Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document COM:2002:136:FIN

Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van de hervorming van de Commissie
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie
Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de politieke fracties van het Europees Parlement
Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen
Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn

/* COM/2002/0136 def. - CNS 2001/0027 */ /* COM/2002/0136 def. - CNS 2002/0069 */ /* COM/2002/0136 def. - CNS 2002/0070 */ /* COM/2002/0136 def. */ /* COM/2002/0136 def. - CNS 2001/0028 */

52002PC0136(01)

Gewijzigd voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van de hervorming van de Commissie /* COM/2002/0136 def. - CNS 2001/0027 */

Publicatieblad Nr. 181 E van 30/07/2002 blz. 0303 - 0305


Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van de hervorming van de Commissie

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

De Commissie heeft in maart 2000 in het Witboek aangekondigd de menselijke hulpbronnen waarover zij beschikt anders over haar diensten te willen verdelen om zo haar activiteiten op de essentiële doelstellingen van haar beleid te concentreren.

De "Peer Group" die tot taak had de situatie grondig te onderzoeken, heeft in juli 2000 een verslag ingediend. Uit dat verslag blijkt dat ondanks de rationalisatiemaatregelen van 1999 en 2000 nog steeds te weinig personeel beschikbaar is voor de prioritaire activiteiten. Het tekort wordt geraamd op 1.254 posten.

In tweederde van die behoeften zal worden voorzien door extra rationalisatiemaatregelen (stopzetten of terugschroeven van bepaalde activiteiten, verhoging van de productiviteit) of door interne herschikking van personeel. Gerichte en doeltreffende flankerende maatregelen moeten ervoor zorgen dat het personeel dat in deze context heringedeeld wordt andere taken met een hogere prioriteit kan gaan vervullen. Deze maatregelen zijn van het grootste belang voor het succes van de herschikking.

Een van deze flankerende maatregelen is opleiding. De opleidingsbehoeften voor de meest doeltreffende bij- en omscholing van het betrokken personeel zullen worden gespecificeerd en de nodige middelen zullen beschikbaar worden gesteld. Van sommige van de betrokken ambtenaren, met name oudere ambtenaren, zal de vakbekwaamheid echter te veel afwijken van die welke voor de te vervullen functies vereist is.

Een andere noodzakelijke begeleidende maatregel is een afvloeiingsregeling in het kader waarvan de betrokken ambtenaren de Instelling kunnen verlaten voordat zij de normale pensioenleeftijd hebben bereikt, zodat nieuw personeel aangeworven kan worden dat wel over de vereiste vaardigheden beschikt. Andere redenen voor zo'n regeling zijn het feit dat er behoefte is aan personeel met andere vakbekwaamheden en dat de personeelssamenstelling moet worden herschikt naar personeel van de categorieën A/LA en B.

Het aantal ambtenaren waarvoor de afvloeiingsregeling toegepast zou kunnen worden, is, op basis van een analyse van de voor de Commissie noodzakelijke gespecialiseerde beroepsprofielen en kwalificaties, geraamd op 600, te spreiden over drie jaar. Dit voorstel betreft dan ook de toestemming voor afvloeiing van 600 ambtenaren bij de Commissie, waarvan 200 in 2002, 200 in 2003 en 200 in 2004.

Aangezien deze maatregel budgettair neutraal wordt, geeft de besparing die de afvloeiing oplevert (namelijk het verschil tussen de kosten van volledige bezoldiging en de kosten van de vergoeding bij afvloeiing) ruimte voor de aanwerving van ongeveer 273 nieuwe ambtenaren.

2001/0027 (CNS)

Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot vaststelling van bijzondere maatregelen inzake beëindiging van de dienst door ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van de hervorming van de Commissie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 283,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Comité van het Statuut overeenkomstig artikel 10 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen [1],

[1] Hierna « Statuut » genoemd.

Gezien het advies van het Europees Parlement [2],

[2] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Hof van Justitie [3],

[3] PB C van , blz. .

