Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document da58c820-9c0e-11ed-b508-01aa75ed71a1

Consolidated text: Uitvoeringsrichtlijn 2014/98/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties

02014L0098 — NL — 02.01.2023 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

UITVOERINGSRICHTLIJN 2014/98/EU VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2014

tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties

(PB L 298 van 16.10.2014, blz. 22)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2020/177 VAN DE COMMISSIE van 11 februari 2020

  L 41

1

13.2.2020

►M2

UITVOERINGSRICHTLIJN (EU) 2022/2438 VAN DE COMMISSIE van 12 december 2022

  L 319

54

13.12.2022




▼B

UITVOERINGSRICHTLIJN 2014/98/EU VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2014

tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad wat betreft specifieke voorschriften voor de in bijlage I bij die richtlijn bedoelde geslachten en soorten van fruitgewassen, specifieke voorschriften waaraan leveranciers moeten voldoen, en nadere voorschriften betreffende officiële inspecties



HOOFDSTUK 1

DEFINITIES EN ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 1

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„moederplant” : een geïdentificeerde plant bestemd voor vermeerdering;

2.

„kandidaat-prebasismoederplant” : een moederplant waarvan de leverancier wil dat deze als prebasismoederplant wordt aanvaard;

3.

„prebasismoederplant” : een moederplant die voor de productie van prebasismateriaal bestemd is;

4.

„basismoederplant” : een moederplant die voor de productie van basismateriaal bestemd is;

5.

„gecertificeerde moederplant” : een moederplant die voor de productie van gecertificeerd materiaal bestemd is;

6.

„plaagorganisme” : alle soorten, stammen of biotypen van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten en die zijn opgenomen in de bijlagen I, II en III;

7.

„visuele inspectie” : het onderzoek van planten of delen van planten, met het blote oog, een lens, stereoscoop of microscoop;

8.

„toetsing” : onderzoek, anders dan een visuele inspectie;

9.

„vruchtdragende plant” : een plant die uit een moederplant is vermeerderd en voor de productie van fruit wordt gekweekt om de rasechtheid van de moederplant te verifiëren;

10.

„categorie” : prebasismateriaal, basismateriaal, gecertificeerd materiaal of CAC-materiaal.

11.

„vermenigvuldiging” : vegetatieve productie van moederplanten om een voldoende aantal moederplanten in dezelfde categorie te verkrijgen;

12.

„hernieuwing van een moederplant” : het vervangen van een moederplant door een plant die vegetatief uit die moederplant is geproduceerd;

13.

„in-vitrovermeerdering” : de vermenigvuldiging van plantaardig materiaal voor de productie van een groot aantal planten door middel van in-vitrocultuur van gedifferentieerde vegetatieve knoppen of gedifferentieerde vegetatieve groeipunten van een plant;

14.

„nagenoeg vrij van gebreken” : gebreken die de kwaliteit en de bruikbaarheid van het teeltmateriaal of de fruitgewassen kunnen verminderen, doen zich voor op een niveau dat gelijk is aan of lager is dan het niveau dat verwacht mag worden bij goede teelt- en bewerkingspraktijken en dat niveau is in overeenstemming met goede teelt- en bewerkingspraktijken;

15.

„nagenoeg vrij van plaagorganismen” : de mate waarin plaagorganismen op het teeltmateriaal of de fruitgewassen aanwezig zijn, is voldoende laag om een aanvaardbare kwaliteit en bruikbaarheid van het teeltmateriaal te waarborgen;

16.

„laboratorium” : een inrichting die voor de toetsing van teeltmateriaal en fruitgewassen wordt gebruikt;

17.

„cryobewaring” : de instandhouding van plantaardig materiaal door koeling bij extreem lage temperaturen om de levensvatbaarheid van het materiaal te behouden.

Artikel 2

Algemene bepalingen

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat teeltmateriaal en fruitgewassen die tot de geslachten en soorten in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG behoren, tijdens de productie en het in de handel brengen voldoen aan de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 27 van deze richtlijn, indien van toepassing.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat leveranciers tijdens de productie van teeltmateriaal en fruitgewassen die tot de geslachten en soorten in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG behoren, voldoen aan de voorschriften van de artikelen 28 en 29.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het teeltmateriaal en de fruitgewassen die tot de geslachten en soorten in bijlage I bij Richtlijn 2008/90/EG behoren, overeenkomstig artikel 30 tijdens de productie en het in de handel brengen officieel worden geïnspecteerd.
4.  
Teeltmateriaal dat aan de voorschriften van een bepaalde categorie voldoet, mag niet met materiaal van andere categorieën worden gemengd.



HOOFDSTUK 2

VOORSCHRIFTEN VOOR TEELTMATERIAAL EN, INDIEN VAN TOEPASSING, FRUITGEWASSEN



AFDELING 1

Voorschriften voor prebasismateriaal

Artikel 3

Voorschriften voor de certificering van prebasismateriaal

1.  

Teeltmateriaal, met uitzondering van materiaal dan moederplanten en onderstammen die niet tot een ras behoren, wordt op verzoek officieel als prebasismateriaal gecertificeerd indien is vastgesteld dat het aan de volgende voorschriften voldoet:

a) 

het is rechtstreeks uit een moederplant vermeerderd overeenkomstig artikel 13 of 14;

b) 

het is rasecht en de rasechtheid is geverifieerd overeenkomstig artikel 7;

c) 

het wordt overeenkomstig artikel 8 in stand gehouden;

d) 

het voldoet aan de gezondheidsvoorschriften van artikel 10;

e) 

indien de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 4, een ontheffing heeft verleend voor de teelt van prebasismoederplanten en prebasismateriaal in het veld in niet-insectenvrije omstandigheden, is de grond in overeenstemming met artikel 11;

f) 

het voldoet aan artikel 12 betreffende gebreken.

2.  
De in lid 1, onder a), bedoelde moederplant is hetzij overeenkomstig artikel 5 aanvaard, hetzij overeenkomstig artikel 13 uit vermenigvuldiging verkregen, hetzij overeenkomstig artikel 14 uit in-vitrovermeerdering verkregen.
3.  
Wanneer een prebasismoederplant of prebasismateriaal niet meer aan de voorschriften van de artikelen 7 tot en met 12 voldoet, verwijdert de leverancier deze plant of dit materiaal uit de nabijheid van andere prebasismoederplanten en ander prebasismateriaal. De verwijderde moederplant of het verwijderde materiaal mag als basismateriaal, gecertificeerd materiaal of CAC-materiaal worden gebruikt op voorwaarde dat de plant of het materiaal aan de voorschriften van deze richtlijn voor de desbetreffende categorieën voldoet.

In plaats van die moederplant of dat materiaal te verwijderen, mag de leverancier passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die moederplant of dat materiaal opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

Artikel 4

Voorschriften voor de certificering van onderstammen die niet tot een ras behoren als prebasismateriaal

1.  

Een onderstam die niet tot een ras behoort, wordt op verzoek officieel als prebasismateriaal gecertificeerd indien is vastgesteld dat hij aan de volgende voorschriften voldoet:

a) 

hij is rechtstreeks, hetzij vegetatief hetzij geslachtelijk, uit een moederplant vermeerderd; in geval van geslachtelijke vermeerdering worden bestuivende bomen (bestuivers) rechtstreeks via vegetatieve vermeerdering van een moederplant geproduceerd;

b) 

hij is soortecht;

c) 

hij wordt overeenkomstig artikel 8 in stand gehouden;

d) 

hij voldoet aan de gezondheidsvoorschriften van artikel 10;

e) 

indien de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 4, een ontheffing heeft verleend voor de teelt van prebasismoederplanten en prebasismateriaal in het veld in niet-insectenvrije omstandigheden, is de grond in overeenstemming met artikel 11;

f) 

het voldoet aan artikel 12 betreffende gebreken.

2.  
De in lid 1, onder a), bedoelde moederplant is hetzij overeenkomstig artikel 6 aanvaard, hetzij overeenkomstig artikel 13 uit vermenigvuldiging verkregen, hetzij overeenkomstig artikel 14 uit in-vitrovermeerdering verkregen.
3.  
Indien een onderstam die een prebasismoederplant of prebasismateriaal is, niet meer aan de voorschriften van de artikelen 8 tot en met 12 voldoet, verwijdert de leverancier deze uit de nabijheid van andere prebasismoederplanten en ander prebasismateriaal. De verwijderde onderstam mag als basis-, gecertificeerd of CAC-materiaal worden gebruikt op voorwaarde dat deze aan de voorschriften van deze richtlijn voor de desbetreffende categorieën voldoet.

In plaats van die onderstam te verwijderen, mag de leverancier passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die onderstam opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

Artikel 5

Voorschriften voor de aanvaarding van een prebasismoederplant

1.  
De verantwoordelijke officiële instantie aanvaardt een plant als een prebasismoederplant, indien deze voldoet aan de artikelen 7 tot en met 12, en indien de rasechtheid overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 is vastgesteld.

Die aanvaarding vindt plaats op basis van een officiële inspectie en van de toetsingsresultaten, gegevens en procedures overeenkomstig artikel 30.

2.  

De verantwoordelijke officiële instantie stelt de rasechtheid van de prebasismoederplant vast door de waarneming van de expressie van de kenmerken van het ras. Deze waarneming is op een van de volgende elementen gebaseerd:

a) 

de officiële beschrijving voor rassen die in een van de nationale registers zijn geregistreerd, en voor rassen die uit hoofde van een kwekersrecht wettelijk beschermd zijn;

b) 

de beschrijving bij de aanvraag voor rassen waarvoor in een lidstaat een aanvraag tot registratie moet worden ingediend, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van Uitvoeringsrichtlijn 2014/97/EU van de Commissie ( 1 ).

c) 

de beschrijving bij de aanvraag voor rassen waarvoor een aanvraag tot registratie van een kwekersrecht moet worden ingediend;

d) 

de officieel erkende beschrijving van het ras, indien het ras dat wordt beschreven, in een nationaal register is geregistreerd.

3.  
Indien punt b) of punt c) van lid 2 van toepassing is, wordt de prebasismoederplant alleen aanvaard indien er een rapport van een verantwoordelijke officiële instantie in de Unie of in een derde land beschikbaar is waaruit blijkt dat het desbetreffende ras onderscheidbaar, homogeen en bestendig is. In afwachting van de registratie van het ras mogen de desbetreffende moederplant en het daaruit geproduceerde materiaal echter alleen voor de productie van basis- of gecertificeerd materiaal worden gebruikt en niet als prebasismateriaal, basismateriaal of gecertificeerd materiaal in de handel worden gebracht.
4.  
Wanneer de vaststelling van de rasechtheid alleen mogelijk is op basis van de kenmerken van een vruchtdragende plant, wordt de waarneming van de expressie van de kenmerken van het ras uitgevoerd op de vruchten van een vruchtdragende plant die uit de prebasismoederplant is vermeerderd. Deze vruchtdragende planten worden gescheiden gehouden van de prebasismoederplanten en het prebasismateriaal.

Vruchtdragende planten worden gedurende de meest geschikte perioden van het jaar visueel geïnspecteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de klimatologische en de teeltomstandigheden van planten van de desbetreffende geslachten of soorten.

Artikel 6

Voorschriften voor de aanvaarding van een onderstam die niet tot een ras behoort

De verantwoordelijke officiële instantie aanvaardt een onderstam die niet tot een ras behoort, als prebasismoederplant indien hij soortecht is en aan aan de artikelen 8 tot en met 12 voldoet.

Die aanvaarding vindt plaats op basis van een officiële inspectie en van de toetsingsresultaten, gegevens en procedures die de leverancier overeenkomstig artikel 30 heeft gebruikt.

Artikel 7

Controle van de rasechtheid

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier controleren regelmatig de rasechtheid van de prebasismoederplanten en het prebasismateriaal overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3, zoals passend voor het desbetreffende ras en de gebruikte vermeerderingsmethode.

Naast de regelmatige controle van prebasismoederplanten en prebasismateriaal controleren de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier na elke hernieuwing de hieruit voortgekomen prebasismoederplanten.

Artikel 8

Voorschriften betreffende de instandhouding van prebasismoederplanten en prebasismateriaal

1.  
De leveranciers houden prebasismoederplanten en prebasismateriaal in stand in faciliteiten die voor de desbetreffende geslachten of soorten bestemd zijn en die gedurende het gehele productieproces vrij zijn van insecten en van besmetting door vectoren die zich via de lucht verplaatsen, en andere mogelijke bronnen.

Kandidaat-prebasismoederplanten worden in insectenvrije omstandigheden en fysiek gescheiden van prebasismoederplanten in de in de eerste alinea bedoelde faciliteiten gehouden, totdat alle toetsingen betreffende de naleving van artikel 9, leden 1 en 2, zijn afgerond.

2.  
Prebasismoederplanten en prebasismateriaal worden op een wijze in stand gehouden die garandeert dat zij gedurende het gehele productieproces individueel kunnen worden geïdentificeerd.
3.  
Prebasismoederplanten en prebasismateriaal worden geïsoleerd van de grond, in potten met grondvrije of gesteriliseerde groeimedia gekweekt of geproduceerd. Zij worden met een etiket geïdentificeerd om de traceerbaarheid te waarborgen.
4.  
In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kan aan een lidstaat voor specifieke geslachten of soorten toestemming worden verleend om in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden prebasismoederplanten en prebasismateriaal te produceren. Dergelijk materiaal wordt met een etiket geïdentificeerd om de traceerbaarheid ervan te waarborgen. Deze toestemming wordt verleend op voorwaarde dat de desbetreffende lidstaat ervoor zorgt dat de nodige maatregelen worden genomen om besmetting van de planten door vectoren die zich via de lucht verplaatsen, wortelcontact, kruisbesmetting door machines, entgereedschap en alle andere mogelijke bronnen te voorkomen.
5.  
Prebasismoederplanten en prebasismateriaal mogen door cryobewaring in stand worden gehouden.
6.  
Prebasismoederplanten mogen alleen worden gebruikt voor een periode die wordt berekend op basis van de stabiliteit van het ras of de milieuomstandigheden waarin zij worden geteeld, en van eventuele andere factoren die invloed op de stabiliteit van het ras hebben.

