Aan de Commissie
wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische
uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening
(EU) nr. 1093/2010. 4. De Commissie is bevoegd om
bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35 de onderdelen van de
handelsactiviteiten waarvan sprake in de punten a) tot en met d) van lid 1 van
dit artikel te wijzigen om rekening te houden met wijzigingen in de geldende
boekhoudstelsels. Artikel 24 Indiening van informatie betreffende de
handelsactiviteiten bij de bevoegde autoriteit 1. De entiteiten waarvan sprake
in artikel 3 dienen voor het eerst [PB een datum invoegen 9 maanden na
de datum van publicatie van deze verordening] en vervolgens jaarlijks bij de
bevoegde autoriteit de relevante informatie in betreffende het totale bedrag
van hun handelsactiviteiten en de onderdelen ervan, als bepaald in artikel 23,
lid 1. 2. De EBA ontwikkelt ontwerpen
van technische uitvoeringsnormen ter vaststelling van de uniforme template voor
de in lid 1 bedoelde rapportage alsook van de instructies voor het gebruik van
die template. De EBA dient deze
ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB
gelieve de precieze datum in te voegen, 1 maand vanaf de dag van
bekendmaking van de verordening]. Aan de Commissie
wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische
uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening
(EU) nr. 1093/2010. Hoofdstuk V Naleving afdeling één Entiteiten Artikel 25 Verplichtingen van entiteiten die aan
deze verordening onderworpen zijn 1. De aan deze verordening
onderworpen entiteiten stellen passende maatregelen in om de bevoegde
autoriteiten in staat te stellen informatie te verkrijgen die nodig is om na te
gaan of deze verordening wordt nageleefd. 2. De aan deze verordening
onderworpen entiteiten verstrekken aan de bevoegde autoriteit alle
noodzakelijke informatie, daaronder begrepen de informatie die noodzakelijk is
voor de op maatstaven gebaseerde beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid
2, om te beoordelen of zij deze verordening naleven. Die entiteiten zorgen er
ook voor dat hun internecontrolemechanismen en administratieve en
boekhoudprocedures het mogelijk maken te monitoren of zij te allen tijde de
verordening in acht nemen. 3. De aan deze verordening
onderworpen entiteiten registreren al hun transacties en documenteren de
systemen en processen die voor de toepassing van deze verordening gebruikt
worden op zodanige wijze dat de bevoegde autoriteit in staat is te monitoren of
te allen tijde aan deze verordening is voldaan. afdeling twee Bevoegde autoriteiten Artikel 26 Bevoegdheden
en verplichtingen van de bevoegde autoriteiten 1. Bij het uitvoeren van de aan
hen overeenkomstig deze verordening opgedragen verplichtingen oefenen de
bevoegde autoriteiten de aan hen overeenkomstig het relevante unierecht
toegewezen bevoegdheden uit. 2. De bevoegde autoriteit
monitort de activiteiten van de entiteiten die aan deze verordening onderworpen
zijn en beoordeelt en handhaaft deze verordening doorlopend. 3. De bevoegde autoriteiten
hebben de bevoegdheid om een EU-moederonderneming die geen gereglementeerde
entiteit is, maar ten minste één dochteronderneming heeft die een
gereglementeerde entiteit is, te verzoeken ervoor te zorgen dat haar
gereglementeerde dochterondernemingen aan deze verordening voldoen. 4. Voor de toepassing van deze
verordening wordt de consoliderende toezichthouder geacht de bevoegde
autoriteit te zijn met betrekking tot alle groepsentiteiten die tot dezelfde
groep als de EU-moederonderneming behoren en aan deze verordening zijn
onderworpen. Wanneer de
dochteronderneming van een EU-moederonderneming in een andere lidstaat
gevestigd is en onder toezicht staat van een andere toezichthouder dan de
EU-moederonderneming en wanneer de dochteronderneming belangrijk is
overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU)
nr. 1024/2013, overlegt de consoliderende toezichthouder met de
bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de belangrijke
dochteronderneming met betrekking tot ieder besluit dat de consoliderende
toezichthouder ingevolge deze verordening moet nemen. Hoofdstuk VI Betrekkingen met derde landen Artikel 27 Gelijkwaardigheid van het rechtskader
van een derde land 1. Op verzoek van een bevoegde
autoriteit van een lidstaat of een derde land, of op eigen initiatief mag de
Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen die bepalen dat: (a)
de rechts-, toezichts- en handhavingsregelingen van
een derde land garanderen dat kredietinstellingen en moederondernemingen in dat
derde land aan bindende vereisten voldoen die gelijkwaardig zijn aan de
vereisten in de artikelen 6, 10 tot en met 16 en 20; (b)
het rechtskader van dat derde land voorziet in een
effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van structurele maatregelen
waarin op grond van nationale rechtsstelsels van derde landen is voorzien. 2. De Commissie mag haar besluit
wijzigen of intrekken als de voorwaarden op basis waarvan het besluit genomen
is niet langer vervuld zijn. 3. De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 35 van deze verordening gedelegeerde handelingen
vast te stellen om de criteria te bepalen voor het beoordelen of een rechts- en
toezichtskader van een derde land al dan niet gelijkwaardig is aan deze
verordening. De Commissie stelt
de gedelegeerde handeling vast [PB gelieve de precieze datum in te voegen binnen
24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening]. 4. De EBA treft
samenwerkingregelingen met de relevante bevoegde autoriteiten van derde landen
waarvan het rechts- en toezichtskader overeenkomstig de leden 1 tot en met 3
gelijkwaardig wordt beschouwd aan deze verordening. Dergelijke regelingen
specificeren ten minste een regeling voor de deling van minimuminformatie
tussen de relevante bevoegde autoriteiten van beide jurisdicties. Hoofdstuk VII Administratieve sancties en maatregelen Artikel 28 Administratieve sancties en maatregelen 1. Onverminderd de
toezichtsbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 26
en het recht van de lidstaten om in strafrechtelijke sancties te voorzien en
deze op te leggen, voorzien de lidstaten, in overeenstemming met de nationale
wetgeving, erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om
administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen
met betrekking tot ten minste de volgende inbreuken: (a)
een inbreuk op het verbod in artikel 6; (b)
elke manipulatie van informatie die moeten worden
verstrekt in overeenstemming met artikel 24, lid 1. De lidstaten
voorzien erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben tot het
opleggen van administratieve sancties en maatregelen aan een kredietinstelling
en aan elke groepsentiteit, daaronder begrepen een gemengde holding, een
verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming. Indien de in de
eerste alinea bedoelde bepalingen gelden voor rechtspersonen voorzien de
lidstaten erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om bij een
inbreuk onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden sancties op te