Gezien het advies van de Rekenkamer [4],

[4] PB C van , blz. .

Overwegende hetgeen volgt :

(1) Bij de Commissie is een hervorming gaande om de inzet van haar middelen te heroriënteren op de kerntaken.

(2) Uit een mededeling van de Commissie [5] blijkt dat, ondanks de reeds in 1999 en 2000 getroffen maatregelen, voor een aantal van haar kerntaken onvoldoende personeel is toegewezen.

[5] Doc. nr. 6343/00 INST 4.

(3) De Commissie wil in een groot deel van deze behoeften voorzien via rationalisatie en interne herschikking.

(4) De Commissie wil de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat personeel dat heringedeeld wordt, met name via opleiding zo goed en zo efficiënt mogelijk op zijn nieuwe functie wordt voorbereid.

(5) De vakbekwaamheid van sommige ambtenaren, met name oudere ambtenaren, zal echter te veel afwijken van die welke voor de te vervullen functies vereist is.

(6) De Commissie heeft behoefte aan personeel met een ander vakbekwaamheidsprofiel en aan een nieuw evenwicht in de personeelssamenstelling; het aantal ambtenaren dat volgens de normale regeling met pensioen gaat, zal echter niet volstaan om op voldoende korte termijn door indienstneming van nieuwe ambtenaren de beschikking te krijgen over de noodzakelijke vakbekwaamheid.

(7) Daarom moeten bijzondere maatregelen voor beëindiging van de dienst worden vastgesteld die worden aangevuld met interne administratieve bepalingen voor een doeltreffende controle op de toepassing van deze verordening.

(8) Bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen moet, overeenkomstrig de beginselen van deze verordening, zoveel mogelijk het geografisch evenwicht in acht worden genomen.

(9) Deze maatregelen moeten budgettair neutraal zijn.

(10) Ter wille van een vlot functioneren van de diensten van de Commissie moet de in deze verordening bedoelde maatregelen dringend ten uitvoer worden gelegd.Voor de Commissie zijn de maatregelen weliswaar al vastgesteld, maar voor de andere instellingen is dat nog niet het geval .

(11) Toepassing door de Commissie van andere specifieke ad hoc-maatregelen van het in deze verordening bedoelde type in het kader van haar hervorming moet worden uitgesloten, zelfs indien de hier beoogde maatregelen niet de gewenste respons vinden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In het belang van de dienst en in verband met de behoeften aan nieuwe vakbekwaamheid bij de Commissie als gevolg van de heroriëntatie van de inzet van de personele middelen op haar kerntaken, wordt de Commissie tot en met 31 december 2004 gemachtigd om ten aanzien van haar ambtenaren, ongeacht de begroting waaronder zij vallen (huishoudelijke begroting of begroting voor onderzoek), die de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt en een anciënniteit van ten minste vijftien jaar hebben, met uitzondering van ambtenaren in de rangen A1 en A2, overeenkomstig het bepaalde in deze verordening maatregelen te nemen tot beëindiging van de dienst in de zin van artikel 47 van het Statuut.

Artikel 2

Het totale aantal ambtenaren ten aanzien waarvan de in artikel 1 bedoelde maatregelen kunnen worden toegepast, wordt vastgesteld op 600.

Deze regeling laat de besluiten die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures zullen worden genomen, onverlet.

Artikel 3

Rekening houdend met het belang van de dienst bepaalt de Commissie, met inachtneming van het in artikel 2 vastgestelde maximum en na raadpleging van de paritaire commissie, voor wie van de ambtenaren die beëindiging van de dienst op grond van artikel 1 hebben aangevraagd, de maatregel wordt toegepast.