Artikel 9

Gezondheidsvoorschriften voor kandidaat-prebasismoederplanten en voor door hernieuwing geproduceerde prebasismoederplanten

1.  
Een kandidaat-prebasismoederplant is vrij van de in bijlage I vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie.

De desbetreffende kandidaat-prebasismoederplant is bij visuele inspectie van de faciliteiten en de velden vrij bevonden van de in bijlage I vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie.

Die visuele inspectie wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

Bij twijfel over de aanwezigheid van die plaagorganismen voeren de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier bemonstering en toetsing uit van de desbetreffende kandidaat-prebasismoederplant.

2.  
Een kandidaat-prebasismoederplant is vrij van de in bijlage II vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie.

De desbetreffende kandidaat-prebasismoederplant is bij visuele inspectie van de faciliteiten en de velden en bij bemonstering en toetsing vrij bevonden van de in bijlage II vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie.

Die visuele inspectie, bemonstering en toetsing worden door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

Deze bemonstering en toetsing worden gedurende de meest geschikte periode van het jaar uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de klimatologische en de teeltomstandigheden van de plant en de biologie van de plaagorganismen die voor die plant relevant zijn. Bij twijfel over de aanwezigheid van plaagorganismen worden ook bemonstering en toetsing op andere momenten van het jaar uitgevoerd.

3.  
Voor de in de leden 1 en 2 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (EPPO) of andere internationaal erkende protocollen toe. Wanneer dergelijke protocollen niet bestaan, past de verantwoordelijke officiële instantie de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

De verantwoordelijke officiële instantie en, indien van toepassing, de leverancier zenden de monsters ter toetsing aan laboratoria die door de verantwoordelijke officiële instantie officieel zijn erkend.

De testmethode voor virussen, viroïden, op virusziekten lijkende ziekten en fytoplasma's die op kandidaat-prebasismoederplanten wordt toegepast, is biotoetsing via indicatorplanten. Andere testmethoden mogen worden toegepast indien de lidstaat op grond van middels collegiale toetsing beoordeeld wetenschappelijk bewijsmateriaal meent dat deze methoden tot even betrouwbare resultaten leiden als biotoetsing via indicatorplanten.

4.  
In afwijking van lid 2 is, indien een kandidaat-prebasismoederplant een zaailing is, visuele inspectie, bemonstering en toetsing alleen vereist voor virussen, viroïden of op virusziekten lijkende ziekten voor het geslacht of de soort in kwestie die door stuifmeel worden overgedragen en die in de lijst in bijlage II zijn opgenomen, op voorwaarde dat een officiële inspectie heeft bevestigd dat de desbetreffende zaailing uit zaad is geteeld dat is geproduceerd door een plant die vrij is van de symptomen van die virussen, viroïden en op virusziekten lijkende ziekten, en dat die zaailing overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 3, in stand is gehouden.
5.  
De leden 1 en 3 zijn ook van toepassing op een door hernieuwing geproduceerde prebasismoederplant.

Een door hernieuwing geproduceerde prebasismoederplant is vrij van de in bijlage II vermelde virussen en viroïden voor het geslacht of de soort in kwestie.

Die prebasismoederplant is, bij visuele inspectie van de faciliteiten, velden en partijen en bij bemonstering en toetsing, vrij bevonden van deze virussen en viroïden.

Die visuele inspectie, bemonstering en toetsing worden door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

▼M1

Artikel 10

Gezondheidsvoorschriften voor prebasismoederplanten en prebasismateriaal

1.  
Een prebasismoederplant of prebasismateriaal is bij visuele inspectie van de faciliteiten, velden en partijen vrij bevonden van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie. Die visuele inspectie wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier voeren bemonstering en toetsing uit van de prebasismoederplant of het prebasismateriaal voor de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voeren de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier bemonstering en toetsing uit van de prebasismoederplant of het prebasismateriaal in kwestie.

2.  
Voor de in lid 1 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Wanneer dergelijke protocollen niet bestaan, past de verantwoordelijke officiële instantie de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier zenden de monsters ter toetsing aan laboratoria die door de verantwoordelijke officiële instantie officieel zijn erkend.

3.  
In geval van een positief toetsingsresultaat voor een of meerdere van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, verwijdert de leverancier de aangetaste prebasismoederplant of het prebasismateriaal uit de nabijheid van andere prebasismoederplanten en ander prebasismateriaal krachtens artikel 3, lid 3, of artikel 4, lid 3, of neemt deze passende maatregelen krachtens bijlage IV.
4.  
De maatregelen om ervoor te zorgen dat de eisen van lid 1 worden nageleefd, zijn opgenomen in bijlage IV voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

▼M2

5.  

Lid 1 is niet van toepassing op:

a) 

prebasismoederplanten en prebasismateriaal tijdens cryobewaring;

b) 

prebasismateriaal wanneer dat materiaal is geproduceerd in gebieden waarvan bekend is of is vastgesteld dat zij vrij zijn van de desbetreffende plaagorganismen overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (Requirements for the establishment of pest free areas. ISPM nr. 4 (1995), Rome, IPPC, FAO 2017).

▼B

Artikel 11

▼M1

Voorschriften voor de grond voor prebasismoederplanten en prebasismateriaal

▼B

1.  
Prebasismoederplanten en prebasismateriaal mogen uitsluitend worden geteeld in grond die vrij is van alle in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie die virussen bij zich dragen die voor dat geslacht of die soort schadelijk zijn. Afwezigheid van dergelijke plaagorganismen wordt door bemonstering en toetsing vastgesteld.

Die bemonstering wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

Die bemonstering en toetsing worden uitgevoerd voordat de desbetreffende prebasismoederplanten zijn of het desbetreffende prebasismateriaal is geplant, en worden tijdens de groei herhaald indien er sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van de in de eerste alinea bedoelde plaagorganismen.

Bij de uitvoering van die bemonstering en toetsing wordt rekening gehouden met de klimatologische omstandigheden en de biologie van de in bijlage III vermelde plaagorganismen, voor zover deze plaagorganismen voor de prebasismoederplanten of het prebasismateriaal relevant zijn.

2.  
Er worden geen bemonstering en toetsing uitgevoerd wanneer gedurende ten minste vijf jaar geen planten die waardplanten zijn voor de in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, in de desbetreffende grond zijn geteeld en indien er geen twijfel bestaat over de afwezigheid van de desbetreffende plaagorganismen in die grond.

Er worden geen bemonstering en toetsing uitgevoerd wanneer de verantwoordelijke officiële instantie op basis van een officiële inspectie concludeert dat de grond vrij is van de in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie die virussen bij zich dragen die voor dat geslacht of die soort schadelijk zijn.

3.  
Voor de in lid 1 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Indien dergelijke protocollen niet bestaan, passen de lidstaten de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

Artikel 12

Voorschriften betreffende gebreken die de kwaliteit kunnen verminderen

Prebasismoederplanten en prebasismateriaal worden op basis van visuele inspectie nagenoeg vrij bevonden van gebreken. Die visuele inspectie wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd. Beschadigingen, verkleuringen, littekenweefsel of uitdroging worden als gebreken beschouwd indien zij de kwaliteit en bruikbaarheid als teeltmateriaal aantasten.

Artikel 13

Voorschriften betreffende vermenigvuldiging, hernieuwing en vermeerdering van prebasismoederplanten

1.  
De leverancier mag een overeenkomstig artikel 5, lid 1, aanvaarde prebasismoederplant vermenigvuldigen of hernieuwen.
2.  
De leverancier mag een prebasismoederplant vermeerderen om prebasismateriaal te produceren.
3.  
Prebasismoederplanten worden in overeenstemming met de in lid 4 bedoelde protocollen vermenigvuldigd, hernieuwd en vermeerderd.
4.  
De lidstaten passen protocollen betreffende de vermenigvuldiging, hernieuwing en vermeerdering van prebasismoederplanten toe. De lidstaten passen de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Indien dergelijke protocollen niet bestaan, passen de lidstaten de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde protocollen zijn gedurende een voor de desbetreffende geslachten of soorten passend geachte periode op die geslachten of soorten getoetst. Deze periode wordt passend geacht, indien het fenotype van de plant kan worden gevalideerd, wat de rasechtheid betreft, op basis van de waarneming van de fruitproductie of van de vegetatieve ontwikkeling van de onderstammen.

5.  
De leverancier mag de prebasismoederplant uitsluitend vóór het einde van de in artikel 8, lid 6, bedoelde periode hernieuwen.

Artikel 14

Voorschriften betreffende vermenigvuldiging, hernieuwing en vermeerdering door in-vitrovermeerdering van prebasismoederplanten

1.  
Vermenigvuldiging, hernieuwing en vermeerdering door in-vitrovermeerdering van prebasismoederplanten voor de productie van andere prebasismoederplanten of ander prebasismateriaal vinden plaats overeenkomstig de in lid 2 bedoelde protocollen.
2.  
De lidstaten passen protocollen betreffende de in-vitrovermeerdering van prebasismoederplanten en prebasismateriaal toe; dit zijn protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen. Indien dergelijke protocollen niet bestaan, passen de lidstaten de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

De lidstaten passen alleen protocollen toe die op de desbetreffende geslachten of soorten zijn getoetst gedurende een periode die voldoende lang wordt geacht om het fenotype van de plant, wat de rasechtheid betreft, te valideren op basis van de waarneming van de fruitproductie of van de groei van onderstammen.



AFDELING 2

Voorschriften voor basismateriaal

Artikel 15

Voorschriften voor de certificering van basismateriaal

1.  
Teeltmateriaal, met uitzondering van basismoederplanten en onderstammen die niet tot een ras behoren, wordt op verzoek officieel als basismateriaal gecertificeerd indien het aan de voorschriften van de leden 2, 3 en 4 voldoet.
2.  
Het teeltmateriaal is uit een basismoederplant vermeerderd.

Een basismoederplant voldoet aan een van de volgende voorschriften:

a) 

de plant is uit prebasismateriaal geteeld, of

b) 

de plant is door vermenigvuldiging uit een basismoederplant geproduceerd overeenkomstig artikel 19.

3.  
Het teeltmateriaal voldoet aan de voorschriften van artikel 7, artikel 8, lid 6, en artikel 12.
4.  

Het teeltmateriaal voldoet aan de aanvullende voorschriften betreffende:

a) 

gezondheid, zoals vastgelegd in artikel 16;

b) 

grond, zoals vastgelegd in artikel 17;

c) 

de teelt van basismoederplanten en basismateriaal, zoals vastgelegd in artikel 18, en

d) 

speciale voorwaarden voor de vermeerdering, zoals vastgelegd in artikel 19.

5.  
Een onderstam die niet tot een ras behoort, wordt op verzoek officieel als basismateriaal gecertificeerd indien deze soortecht is en aan de voorschriften van artikel 8, leden 2 en 6, en de aanvullende voorschriften van de artikelen 12, 16, 17, 18 en 19 voldoet.
6.  
Voor de toepassing van deze afdeling wordt elke verwijzing in de in de leden 3 en 5 bedoelde bepalingen naar prebasismoederplanten geïnterpreteerd als verwijzing naar basismoederplanten en wordt elke verwijzing naar prebasismateriaal geïnterpreteerd als verwijzing naar basismateriaal.
7.  
Wanneer een basismoederplant of basismateriaal niet meer aan de voorschriften van artikel 7, artikel 8, leden 2 en 6, en de artikelen 12, 16 en 17 voldoet, verwijdert de leverancier deze plant of dit materiaal uit de nabijheid van andere basismoederplanten en ander basismateriaal. De verwijderde moederplant of het verwijderde materiaal mag als gecertificeerd of CAC-materiaal worden gebruikt op voorwaarde dat de plant of het materiaal aan de voorschriften van deze richtlijn voor de desbetreffende categorieën voldoet.

In plaats van die moederplant of dat materiaal te verwijderen, mag de leverancier passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die moederplant of dat materiaal opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

8.  
Wanneer een onderstam die niet tot een ras behoort, een basismoederplant of basismateriaal is die of dat niet meer aan de voorschriften van artikel 8, leden 2 en 6, en de artikelen 12, 16 en 17 voldoet, verwijdert de leverancier deze uit de nabijheid van andere basismoederplanten en ander basismateriaal. De verwijderde onderstam mag als gecertificeerd of CAC-materiaal worden gebruikt op voorwaarde dat deze aan de voorschriften van deze richtlijn voor de desbetreffende categorieën voldoet.

In plaats van die onderstam te verwijderen, mag de leverancier passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die onderstam opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

▼M1

Artikel 16

Gezondheidsvoorschriften voor basismoederplanten en basismateriaal

1.  
Een basismoederplant of basismateriaal is bij visuele inspectie van de faciliteiten, velden en partijen vrij bevonden van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie. Die visuele inspectie wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier voeren bemonstering en toetsing uit van de basismoederplant of het basismateriaal voor de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voeren de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier bemonstering en toetsing uit van de basismoederplant of het basismateriaal in kwestie.

2.  
Voor de in lid 1 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Wanneer dergelijke protocollen niet bestaan, past de verantwoordelijke officiële instantie de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier zenden monsters ter toetsing aan laboratoria die door de verantwoordelijke officiële instantie officieel zijn erkend.

3.  
In geval van een positief toetsingsresultaat voor een of meerdere van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, verwijdert de leverancier de aangetaste basismoederplant of het basismateriaal uit de nabijheid van andere basismoederplanten en ander basismateriaal krachtens artikel 15, lid 7, of artikel 15, lid 8, of neemt deze passende maatregelen krachtens bijlage IV.
4.  
De maatregelen om ervoor te zorgen dat de eisen van lid 1 worden nageleefd, zijn opgenomen in bijlage IV voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

▼M2

5.  