leggen aan leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke
personen die op grond van het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk
zijn. 2. De administratieve sancties
en maatregelen die zijn getroffen voor de toepassing van lid 1 zijn
doeltreffend, evenredig en afschrikkend. 3. Indien de lidstaten ervoor
gekozen hebben strafrechtelijke sancties vast te stellen voor de inbreuken op
de in lid 1 bedoelde bepalingen, zorgen zij ervoor dat passende maatregelen
worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat een bevoegde autoriteit over alle
noodzakelijk bevoegdheden beschikt om contact te onderhouden met de
gerechtelijke autoriteiten binnen haar rechtsgebied om specifieke informatie te
ontvangen in verband met strafonderzoek of strafvervolging die is ingesteld
wegens mogelijke schendingen van artikel 6 en wegens manipulatie van
informatie die in overeenstemming met artikel 24, lid 1 moet worden verstrekt,
en om deze aan andere bevoegde autoriteiten en de EBA te verstrekken teneinde
hun verplichting te vervullen om met elkaar en in voorkomend geval met de EBA
samen te werken voor de toepassing van lid 1. De bevoegde
autoriteiten mogen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten
samenwerken met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van hun
sanctiebevoegdheden. 4. De lidstaten verlenen,
conform het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om bij
inbreuken als bedoeld in lid 1 ten minste de volgende administratieve sancties
en andere maatregelen op te leggen: (a)
een bevel waarbij de voor de inbreuk
verantwoordelijke persoon wordt verplicht de onwettige gedraging te staken en
af te zien van herhaling van die gedraging; (b)
het teruggeven van de winsten die zijn behaald of
de verliezen die zijn vermeden door de inbreuk, voor zover deze kunnen worden
bepaald; (c)
een openbare waarschuwing waarin de persoon die
verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk worden vermeld; (d)
intrekking of schorsing van de vergunning; (e)
een tijdelijk verbod voor elke natuurlijke persoon
die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in
een entiteit als bedoeld in artikel 3; (f)
bij recidives, een permanent verbod voor elke
natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende
functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3; (g)
maximale administratieve geldelijke sancties
oplopend tot ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk
behaalde winsten of vermeden verliezen indien deze kunnen worden bepaald; (h)
met betrekking tot een natuurlijke persoon, een
maximale administratieve geldelijke sanctie van ten minste 5 000 000
EUR of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige
bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze
verordening; (i)
met betrekking tot rechtspersonen, maximale
administratieve geldelijke sancties van ten minste 10% van de totale jaaromzet
van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het
leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een
moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die
overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet
opstellen, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de
overeenkomstig het relevante boekhoudstelsel daarmee overeenstemmmende soort
inkomsten volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de
uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde rekeningen. De lidstaten mogen erin voorzien dat de bevoegde
autoriteiten bevoegdheden mogen hebben naast de in dit lid bedoelde
bevoegdheden en mogen in een breder toepassingsgebied van de sancties en hogere
niveaus van de sancties voorzien dan die welke in dit lid zijn vastgesteld. 5. Uiterlijk [PB gelieve de
precieze datum in te voegen 12 maanden na inwerkingtreding van deze
verordening] stellen de lidstaten de Commissie en de EBA in kennis van de
regels betreffende lid 1. Zij stellen de Commissie en de EBA onverwijld in
kennis van alle verdere wijzigingen ervan. Artikel 29 Uitoefening van toezichtsbevoegdheden en
-sancties 1. De lidstaten zorgen er bij
het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties en
andere maatregelen voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle
relevante omstandigheden, waaronder, indien passend: (a)
de ernst en duur van de inbreuk; (b)
de mate van verantwoordelijkheid van de voor de
inbreuk verantwoordelijke persoon; (c)
de financiële sterkte van de voor de inbreuk
verantwoordelijke persoon, door factoren in aanmerking te nemen zoals de totale
omzet bij een rechtspersoon of het jaarinkomen bij een natuurlijk persoon; (d)
de omvang van de door de voor de inbreuk
verantwoordelijke persoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover
deze kunnen worden bepaald; (e)
de mate van samenwerking van de voor de inbreuk
verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak
de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen
te waarborgen; (f)
eerdere inbreuken door de voor de inbreuk
verantwoordelijke persoon; (g)
door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon
genomen maatregelen om herhaling daarvan te voorkomen; (h)
eventuele gevolgen van de inbreuk voor het systeem. Artikel 30 Melding van inbreuken 1. Een bevoegde autoriteit stelt
doeltreffende mechanismen in om de melding van feitelijke of potentiële
inbreuken als bedoeld in artikel 28, lid 1, mogelijk te maken. 2. De in lid 1 bedoelde
mechanismen omvatten ten minste: (a)
specifieke procedures voor de ontvangst van
meldingen van inbreuken en de follow-up daarvan, daaronder begrepen de opzet
van veilige communicatiekanalen voor dergelijke meldingen; (b)
passende bescherming voor personen die onder een
arbeidsovereenkomst werken en inbreuken melden of die worden beschuldigd van
inbreuken, tegen vergelding, discriminatie of andere soorten oneerlijke
behandeling; (c)
bescherming van persoonsgegevens van zowel de
persoon die de inbreuk meldt als de natuurlijke persoon die beweerdelijk de
inbreuk heeft gepleegd, daaronder begrepen bescherming in verband met het
vrijwaren van de vertrouwelijkheid van hun identiteit, in alle fasen van de
procedure, onverminderd de openbaarmaking van informatie die krachtens het
nationale recht wordt vereist in het kader van onderzoek of daaropvolgende
rechtsvervolging. 3. De lidstaten vereisen dat de
werkgevers passende interne procedures voor hun werknemers instellen voor het
melden van inbreuken als bedoeld in artikel 28, lid 1. 4. De lidstaten kunnen voorzien
in overeenkomstig het nationale recht te verstrekken financiële stimulansen
voor personen die relevante informatie over mogelijke inbreuken op deze
verordening aanbieden, indien deze personen geen andere reeds bestaande
wettelijke of contractuele verplichtingen hebben om dergelijke informatie te
melden, en op voorwaarde dat de informatie nieuw is en leidt tot het opleggen
van een administratieve sanctie of een andere maatregel die wordt getroffen
wegens inbreuk op deze verordening of een strafrechtelijke sanctie. Artikel 31 Uitwisseling van informatie met de EBA 1. De bevoegde autoriteiten