De Commissie neemt bij voorrang de aanvragen in aanmerking van ambtenaren die getroffen zijn door reorganisatiemaatregelen of maatregelen voor heroriëntatie van de personele middelen op de kerntaken, met name via herindeling van personeel, en wier vakbekwaamheid niet voldoende in overeenstemming is met de te vervullen functies. Zij houdt rekening met de mate van opleiding die nodig is voor het vervullen van de nieuwe functies, de leeftijd, de competentie, het rendement, het gedrag in de dienst, de gezinssituatie en de anciënniteit.

Artikel 4

1. De gewezen ambtenaar op wie de in artikel 1 bedoelde maatregel is toegepast, heeft recht op een maandelijkse vergoeding in de vorm van een percentage van het laatste basissalaris; dit percentage varieert naar gelang van de leeftijd en de anciënniteit van de betrokkene op het tijdstip van vertrek, volgens de tabel in een bijlage bij deze verordening (bijlage 1). Het in aanmerking te nemen laatste basissalaris is het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap van de ambtenaar op het tijdstip van vertrek uit de dienst en dat is vermeld in de tabel van artikel 66 van het Statuut die van kracht is op de eerste dag van de maand waarvoor de vergoeding betaalbaar wordt.

2. De gewezen ambtenaar kan te allen tijde op zijn verzoek worden gepensioneerd met het ouderdomspensioen volgens de voorwaarden van het Statuut. Vanaf dat moment eindigt het recht op de vergoeding. Het recht op de vergoeding eindigt in elk geval uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt, en wanneer hij, vóór het bereiken van deze leeftijd, voldoet aan de voorwaarden die recht geven op het maximale ouderdomspensioen van 70% (artikel 77 van het Statuut).

De gewezen ambtenaar wordt dan ambtshalve in het genot gesteld van het ouderdomspensioen, dat ingaat op de eerste dag van de kalendermaand na die waarin de vergoeding voor de laatste maal is uitbetaald.

3. Op de in lid 1 bedoelde vergoeding wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast die geldt voor het binnen de Gemeenschap gelegen land waar de betrokkene aantoont zijn woonplaats te hebben. De betrokkene levert elk jaar het bewijs van zijn woonplaats.

Als de betrokkene zijn woonplaats kiest buiten de Gemeenschap, is de op de vergoeding toe te passen aanpassingscoëfficiënt gelijk aan 100.

De vergoeding wordt uitgedrukt in euro. Zij wordt betaald in de valuta van het land waar de betrokkene zijn woonplaats heeft. De vergoeding wordt echter in euro betaald, als daarop overeenkomstig de tweede alinea de aanpassingscoëfficiënt 100 wordt toegepast.

De vergoeding die in een andere valuta dan de euro worden uitbetaald, wordt berekend met toepassing van de in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut bedoelde wisselkoersen.

4. Het bedrag van de bruto-inkomsten die de betrokkene uit eventuele nieuwe functies ontvangt, wordt in mindering gebracht op de in lid 1 bedoelde vergoeding voor zover deze inkomsten en deze vergoeding tezamen hoger zijn dan de laatste totale brutobezoldiging van de betrokkene die is vastgesteld op basis van de salaristabel die van kracht is op de eerste dag van de maand waarvoor de vergoeding betaalbaar wordt. Op deze bezoldiging wordt de in lid 3 bedoelde aanpassingscoëfficiënt toegepast.

Onder de bruto-inkomsten en de laatste totale brutobezoldiging, als bedoeld in de eerste alinea, worden verstaan de bedragen na aftrek van sociale lasten en vóór aftrek van belasting.

De betrokkene moet zich er formeel toe verbinden de schriftelijke bewijsstukken over te leggen die geëist kunnen worden, waaronder een jaaroverzicht van zijn inkomsten in de vorm van een salarisspecificatie of een gecontroleerde jaarrekening, naar gelang van het geval, en een beëdigde of geauthentiseerde verklaring dat hij geen andere inkomsten uit nieuwe functies ontvangt, en de Instelling op de hoogte te brengen van alle andere feiten die verandering kunnen brengen in zijn recht op de vergoeding, een en ander op straffe van toepassing van de in artikel 86 van het Statuut bedoelde sancties.

5. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 67 van het Statuut en de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII bij het Statuut worden de kostwinnerstoelage, de kindertoelage en de toelage voor schoolgaande kinderen betaald hetzij aan de rechthebbende op de in lid 1 bedoelde vergoeding, hetzij aan de persoon of personen aan wie op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit het kind is of de kinderen zijn toevertrouwd; de hoogte van de kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van deze vergoeding.

6. De betrokkene heeft, voor zover hij geen inkomen uit een winstgevende beroepsbezigheid heeft, voor zichzelf en voor zijn medeverzekerden recht op de prestaties van de in artikel 72 van het Statuut bedoelde regeling inzake sociale zekerheid, mits hij de betreffende bijdragen, die worden berekend over het bedrag van de in lid 1 bedoelde vergoeding, betaalt.

7. Gedurende de periode waarin het recht op de vergoeding bestaat, maar maximaal gedurende vijfenzestig maanden, blijft de gewezen ambtenaar nieuwe rechten op ouderdomspensioen op basis van de bij zijn rang en salaristrap behorende bezoldiging verwerven, mits gedurende deze periode de in het Statuut op basis van die bezoldiging voorgeschreven pensioenbijdrage wordt betaald en zonder dat het totale pensioen meer kan bedragen dan het in artikel 77, tweede alinea, van het Statuut bedoelde maximale ouderdomspensioen. Voor de toepassing van artikel 5 van bijlage VIII bij het Statuut wordt deze periode als diensttijd beschouwd.

8. Onverminderd artikel 1, lid 1, en artikel 22 van bijlage VIII bij het Statuut heeft de overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die is overleden terwijl hij in het genot was van de in lid 1 bedoelde maandelijkse vergoeding, indien deze overlevende gedurende ten minste één jaar met de betrokkene gehuwd was op het tijdstip dat de betrokkene de dienst bij de Instelling heeft beëindigd, recht op een overlevingspensioen gelijk aan 60% van het ouderdomspensioen dat de gewezen ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij, ongeacht zijn aantal dienstjaren en ongeacht zijn leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken.

Het in de eerste alinea bedoelde overlevingspensioen kan niet lager zijn dan de in artikel 79, tweede alinea, van het Statuut bedoelde bedragen. Dit pensioen kan echter in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de eerste uitbetaling van het ouderdomspensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij, wanneer hij in leven was gebleven, in het genot van ouderdomspensioen was gesteld, nadat hij geen recht meer had op de bovenbedoelde vergoeding.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk, als bedoeld in de eerste alinea, geldt niet indien uit een huwelijk dat door de gewezen ambtenaar is gesloten vóór de beëindiging van de dienst, een of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien.

Hetzelfde geldt als het overlijden van de gewezen ambtenaar te wijten is aan een van de in artikel 17, tweede alinea, in fine, van bijlage VIII bij het Statuut bedoelde omstandigheden.

9. Bij overlijden van een gewezen ambtenaar die in het genot is van de in lid 1 bedoelde vergoeding hebben de te zijnen laste komende kinderen als bedoeld in artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut recht op een wezenpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 80, eerste, tweede en derde alinea, van het Statuut en in artikel 21 van bijlage VIII bij het Statuut.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE 1

VERGOEDINGSPERCENTAGE

Het percentage van de vergoeding als bedoeld in artikel 4, lid 1, van deze verordening wordt volgens de onderstaande tabel vastgesteld op basis van de leeftijd en de anciënniteit van de ambtenaar op het tijdstip van vertrek:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hoogte van de vergoeding volgens leeftijd en anciënniteit

De in aanmerking te nemen leeftijd en anciënniteit worden bepaald aan de hand van de datum waarop de betrokken ambtenaar daadwerkelijk de dienst beëindigt.