Lid 1 is niet van toepassing op:

a) 

basismoederplanten en basismateriaal tijdens cryobewaring;

b) 

basismateriaal wanneer dat materiaal is geproduceerd in gebieden waarvan bekend is of is vastgesteld dat zij vrij zijn van de desbetreffende plaagorganismen overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (Requirements for the establishment of pest free areas. ISPM nr. 4 (1995), Rome, IPPC, FAO 2017).

▼B

Artikel 17

▼M1

Voorschriften voor de grond voor basismoederplanten en basismateriaal

▼B

1.  
Basismoederplanten en basismateriaal mogen uitsluitend worden geteeld in grond die vrij is van alle in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie die virussen bij zich dragen die voor dat geslacht of die soort schadelijk zijn. Afwezigheid van dergelijke plaagorganismen die virussen bij zich dragen, wordt door bemonstering en toetsing vastgesteld.

Die bemonstering wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

De bemonstering en toetsing worden uitgevoerd voordat de desbetreffende basismoederplanten zijn of het desbetreffende basismateriaal is geplant, en worden tijdens de groei herhaald indien er sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van de in de eerste alinea bedoelde plaagorganismen.

Bij de uitvoering van die bemonstering en toetsing wordt rekening gehouden met de klimatologische omstandigheden en de biologie van de in bijlage III vermelde plaagorganismen, voor zover deze plaagorganismen voor de basismoederplanten of het basismateriaal relevant zijn.

2.  
Er worden geen bemonstering en toetsing uitgevoerd wanneer gedurende ten minste vijf jaar geen planten die waardplanten zijn voor de in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, in de desbetreffende grond zijn geteeld en indien er geen twijfel bestaat over de afwezigheid van de desbetreffende plaagorganismen in die grond.

Er worden geen bemonstering en toetsing uitgevoerd wanneer de verantwoordelijke officiële instantie op basis van een officiële inspectie concludeert dat de grond vrij is van de in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie die virussen bij zich dragen die voor dat geslacht of die soort schadelijk zijn.

3.  
Voor de in lid 1 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Wanneer dergelijke protocollen niet bestaan, passen de lidstaten de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

Artikel 18

Voorschriften voor de instandhouding van basismoederplanten en basismateriaal

1.  
Basismoederplanten en basismateriaal worden in stand gehouden op velden die gescheiden van potentiële bronnen van besmetting door vectoren die zich via de lucht verplaatsen, wortelcontact, en kruisbesmetting door machines, entgereedschap en alle andere mogelijke bronnen worden gehouden.
2.  
De isolatieafstand van de in lid 1 bedoelde velden is afhankelijk van de regionale omstandigheden, het type teeltmateriaal, de aanwezigheid van plaagorganismen in het desbetreffende gebied en de relevante risico's zoals op basis van officiële inspecties door de verantwoordelijke officiële instantie vastgesteld.

Artikel 19

Voorwaarden voor vermenigvuldiging

1.  
De basismoederplanten die uit prebasismateriaal in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), zijn gekweekt, mogen in een aantal generaties worden vermenigvuldigd om het benodigde aantal basismoederplanten te verkrijgen. De basismoederplanten worden overeenkomstig artikel 13 vermenigvuldigd of worden overeenkomstig artikel 14 via in-vitrovermeerdering vermenigvuldigd. Het toegestane maximumaantal generaties en de toegestane maximumlevensduur van basismoederplanten is voor de desbetreffende geslachten of soorten in bijlage V vastgelegd.
2.  
Wanneer meerdere generaties basismoederplanten zijn toegestaan, mag elke generatie die niet de eerste generatie is, uit ongeacht welke vorige generatie voortkomen.
3.  
Teeltmateriaal van verschillende generaties wordt gescheiden gehouden.



AFDELING 3

Voorschriften voor gecertificeerd materiaal

Artikel 20

Voorschriften voor de certificering van gecertificeerd materiaal

1.  
Teeltmateriaal, met uitzondering van moederplanten, en fruitgewassen worden op verzoek officieel als gecertificeerd materiaal gecertificeerd indien zij aan de voorschriften van de leden 2, 3 en 4 voldoen.
2.  
Het teeltmateriaal en de fruitgewassen zijn uit een gecertificeerde moederplant vermeerderd.

Een gecertificeerde moederplant voldoet aan een van de volgende voorschriften:

a) 

de plant is uit prebasismateriaal geteeld;

b) 

de plant is uit basismateriaal geteeld.

3.  
Het teeltmateriaal en de fruitgewassen voldoen aan de voorschriften van artikel 7, artikel 8, lid 6, en de artikelen 12, 21 en 22.
4.  
Het teeltmateriaal en de fruitgewassen voldoen aan de gezondheidsvoorschriften van artikel 21.

Het teeltmateriaal en de fruitgewassen zijn uit een gecertificeerde moederplant vermeerderd die aan de voorschriften voor de grond van artikel 22 voldoet.

5.  
Een onderstam die niet tot een ras behoort, wordt op verzoek officieel als gecertificeerd materiaal gecertificeerd indien deze soortecht is en aan de voorschriften van artikel 8, lid 6, en de aanvullende voorschriften van de artikelen 12, 21 en 22 voldoet.
6.  
Voor de toepassing van deze afdeling wordt elke verwijzing in de in de leden 3 en 5 bedoelde bepalingen naar prebasismoederplanten geïnterpreteerd als verwijzing naar gecertificeerde moederplanten en wordt elke verwijzing naar prebasismateriaal geïnterpreteerd als verwijzing naar gecertificeerd materiaal.
7.  
Wanneer een gecertificeerde moederplant of gecertificeerd materiaal niet meer aan de voorschriften van artikel 7, artikel 8, lid 6, en de artikelen 12, 21 en 22 voldoet, verwijdert de leverancier deze plant of dit materiaal uit de nabijheid van andere gecertificeerde moederplanten en ander gecertificeerd materiaal. De verwijderde moederplant of het verwijderde materiaal mag als CAC-materiaal worden gebruikt op voorwaarde dat de plant of het materiaal aan de voorschriften van afdeling 4 voldoet.

In plaats van die moederplant of dat materiaal te verwijderen, mag de leverancier passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die moederplant of dat materiaal opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

8.  
Wanneer een onderstam die niet tot een ras behoort, een gecertificeerde moederplant of gecertificeerd materiaal is die of dat niet meer aan de voorschriften van artikel 8, lid 6, en de artikelen 12, 21 en 22 voldoet, verwijdert de leverancier deze uit de nabijheid van andere gecertificeerde moederplanten en ander gecertificeerd materiaal. De verwijderde moederplant of het verwijderde materiaal mag als CAC-materiaal worden gebruikt op voorwaarde dat de plant of het materiaal aan de voorschriften van afdeling 4 voldoet.

In plaats van die onderstam te verwijderen, mag de leverancier passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat die onderstam opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

▼M1

Artikel 21

Gezondheidsvoorschriften voor gecertificeerde moederplanten en gecertificeerd materiaal

1.  
Een gecertificeerde moederplant of gecertificeerd materiaal is bij visuele inspectie van de faciliteiten, velden en partijen vrij bevonden van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie. Die visuele inspectie wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier voeren bemonstering en toetsing uit van de gecertificeerde moederplant of het gecertificeerd materiaal voor de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voeren de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier bemonstering en toetsing uit van de gecertificeerde moederplant of het gecertificeerd materiaal in kwestie.

2.  
Voor de in lid 1 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Wanneer dergelijke protocollen niet bestaan, past de verantwoordelijke officiële instantie de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.

De verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, de leverancier zenden monsters ter toetsing aan laboratoria die door de verantwoordelijke officiële instantie officieel zijn erkend.

3.  
In geval van een positief toetsingsresultaat voor een of meerdere van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, verwijdert de leverancier de aangetaste gecertificeerde moederplant of het gecertificeerd materiaal uit de nabijheid van andere gecertificeerde moederplanten en ander gecertificeerd materiaal krachtens artikel 20, lid 7, of artikel 20, lid 8, of neemt deze passende maatregelen krachtens bijlage IV.
4.  
De maatregelen om ervoor te zorgen dat de eisen van lid 1 worden nageleefd, zijn opgenomen in bijlage IV voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

▼M2

5.  

Lid 1 is niet van toepassing op:

a) 

gecertificeerde moederplanten en gecertificeerd materiaal tijdens cryobewaring;

b) 

gecertificeerd materiaal wanneer dat materiaal is geproduceerd in gebieden waarvan bekend is of is vastgesteld dat zij vrij zijn van de desbetreffende plaagorganismen overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (Requirements for the establishment of pest free areas. ISPM nr. 4 (1995), Rome, IPPC, FAO 2017).

▼B

Artikel 22

▼M1

Voorschriften voor de grond voor gecertificeerde moederplanten en gecertificeerd materiaal

▼B

1.  
Gecertificeerde moederplanten mogen uitsluitend worden geteeld in grond die vrij is van alle in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie die virussen bij zich dragen die voor dat geslacht of die soort schadelijk zijn. Afwezigheid van dergelijke plaagorganismen die virussen bij zich dragen, wordt door bemonstering en toetsing vastgesteld.

Die bemonstering wordt door de verantwoordelijke officiële instantie en, in voorkomend geval, door de leverancier uitgevoerd.

De bemonstering en toetsing worden uitgevoerd voordat de desbetreffende gecertificeerde moederplant is geplant, en worden tijdens de groei herhaald indien er sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van de in de eerste alinea bedoelde plaagorganismen.

Bij de uitvoering van die bemonstering en toetsing wordt rekening gehouden met de klimatologische omstandigheden en de biologie van de in bijlage III vermelde plaagorganismen, voor zover deze plaagorganismen voor de gecertificeerde moederplanten of het gecertificeerd materiaal in kwestie relevant zijn.

2.  
Er worden geen bemonstering en toetsing uitgevoerd wanneer gedurende ten minste vijf jaar geen planten die waardplanten zijn voor de in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, in de desbetreffende grond zijn geteeld en indien er geen twijfel bestaat over de afwezigheid van de desbetreffende plaagorganismen in die grond.

Er worden geen bemonstering en toetsing uitgevoerd wanneer de verantwoordelijke officiële instantie op basis van een officiële inspectie concludeert dat de grond vrij is van de in bijlage III vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie die virussen bij zich dragen die voor dat geslacht of die soort schadelijk zijn.

▼M1

Tenzij anders aangegeven, worden bij gecertificeerde fruitgewassen geen bemonstering en toetsing uitgevoerd.

▼B

3.  
Voor de in lid 1 bedoelde bemonstering en toetsing passen de lidstaten de protocollen van de EPPO of andere internationaal erkende protocollen toe. Wanneer dergelijke protocollen niet bestaan, passen de lidstaten de desbetreffende protocollen toe die op nationaal niveau zijn vastgesteld. In dat geval stellen de lidstaten deze protocollen op verzoek ter beschikking aan de andere lidstaten en de Commissie.



AFDELING 4

Voorschriften voor CAC-materiaal

Artikel 23

Voorschriften voor CAC-materiaal, ander materiaal dan onderstammen die niet tot een ras behoren

1.  

CAC-materiaal, ander materiaal dan onderstammen die niet tot een ras behoren, mag alleen in de handel worden gebracht indien is vastgesteld dat het aan de volgende voorschriften voldoet:

a) 

het is vermeerderd uit een geïdentificeerde bron van materiaal die door de leverancier is geregistreerd;

b) 

het is rasecht overeenkomstig artikel 25;

c) 

het voldoet aan de gezondheidsvoorschriften van artikel 26;

d) 

het voldoet aan artikel 27 betreffende gebreken.

2.  
De maatregelen om aan lid 1 te voldoen, worden door de leverancier uitgevoerd.
3.  

Indien CAC-materiaal niet meer aan lid 1 voldoet, neemt de leverancier een van de volgende maatregelen:

a) 

hij verwijdert dit materiaal uit de nabijheid van ander CAC-materiaal, of

b) 

hij neemt passende maatregelen om te waarborgen dat het materiaal opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

Artikel 24

Voorschriften voor CAC-materiaal indien de onderstammen niet tot een ras behoren

1.  

Indien de onderstammen niet tot een ras behoren, voldoet het CAC-materiaal aan de volgende eisen:

a) 

het is soortecht;

b) 

het voldoet aan de gezondheidsvoorschriften van artikel 26;

c) 

het voldoet aan artikel 27 betreffende gebreken.

2.  
De maatregelen om aan de voorschriften van lid 1 te voldoen, worden door de leverancier uitgevoerd.
3.  

Indien CAC-materiaal niet meer aan de voorschriften van lid 1 voldoet, neemt de leverancier een van de volgende maatregelen:

a) 

hij verwijdert dit materiaal uit de nabijheid van ander CAC-materiaal, of

b) 

hij neemt passende maatregelen om te waarborgen dat het materiaal opnieuw aan deze voorschriften voldoet.

Artikel 25

Rasechtheid

1.  

De rasechtheid van CAC-materiaal wordt vastgesteld door de waarneming van de expressie van de kenmerken van het ras. Deze waarneming is op een van de volgende elementen gebaseerd:

a) 

de officiële beschrijving voor geregistreerde rassen, als bedoeld in Uitvoeringsrichtlijn 2014/97/EU en voor rassen die uit hoofde van een kwekersrecht wettelijk beschermd zijn, of

b) 

de beschrijving bij de aanvraag voor rassen waarvoor in een lidstaat een aanvraag tot registratie moet worden ingediend, zoals bedoeld in Uitvoeringsrichtlijn 2014/97/EU;

c) 

de beschrijving bij de aanvraag voor een kwekersrecht;

d) 

de officieel erkende beschrijving van het ras, als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder c), iii), van Richtlijn 2008/90/EG.

2.  
De rasechtheid van het CAC-materiaal wordt regelmatig gecontroleerd door de waarneming van de expressie van de kenmerken van het ras in het desbetreffende CAC-materiaal.