verstrekken de EBA jaarlijks geaggregeerde informatie betreffende alle
administratieve maatregelen en sancties die door hen overeenkomstig artikel 28
zijn opgelegd. De EBA publiceert die informatie in een jaarverslag. 2. Indien de lidstaten ervoor
gekozen hebben strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de
bepalingen waarvan sprake in artikel 28, lid 1, verstrekken hun bevoegde
autoriteiten de EBA jaarlijks anoniem gemaakte en geaggregeerde gegevens
betreffende alle gehouden strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde
strafrechtelijke sancties. De EBA publiceert die informatie in een jaarverslag. 3. Indien de bevoegde autoriteit
administratieve sancties, boetes en andere maatregelen, alsmede
strafrechtelijke sancties openbaar heeft gemaakt, stelt zij de EBA daarvan
gelijktijdig in kennis. 4. De EBA ontwikkelt ontwerpen
van technische uitvoeringsnormen om de procedures en formulieren vast te
stellen voor de uitwisseling van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie. De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen
bij de Commissie in [PB- gelieve de exacte datum in te voegen uiterlijk
12 maanden na de publicatie van de verordening]. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om
overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 de in de
eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen. Artikel 32 Bekendmaking van besluiten 1. Onverminderd de derde alinea
publiceert een bevoegde autoriteit elk besluit waarbij een administratieve
sanctie of een andere maatregel in verband met een inbreuk op artikel 6 en
wegens de manipulatie van financiële verslaggeving waarvan sprake in artikel
28, lid 1, wordt opgelegd op haar website onmiddellijk nadat de persoon die het
voorwerp is van dat besluit in kennis is gesteld van dat besluit. De ingevolge de
eerste alinea gepubliceerde informatie specificeert ten minste het soort
inbreuk en de aard van de inbreuk en de identiteit van de persoon die het
voorwerp is van het besluit. De eerste en tweede
alinea gelden niet voor besluiten waarbij maatregelen met het karakter van een
onderzoek worden opgelegd. Indien een bevoegde
autoriteit ingevolge een beoordeling per geval van oordeel is dat de
bekendmaking van de identiteit van de rechtspersoon die het voorwerp is van het
besluit of de persoonsgegevens van een natuurlijke persoon onevenredig zou
zijn, of indien die bekendmaking een lopend onderzoek of de stabiliteit van de
financiële markten in gevaar zou brengen, doet zij één van de volgende zaken: (a)
de bekendmaking van het besluit uitstellen totdat
de redenen voor dat uitstel ophouden te bestaan; (b)
het besluit anoniem publiceren op een wijze die in
overeenstemming is met het nationale recht indien deze bekendmaking de
effectieve bescherming van de betrokken persoonsgegevens garandeert en, in
voorkomend geval, de publicatie van de relevante gegevens gedurende een
redelijke periode uitstellen indien te voorzien is dat de redenen voor anonieme
publicatie gedurende die periode zullen ophouden te bestaan; (c)
het besluit niet bekendmaken in het geval dat de bevoegde
autoriteit van oordeel is dat publicatie in overeenstemming met punt a) of b)
niet volstaat om: i) te garanderen dat de stabiliteit van de
financiële markten niet in gevaar wordt gebracht; ii) de evenredigheid te garanderen van de
bekendmaking van dergelijke besluiten met betrekking tot maatregelen die van
geringe aard worden geacht. 2. Indien het besluit het
voorwerp is van beroep bij een nationale gerechtelijke, administratieve of
andere autoriteit, publiceert een bevoegde autoriteit eveneens die informatie
en alle verdere informatie over de afloop van dat beroep onmiddellijk op haar
website . Bovendien wordt eveneens elk besluit gepubliceerd waarbij een besluit
wordt vernietigd waartegen beroep is ingesteld. 3. Een bevoegde autoriteit zorgt
ervoor dat elk besluit dat gepubliceerd wordt in overeenstemming met dit
artikel op haar website toegankelijk blijft gedurende een periode van ten
minste vijf jaar na de bekendmaking ervan. Persoonsgegevens in die besluiten
blijven op de website van de bevoegde autoriteit slechts staan gedurende de
periode die noodzakelijk is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving
betreffende gegevensbescherming. Hoofdstuk VIII Verslagen en toetsing Artikel 33 Verslagen van de EBA De
EBA stelt, in samenwerking met de ESMA, de volgende verslagen op en dient deze
bij de Commissie in binnen [PB – gelieve de exacte datum in te voegen, 12 maanden
na de publicatie van de verordening.] : (a)
een verslag over de mogelijke limiet van de
maatstaven in de punten a) tot en met h) in artikel 9, lid 2, en de
soorten securitisatie die naar de mening van de EBA geen bedreiging vormen voor
de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het financiële
systeem van de Unie; (b)
een verslag over het feit of andere soorten derivaten
en andere soorten financiële instrumenten dan die opgesomd in artikel 11,
lid 1, moeten worden opgenomen ten behoeve van het prudent beheer van het
eigen risico van een kernkredietinstelling; (c)
een verslag over het feit of de verkoop aan
cliënten van andere financiële instrumenten voor afdekkingsdoeleinden dan die
opgesomd in artikel 12, lid 1, kan worden toegestaan en het
percentage van de eigenvermogensvereisten waarboven derivaten niet mogen worden
verkocht als bedoeld in punt b) van artikel 12, lid 2. Artikel 34 Toetsing De
Commissie monitort regelmatig het effect van de regels in deze verordening met
betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde
doelstellingen en de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie als
geheel, rekening houdend met marktstructuurontwikkelingen alsook met de
ontwikkeling en activiteiten van de entiteiten die bij deze verordening worden
gereguleerd, en doet alle passende voorstellen. De toetsing is met name
toegespitst op de toepassing van de drempels waarvan sprake in artikel 3,
de toepassing en de doeltreffendheid van het verbod als bedoeld in
artikel 6, het toepassingsgebied van de activiteiten waarvan sprake in
artikel 8 en de geschiktheid van de maatstaven in artikel 9. Uiterlijk op
1 januari 2020 en vervolgens regelmatig, dient de Commissie, nadat rekening is
gehouden met de standpunten van de bevoegde autoriteiten, bij het Europees
Parlement en de Raad een verslag in, dat eveneens betrekking heeft op de
bovengenoemde kwesties, in voorkomend geval vergezeld van een
wetgevingsvoorstel. Hoofdstuk IX Slotbepalingen Artikel 35 Uitoefening van gedelegeerde
bevoegdheden 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De bevoegdheidsdelegatie
waarvan sprake in de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12,
lid 2, 15, lid 2, tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4 en 27,
lid 3, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de
in artikel 38 bedoelde datum. 3. De bevoegdheidsdelegatie
waarvan sprake in de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12,
lid 2, 15, lid 2, de tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4, en
27, lid 3, kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden
ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de in dat besluit
specificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het wordt van kracht op de dag na die van
de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie
of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van
kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en
de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. 5. Een overeenkomstig de
artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, de
tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4, en 27, lid 3,
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het
Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van 2 maanden na de
kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen
geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad
de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld daartegen
geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees
Parlement of de Raad met 2 maanden verlengd. Artikel 36 Inwerkingtreding en toepassingsdatum Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing vanaf de datum van
inwerkingtreding, met uitzondering van artikel 6, dat van toepassing is [PB
gelieve de exacte datum in te voegen, 18 maanden na publicatie van deze
verordening] en de artikelen 13 tot en met 18 en 20, die van toepassing zijn [PB
gelieve de exacte datum in te voegen, 36 maanden na publicatie van deze
verordening]. Deze verordening is
verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en) 1.5. Motivering van het voorstel/initiatief 1.6. Duur en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en) 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.3. Maatregelen ter voorkoming van fraude en
onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN
VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 3.2. Geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM 1. KADER VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief
Verordening van het Europees Parlement en de
Raad inzake structurele maatregelen ter verbetering van de weerbaarheid van
EU-banken 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[43]
Interne Markt - Financiële markten 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief ý Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie 1.4. Doelstelling(en) 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Bijdragen aan het verminderen van de risico's
voor de financiële stabiliteit en aan het herstel van het vertrouwen van de
beleggers en andere marktdeelnemers in de financiële markten 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Deze verordening beoogt in het licht van de
bovenstaande algemene doelstellingen het voorkomen van systeemrisico,
financiële stress of faillissement van grote, complexe en onderling verweven
banken en het voldoen aan een aantal doelstellingen: ·
verminderen van het nemen van buitensporig risico
binnen de kredietinstelling; ·
opheffen van materiële belangenconflicten tussen de
verschillende delen van de kredietinstelling; ·
vemijden van foutieve toewijzing van middelen en
aanmoedigen van het verstrekken van leningen aan de reële economie; ·
zorgen voor niet-vervalste concurrentievoorwaarden
voor alle instellingen binnen de interne markt; ·
verminderen van onderlinge verwevenheid binnen de
financiële sector die tot systeemrisico leidt; ·
vergemakkelijken van efficiënt management van,
monitoring van en toezicht op een kredietinstelling; en ·
vergemakkelijken van de ordelijke afwikkeling en
het ordelijk herstel van de groep. 1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen Verminderen van het nemen van risico binnen de
kredietinstelling; verminderen van belangenconflicten tussen de
verschillende delen van de kredietinstelling; verminderen van foutieve toewijzing van
middelen en vermeerderen van de kredietverlening aan de reële economie; verminderen van concurrentievervalsing binnen
de interne markt; verminderen van de onderlinge verwevenheid
binnen de financiële sector; bevorderen van efficiënt management van,
efficiënte monitoring van en efficiënt toezicht op een kredietinstelling; bevorderen van een ordelijke afwikkeling en
een ordelijk herstel van de grootste en meest complexe bankgroepen. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Relevante indicatoren om het voorstel te
evalueren kunnen onder meer zijn: ·
aantal banken en grootte van de banken die aan
structurele scheidingsvereisten onderworpen zijn; ·
toewijzing van activiteiten aan de deposito- of de
handelsentiteit; ·
transactievolumes, spreads of liquiditeit op de
relevante markten; ·
marktaandeeltrends van banken die aan structurele
scheiding onderworpen zijn; ·
marktconcentratie bij activiteiten die aan
structurele scheiding onderworpen zijn; ·
nieuwe toetreders tot activiteiten die aan
structurele scheiding onderworpen zijn; ·
winstgevendheidstrends voor banken die aan
structurele scheiding onderworpen zijn; ·
maatstaven van de omvang van impliciete
overheidssubsidies; ·
maatstaven van het financieringskostenvoordeel van
TBFT-banken; ·
maatstaven van de handels- en
kredietverleningsactiviteit door TBTF-banken. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Sinds de start van de financiële crisis is de
Europese Unie (de "EU") en haar lidstaten bezig met een fundamentele
revisie van de bankregelgeving en het bankentoezicht. Op het gebied van bankieren heeft de EU het
initiatief genomen voor een aantal hervormingen om banken weerbaarder te maken
en de impact van potentiële bankfaillissementen te verminderen, met als doel
het creëren van een veiliger, gezonder, meer transparant en verantwoordelijk
financieel systeem dat werkt voor de economie en de samenleving als geheel (zie
met name de nieuwe verordening en richtlijn kapitaalsvereisten (de
"CRR"/"CRDIV") alsook de voorgestelde richtlijn herstel en
afwikkeling van banken (de "BRRD"). De banksector in de EU en individuele banken
blijven echter groot in absolute en relatieve termen. De grootste banken zijn
ook actiever in complexe handelsactiviteiten en grensoverschrijdend actiever
via een zeer groot aantal juridische entiteiten. Verschillende lidstaten van de EU alsook derde
landen hebben daarom een stap verder gedaan en hebben wetgeving aangenomen om
hun banksector structureel te hervormen of zijn daarmee bezig teneinde
aandachtsvelden te behandelen die betrekking hebben op de grootste en meest
complexe financiële instellingen. Ook internationale instellingen zoals de G20,
de Raad voor Financiële Stabiliteit, de Bank voor Internationale Betalingen,
het Internationaal Monetair Fonds en de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling hebben de rol van dergelijke hervormingen ten
aanzien van bv. de afwikkelbaarheid onder de aandacht gebracht en hebben
opgeroepen tot een breed en wereldwijd debat over bancaire bedrijfsmodellen. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU In het licht van deze ontwikkelingen is er een
gegronde reden om op het niveau van de EU op te treden. Terwijl de nationale
hervormingen in grote lijnen hetzelfde doel nastreven, verschillen ze wat de