Volgens een gewogen berekening voor de groep van in aanmerking komende ambtenaren geeft toepassing van deze voorwaarden een vergoedingsgemiddelde van maximaal 62,5%.

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. TITEL VAN DE MAATREGEL

Vergoeding voor beëindiging van de dienst in het kader van de afvloeiingsregeling waarmee de hervorming van de Commissie gepaard moet gaan.

(Verordening EGKS/EEG/Euratom nr. ...van de Raad)

2. BEGROTINGSLIJN

A11 Personeel in actieve dienst

A1218 Vergoedingen en toelagen afgevloeid personeel

A1230 Werkgeversbijdrage gemeenschappelijk stelsel van ziektekosten-verzekering

A1290 Aanpassingscoëfficiënt afgevloeid personeel

A1291 Eventuele aanpassingen van de verschillende vergoedingen

A400 Belastingopbrengst

A401 Bijdrage van het personeel aan het pensioenstelsel

A403 Tijdelijke bijdrage

3. JURIDISCHE GRONDSLAG

Artikel 283 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

4.1 Algemene doelstelling van de maatregel

De maatregel is bedoeld om 600 ambtenaren die betrokken zijn bij de herschikking van de personele middelen bij de Commissie in 2002, 2003 en 2004 en die niet in staat zouden zijn hun loopbaan een andere richting te geven en nieuwe taken te gaan vervullen, de mogelijkheid te verschaffen de Commissie te verlaten voordat zij de normale pensioenleeftijd hebben bereikt. Door het vertrek van die ambtenaren kunnen nieuwe ambtenaren worden aangeworven die wel de vereiste vakbekwaamheid hebben.

4.2 Periode waarvoor de maatregel geldt en bepalingen betreffende het hernieuwen daarvan

De afvloeiing van 600 ambtenaren gebeurt in drie keer: 200 in 2002, 200 in 2003 en 200 in 2004. De consequenties voor de begroting betreffen voornamelijk de jaren 2002 tot en met 2012. Volgens de berekeningen die zijn gemaakt voor de gemiddelde groep vermeld in de bijlage bij dit financieel memorandum, begint het totale bedrag van de vergoedingen vanaf 2009 te dalen, namelijk naarmate de afgevloeide ambtenaren de pensioengerechtigde leeftijd bereiken of anderszins aan de voorwaarden voor pensionering voldoen, en zal het nihil worden in 2012, het jaar waarin de betrokken ambtenaren voor het pensioenstelsel in aanmerking komen.

5. INDELING VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN

5.1 Verplichte uitgaven (VU)

5.2 Niet-gesplitste kredieten (NGK)

5.3 Aard van de beoogde ontvangsten: inhoudingen op de vergoeding

6. AARD VAN DE UITGAVEN/ONTVANGSTEN

Huishoudelijke begroting - administratieve uitgaven : vergoedingen beëindiging van de dienst, bijdrage stelsel van ziektekostenverzekering, inhoudingen op de vergoedingen.

7. FINANCIËLE CONSEQUENTIES

De uitgangshypothese is: begrotingsneutraliteit. Met de besparing door de afvloeiing van 600 ambtenaren (verschil tussen de kosten van de bezoldigingen die zij als ambtenaren in actieve dienst ontvingen en de kosten van de vergoedingen die zij bij afvloeiing ontvangen) zouden 273 nieuwe personeelsleden in de categorieën A/LA en B kunnen worden aangeworven.

In totaal worden er 327 posten gerestitueerd (verschil tussen 600 afvloeiingen en 273 aanwervingen). Op den duur, en wel vanaf 2009, zal er een besparing zijn. Tussen 2009 en 2012 zal het totale bedrag van de te betalen afvloeiingsvergoedingen namelijk progressief afnemen, omdat steeds meer afgevloeide ambtenaren onder de pensioenregeling zullen vallen. De besparing die zo ontstaat, komt rond het jaar 2012 overeen met de 327 posten die worden gerestitueerd.