▼M1

Artikel 26

Gezondheidsvoorschriften voor CAC-materiaal

1.  
De leverancier van CAC-materiaal moet dit materiaal bij visuele inspectie van de faciliteiten, velden en partijen tijdens de productiefase nagenoeg vrij hebben bevonden van de in de bijlagen I en II vermelde plaagorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie, tenzij in bijlage IV anders is bepaald.

De leverancier voert bemonstering en toetsing uit van de geïdentificeerde bron van het materiaal of het CAC-materiaal voor de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV, voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voert de leverancier bemonstering en toetsing uit van de desbetreffende geïdentificeerde bron van materiaal of CAC-materiaal.

CAC-teeltmateriaal en CAC-fruitgewassen in partijen, na de productiefase, worden slechts in de handel gebracht indien zij vrij zijn bevonden van tekenen of symptomen van de in de bijlagen I en II vermelde plaagorganismen na visuele inspectie door de leverancier.

De leverancier voert de maatregelen uit om ervoor te zorgen dat de eisen van lid 1 worden nageleefd krachtens bijlage IV voor het geslacht of de soort in kwestie en de categorie.

▼M2

2.  

Lid 1 is niet van toepassing op:

a) 

CAC-materiaal tijdens cryobewaring;

b) 

CAC-materiaal wanneer dat materiaal is geproduceerd in gebieden waarvan bekend is of is vastgesteld dat zij vrij zijn van de desbetreffende plaagorganismen overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen (Requirements for the establishment of pest free areas. ISPM nr. 4 (1995), Rome, IPPC, FAO 2017).

▼B

Artikel 27

Voorschriften betreffende gebreken

CAC-materiaal is op basis van visuele inspectie nagenoeg vrij van gebreken bevonden. Beschadigingen, verkleuringen, littekenweefsel of uitdroging worden als gebreken beschouwd, indien zij de kwaliteit en bruikbaarheid als teeltmateriaal aantasten.

▼M1

Artikel 27 bis

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

In aanvulling op de in de artikelen 9, 10, 11, 16, 17, 21, 22 en 26 vermelde gezondheidsvoorschriften en voorschriften voor de grond, worden teeltmateriaal en fruitgewassen geproduceerd overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen voorschriften voor productielocaties, productieplaatsen of gebieden om de aanwezigheid van de in die bijlage vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen voor het geslacht of de soort in kwestie te beperken.

▼B



HOOFDSTUK 3

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR LEVERANCIERS DIE BIJ DE PRODUCTIE OF VERMEERDERING VAN TEELTMATERIAAL EN FRUITGEWASSEN BETROKKEN ZIJN

Artikel 28

Plan om kritische punten in het productieproces te identificeren en controleren

Tijdens de productie van teeltmateriaal en fruitgewassen zien de lidstaten erop toe dat de leveranciers over een plan beschikken om kritische punten in het productieproces te identificeren en te controleren, zoals passend voor de desbetreffende geslachten en soorten. Dat plan heeft ten minste betrekking op de volgende elementen:

a) 

locatie van en aantal planten;

b) 

teeltplanning;

c) 

vermeerderingsstappen;

d) 

verpakking, opslag en vervoer.

Artikel 29

Voor onderzoek beschikbaar houden van controlegegevens

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de leveranciers een register bijhouden met controlegegevens betreffende de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2008/90/EG bedoelde kritische punten en dit op verzoek voor onderzoek beschikbaar stellen.
2.  
Deze gegevens blijven ten minste drie jaar na de productie van het desbetreffende materiaal beschikbaar.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de leveranciers het register van veldinspecties, bemonstering en toetsing zolang bewaren als het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen onder hun toezicht blijven, en gedurende een periode van ten minste drie jaar nadat dat teeltmateriaal of die fruitgewassen zijn verwijderd of verkocht.



HOOFDSTUK 4

OFFICIËLE INSPECTIES

Artikel 30

Algemene voorschriften voor officiële inspecties

1.  
Officiële inspecties bestaan uit visuele inspecties en, zo nodig, bemonstering en toetsing.
2.  

Tijdens de officiële inspecties besteedt de verantwoordelijke officiële instantie bijzondere aandacht aan:

a) 

de geschiktheid en het daadwerkelijke gebruik door de leverancier van de methoden om de kritische punten in het productieproces te controleren;

b) 

de algehele bekwaamheid van het personeel van de leverancier om de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2008/90/EG bedoelde werkzaamheden uit te voeren.

3.  
De lidstaten zien erop toe dat de verantwoordelijke officiële instanties een register bijhouden van de resultaten en data van alle veldinspecties, bemonstering en toetsing die zij uitvoeren.



HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 31

Omzetting

1.  
De lidstaten dienen uiterlijk op 31 december 2016 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2017.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

▼M2

Artikel 32

Overgangsmaatregelen

De lidstaten mogen tot en met 31 december 2029 toestemming verlenen voor het in de handel brengen van zaden en zaailingen die uit prebasis-, basis- en gecertificeerde moederplanten of CAC-materiaal verkregen zijn die vóór 1 januari 2017 bestonden en die vóór 31 december 2029 officieel gecertificeerd zijn of voldoen aan de voorwaarden om als CAC-materiaal te worden aangemerkt. Wanneer dergelijke materialen in de handel worden gebracht, worden zij geïdentificeerd door middel van een verwijzing naar dit artikel op het etiket en een document.

▼B

Artikel 33

Intrekking

Richtlijn 93/48/EEG en Richtlijn 93/64/EEG worden ingetrokken.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 35

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

▼M1




BIJLAGE I

Lijst van gereguleerde niet-quarantaineorganismen waarvan overeenkomstig artikel 9, lid 1, artikel 10, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 21, lid 1, en artikel 26, lid 1, door visuele inspectie, en, in geval van twijfel, bemonstering en toetsing moet worden vastgesteld of deze wel of niet aanwezig zijn



Geslacht of soort

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen

Castanea sativa Mill.

Schimmels en oömyceten

Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr [ENDOPA]

 

 

Mycosphaerella punctiformis Verkley & U. Braun [RAMUEN]

 

Phytophthora cambivora (Petri) Buisman [PHYTCM]

 

Phytophthora cinnamomi Rands [PHYTCN]

 

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Chestnut mosaic agent

Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf.

Schimmels en oömyceten

 

Phytophthora citrophthora (R.E.Smith & E.H.Smith) Leonian [PHYTCO]

 

Phytophthora nicotianae var. parasitica (Dastur) Waterhouse [PHYTNP]

 

Insecten en mijten

 

Aleurothrixus floccosus Maskell [ALTHFL]

 

Parabemisia myricae Kuwana [PRABMY]

 

Nematoden

 

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

 

Tylenchulus semipenetrans Cobb [TYLESE]

Corylus avellana L.

Bacteriën

 

Pseudomonas avellanae Janse et al. [PSDMAL]

 

Xanthomonas arboricola pv. Corylina (Miller, Bollen, Simmons, Gross & Barss) Vauterin, Hoste, Kersters & Swings [XANTCY]

 

Schimmels en oömyceten

 

Armillariella mellea (Vahl) Kummer [ARMIME]

 

Verticillium albo-atrum Reinke & Berthold [VERTAA]

 

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Phytoptus avellanae Nalepa [ERPHAV]

Cydonia oblonga Mill. en Pyrus L.

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. [ERWIAM]

 

Pseudomonas syringae pv. Syringae van Hall [PSDMSY]

 

Schimmels en oömyceten

 

Armillariella mellea (Vahl) Kummer [ARMIME]

 

Chondrostereum purpureum Pouzar [STERPU]

 

Glomerella cingulata (Stoneman) Spaulding & von Schrenk [GLOMCI]

 

Neofabraea alba Desmazières [PEZIAL]

 

Neofabraea malicorticis Jackson [PEZIMA]

 

Neonectria ditissima (Tulasne & C. Tulasne) Samuels & Rossman [NECTGA]

 

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

 

Sclerophora pallida Yao & Spooner [SKLPPA]

 

Verticillium albo-atrum Reinke & Berthold [VERTAA]

 

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Eriosoma lanigerum Hausmann [ERISLA]

 

Psylla spp. Geoffroy [1PSYLG]

 

Nematoden

 

Meloidogyne hapla Chitwood [MELGHA]

 

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

 

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

 

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Ficus carica L.

Bacteriën

 

Xanthomonas campestris pv. fici (Cavara) Dye [XANTFI]

 

Schimmels en oömyceten

 

Armillariella mellea (Vahl) Kummer [ARMIME]

 

Insecten en mijten

 

Ceroplastes rusci Linnaeus [CERPRU]

 

Nematoden

 

Heterodera fici Kirjanova [HETDFI]

 

Meloidogyne arenaria Chitwood [MELGAR]

 

Meloidogyne incognita (Kofold & White) Chitwood [MELGIN]

 

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

 

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

 

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

 

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Fig mosaic agent [FGM000]

Fragaria L.

Bacteriën

 

Candidatus Phlomobacter fragariae Zreik, Bové & Garnier [PHMBFR]

 

Schimmels en oömyceten

 

Podosphaera aphanis (Wallroth) Braun & Takamatsu [PODOAP]

 

Rhizoctonia fragariae Hussain & W.E.McKeen [RHIZFR]

 

Verticillium albo-atrum Reinke & Berthold [VERTAA]

 

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Chaetosiphon fragaefolii Cockerell [CHTSFR]

 

Phytonemus pallidus Banks [TARSPA]

 

Nematoden

 

Ditylenchus dipsaci (Kuehn) Filipjev [DITYDI]

 

Meloidogyne hapla Chitwood [MELGHA]

 

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

 

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Candidatus Phytoplasma asteris Lee et al. [PHYPAS]

 

►M2  Candidatusaustralienseet al ◄

 

Candidatus Phytoplasma fragariae Valiunas, Staniulis & Davis [PHYPFG]

 

Candidatus Phytoplasma pruni [PHYPPN]

 

Candidatus Phytoplasma solani Quaglino et al. [PHYPSO]

 

Clover phyllody phytoplasma [PHYP03]

 

Strawberry multiplier disease phytoplasma [PHYP75]

Juglans regia L.

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

 

Xanthomonas arboricola pv. Juglandi (Pierce) Vauterin et al. [XANTJU]

 

Schimmels en oömyceten

 

Armillariella mellea (Vahl) Kummer [ARMIME]

 

Chondrostereum purpureum Pouzar [STERPU]

 

Neonectria ditissima (Tulasne & C. Tulasne) Samuels & Rossman [NECTGA]

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

 

Insecten en mijten

 

Epidiaspis leperii Signoret [EPIDBE]

 

Pseudaulacaspis pentagona Targioni-Tozzetti [PSEAPE]

 

Quadraspidiotus perniciosus Comstock [QUADPE]

Malus Mill.

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. [ERWIAM]

 

Pseudomonas syringae pv. Syringae van Hall [PSDMSY]

 

Schimmels en oömyceten

 

Armillariella mellea (Vahl) Kummer [ARMIME]

 

Chondrostereum purpureum Pouzar [STERPU]

 

Glomerella cingulata (Stoneman) Spaulding & von Schrenk [GLOMCI]

 

Neofabraea alba Desmazières [PEZIAL]

 

Neofabraea malicorticis Jackson [PEZIMA]

Neonectria ditissima (Tulasne & C. Tulasne) Samuels & Rossman [NECTGA]

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

Sclerophora pallida Yao & Spooner [SKLPPA]

Verticillium albo-atrum Reinke & Berthold [VERTAA]

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Eriosoma lanigerum Hausmann [ERISLA] Psylla spp. Geoffroy [1PSYLG]

 

Nematoden

 

Meloidogyne hapla Chitwood [MELGHA]

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Olea europaea L.

Bacteriën

 

Pseudomonas savastanoi pv. savastanoi (Smith) Gardan et al. [PSDMSA]

 

Nematoden

 

Meloidogyne arenaria Chitwood [MELGAR]

Meloidogyne incognita (Kofold & White) Chitwood [MELGIN]

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

 

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Olive leaf yellowing-associated virus [OLYAV0]

Olive vein yellowing-associated virus [OVYAV0]

Olive yellow mottling and decline associated virus [OYMDAV]

Pistacia vera L.

Schimmels en oömyceten

 

Phytophthora cambivora (Petri) Buisman [PHYTCM]

Phytophthora cryptogea Pethybridge & Lafferty [PHYTCR]

Rosellinia necatrix Prillieux [ROSLNE]

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Nematoden

 

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Prunus domestica L., en Prunus dulcis (Miller) Webb

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

Pseudomonas syringae pv. morsprunorum (Wormald) Young, Dye & Wilkie [PSDMMP]

 

Schimmels en oömyceten

 

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Pseudaulacaspis pentagona Targioni-Tozzetti [PSEAPE]

 

Quadraspidiotus perniciosus Comstock [QUADPE]

 

Nematoden

 

Meloidogyne arenaria Chitwood [MELGAR]

Meloidogyne incognita (Kofold & White) Chitwood [MELGIN]

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Prunus armeniaca L.

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

Pseudomonas syringae pv. morsprunorum (Wormald) Young, Dye & Wilkie [PSDMMP]

Pseudomonas syringae pv. Syringae van Hall [PSDMSY]

Pseudomonas viridiflava (Burkholder) Dowson [PSDMVF]

 

Schimmels en oömyceten

 

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

 

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Pseudaulacaspis pentagona Targioni-Tozzetti [PSEAPE]

 

Quadraspidiotus perniciosus Comstock [QUADPE]

 

Nematoden

 

Meloidogyne arenaria Chitwood [MELGAR]

Meloidogyne incognita (Kofold & White) Chitwood [MELGIN]

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Prunus avium L. en Prunus cerasus L.