details betreft. Dit zal een verstorende werking hebben op vestigingsbesluiten
aangezien TBTF- banken activiteiten kunnen overdragen naar of zich kunnen
vestigen in een andere lidstaat. Een gemeenschappelijke reactie van de EU zou
daarom doeltreffender zijn. De behoefte aan uniforme regels is bijzonder
belangrijk voor de bankenunie om de toezichtstaken van het GTM en de
afwikkelingsacties van het GAM te vergemakkelijken. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan n.v.t. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten De EU heeft reeds de aanzet gegeven tot een
aantal hervormingen om banken weerbaarder te maken en de waarschijnlijkheid en
het effect van een bankfaillissement te reduceren. Deze hervormingen omvatten
maatregelen om de solvabiliteit van de banken te versterken (het onderdeel
kapitaal- en liquiditeitsvereisten van het CRR/CRDIV-pakket); maatregelen ter
versterking van de afwikkelbaarheid van banken (de voorgestelde BRRD);
maatregelen met het oog op een betere garantie van deposito’s (de herziening
van de richtlijn depositogarantiestelsels (de "DGS"); maatregelen
voor het verbeteren van de transparantie en het aanpakken van de risico's van
derivaten en voor het verbeteren van de marktinfrastructuren (de verordening
Europese marktinfrastructuur (de "EMIR") en daarmee samenhangende
herzieningen van de richtlijn markten voor financiële instrumenten ("MiFID")).
Om de negatieve feedbackcyclus tussen overheids- en bankrisico’s te doorbreken
en het vertrouwen in de euro en het banksysteem te herstellen, heeft de
Europese Commissie bovendien opgeroepen tot verdere ontwikkeling van een
bankenunie, daarbij voortbouwend op het eengemaakt reglement dat van toepassing
zal zijn op alle banken in de hele EU. Daartoe behoren het gemeenschappelijk
toezichtsmechanisme ("GTM") en een gemeeschappelijk
afwikkelingsmechanisme ("GAM"), die verplicht zullen zijn voor leden
van de eurozone, maar vrijwillig voor alle andere lidstaten. Ondanks deze brede hervormingsagenda moeten
verdere maatregelen worden genomen om de kans op en de impact van een
faillissement van TBTF-banken te verminderen. Voor dergelijke maatregelen
bestaat een mondiaal draagvlak, zoals blijkt uit recente verklaringen van
G20-leiders en -ministers. Wat de impact van een faillissement betreft,
zal tenuitvoerlegging van de BRRD de weg vrijmaken voor de ordelijke
afwikkeling van normale EU-banken en aldus de impact van een faillissement van
deze banken op de openbare financiën significant verminderen. Het uitoefenen
van afwikkelingsbevoegdheden ten aanzien van TBTF-banken zal, gezien hun
bijzonder grote, complexe en geïntegreerde balans en bedrijfsstructuur moeilijk
zijn. Hoewel de kans dat er uiteindelijk overheidssteun aan te pas komt
ongetwijfeld is verminderd, kan overheidssteun toch niet worden uitgesloten als
de bevoegdheden niet in alle gevallen ten volle worden toegepast. De gevolgen
van een faillissement van een grote en complexe bank kunnen derhalve nog steeds
significant zijn. Een en ander kan marktpercepties van nog steeds aanwezige
impliciete subsidiëring verklaren en verdere duidelijkheid wat betreft
mogelijke bijkomende structurele maatregelen vereisen. Door structurele
hervormingen zullen de opties vermeerderen waarover de autoriteiten bij het
behandelen van faillerende bankengroepen zullen beschikken. Door de
geloofwaardigheid van ordelijke afwikkeling te verhogen, zal ook de
marktdiscipline en de bankbalansdynamiek ex ante verbeteren. Structurele
hervormingen kunnen de recent in het kader van de BRRD verleende bevoegdheden
doeltreffender maken voor TBTF-banken, aangezien afwikkelingsautoriteiten
afzonderlijke, gescheiden en eenvoudiger balansen te behandelen zouden
krijgen. Daardoor zou het monitoren en beoordelen van de verschillende
entiteiten van een bankengroep gemakkelijker worden en het gamma van opties
dat afwikkelingsautoriteiten ter beschikking staat, worden uitgebreid. Extra
maatregelen voor TBTF-banken zouden in lijn zijn met het evenredigheidsbeginsel
van de BRRD. 1.6. Duur en financiële gevolgen ý Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur Inwerkingtreding en start van de toepassing
gepland voor 2015/2017 met naleving van het verbod op handel voor eigen
rekening per januari 2017 en potentiële scheidingsvereisten per juli 2018. 1.7. Beheersvorm(en)[44] Uit de begroting 2014 ¨ Direct beheer
door de Commissie –
¨ door haar diensten, met inbegrip van haar personeel in de delegaties
van de Unie; –
door de uitvoerende agentschappen; ¨ Gedeeld beheer met lidstatent met lidstaten ý Indirect beheer door
uitvoeringstaken te delegeren aan: –
¨ derde landen of de door hen aangewezen organen; –
¨ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke); –
¨de EIB en het Europees Investeringsfonds; –
¨ in de artikelen 208 en 209 van het Financieel Reglement genoemde
organen; –
¨ publiekrechtelijke organen; –
¨ privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor
zover zij voldoende financiële garanties bieden; –
¨ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van
een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële
garanties bieden; –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het
gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die
worden genoemd in de betrokken basishandeling. – Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is
aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen". Opmerkingen De EBA is een regelgevend agentschap dat onder
toezicht van de Commissie handelt. 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Het voorstel voorziet erin dat de Commissie
periodiek de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen moet toetsen. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Vastgestelde risico's Met betrekking tot het juridische, economische,
efficiënte en effectieve gebruik van kredieten als gevolg van het voorstel,
wordt verwacht dat het voorstel niet zal leiden tot nieuwe risico’s die
momenteel niet door het bestaande internecontrolekader van de EBA zouden worden
gedekt. 2.2.2. Informatie over het opgezette
interne controlesysteem n.v.t. 2.2.3. Raming van de kosten en baten
van controles en beoordeling van het verwachte foutenrisico n.v.t. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Met het oog op de bestrijding van fraude,
corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG)
nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van
25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) zonder enige beperking van toepassing op de EBA. De EBA dient eveneens toe te treden tot het
Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de
Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen
betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor
fraudebestrijding (OLAF) en moet onverwijld passende voorzieningen treffen die
op alle EBA-werknemers van toepassing zijn. In de financieringsbesluiten en de daaruit
voortvloeiende overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt
uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter
plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de EBA toegekende gelden
