Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62024CJ0120

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 13 maart 2025.
„Unigames” UAB tegen Lošimų priežiūros tarnyba prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos.
Verzoek van de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij – Richtlijn (EU) 2015/1535 – Artikel 1, lid 1, onder e) en f) – Begrippen ‚technisch voorschrift’ en ‚regel betreffende diensten’ – Nationale regeling die het verbiedt deelname aan kansspelen, met inbegrip van spelen op afstand, aan te moedigen – Artikel 5, lid 1 – Verplichting tot mededeling aan de Europese Commissie – Wijziging van deze regeling waarbij het toepassingsgebied van het verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen wordt uitgebreid – Geen mededeling – Gevolgen.
Zaak C-120/24.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2025:174

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

13 maart 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij – Richtlijn (EU) 2015/1535 – Artikel 1, lid 1, onder e) en f) – Begrippen ‚technisch voorschrift’ en ‚regel betreffende diensten’ – Nationale regeling die het verbiedt deelname aan kansspelen, met inbegrip van spelen op afstand, aan te moedigen – Artikel 5, lid 1 – Verplichting tot mededeling aan de Europese Commissie – Wijziging van deze regeling waarbij het toepassingsgebied van het verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen wordt uitgebreid – Geen mededeling – Gevolgen ”

In zaak C‑120/24,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen) bij beslissing van 14 februari 2024, ingekomen bij het Hof op 15 februari 2024, in de procedure

„Unigames” UAB

tegen

Lošimų priežiūros tarnyba prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. L. Arastey Sahún (rapporteur), kamerpresident, D. Gratsias, E. Regan, J. Passer en B. Smulders, rechters,

advocaat-generaal: N. Emiliou,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

„Unigames” UAB, vertegenwoordigd door M. Rindinas, advokatas,

–        de Litouwse regering, vertegenwoordigd door S. Grigonis en V. Kazlauskaitė-Švenčionienė als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door S. Fiorentino als gemachtigde, bijgestaan door F. Meloncelli, avvocato dello Stato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Escobar Gómez en J. Jokubauskaitė als gemachtigden,

–        gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 1, onder f) en artikel 5, lid 1, van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen „Unigames” UAB en de Lošimų priežiūros tarnyba prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos (toezichthoudende autoriteit voor kansspelen onder het ministerie van Financiën van de Republiek Litouwen) (hierna: „toezichthouder”) betreffende een besluit van de directeur van de toezichthouder waarbij werd vastgesteld dat Unigames het verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen had overtreden en haar een boete werd opgelegd.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2015/1535 luidt:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

b)      ‚dienst’: elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht.

Voor de toepassing van deze definitie wordt verstaan onder:

i)      ‚op afstand’: een dienst die wordt geleverd zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn,

ii)      ‚langs elektronische weg’: een dienst die wordt verzonden en ontvangen via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, en die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen,

iii)      ‚op individueel verzoek van een afnemer van diensten’: een dienst die op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

Een indicatieve lijst van niet onder deze definitie vallende diensten staat in bijlage I;

[...]

e)      ‚regel betreffende diensten’: een algemene eis betreffende de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in punt b), met name bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten, met uitzondering van regels die niet specifiek betrekking hebben op de in datzelfde punt gedefinieerde diensten.

Voor de toepassing van deze definitie:

i)      wordt een regel geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij wanneer die regel, gezien de motivering en de tekst van het dispositief, in zijn totaliteit of in enkele specifieke bepalingen ervan specifiek tot doel heeft die diensten uitdrukkelijk en gericht te reglementeren,

ii)      wordt een regel niet geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij indien [die regel] slechts impliciet of incidenteel op die diensten van toepassing is;

f)      ‚technisch voorschrift’: een technische specificatie of andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling, de dienstverrichting, de vestiging van een verrichter van diensten of het gebruik in een lidstaat of in een groot deel van een lidstaat, alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behoudens die bedoeld in artikel 7, van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden.