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

 

Pseudomonas syringae pv. morsprunorum (Wormald) Young, Dye & Wilkie [PSDMMP]

 

Schimmels en oömyceten

 

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

 

Insecten en mijten

 

Quadraspidiotus perniciosus Comstock [QUADPE]

 

Nematoden

 

Meloidogyne arenaria Chitwood [MELGAR]

Meloidogyne incognita (Kofold & White) Chitwood [MELGIN]

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Prunus persica (L.) Batsch en Prunus salicina Lindley

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

Pseudomonas syringae pv. morsprunorum (Wormald) Young, Dye & Wilkie [PSDMMP]

Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie [PSDMPE]

 

Schimmels en oömyceten

 

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

 

Insecten en mijten

 

Pseudaulacaspis pentagona Targioni-Tozzetti [PSEAPE]

Quadraspidiotus perniciosus Comstock [QUADPE]

 

Nematoden

 

Meloidogyne arenaria Chitwood [MELGAR]

Meloidogyne incognita (Kofold & White) Chitwood [MELGIN]

Meloidogyne javanica Chitwood [MELGJA]

Pratylenchus penetrans (Cobb) Filipjev & Schuurmans-Stekhoven [PRATPE]

Pratylenchus vulnus Allen & Jensen [PRATVU]

Ribes L.

Schimmels en oömyceten

 

Diaporthe strumella (Fries) Fuckel [DIAPST]

Microsphaera grossulariae (Wallroth) Léveillé [MCRSGR]

Podosphaera mors-uvae (Schweinitz) Braun & Takamatsu [SPHRMU]

 

Insecten en mijten

 

Cecidophyopsis ribis Westwood [ERPHRI]

Dasineura tetensi Rübsaamen [DASYTE]

Pseudaulacaspis pentagona Targioni-Tozzetti [PSEAPE]

Quadraspidiotus perniciosus Comstock [QUADPE]

Tetranychus urticae Koch [TETRUR]

 

Nematoden

Aphelenchoides ritzemabosi (Schwartz) Steiner & Buhrer [APLORI]

Ditylenchus dipsaci (Kuehn) Filipjev [DITYDI]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Aucuba mosaic agent en blackcurrant yellows agent gecombineerd

Rubus L.

Bacteriën

 

Agrobacterium spp. Conn [1AGRBG]

Rhodococcus fascians Tilford [CORBFA]

Schimmels en oömyceten

Peronospora rubi Rabenhorst [PERORU]

Insecten en mijten

Resseliella theobaldi Barnes [THOMTE]

Vaccinium L.

Bacteriën

 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn [AGRBTU]

Schimmels en oömyceten

Diaporthe vaccinii Shear [DIAPVA]

Exobasidium vaccinii (Fuckel) Woronin [EXOBVA]

Godronia cassandrae (anamorph Topospora myrtilli) Peck [GODRCA]




BIJLAGE II

Lijst van gereguleerde niet-quarantaineorganismen waarvan overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 4, artikel 10, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 21, lid 1, artikel 26, lid 1, en bijlage IV door visuele inspectie, en, in voorkomend geval, bemonstering en toetsing moet worden vastgesteld of deze wel of niet aanwezig zijn



Geslacht of soort

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen

▼M2

Castanea sativa Mill.

Schimmels en oömyceten

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld [PHYTRA]

▼M1

Citrus L., Fortunella Swingle en Poncirus Raf.

Bacteriën

 

Spiroplasma citri Saglio et al. [SPIRCI]

 

Schimmels en oömyceten

 

Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley [DEUTTR]

 

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Citrus cristacortis agent [CSCC00]

Citrus exocortis viroid [CEVD00]

Citrus impietratura agent [CSI000]

Citrus leaf blotch virus [CLBV00]

Citrus psorosis vírus [CPSV00]

Citrus tristeza virus (EU-isolaten) [CTV000]

Citrus variegation virus [CVV000]

Hop stunt viroid [HSVD00]

Corylus avellana L.

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Apple mosaic virus [APMV00]

Cydonia oblonga Mill.

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple rubbery wood agent [ARW000]

Apple stem grooving virus [ASGV00]

Apple stem-pitting virus [ASPV00]

Pear bark necrosis agent [PRBN00]

Pear bark split agent [PRBS00]

Pear blister canker viroid ([PBCVD0], perenblaasjeskankerviroïde)

Pear rough bark agent [PRRB00]

Quince yellow blotch agent [ARW000]

Fragaria L.

Bacteriën

 

Xanthomonas fragariae Kennedy & King [XANTFR]

Schimmels en oömyceten

Colletotrichum acutatum Simmonds [COLLAC]

Phytophthora cactorum (Lebert & Cohn) J.Schröter [PHYTCC]

Phytophthora fragariae C.J. Hickman [PHYTFR]

Nematoden

Aphelenchoides besseyi Christie [APLOBE]

Aphelenchoides blastophthorus Franklin [APLOBL]

Aphelenchoides fragariae (Ritzema Bos) Christie [APLOFR]

Aphelenchoides ritzemabosi (Schwartz) Steiner & Buhrer [APLORI]

 

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Arabis mosaic virus [ARMV00]

Raspberry ringspot virus ([RPRSV0], frambozenkringvlekkenvirus)

Strawberry crinkle virus [SCRV00]

Strawberry latent ringspot virus ([SLRSV0], latent aardbeikringvlekkenvirus)

Strawberry mild yellow edge virus [SMYEV0]

Strawberry mottle virus [SMOV00]

Strawberry vein banding virus [SVBV00]

Tomato black ring virus [TBRV00]

Juglans regia L.

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

 

Cherry leaf roll virus ([CLRV00], kersenbladrolvirus)

Malus Mill.

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple dimple fruit viroid [ADFVD0]

Apple flat limb agent [AFL000]

Apple mosaic virus [APMV00]

Apple rubbery wood agent [ARW000]

Apple scar skin viroid [ASSVD0]

Apple star crack agent [APHW00]

Apple stem grooving virus [ASGV00]

Apple stem-pitting virus [ASPV00]

Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider [PHYPMA]

Vruchtafwijkingen: chat fruit ([APCF00], kleinvruchtigheid), green crinkle [APGC00], bumpy fruit van Ben Davis, rough skin ([APRSK0], ruwschilligheid), star crack (appelsterbarst), russet ring ([APLP00] appelkringerigheid), russet wart

Olea europaea L.

Schimmels en oömyceten

Verticillium dahliae Kleb [VERTDA]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Arabis mosaic virus [ARMV00]

Cherry leaf roll virus ([CLRV00], kersenbladrolvirus)

Strawberry latent ringspot virus ([SLRSV0], latent aardbeikringvlekkenvirus)

Prunus dulcis (Miller) Webb

Bacteriën

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. [XANTPR]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple mosaic virus [APMV00]

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider [PHYPPR]

Plum pox virus [PPV000]

Prune dwarf virus ([PDV000], pruimensmalbladvirus)

Prunus necrotic ringspot virus ([PNRSV0], necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)

Prunus armeniaca L.

Bacteriën

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. [XANTPR]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple mosaic virus [APMV00]

Apricot latent virus [ALV000]

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider [PHYPPR]

Plum pox virus [PPV000]

Prune dwarf virus ([PDV000], pruimensmalbladvirus)

Prunus necrotic ringspot virus ([PNRSV0], necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)

Prunus avium L. en Prunus cerasus L.

Bacteriën

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. [XANTPR]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple mosaic virus [APMV00]

Arabis mosaic virus [ARMV00]

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider [PHYPPR] Cherry green ring mottle virus [CGRMV0]

Cherry leaf roll virus ([CLRV00], kersenbladrolvirus)

Cherry mottle leaf virus [CMLV00]

Cherry necrotic rusty mottle virus ([CRNRM0], kersenroestvlekkenvirus)

Little cherry virus 1 en 2 [LCHV10], [LCHV20]

Plum pox virus [PPV000]

Prune dwarf virus ([PDV000], pruimensmalbladvirus)

Prunus necrotic ringspot virus ([PNRSV0], necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)

Raspberry ringspot virus ([RPRSV0], frambozenkringvlekkenvirus)

Strawberry latent ringspot virus ([SLRSV0], latent aardbeikringvlekkenvirus)

Tomato black ring virus [TBRV00]

Prunus domestica L., Prunus salicina Lindley, en andere voor het Plum pox virus vatbare soorten van Prunus L. in het geval van Prunus L.-hybriden

Bacteriën

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. [XANTPR]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple mosaic virus [APMV00]

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider [PHYPPR]

Myrobalan latent ringspot virus [MLRSV0]

Plum pox virus [PPV000]

Prune dwarf virus ([PDV000], pruimensmalbladvirus)

Prunus necrotic ringspot virus ([PNRSV0], necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)

Prunus persica (L.) Batsch

Bacteriën

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. [XANTPR]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple mosaic virus [APMV00]

Apricot latent virus [ALV000]

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider [PHYPPR]

Peach latent mosaic viroid ([PLMVD0], perzikzwakmozaïekviroïde)

Plum pox virus [PPV000]

Prune dwarf virus ([PDV000], pruimensmalbladvirus)

Prunus necrotic ringspot virus ([PNRSV0], necrotische-kringvlekkenvirus van Prunus)

Strawberry latent ringspot virus ([SLRSV0], latent aardbeikringvlekkenvirus)

Pyrus L.

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple chlorotic leaf spot virus [ACLSV0]

Apple rubbery wood agent [ARW000]

Apple stem grooving virus [ASGV00]

Apple stem-pitting virus [ASPV00]

Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider [PHYPPY]

Pear bark necrosis agent [PRBN00]

Pear bark split agent [PRBS00]

Pear blister canker viroid ([PBCVD0], perenblaasjeskankerviroïde)

Pear rough bark agent [PRRB00]

Quince yellow blotch agent [ARW000]

Ribes L.

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Arabis mosaic virus [ARMV00]

Blackcurrant reversion virus ([BRAV00], zwarte-bessenbrandnetelbladvirus)

Cucumber mosaic virus [CMV000]

Gooseberry vein banding associated virus ([GOVB00], kruisbessennerfbandmozaïekvirus)

Raspberry ringspot virus ([RPRSV0], frambozenkringvlekkenvirus)

Strawberry latent ringspot virus ([SLRSV0], latent aardbeikringvlekkenvirus)

Rubus L.

Schimmels en oömyceten

Phytophthora spp. de Bary [1PHYTG]

Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s

Apple mosaic virus [APMV00]

Arabis mosaic virus [ARMV00]

Black raspberry necrosis virus ([BRNV00], zwarteframbozennecrosevirus)

Candidatus Phytoplasma rubi Malembic-Maher et al. [PHYPRU]

Cucumber mosaic virus [CMV000]

Raspberry bushy dwarf virus ([RBDV00], frambozendwerggroeivirus)

 

Raspberry leaf mottle virus [RLMV00, frambozenvlekkerigheidsvirus]

Raspberry ringspot virus ([RPRSV0], frambozenkringvlekkenvirus)

Raspberry vein chlorosis virus ([RVCV00], frambozennerfchlorosevirus)

Raspberry yellow spot [RYS000]

Rubus yellow net virus ([RYNV00], Rubus-geelnerfvirus)

Strawberry latent ringspot virus ([SLRSV0], latent aardbeikringvlekkenvirus)

Tomato black ring virus [TBRV00]

Vaccinium L.

►M2  
Schimmels en oömyceten
Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld [PHYTRA]  ◄
Virussen, viroïden, virusachtige ziekten en fytoplasma’s
Blueberry mosaic associated ophiovirus [BLMAV0]
Blueberry red ringspot virus [BRRV00]
Blueberry scorch virus ([BLSCV0], blauwe-bessenverdorringsvirus)
Blueberry shock virus [BLSHV0]
Blueberry shoestring virus [BSSV00]
Candidatus Phytoplasma asteris Lee et al. [PHYPAS]
Candidatus Phytoplasma pruni [PHYPPN]
Candidatus Phytoplasma solani Quaglino et al. [PHYPSO]
Cranberry false blossom phytoplasma [PHYPFB]




BIJLAGE III

Lijst van gereguleerde niet-quarantaineorganismen waarvan de aanwezigheid in de grond wordt geregeld door artikel 11, leden 1 en 2, artikel 17, leden 1 en 2, en artikel 22, leden 1 en 2



Geslacht of soort

Gereguleerde niet-quarantaineorganismen

Fragaria L.

Nematoden

 

Longidorus attenuatus Hooper [LONGAT]

Longidorus elongatus (de Man) Thorne & Swanger [LONGEL]

Longidorus macrosoma Hooper [LONGMA]

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]

Juglans regia L.

Nematoden

 

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]

Olea europaea L.

Nematoden

 

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]

Pistacia vera L.

Nematoden

 

Xiphinema index Thorne & Allen [XIPHIN]

Prunus avium L. en Prunus cerasus L.

Nematoden

 

Longidorus attenuatus Hooper [LONGAT]

Longidorus elongatus (de Man) Thorne & Swanger [LONGEL]

Longidorus macrosoma Hooper [LONGMA]

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]

Prunus domestica L., Prunus persica (L.) Batsch en Prunus salicina Lindley

Nematoden

Longidorus attenuatus Hooper [LONGAT]

Longidorus elongatus (de Man) Thorne & Swanger [LONGEL]

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]

Ribes L.

Nematoden

 

Longidorus elongatus (de Man) Thorne & Swanger [LONGEL]

Longidorus macrosoma Hooper [LONGMA]

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]

Rubus L.

Nematoden

 

Longidorus attenuatus Hooper [LONGAT]

Longidorus elongatus (de Man) Thorne & Swanger [LONGEL]

Longidorus macrosoma Hooper [LONGMA]

Xiphinema diversicaudatum (Mikoletzky) Thorne [XIPHDI]




BIJLAGE IV

Voorschriften betreffende maatregelen per geslacht of soort en categorie overeenkomstig artikel 10, lid 4, artikel 16, lid 4, artikel 21, lid 4, en artikel 26, lid 2

Het teeltmateriaal moet voldoen aan de eisen betreffende EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen met quarantainestatus voor een beschermd gebied die zijn opgenomen in de krachtens Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde uitvoeringshandelingen, alsook aan de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen.