7.1 Methode voor de berekening van de totale kosten van de maatregel, en uitsplitsing per jaar

In de bijlage bij dit financieel memorandum zijn de details vermeld. De in het financieel memorandum opgenomen verwijzingen naar de rangen A3, A4, A5 en A7 gelden niet alleen voor categorie A maar ook voor de groep voor de talendienst (LA).

De onderstaande tabel geeft het profiel van de ambtenaren die zullen afvloeien, de aantallen in 2002, 2003 en 2004, de jaarlijkse begrotingskosten van een ambtenaar in actieve dienst, de jaarlijkse begrotingskosten van een afgevloeid ambtenaar, de jaarlijkse besparingen door de afvloeiing, en de vergoedingsperiode (namelijk de periode tot het pensioen ingaat):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de begrotingssituatie voor de hele periode waarin vergoedingen in het kader van de afvloeiing worden betaald, met in de verschillende kolommen:

- het aantal afgevloeide ambtenaren,

- het aantal te betalen vergoedingen,

- de kosten als de afgevloeide ambtenaren in actieve dienst zouden zijn gebleven,

- de kosten van de te betalen vergoedingen,

- de besparing door de afvloeiing

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De jaarlijkse begrotingskosten van een nieuwe ambtenaar in de rang A7 bedragen 68.955 EUR, en die van een nieuwe ambtenaar in de rang B5 48.383 EUR (een aanpassingscoëfficiënt om rekening te houden met het carrièreverloop in de betrokken periode meegerekend). Door de afvloeiing van 600 ambtenaren komen dus voldoende middelen beschikbaar om in totaal 273 nieuwe ambtenaren aan te werven (namelijk 182 ambtenaren in de rang A7 en 91 ambtenaren in de rang B5); de jaarlijkse begrotingskosten daarvoor bedragen in totaal 16.952.663 EUR.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. MAATREGELEN OM FRAUDE TEGEN TE GAAN

Niet van toepassing

9. GEGEVENS INZAKE KOSTEN-BATENANALYSE

Zie punt 7.1

10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (DEEL A VAN AFDELING III VAN DE BEGROTING)

10.1 Gevolgen voor het aantal ambten

Voor het beheer van de afvloeiingen zal eenheid ADMIN.B.6 naar verwachting één medewerker van categorie C extra nodig hebben.

10.2 Totale kosten van de inschakeling van extra personeel

Geen

10.3 Verhoging andere huishoudelijke uitgaven in verband met de maatregel, met name kosten in verband met de vergaderingen van de comités en de groepen deskundigen

Geen

BIJLAGE BIJ HET FINANCIEEL MEMORANDUM

BEREKENING BEGROTINGSNEUTRALITEIT

Deze bijlage bevat de details m.b.t. de hypothesen waarvan is uitgegaan voor de berekening van de gegevens in het financieel memorandum. Uitgangspunt is dat deze operatie neutraal is qua effect voor de begroting. De berekeningsmethode houdt in dat wordt nagegaan welke besparingen ontstaan door 600 ambtenaren te laten afvloeien (verschil tussen de kosten van de bezoldigingen die zij als ambtenaren in actieve dienst ontvangen en de kosten van de vergoedingen die zij bij afvloeiing ontvangen) en hoeveel nieuwe ambtenaren met die besparingen kunnen worden aangeworven. Deze redenering wordt toegepast voor de vergoedingsperiode, tot het tijdstip waarop de afgevloeide ambtenaren onder de pensioenregeling vallen.