en bij het personeel dat voor de toekenning van de financiering
verantwoordelijk is. De artikelen 64 en 65 van de
verordening tot oprichting van de EBA bevatten de bepalingen betreffende de
uitvoering van en het toezicht op de EBA-begroting en de toepasselijke
financiële regeling. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN
VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het
meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgaven || Bijdrage || GK/ NGK ([45]) || van EVA-landen[46] || van kandidaat-lidstaten[47] || van derde landen || in de zin van artikel 21, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement 1.a || 12.0302 Europese Bankautoriteit (EBA) || GK || JA || JA || NEEN || NEEN · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven Dit wetgevingsinitiatief heeft de volgende
gevolgen voor de uitgaven: ·
De indienstneming van twee nieuwe tijdelijke
functionarissen (TA) bij de EBA (2 TA vanaf januari 2016) - Zie de bijlage voor
meer informatie over hun taken en de wijze waarop de kosten ervan werden
berekend (waarvan 40% door de EU en 60% door de lidstaten zal worden
gefinancierd). ·
De nieuwe taken worden uitgevoerd met de personele
middelen die beschikbaar zijn binnen de jaarlijkse toewijzingsprocedure voor de
begroting, in het licht van de budgettaire beperkingen die van toepassing zijn
op alle EU-organen en in lijn met de financiële programmering voor
agentschappen. De middelen die het agentschap nodig heeft voor de nieuwe taken
zullen met name consistent en verenigbaar zijn met de personele en financiële
toewijzing voor de EBA die is vastgesteld in de recente mededeling van de
Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Programmering 2014-2020 van
de personeels- en financiële middelen voor de gedecentraliseerde agentschappen
(COM (2013) 519). 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven miljoenen EUR (tot op drie decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader || Aantal || 1A Slimme en inclusieve groei — Economische, sociale en territoriale samenhang DG: MARKT || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || 12.0302 Europese Bankautoriteit (EBA) || Vastleggingen || 1) || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76 Betalingen || 2) || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76 Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[48] || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel || || 3) || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor DG MARKT || Vastleggingen || =1+1a +3 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76 Betalingen || =2+2a +3 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || 4) || || || || || || || || Betalingen || 5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || 6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 1.a van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76 Betalingen || =5+ 6 || 0,00 || 0,00 || 0,16 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,15 || 0,76 Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Rubriek van het meerjarige financiële kader || 5 || "Administratieve uitgaven" miljoenen EUR (tot op drie decimalen) || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL DG: || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || TOTAAL DG <…….> || Kredieten || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || || || || || || || || miljoenen EUR (tot op drie decimalen) || || || Jaar N[49] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || || || || || || || || Betalingen || || || || || || || || 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
ýVoor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoenen EUR (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL OUTPUTS Type[50] || Gem. kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Neen || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 1[51] ... || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || || SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2 ... || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || || 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
ý Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–
¨Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: miljoenen EUR (tot op
drie decimalen) || Jaar N[52] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || Buiten RUBRIEK 5[53] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || TOTAAL || || || || || || || || Voor de kredieten voor
personele middelen zal een beroep worden gedaan op de kredieten van het DG die
reeds voor het beheer van de actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn
herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse
toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het
beherende DG kunnen worden toegewezen. 3.2.3.2. Geraamde
personeelsbehoeften –
ý Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig. –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in voltijdequivalenten || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Formatieplaatsen (ambtenaren en/of tijdelijk personeel) || || || XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || || || || || || || || XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[54] || || XX 01 02 01 (CA, SNE, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || || || XX 01 02 02 (CA, LA, SNE, INT en JED in de delegaties) || || || || || || || || XX 01 04 jj[55] || - zetel || || || || || || || || - delegaties || || || || || || || || XX 01 05 02 (CA, SNE, INT - onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 02 (CA, INT, SNE - eigen onderzoek) || || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || || || TOTAAL || || || || || || || XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijk personeel || Extern personeel || 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
ý Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige
financiële kader. –
De middelen die de EBA nodig heeft voor de nieuwe
taken zullen met name consistent en verenigbaar zijn met het MFK 2014-2020 en
de personele en financiële toewijzing voor de EBA die is vastgesteld in de
recente mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad —
Programmering 2014-2020 van de personeels- en financiële middelen voor de
gedecentraliseerde agentschappen (COM (2013) 519). –
¨Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek
van het meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[56]. Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen EUR (tot op 3 decimalen) || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Totaal Lidstaten || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 TOTAAL medegefinancierde kredieten || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
¨ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten. –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: ¨ voor de eigen middelen ¨ voor de diverse ontvangsten miljoenen EUR (tot op drie decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[57] 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 Artikel …………. || || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 || 0,00 Voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de)