Daarnaast moet het voldoen aan de volgende eisen per geslacht of soort en categorie in kwestie:

1.    Castanea sativa Mill.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

▼M2

b)    Prebasiscategorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

Indien krachtens Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 ( 2 ) van de Commissie bij afwijking wordt toegestaan dat prebasismateriaal in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden wordt geproduceerd, zijn de volgende voorschriften van toepassing:

i) 

Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr waargenomen.
ii) 

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & in ’t Veld, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen.

c)    Basiscategorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr waargenomen.
ii) 

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen.

d)    Gecertificeerde en CAC-categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde en de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde en de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr waargenomen, of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde en de CAC-categorie die symptomen van Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr vertonen, worden verwijderd, het overblijvende teeltmateriaal en de overblijvende fruitgewassen worden wekelijks geïnspecteerd, en op de productielocatie worden gedurende ten minste drie weken vóór verzending geen symptomen waargenomen.
ii) 

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in “t Veld:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde en de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde en de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen,
of
— 
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde en de CAC-categorie die symptomen vertonen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld op de productielocatie en alle planten binnen een straal van twee meter rond het teeltmateriaal en de fruitgewassen die symptomen vertonen, worden verwijderd en vernietigd, met inbegrip van de aanhangende grond,
alsmede
— 
voor alle planten binnen een straal van tien meter rond het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen, alsmede het resterende teeltmateriaal en de fruitgewassen van de besmette partij:
— 
worden binnen drie maanden na de ontdekking van het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen bij ten minste twee inspecties op geschikte tijdstippen voor de opsporing van het plaagorganisme geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen en worden gedurende die periode van drie maanden geen behandelingen uitgevoerd die symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld onderdrukken, en
— 
worden/wordt na die periode van drie maanden:
— 
op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen, of
— 
een representatief monster van dat teeltmateriaal en van die te verplaatsen fruitgewassen getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld,
alsmede
— 
voor alle andere teeltmateriaal en fruitgewassen op de productielocatie:
— 
worden op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen, of
— 
wordt een representatief monster van dat teeltmateriaal en die te verplaatsen fruitgewassen getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld.

▼M1

2.    Citrus L., Fortunella Swingle en Poncirus Raf.

a)    Prebasiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Elk jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Spiroplasma citri Saglio et al. Drie jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke drie jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten).

Zes jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke zes jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Citrus tristeza virus (EU isolates) en Spiroplasma citri Saglio et al., en, bij twijfel over de aanwezigheid ervan, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

b)    Basiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor Citrus tristeza virus (EU-isolaten), Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley. Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor alle in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Citrus tristeza virus (EU-isolaten), Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley.

Bemonstering en toetsing

In het geval van basismoederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke basismoederplant elke drie jaar bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten). Elke drie jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Spiroplasma citri Saglio et al.

In het geval van basismoederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elk jaar een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten) en Spiroplasma citri Saglio et al. zodat alle moederplanten in een tijdsbestek van twee jaar worden getoetst. In het geval van een positief testresultaat voor Citrus tristeza virus (EU-isolaten) worden alle basismoederplanten op de productielocatie bemonsterd en getoetst. Elke zes jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Citrus tristeza virus (EU-isolaten) en Spiroplasma citri Saglio et al.

c)    Gecertificeerde categorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor Citrus tristeza virus (EU-isolaten), Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley. Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor alle in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Citrus tristeza virus (EU-isolaten), Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley.

Bemonstering en toetsing

In het geval van gecertificeerde moederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vier jaar een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten) zodat alle moederplanten in een tijdsbestek van acht jaar worden getoetst.

In het geval van gecertificeerde moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elk jaar een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten) zodat alle moederplanten in een tijdsbestek van drie jaar worden getoetst. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde plaagorganismen, met uitzondering van Citrus tristeza virus (EU-isolaten), wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, bemonsterd en getoetst.

In het geval van een positief testresultaat voor Citrus tristeza virus (EU-isolaten) worden alle gecertificeerde moederplanten op de productielocatie bemonsterd en getoetst.

d)    Basis- en gecertificeerde categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Citrus tristeza virus (EU-isolaten), Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley, of

ii) 

in het geval van teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie die zijn geteeld in insectenvrije faciliteiten, zijn op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen tijdens het laatste volledige groeiseizoen geen symptomen van Spiroplasma citri Saglio et al. of Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley waargenomen, en het materiaal is steekproefsgewijs bemonsterd en getoetst op Citrus tristeza virus (EU-isolaten) alvorens het in de handel is gebracht, of

iii) 

in het geval van teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie die niet zijn geteeld in insectenvrije faciliteiten, zijn op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen tijdens het laatste volledige groeiseizoen geen symptomen van Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley waargenomen, en een representatief deel van het materiaal is bemonsterd en getoetst op Citrus tristeza virus (EU-isolaten) alvorens het in de handel is gebracht, of

iv) 

in het geval van teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie die niet zijn geteeld in insectenvrije faciliteiten:

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley of Spiroplasma citri Saglio et al. waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en
— 
een representatief deel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie is bemonsterd en getoetst op Citrus tristeza virus (EU-isolaten) alvorens het in de handel is gebracht, en tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie positief gebleken. Dat teeltmateriaal en die fruitgewassen zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd. Teeltmateriaal en fruitgewassen in de onmiddellijke nabijheid zijn steekproefsgewijs bemonsterd en getoetst, en teeltmateriaal en fruitgewassen die positief zijn gebleken, zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

e)    CAC-categorie

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie komen voort uit een geïdentificeerde bron van materiaal die, op basis van visuele inspectie, bemonstering en toetsing, vrij is bevonden van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Indien de geïdentificeerde bron van materiaal in stand is gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke acht jaar een representatief deel van dat materiaal bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten).

Indien de geïdentificeerde bron van materiaal niet in stand is gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke drie jaar een representatief deel van dat materiaal bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Citrus tristeza virus (EU-isolaten).

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Citrus tristeza virus (EU-isolaten), Spiroplasma citri Saglio et al. en Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley, of

ii) 

in het geval van teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie die zijn geteeld in insectenvrije faciliteiten, zijn op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen tijdens het laatste volledige groeiseizoen geen symptomen van Spiroplasma citri Saglio et al. of Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley waargenomen, en het materiaal is steekproefsgewijs bemonsterd en getoetst op Citrus tristeza virus (EU-isolaten) alvorens het in de handel is gebracht, of

iii) 

in het geval van teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie die niet zijn geteeld in insectenvrije faciliteiten, zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie tijdens het laatste volledige groeiseizoen geen symptomen van Spiroplasma citri Saglio et al. of Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley waargenomen, eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief deel van het materiaal is bemonsterd en getoetst op Citrus tristeza virus (EU-isolaten) alvorens het in de handel is gebracht, of

iv) 

in het geval van teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie die niet zijn geteeld in insectenvrije faciliteiten:

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Spiroplasma citri Saglio et al. of Plenodomus tracheiphilus (Petri) Gruyter, Aveskamp & Verkley waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en
— 
een representatief deel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie is bemonsterd en getoetst op Citrus tristeza virus (EU-isolaten) alvorens het in de handel is gebracht, en tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie positief gebleken. Dat teeltmateriaal en die fruitgewassen zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd. Teeltmateriaal en fruitgewassen in de onmiddellijke nabijheid zijn steekproefsgewijs bemonsterd en getoetst, en teeltmateriaal en fruitgewassen die positief zijn gebleken, zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

3.    Corylus avellana L.

Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

4.    Cydonia oblonga Mill.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Tijdens het laatste volledige groeiseizoen wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. Voor alle gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., wordt eenmaal per jaar een visuele inspectie uitgevoerd.

b)    Prebasiscategorie

Bemonstering en toetsing

Vijftien jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke vijftien jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

▼M2 —————

▼M1

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

Elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

Elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen worden gecertificeerde fruitgewassen bemonsterd en getoetst.

e)    Basis- en gecertificeerde categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of

ii) 

het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

f)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of

ii) 

het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

5.    Ficus carica L.

Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

6.    Fragaria L.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt tijdens het groeiseizoen een visuele inspectie uitgevoerd. Het loof van Fragaria L. wordt visueel geïnspecteerd op de aanwezigheid van Phytophthora fragariae C.J. Hickman.

Teeltmateriaal en fruitgewassen die door microvermeerdering zijn verkregen en korter dan drie maanden worden bewaard, hoeven tijdens deze periode slechts eenmaal visueel te worden geïnspecteerd.

b)    Prebasiscategorie

Bemonstering en toetsing

Een jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens eenmaal per groeiseizoen wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van symptomen van Phytophthora fragariae C.J. Hickman op het loof wordt een representatief monster van de wortels bemonsterd en getoetst. Indien de symptomen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus bij visuele inspectie onduidelijk zijn, vinden bemonstering en toetsing plaats. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Arabis mosaic virus, Phytophthora fragariae C.J. Hickman, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus, vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 
— 
Phytophthora fragariae C.J. Hickman
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Phytophthora fragariae C.J. Hickman, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het loof van teeltmateriaal en fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora fragariae C.J. Hickman waargenomen, en eventueel besmet teeltmateriaal en eventuele besmette fruitgewassen en planten binnen een straal van ten minste 5 m rondom zijn gemerkt, uitgesloten van rooien en het in de handel brengen, en vernietigd nadat het niet-besmette teeltmateriaal en de niet-besmette fruitgewassen zijn gerooid;
— 
Xanthomonas fragariae Kennedy & King
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Xanthomonas fragariae Kennedy & King, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Xanthomonas fragariae Kennedy & King waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
ii) 
— 
Phytophthora fragariae C.J. Hickman
— 
tussen de diagnose van Phytophthora fragariae C.J. Hickman en de volgende aanplanting is er een rusttijd van ten minste tien jaar waarbinnen het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen niet worden geteeld, of
— 
de ziektegeschiedenis van de gewassen en de bodem van de productielocatie worden geregistreerd;
— 
Xanthomonas fragariae Kennedy & King
— 
tussen de diagnose van Xanthomonas fragariae Kennedy & King en de volgende aanplanting is er een rusttijd van ten minste één jaar waarbinnen het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen niet worden geteeld;
iii) 

voorschriften voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Xanthomonas fragariae Kennedy & King en Phytophthora fragariae C.J. Hickman en van gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virussen zijn:

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie die symptomen vertonen van elk van de volgende gereguleerde niet-quarantaineorganismen niet meer dan:
— 
0,05 % in het geval van Aphelenchoides besseyi;
— 
0,1 % in het geval van Strawberry multiplier disease phytoplasma;
— 
0,2 % in het geval van:
Candidatus Phytoplasma asteris Lee et al.;
Candidatus Phytoplasma pruni;
Candidatus Phytoplasma solani Quaglino et al.;
Verticillium albo-atrum Reinke & Berthold;
Verticillium dahliae Kleb;
— 
0,5 % in het geval van:
Chaetosiphon fragaefolii Cockerell;
Ditylenchus dipsaci (Kuehn) Filipjev;
Meloidogyne hapla Chitwood;
Podosphaera aphanis (Wallroth) Braun & Takamatsu;
— 
1 % in het geval van Pratylenchus vulnus Allen & Jensen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd; en
— 
in het geval van een positief testresultaat voor teeltmateriaal en fruitgewassen van de basiscategorie die symptomen vertonen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus worden het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
iv) 

voorschriften voor alle virussen:

tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 1 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie symptomen van alle in de bijlagen I en II vermelde virussen waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van symptomen van Phytophthora fragariae C.J. Hickman op het loof wordt een representatief monster van de wortels bemonsterd en getoetst. Indien de symptomen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus bij visuele inspectie onduidelijk zijn, vinden bemonstering en toetsing plaats. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Arabis mosaic virus, Phytophthora fragariae C.J. Hickman, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus, vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 
— 
Phytophthora fragariae C.J. Hickman
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Phytophthora fragariae C.J. Hickman, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het loof van teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora fragariae C.J. Hickman waargenomen, en eventueel besmet teeltmateriaal en eventuele besmette fruitgewassen en planten binnen een straal van ten minste 5 m rondom zijn gemerkt, uitgesloten van het rooien en het in de handel brengen, en vernietigd nadat de niet-besmette planten zijn gerooid;
— 
Xanthomonas fragariae Kennedy & King
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Xanthomonas fragariae Kennedy & King, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Xanthomonas fragariae Kennedy & King waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
ii) 
— 
Phytophthora fragariae C.J. Hickman
— 
tussen de diagnose van Phytophthora fragariae C.J. Hickman en de volgende aanplanting is er een rusttijd van ten minste tien jaar waarbinnen het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen niet worden geteeld, of
— 
de ziektegeschiedenis van de gewassen en de bodem van de productielocatie worden geregistreerd;
— 
Xanthomonas fragariae Kennedy & King
— 
tussen de diagnose van Xanthomonas fragariae Kennedy & King en de volgende aanplanting is er een rusttijd van ten minste één jaar waarbinnen het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen niet worden geteeld;
iii) 

voorschriften voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Xanthomonas fragariae Kennedy & King en Phytophthora fragariae C.J. Hickman en van gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virussen zijn:

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie die symptomen vertonen van elk van de volgende gereguleerde niet-quarantaineorganismen niet meer dan:
— 
0,1 % in het geval van Phytonemus pallidus Banks;
— 
0,5 % in het geval van:
Aphelenchoides besseyi Christie;
Strawberry multiplier disease phytoplasma;
— 
1 % in het geval van:
Aphelenchoides fragariae (Ritzema Bos) Christie;
Candidatus Phlomobacter fragariae Zreik, Bové & Garnier;
Candidatus Phytoplasma asteris Lee et al.;