Hypothese 1 : Ambtenaren die zullen afvloeien

Het gaat om 600 ambtenaren van wie de meesten het einde van hun loopbaan hebben bereikt, als volgt verdeeld in verhouding tot de momenteel in aanmerking komende ambtenaren:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Hypothese 2 :Doorsneeprofiel van de ambtenaren die zullen afvloeien

De kosten zijn berekend op basis van de volgende standaardprofielen:

Profiel A3 : ambtenaar A3/3, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 32-jarige leeftijd;

Profiel A4 - A5 : ambtenaar A4/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 32-jarige leeftijd;

Profiel B1 - B2 : ambtenaar B1/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 30-jarige leeftijd;

Profiel C1 - C2 : ambtenaar C1/2, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 28-jarige leeftijd;

Profiel D1 - D2 : ambtenaar D1/5, gehuwd, geen kinderen ten laste, aangeworven op 30-jarige leeftijd.

De gemiddelde leeftijd van diegenen uit deze groep die ten minste 55 jaar oud zijn, is 58,6 jaar. De gewogen gemiddelde leeftijd van deze groep is 57 jaar.

Hypothese 3 : Doorsneeprofiel van nieuwe ambtenaren

De afgevloeide ambtenaren worden vervangen door ambtenaren van de categorieën A en B (in een verhouding die overeenkomt met de huidige personeelsopbouw, namelijk ongeveer twee derde A/LA en een derde B); de nieuwe ambtenaren worden aangeworven in de aanvangsrang (respectievelijk A7/3 en B5/3), waarbij ervan wordt uitgegaan dat zij gehuwd zijn en één ten laste komend kind hebben.

Hypothese 4 : Gemiddelde hoogte van de vergoeding

Bij toepassing van de voorwaarden van bijlage 1 bij de verordening op de huidige groep van ambtenaren die in aanmerking komen (d.w.z. de ambtenaren die voldoen aan het leeftijds- en het anciënniteitscriterium) bedraagt het gewogen gemiddelde van de vergoeding 62,5%. Dit percentage is gebruikt bij de berekeningen.

Hypothese 5 : Verdere hypothesen voor de berekening

Bij de bedragen (salaris, vergoeding, ...) is rekening gehouden met een veronderstelde indexering van 2,5% van de huidige bedragen (aanpassing volgens de "Methode" voor 2000 en een aanpassing medio 2001).

De ontheemdingstoelage, die een onderdeel vormt van de bezoldiging van personeel in actieve dienst, wordt geraamd op 12% (gemiddelde van de voor de verschillende situaties geldende percentages, nl. 0%, 4% en 16%).

De aanpassingscoëfficiënt die op de vergoeding van het afgevloeide personeel wordt toegepast, wordt geraamd op 105 (afhankelijk van de plaats die dat personeel na de afvloeiing als woonplaats zal kiezen).

Jaarlijkse budgettaire besparing als gevolg van de afvloeiing

Onderstaande tabel geeft de begrotingskosten per ambtenaar per jaar vóór afvloeiing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Onderstaande tabel geeft de begrotingskosten per jaar per afgevloeide ambtenaar (de kosten bij vertrek uit de dienst zijn geen extra kosten, maar eerder vervroegd gemaakte kosten, en zijn bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Onderstaande tabel geeft de jaarlijkse budgettaire besparingen die kunnen worden gerealiseerd via de afvloeiingsmaatregel (besparing per ambtenaar en totale besparingen):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Totale budgettaire besparingen per jaar: 16.984.342 EUR.

Kosten van nieuwe aanwervingen, en aanwervingsmogelijkheden

Onderstaande tabel geeft de gemiddelde begrotingskosten per jaar van een nieuwe ambtenaar (via een aanpassingscoëfficiënt wordt rekening gehouden met het carrièreverloop in de betrokken periode; de kosten bij de indiensttreding zijn bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten):

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De jaarlijkse begrotingskosten voor de aanwerving van 273 nieuwe ambtenaren (twee derde voor de categorie A/LA en een derde voor de categorie B) komen overeen met de totale jaarlijkse budgettaire besparing door afvloeiing:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Met de besparingen door de afvloeiing van 600 ambtenaren kunnen in totaal 273 nieuwe ambtenaren worden aangeworven voor de categorieën A/LA (tweederde) en B (een derde).

Top