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. Bijlage betreffende structurele maatregelen
ter verbetering van de weerbaarheid van EU-kredietinstellingen Raming voor de EBA Het
voorstel van de Commissie omvat bepalingen voor de EBA om vier gedelegeerde
handelingen en zes technische normen te ontwikkelen die moeten waarborgen dat
bepalingen met een uitermate technisch karakter in de gehele EU op consistente
wijze ten uitvoer worden gelegd. De
Commissie moet technische reguleringsnormen die door de EBA zijn ontwikkeld met
betrekking tot de methodologie voor de consistente aflezing en toepassing van
de maatstaven betreffende de berekening van de drempel waarboven scheiding van
de handelsactiviteiten moet plaatsvinden. De Commissie en EBA moeten ervoor
zorgen dat die normen door alle betrokken instellingen kunnen worden toegepast
op een wijze die in verhouding staat tot de aard, de omvang en de complexiteit
van deze instellingen en hun activiteiten. Bovendien moet de Commissie door
middel van uitvoeringshandelingen technische uitvoeringsnormen vaststellen die
door de EBA zijn ontwikkeld met betrekking tot de methodologie voor de
berekening van het bedrag van de handelsactiviteiten van kredietinstellingen en
moedermaatschappijen en de uniforme template voor openbaarmaking van het totale
bedrag en de onderdelen van de handelsactiviteiten van kredietinstellingen en
moedermaatschappijen. De geplande werkzaamheden vereisen bilaterale en
multilaterale bijeenkomsten met de belanghebbenden, analyse en beoordeling van
opties en het opstellen van raadplegingsdocumenten, openbare raadpleging van
belanghebbenden, opzetten en beheren van permanente deskundigengroepen
bestaande uit toezichthouders van de lidstaten, het opzetten en beheer van
ad-hocdeskundigengroepen, analyse van de reacties op de raadplegingen, het
opstellen van kosten/batenanalyse en opstelling van de wettekst. Er is
vanuit gegaan dat de verordening eind 2015 in werking zal treden. De bijkomende
EBA-middelen zijn bijgevolg pas vanaf 2016 vereist. Er zijn twee posten van
tijdelijk functionaris nodig om de vereiste taken uit te voeren op lange
termijn: Gedelegeerde handelingen van de Commissie: ·
Maatstaven: niveau, aantal weerlegbaar vermoeden; ·
Verstrekking van risicobeheerproducten: plafond
waarboven door de handelsentiteit risicobeheerproducten moeten worden
verstrekt; ·
Scheidingsregels – grote blootstellingen: in
aanmerking komende kredietrisicolimiteringstechnieken. ·
Territoriaal toepassingsgebied: criteria voor
gelijkwaardigheid Technische normen van de Commissie: ·
verbod op handel voor eigen rekening — methodologie
voor het berekenen van de handelsactiviteiten ten behoeve van de algemene
drempel; ·
verbod op handel voor eigen rekening — uniforme
template voor de openbaarmaking van handelsactiviteiten; ·
scheiding - maatstaven: consistente aflezing en
toepassing; ·
bijzonderheden en inwerkingtreding
rapportageverplichting) ·
registratie van transactieregisters; ·
Autoriteiten die toegang hebben tot de gegevens van
transactieregisters. Aanname extra middelen: ·
er wordt vanuit gegaan dat de twee extra posten
betrekking hebben op een tijdelijke functionaris van functiegroep en rang AD 7; ·
de gemiddelde loonkosten voor de verschillende
categorieën personeel zijn gebaseerd op richtsnoeren van DG BUDG; ·
de salariscorrectiecoëfficiënt voor Londen is
1,344; ·
de kosten van dienstreizen worden geraamd op
10.000 EUR; ·
de kosten voor het aanwerven van medewerkers (reis-
en verblijfkosten, medische onderzoeken, installatie- en andere vergoedingen,
verhuiskosten enz.) worden geraamd op 12.700 EUR. De berekeningsmethode voor de toename van het
vereiste budget voor de komende drie jaar wordt meer in detail toegelicht in de
onderstaande tabel. Bij de berekening wordt ervan uitgegaan dat 40 % van
de kosten uit de uniale begrotingsmiddelen wordt gefinancierd. Soort kosten || Berekening || Bedrag (in duizenden) 2016 || 2017 || 2018 || Totaal Personeelsuitgaven || || || || || 11 Salarissen en toelagen || =2 x 132 x1.344 || 355 || 355 || 355 || 1.064 12 Uitgaven in verband met aanwerving || =2 x 13 || 25 || || || 25 13 Uitgaven voor dienstreizen || =2 x 10 || 20 || 20 || 20 || 60 Totaal: personeelsuitgaven || || 400 || 375 || 375 || 1,150 || || || || || Waarvan bijdrage van de Gemeenschap (40 %) || || 160 || 150 || 150 || 460 Waarvan bijdrage van de lidstaten (60 %) || || 240 || 225 || 225 || 690 [1] Voor het mandaat van de groep en een lijst van de leden,
zie http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/high-level_expert_group/mandate_en.pdf. [2] De andere aanbevelingen van de deskundigengroep hadden
betrekking op (2) de eventuele noodzaak om bijkomende activiteiten af te
scheiden, als voorwaarde voor het herstel- en afwikkelingsplan; (3) het gebruik
van bail-in als afwikkelingsinstrument; (4) een herziening van de
kapitaalvereisten wat betreft voor handelsdoeleinden aangehouden activa en
leningen met betrekking tot vastgoed; en (5) maatregelen om de governance en de
controle van de banken te verstrengen alsook om het toezicht op de banken en de
marktdiscipline te verscherpen. [3] Europees Parlement (McCarthy 2013), De structurele
hervorming van de bankensector in de EU, 2013/2021 (INI). [4] "Too-big-to-fail" betekent te belangrijk om
failliet te gaan, te vervlochten om failliet te gaan alsook te complex om
failliet te gaan. Zie ook Europese Commissie (2013b). [5] Richtlijn xx/xxxx/EU van het Europees Parlement en de
Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de
afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging
van de Richtlijnen 77/91/EEG en 82/891/EEG van de Raad, van de
Richtlijnen 2001/27/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG en 2011/35/EU,
en van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (PB
L -- xxx).. [6] COM(2012) 102 final, http://ec.europa.eu/internal_market/bank/docs/shadow/green-paper_en.pdf. [7] Deze definitie
is ontwikkeld door de FSB in zijn verslag van 27 oktober 2011 over de
versterking van het toezicht op en de reglementering van schaduwbankieren, http://www.financialstabilityboard.org/publications/r_111027a.pdf. [8] P7_TA(2012)0427, http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=TA&reference=P7-TA-2012-0427&language=NL.
. [9] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement over schaduwbankieren – Het aanpakken van nieuwe bronnen van risico
in de financiële sector, COM(2013), 614 final. [10] Raadpleging van de deskundigengroep over de hervoming van
de structuur van het Europese bankwezen, mei/juni 2012. http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/banking_sector_en.htm.
De deskundigengroep heeft 83 antwoorden ontvangen, die voor de overgrote
meerderheid afkomstig waren van banken en andere financiële instellingen,
vervolgens van retailcliënten en betrokken verenigingen, en in de laatste
plaats van ondernemingen. [11] Raadpleging over de aanbevelingen van de deskundigengroep