▼M2 —————

▼M1

Candidatus Phytoplasma fragariae Valiunas, Staniulis & Davis;
Candidatus Phytoplasma pruni;
Candidatus Phytoplasma solani Quaglino et al.;
Chaetosiphon fragaefolii Cockerell;
Clover phyllody phytoplasma;
Ditylenchus dipsaci (Kuehn) Filipjev;
Meloidogyne hapla Chitwood;
Podosphaera aphanis (Wallroth) Braun & Takamatsu;
Pratylenchus vulnus Allen & Jensen;
Rhizoctonia fragariae Hussain & W.E.McKeen;
— 
2 % in het geval van:
Verticillium albo-atrum Reinke & Berthold;
Verticillium dahliae Kleb; en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd, en
— 
in het geval van een positief testresultaat voor teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie die symptomen vertonen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus worden het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
iv) 

voorschriften voor alle virussen:

tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van alle in de bijlagen I en II vermelde virussen waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

e)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van symptomen van Phytophthora fragariae C.J. Hickman op het loof wordt een representatief monster van de wortels bemonsterd en getoetst. Indien de symptomen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus bij visuele inspectie onduidelijk zijn, vinden bemonstering en toetsing plaats. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Arabis mosaic virus, Phytophthora fragariae C.J. Hickman, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus, vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 
— 
Phytophthora fragariae C.J. Hickman
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Phytophthora fragariae C.J. Hickman, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het loof van teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora fragariae C.J. Hickman waargenomen, en eventueel besmet teeltmateriaal en eventuele besmette fruitgewassen en planten binnen een straal van ten minste 5 m rondom zijn gemerkt, uitgesloten van rooien en het in de handel brengen, en vernietigd nadat het niet-besmette teeltmateriaal en de niet-besmette fruitgewassen zijn gerooid;
— 
Xanthomonas fragariae Kennedy & King
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Xanthomonas fragariae Kennedy & King, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Xanthomonas fragariae Kennedy & King waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 5 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Xanthomonas fragariae Kennedy & King waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
ii) 

voorschriften voor virussen:

in het geval van een positief testresultaat voor teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie die symptomen vertonen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry crinkle virus, Strawberry latent ringspot virus, Strawberry mild yellow edge virus, Strawberry vein banding virus en Tomato black ring virus worden het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

7.    Juglans regia L.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

b)    Prebasiscategorie

Bemonstering en toetsing

Een jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elk jaar wordt elke bloeiende prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

Elk jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

Elke drie jaar wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen worden gecertificeerde fruitgewassen bemonsterd en getoetst.

e)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

8.    Malus Mill.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

b)    Prebasiscategorie

Bemonstering en toetsing

Vijftien jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke vijftien jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

Indien krachtens Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie bij afwijking wordt toegestaan dat prebasismateriaal in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden wordt geproduceerd, zijn de volgende voorschriften van toepassing met betrekking tot Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider en Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.:

i) 

Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van basismoederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vijftien jaar een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider.

In het geval van basismoederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke drie jaar een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider; elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider en van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

▼M2

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider waargenomen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie worden tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en het teeltmateriaal en de fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten worden onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

▼M1

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van gecertificeerde moederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vijftien jaar een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider.

In het geval van gecertificeerde moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vijf jaar een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider; elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider en van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen worden gecertificeerde fruitgewassen bemonsterd en getoetst.

▼M2

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider waargenomen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen worden op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider waargenomen, dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en de eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief monster van het/de resterende symptoomvrij(e) teeltmateriaal en fruitgewassen in de partijen waarin het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen zijn aangetroffen, is getoetst en vrij bevonden van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider;
ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie worden tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en het teeltmateriaal en de fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten worden onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

▼M2 —————

▼M1

f)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider waargenomen, eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief monster van het resterende teeltmateriaal en de resterende fruitgewassen zonder symptomen in de partijen waarin het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen zijn aangetroffen, is getoetst en vrij bevonden van Candidatus Phytoplasma mali Seemüller & Schneider;
ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

9.    Olea europaea L.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

b)    Prebasiscategorie

Bemonstering en toetsing

Tien jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke tien jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

Een dusdanig representatief deel van de basismoederplanten wordt bemonsterd zodat alle planten in een tijdsbestek van dertig jaar worden getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van moederplanten die voor de productie van zaad worden gebruikt (hierna „zaadmoederplanten” genoemd), wordt een dusdanig representatief deel van die zaadmoederplanten bemonsterd zodat alle planten in een tijdsbestek van veertig jaar worden getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde plaagorganismen. In geval van andere moederplanten dan zaadmoederplanten wordt een dusdanig representatief deel van die moederplanten bemonsterd zodat alle planten in een tijdsbestek van dertig jaar worden getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde plaagorganismen.

e)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

10.    Pistacia vera L.

Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

11.    Prunus armeniaca L., Prunus avium L., Prunus cerasifera Ehrh., Prunus cerasus L., Prunus domestica L., Prunus dulcis (Miller) Webb, Prunus persica (L.) Batsch en Prunus salicina Lindley

a)    Prebasiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Plum pox virus, Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. en Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie (Prunus persica (L.) Batsch en Prunus salicina Lindley). Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd voor alle in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Plum pox virus, Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. en Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie.

Bemonstering en toetsing

Teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie van Prunus armeniaca L., Prunus avium L., Prunus cerasus L., Prunus domestica L., en Prunus dulcis (Miller) Webb zijn afkomstig van moederplanten die in het voorgaande groeiseizoen zijn getoetst en vrij bevonden van Plum pox virus.

Prebasisonderstammen van Prunus cerasifera Ehrh. en Prunus domestica L. zijn afkomstig van moederplanten die in het voorgaande groeiseizoen zijn getoetst en vrij bevonden van Plum pox virus. Prebasisonderstammen van Prunus cerasifera Ehrh. en Prunus domestica L. zijn afkomstig van moederplanten die binnen de vijf voorgaande groeiseizoenen zijn getoetst en vrij bevonden van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider.

Een jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elk jaar wordt elke bloeiende prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op Prune dwarf virus en Prunus necrotic ringspot virus. In het geval van Prunus persica wordt elke bloeiende prebasismoederplant een jaar na aanvaarding als prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op Peach latent mosaic viroid. Elke boom die specifiek voor bestuiving is geplant en, in voorkomend geval, de belangrijkste bestuivende bomen in de omgeving worden bemonsterd en getoetst op Prune dwarf virus en Prunus necrotic ringspot virus.

Vijf jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke vijf jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider en Plum pox virus. Tien jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke tien jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Prune dwarf virus, Plum pox virus en Prunus necrotic ringspot virus, die voor de soort relevant zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid ervan, wordt elke prebasismoederplant getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen. Een representatief deel van de prebasismoederplanten wordt bemonsterd en getoetst bij twijfel over de aanwezigheid van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

Indien krachtens Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie bij afwijking wordt toegestaan dat prebasismateriaal in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden wordt geproduceerd, zijn de volgende voorschriften van toepassing met betrekking tot Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Plum pox virus, Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. en Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie:

i) 

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie worden geïsoleerd van andere waardplanten. De isolatieafstand van de productielocatie is afhankelijk van de regionale omstandigheden, het type teeltmateriaal, de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider in het desbetreffende gebied en de relevante risico’s zoals op basis van inspecties door de bevoegde autoriteiten vastgesteld;
ii) 

Plum pox virus

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Plum pox virus, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Plum pox virus waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie worden geïsoleerd van andere waardplanten. De isolatieafstand van de productielocatie is afhankelijk van de regionale omstandigheden, het type teeltmateriaal, de aanwezigheid van Plum pox virus in het desbetreffende gebied en de relevante risico’s zoals op basis van inspecties door de bevoegde autoriteiten vastgesteld;
iii) 

Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
iv) 

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al., of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

b)    Basis-, gecertificeerde en CAC-categorie

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

i) 

Moederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten

Elke drie jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Prune dwarf virus, Prunus necrotic ringspot virus en Plum pox virus. Elke tien jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider.

ii) 

Moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten

Elk jaar wordt een dusdanig representatief deel van de basismoederplanten, met uitzondering van de planten die bestemd zijn voor de productie van onderstammen, bemonsterd en op Plum pox virus getoetst zodat alle planten in een tijdsbestek van tien jaar worden getoetst.

Elk jaar moet een representatief deel van de basismoederplanten die bestemd zijn voor de productie van onderstammen worden bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Plum pox virus en vrij worden bevonden van dat gereguleerd niet-quarantaineorganisme. Een representatief deel van de basismoederplanten van Prunus domestica L. die bestemd zijn voor de productie van onderstammen moet in de vijf voorgaande groeiseizoenen zijn bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider en vrij zijn bevonden van dat gereguleerd niet-quarantaineorganisme.

Een representatief deel van de basismoederplanten wordt bemonsterd en getoetst bij twijfel over de aanwezigheid van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. Elke tien jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Prune dwarf virus, Prunus necrotic ringspot virus en Plum pox virus, en, bij twijfel over de aanwezigheid ervan, getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

— 
Bloeiende moederplanten
Elk jaar wordt een representatief deel van de bloeiende basismoederplanten bemonsterd en op Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Prune dwarf virus en Prunus necrotic ringspot virus getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten.
In het geval van Prunus persica (L.) Batsch wordt elk jaar een representatief deel van de bloeiende basismoederplanten bemonsterd en op Peach latent mosaic viroid getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten. Een representatief deel van de specifiek voor bestuiving geplante bomen en, in voorkomend geval, de belangrijkste bestuivende bomen in de omgeving worden bemonsterd en op Prunus necrotic ringspot virus getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten.
— 
Niet-bloeiende moederplanten
Elke drie jaar wordt een representatief deel van de niet-bloeiende moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten bemonsterd en op de aanwezigheid van Prune dwarf virus, Prunus necrotic ringspot virus en Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten.

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

i) 

Moederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten

Elke vijf jaar wordt een dusdanig representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en op de aanwezigheid van Prune dwarf virus, Prunus necrotic ringspot virus en Plum pox virus getoetst zodat alle planten in een tijdsbestek van vijftien jaar worden getoetst. Elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider.

ii) 

Moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten

Elke drie jaar wordt een dusdanig representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en op Plum pox virus getoetst zodat alle planten in een tijdsbestek van vijftien jaar worden getoetst.

Elk jaar moet een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten die bestemd zijn voor de productie van onderstammen worden bemonsterd en op de aanwezigheid van Plum pox virus worden getoetst en vrij zijn bevonden van dat gereguleerd niet-quarantaineorganisme. Een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten van Prunus cerasifera Ehrh. en Prunus domestica L. die bestemd zijn voor de productie van onderstammen zijn in de vijf voorgaande groeiseizoenen bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider en vrij bevonden van dat gereguleerd niet-quarantaineorganisme.

Een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten wordt bemonsterd en getoetst bij twijfel over de aanwezigheid van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. Elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Prune dwarf virus, Prunus necrotic ringspot virus en Plum pox virus, en, bij twijfel over de aanwezigheid ervan, getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

— 
Bloeiende moederplanten
Elk jaar wordt een representatief deel van de bloeiende gecertificeerde moederplanten bemonsterd en op Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, Prune dwarf virus en Prunus necrotic ringspot virus getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten. In het geval van Prunus persica (L.) Batsch wordt elk jaar een representatief deel van de bloeiende gecertificeerde moederplanten bemonsterd en op Peach latent mosaic viroid getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten. Een representatief deel van de specifiek voor bestuiving geplante bomen en, in voorkomend geval, de belangrijkste bestuivende bomen in de omgeving worden bemonsterd en op Prunus necrotic ringspot virus getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten.
— 
Niet-bloeiende moederplanten
Elke drie jaar wordt een representatief deel van de niet-bloeiende gecertificeerde moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten bemonsterd en op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum, Prune dwarf virus en Prunus necrotic ringspot virus getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten.

e)    Basis- en gecertificeerde categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 1 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider waargenomen, dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief monster van het resterende teeltmateriaal en de resterende fruitgewassen zonder symptomen in de partijen waarin de planten met symptomen zijn aangetroffen, is getoetst en vrij bevonden van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider;
ii) 

Plum pox virus

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Plum pox virus, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Plum pox virus waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 1 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Plum pox virus waargenomen, dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief monster van het resterende teeltmateriaal en de resterende fruitgewassen zonder symptomen in de partijen waarin de planten met symptomen zijn aangetroffen, is getoetst en vrij bevonden van Plum pox virus;
iii) 

Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
iv) 

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al., of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

f)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

Teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie komen voort uit een geïdentificeerde bron van materiaal waarvan een representatief deel binnen de drie voorgaande groeiseizoenen is bemonsterd en getoetst en vrij bevonden van Plum pox virus.

CAC-onderstammen van Prunus cerasifera Ehrh. en Prunus domestica L. komen voort uit een geïdentificeerde bron van materiaal waarvan een representatief deel binnen de vijf voorgaande jaren is bemonsterd en getoetst en vrij bevonden van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider en Plum pox virus.

Bij twijfel over de aanwezigheid van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. wordt een representatief deel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie bemonsterd en getoetst.

Een representatief deel van de CAC-fruitgewassen die bij visuele inspectie geen symptomen van Plum pox virus vertonen, wordt bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten wat de aanwezigheid van dat gereguleerd niet-quarantaineorganisme betreft en in het geval van symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid.

Indien bij visuele inspectie op de productielocatie teeltmateriaal en fruitgewassen worden aangetroffen van de CAC-categorie die symptomen vertonen van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider wordt een representatief deel van het resterende teeltmateriaal en de resterende fruitgewassen van de CAC-categorie zonder symptomen in de partijen waarin het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen zijn aangetroffen, bemonsterd en getoetst met het oog op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider.