inzake de structuur van het Europese bankwezen, http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2012/hleg-banking_en.htm.
Van de 89 binnengekomen antwoorden kwam bijna de helft van de banksector. [12] Raadpleging van de Commissie over de structurele
hervorming van de banksector http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2013/banking-structural-reform/index_en.htm.
De diensten van de Commissie ontvingen meer dan 500 antwoorden. Deze waren
afkomstig van banken en andere financiële instellingen, ondernemingen,
beleggers, overheden en consumentenverenigingen en individuele personen -
antwoorden van individuele personen (439) en consumentenverenigingen (11). [13] Ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de
Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken
worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op
kredietinstellingen (PB L287 van 29.10.2013, blz. 63). [14] Ingevoerd door de aanneming van het [SRM]. [15] Dit is de drempel voor "belangrijke
instellingen" die in Verordening nr. 1024/2013 wordt gebruikt. [16] Zie bijlage 6 van de effectbeoordeling. [17] Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor
kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van
Verordening (EU) nr. 648/2012, PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1;
Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende toegang
tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op
kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG
en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG,
PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338. [18] Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees
Parlement en de Raad van 4 juli 2012, PB L 284 van 27.7.2009,
blz. 1. [19] Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13
november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PB L 319 van 5.12.2007,
blz. 1). [20] PB C , , p. . [21] PB C […] van […], blz. […]. [22] PB C […] van […], blz. […]. [23] Ingevoerd bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de
Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken
worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op
kredietinstellingen (PB L287 van 29.10.2013, blz. 63). [24] Ingevoerd bij het [SRM]. [25] Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15
oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen
betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen
(PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63). [26] Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG
en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010. [27] Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en
het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot
wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG
en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338). [28] Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en
de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de
communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens, (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1). [29] Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot
wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van
Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende
intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad ( PB L 145 van 30.4.2004, blz.
1). [30] Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese
toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van
Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de
Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12). [31] Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en
beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
(PB L176 van 27.6.2013, blz. 1). [32] Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de
Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten,
geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde
ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees
Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG
van de Raad, PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19. [33] Richtlijn 94/19/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de
depositogarantiestelsels, PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5 tot en met 14. [34] Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van 10
augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees
Parlement en de Raad wat de voor beleggingsondernemingen geldende
verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van
transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten
tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde
richtlijn betreft (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 1). [35] Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad
van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en
tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de
Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011,
blz. 1). [36] Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement
en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115
van 25.4.2013, blz. 1). [37] Verordening
(EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013
inzake Europese sociaalondernemerschapsfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 18). [38] Verordening (EU) nr. xx/xxxx van het Europees Parlement en
de Raad betreffende Europese langetermijninvesteringsfondsen (PB L xx van xx). [39] Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in
effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32. [40] Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 135 van 31.5.1994,
blz. 5 tot en met 14). [41] Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13
november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (PB L 319 van 5.12.2007,
blz. 1 tot en met 36). [42] Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement
en de Raad van 4 juli 2012 betreffende
OTC-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters. [43] ABM: activity-based management – ABB: activity-based
budgeting. [44] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [45] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [46] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [47] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [48] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [49] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief
wordt begonnen. [50] Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv.
aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen,
enz.). [51] Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke
doelstelling(en)…" [52] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [53] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [54] CA= arbeidscontractant; LA= plaatselijk functionaris; SNE=
gedetacheerd nationaal deskundige; INT = personeel agentschap; JED= jonge
deskundige in delegaties. [55] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen). [56] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord
(voor de periode 2007-2013). [57] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25%
aan inningskosten.