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider en Plum pox virus vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 1 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider waargenomen, dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief monster van het resterende teeltmateriaal en de resterende fruitgewassen zonder symptomen in de partijen waarin het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen zijn aangetroffen, is getoetst en vrij bevonden van Candidatus Phytoplasma prunorum Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie en Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
ii) 

Plum pox virus

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Plum pox virus, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Plum pox virus waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 1 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Plum pox virus waargenomen, dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, en een representatief monster van het resterende teeltmateriaal en de resterende fruitgewassen zonder symptomen in de partijen waarin het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen zijn aangetroffen, is getoetst en vrij bevonden van Plum pox virus;
iii) 

Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Pseudomonas syringae pv. persicae (Prunier, Luisetti &. Gardan) Young, Dye & Wilkie waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd;
iv) 

Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al., of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. waargenomen, en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 2 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie symptomen van Xanthomonas arboricola pv. pruni (Smith) Vauterin et al. waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

12.    Pyrus L.

a)    Alle categorieën

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

b)    Prebasiscategorie

Bemonstering en toetsing

Vijftien jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke vijftien jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

Indien krachtens Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie bij afwijking wordt toegestaan dat prebasismateriaal in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden wordt geproduceerd, zijn de volgende voorschriften van toepassing met betrekking tot Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider en Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.:

i) 

Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider

▼M2

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens de laatste drie groeiseizoenen worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider waargenomen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd,

▼M1

ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de prebasiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de prebasiscategorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

c)    Basiscategorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van basismoederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vijftien jaar een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van CandidatusPhytoplasma pyri Seemüller & Schneider.

In het geval van basismoederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke drie jaar een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider; elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de basismoederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider en van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

d)    Gecertificeerde categorie

Bemonstering en toetsing

In het geval van gecertificeerde moederplanten die in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vijftien jaar een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider.

In het geval van gecertificeerde moederplanten die niet in stand zijn gehouden in insectenvrije faciliteiten, wordt elke vijf jaar een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider; elke vijftien jaar wordt een representatief deel van de gecertificeerde moederplanten bemonsterd en getoetst op basis van een beoordeling van het risico op besmetting van die planten met het oog op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider en van de gereguleerde niet-quarantaineorganismen die geen virusachtige ziekten of viroïden zijn, en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen worden gecertificeerde fruitgewassen bemonsterd en getoetst.

e)    Basis- en gecertificeerde categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider

▼M2

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider waargenomen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie en alle planten in de onmiddellijke nabijheid die bij visuele inspecties in de laatste drie groeiseizoenen symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider vertoonden, worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd;

▼M1

ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basis- en de gecertificeerde categorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

f)    CAC-categorie

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider

▼M2

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider waargenomen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd, of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie en alle planten in de onmiddellijke nabijheid die bij visuele inspecties in de laatste drie groeiseizoenen symptomen van Candidatus Phytoplasma pyri Seemüller & Schneider vertoonden, worden verwijderd en onmiddellijk vernietigd;

▼M1

ii) 

Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al., of
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie zijn tijdens het laatste volledige groeiseizoen geïnspecteerd, en teeltmateriaal en fruitgewassen die symptomen van Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. vertonen en eventuele omringende waardplanten zijn onmiddellijk verwijderd en vernietigd.

13.    Ribes L.

a)    Prebasiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Vier jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke vier jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

b)    Basis-, gecertificeerde en CAC-categorie

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van de in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

c)    Basiscategorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

Tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie die symptomen vertonen van Aphelenchoides ritzemabosi (Schwartz) Steiner & Buhrer niet meer dan 0,05 % en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd.

d)    Gecertificeerde categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

Tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie die symptomen vertonen van Aphelenchoides ritzemabosi (Schwartz) Steiner & Buhrer niet meer dan 0,5 % en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd.

14.    Rubus L.

a)    Prebasiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Twee jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke twee jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

b)    Basiscategorie

Visuele inspectie

Wanneer teeltmateriaal en fruitgewassen in het veld of in potten worden gekweekt, wordt tweemaal per jaar een visuele inspectie uitgevoerd.

Teeltmateriaal en fruitgewassen die door microvermeerdering zijn verkregen en korter dan drie maanden worden bewaard, hoeven tijdens deze periode slechts eenmaal visueel te worden geïnspecteerd.

Bemonstering en toetsing

Indien de symptomen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus bij visuele inspectie onduidelijk zijn, vinden bemonstering en toetsing plaats. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus, vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

In het geval van een positief testresultaat voor teeltmateriaal en fruitgewassen van de basiscategorie die symptomen vertonen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus of Tomato black ring virus worden het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen verwijderd en onmiddellijk vernietigd;

ii) 

voorschriften voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen met uitzondering van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus:

tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie die symptomen vertonen van elk van de volgende gereguleerde niet-quarantaineorganismen niet meer dan:

— 
0,1 % in het geval van:
Agrobacterium spp. Conn.,
Rhodococcus fascians Tilford, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd, en
iii) 

voorschriften voor alle virussen:

tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 0,25 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie symptomen van alle in de bijlagen I en II vermelde virussen waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

c)    Gecertificeerde categorie

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Indien de symptomen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus bij visuele inspectie onduidelijk zijn, vinden bemonstering en toetsing plaats. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus, vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

In het geval van een positief testresultaat voor teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie die symptomen vertonen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus of Tomato black ring virus worden het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen verwijderd en onmiddellijk vernietigd;

ii) 

voorschriften voor gereguleerde niet-quarantaineorganismen met uitzondering van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus:

tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie die symptomen vertonen van elk van de volgende gereguleerde niet-quarantaineorganismen niet meer dan:

— 
0,5 % in het geval van Resseliella theobaldi Barnes;
— 
1 % in het geval van:
Agrobacterium spp. Conn.,
Rhodococcus fascians Tilford, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd,
iii) 

voorschriften voor alle virussen:

tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op niet meer dan 0,5 % van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie symptomen van alle in de bijlagen I en II vermelde virussen waargenomen, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele symptomatische planten in de onmiddellijke nabijheid zijn verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

d)    CAC-categorie

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Indien de symptomen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus bij visuele inspectie onduidelijk zijn, vinden bemonstering en toetsing plaats. Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen, met uitzondering van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus en Tomato black ring virus, vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

In het geval van een positief testresultaat voor teeltmateriaal en fruitgewassen van de CAC-categorie die symptomen vertonen van Arabis mosaic virus, Raspberry ringspot virus, Strawberry latent ringspot virus of Tomato black ring virus worden het desbetreffende teeltmateriaal en de desbetreffende fruitgewassen verwijderd en onmiddellijk vernietigd.

15.    Vaccinium L.

a)    Prebasiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Vijf jaar na aanvaarding als prebasismoederplant en vervolgens elke vijf jaar wordt elke prebasismoederplant bemonsterd en getoetst op de aanwezigheid van de in bijlage II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen en, bij twijfel over de aanwezigheid, op de in bijlage I vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen.

b)    Basiscategorie

Visuele inspectie

Tweemaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op de productielocatie geen symptomen van Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) waargenomen;
ii) 

Diaporthe vaccinii Shear

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Diaporthe vaccinii Shear, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op de productielocatie geen symptomen van Diaporthe vaccinii Shear waargenomen;
iii) 

Exobasidium vaccinii (Fuckel) Woronin en Godronia cassandrae (anamorph Topospora myrtilli) Peck

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie die symptomen vertonen van elk van de volgende gereguleerde niet-quarantaineorganismen niet meer dan:
— 
0,1 % in het geval van Godronia cassandrae (anamorph Topospora myrtilli) Peck,
— 
0,5 % in het geval van Exobasidium vaccinii (Fuckel) Woronin, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd.

▼M2

iv) 

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in “t Veld

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de basiscategorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen.

▼M1

c)    Gecertificeerde en CAC-categorie

Visuele inspectie

Eenmaal per jaar wordt een visuele inspectie uitgevoerd.

Bemonstering en toetsing

Bij twijfel over de aanwezigheid van in de bijlagen I en II vermelde gereguleerde niet-quarantaineorganismen vinden bemonstering en toetsing plaats.

d)    Gecertificeerde categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

i) 

Diaporthe vaccinii Shear

— 
teeltmateriaal en fruitgewassen van de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden waarvan bekend is dat zij vrij zijn van Diaporthe vaccinii Shear, of
— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen zijn op de productielocatie geen symptomen van Diaporthe vaccinii Shear waargenomen;
ii) 

Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn, Exobasidium vaccinii (Fuckel) Woronin en Godronia cassandrae (anamorph Topospora myrtilli) Peck

— 
tijdens het laatste volledige groeiseizoen bedraagt het aandeel van het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie die symptomen vertonen van elk van de volgende gereguleerde niet-quarantaineorganismen niet meer dan:
— 
0,5 % in het geval van:
Agrobacterium tumefaciens (Smith & Townsend) Conn,
Godronia cassandrae (anamorph Topospora myrtilli) Peck,
— 
1 % in het geval van Exobasidium vaccinii (Fuckel) Woronin, en dat teeltmateriaal en die fruitgewassen en eventuele omringende waardplanten zijn verwijderd en vernietigd..

▼M2

iii) 

Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld:

— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen;
of
— 
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de gecertificeerde categorie die symptomen vertonen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld op de productielocatie en alle planten binnen een straal van twee meter rond het teeltmateriaal en de fruitgewassen die symptomen vertonen, worden verwijderd en vernietigd, met inbegrip van de aanhangende grond,
alsmede
— 
voor alle planten binnen een straal van tien meter rond het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen, alsmede het resterende teeltmateriaal en de fruitgewassen van de besmette partij:
— 
worden binnen drie maanden na de ontdekking van het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen bij ten minste twee inspecties op geschikte tijdstippen voor de opsporing van het plaagorganisme geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen en gedurende die periode van drie maanden worden geen behandelingen uitgevoerd die symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld onderdrukken, en
— 
worden/wordt na die periode van drie maanden:
— 
op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen, of
— 
een representatief monster van dat teeltmateriaal en die te verplaatsen fruitgewassen getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld,
alsmede
— 
— 
voor alle andere teeltmateriaal en fruitgewassen op de productielocatie:
— 
worden op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen, of
— 
wordt een representatief monster van dat teeltmateriaal en die te verplaatsen fruitgewassen getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld.

e)    CAC-categorie

Voorschriften betreffende productielocaties, productieplaatsen of gebieden

— 
Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld:
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie worden geproduceerd in gebieden die door de bevoegde autoriteit overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen vrij zijn bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld, of
— 
tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus worden op het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen,
of
— 
— 
het teeltmateriaal en de fruitgewassen van de CAC-categorie die symptomen vertonen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld op de productielocatie en alle planten binnen een straal van twee meter rond het teeltmateriaal en de fruitgewassen die symptomen vertonen, worden verwijderd en vernietigd, met inbegrip van de aanhangende grond, en
— 
voor alle planten binnen een straal van tien meter rond het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen, alsmede het resterende teeltmateriaal en de fruitgewassen van de besmette partij:
— 
worden binnen drie maanden na de ontdekking van het teeltmateriaal en de fruitgewassen met symptomen op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen bij ten minste twee inspecties op geschikte tijdstippen voor de opsporing van het plaagorganisme geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen en worden gedurende die periode van drie maanden geen behandelingen uitgevoerd die symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld onderdrukken, en worden/wordt na die periode van drie maanden:
— 
op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen, of
— 
een representatief monster van dat teeltmateriaal en die te verplaatsen fruitgewassen getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld,
alsmede
— 
voor alle andere teeltmateriaal en fruitgewassen op de productielocatie:
— 
worden op dat teeltmateriaal en die fruitgewassen op de productielocatie geen symptomen van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld waargenomen, of
— 
wordt een representatief monster van dat teeltmateriaal en die te verplaatsen fruitgewassen getest en vrij bevonden van Phytophthora ramorum (EU-isolaten) Werres, De Cock & Man in ’t Veld.

▼B




BIJLAGE V

Het toegestane maximumaantal generaties in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden en de toegestane maximumlevensduur van basismoederplanten per geslacht of soort zoals vastgelegd in artikel 19, lid 1

Castanea sativa Mill.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), een onderstam is, mag deze maximaal drie generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een onderstam deel uitmaakt van een basismoederplant, is deze onderstam basismateriaal van de eerste generatie.

Citrus L., Fortunella Swingle en Poncirus Raf.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal één generatie worden vermenigvuldigd.

Indien een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), een onderstam is, mag deze maximaal drie generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een onderstam deel uitmaakt van een basismoederplant, is deze onderstam basismateriaal van de eerste generatie.

Corylus avellana L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Cydonia oblonga Mill., Malus Mill., Pyrus L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), een onderstam is, mag deze maximaal drie generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een onderstam deel uitmaakt van een basismoederplant, is deze onderstam basismateriaal van de eerste generatie.

Ficus carica L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag voor maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Fragaria L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal vijf generaties worden vermenigvuldigd.

Juglans regia L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Olea europaea L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal één generatie worden vermenigvuldigd.

▼M2

Prunus armeniaca L., Prunus domestica L., Prunus dulcis (Mill.) D. A. Webb, Prunus persica (L.) Batsch en Prunus salicina Lindl.

▼B

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), een onderstam is, mag deze maximaal drie generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een onderstam deel uitmaakt van een basismoederplant, is deze onderstam basismateriaal van de eerste generatie.

Prunus avium en P. cerasus

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), een onderstam is, mag deze maximaal drie generaties worden vermenigvuldigd.

Indien een onderstam deel uitmaakt van een basismoederplant, is deze onderstam basismateriaal van de eerste generatie.

Ribes L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal drie generaties worden vermenigvuldigd. Moederplanten mogen maximaal zes jaar als moederplanten in stand worden gehouden.

Rubus L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd. Moederplanten van elke generatie mogen maximaal vier jaar als moederplanten in stand worden gehouden.

Vaccinium L.

Basiscategorie

Een basismoederplant in de zin van artikel 15, lid 2, onder a), mag maximaal twee generaties worden vermenigvuldigd.



( 1 ) Uitvoeringsrichtlijn 2014/97/EU van de Commissie van 15 oktober 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2008/90/EG van de Raad betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (Zie blz. 16 van dit Publicatieblad).

( 2 ) Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/925 van de Commissie van 29 mei 2017 tot verlening van tijdelijke toestemming aan bepaalde lidstaten voor de certificering van in het veld onder niet-insectenvrije omstandigheden geproduceerd prebasismateriaal van bepaalde soorten fruitgewassen en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/167 (PB L 140 van 31.5.2017, blz. 7)

Top