[...]

g)      ‚ontwerp voor een technisch voorschrift’: de tekst van een technische specificatie, een andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van bestuursrechtelijke bepalingen, die is uitgewerkt met de bedoeling deze als technisch voorschrift vast te stellen of uiteindelijk te doen vaststellen, en die zich in een stadium van voorbereiding bevindt waarin het nog mogelijk is daarin ingrijpende wijzigingen aan te brengen.”

4        Artikel 5, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Onverminderd artikel 7 delen de lidstaten de [Europese] Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval louter met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan. Zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.

In voorkomend geval delen de lidstaten tegelijkertijd aan de Commissie de tekst mee, tenzij deze reeds in samenhang met een eerdere mededeling is doorgegeven, van de in hoofdzaak en rechtstreeks betrokken wettelijke en bestuursrechtelijke basisbepalingen, indien kennis van die tekst noodzakelijk is om de reikwijdte van het ontwerp van het technische voorschrift te kunnen beoordelen.

De lidstaten gaan in de in de eerste en de tweede alinea van dit lid genoemde omstandigheden tot een nieuwe mededeling aan de Commissie over, indien zij in het ontwerp voor een technisch voorschrift significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.

[...]”

 Litouws recht

5        Artikel 10, lid 19, van de Lietuvos Respublikos azartinių lošimų įstatymas Nr. IX‑325 (wet nr. IX-325 van de Republiek Litouwen inzake kansspelen) van 17 mei 2001 (Žin, 2001, nr. 43‑1495), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding, namelijk de versie die voortvloeit uit wet nr. XIV-337 van 20 mei 2021 (TAR, 2021, nr. 2021‑12786) (hierna: „kansspelwet”), bepaalt:

„In de Republiek Litouwen is het verboden om de deelname aan kansspelen aan te moedigen door het verspreiden van informatie of door overredingshandelingen, in welke vorm dan ook en op welke wijze dan ook, met inbegrip van speciale evenementen, testspellen, promoties, kortingen, geschenken en soortgelijke stimulansen die door de kansspelexploitant zelf worden doorgevoerd, met als doel deelname aan kansspelen of kansspelen op afstand aan te moedigen.”

6        Tot de inwerkingtreding van wet nr. XIV-337 van 20 mei 2021 bepaalde artikel 10, lid 19, van de kansspelwet, zoals gewijzigd bij wet nr. XII-1734 van 21 mei 2015 (TAR, 2015, nr. 2015‑8980) (hierna: „oude kansspelwet”), het volgende:

„In de Republiek Litouwen is het verboden om deelname aan kansspelen op de volgende manieren aan te moedigen:

1)      door de speler het recht te geven om onmiddellijk of binnen een bepaalde periode na deelname aan kansspelen geschenken van de kansspelexploitant te ontvangen;

2)      door spellen of wedstrijden, testspellen, loterijen en andere evenementen te organiseren die de deelname aan kansspelen aanmoedigen, met inbegrip van kansspelen op afstand, buiten kansspellocaties of de website van de kansspelexploitant.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7        Unigames is een onderneming met een vergunning om kansspelen te organiseren. Zij biedt kansspeldiensten op afstand aan via haar website.

8        De toezichthouder heeft tijdens een inspectie vastgesteld dat de website een aantal verwijzingen bevatte die als strijdig met het in artikel 10, lid 19, van de kansspelwet bedoelde verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen moesten worden beschouwd.

9        Na deze inspectie heeft de directeur van de toezichthouder op 19 mei 2022 een besluit genomen waarin hij vaststelt dat Unigames meerdere inbreuken had gepleegd en hij Unigames een geldboete oplegt (hierna: „besluit van 19 mei 2022”). Uit dit besluit blijkt meer bepaald dat de toezichthouder ten eerste heeft vastgesteld dat in de periode van 13 oktober 2021 tot en met 3 februari 2022 op de website van Unigames verwijzingen stonden die bezoekers van die website in strijd met artikel 10, lid 19, van de kansspelwet aanmoedigden om deel te nemen aan kansspelen op afstand. Ten tweede bevatte deze website op de dag dat dat besluit werd uitgevaardigd nog steeds verwijzingen die in strijd waren met het in die bepaling neergelegde verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen. Ten derde is bij voornoemd besluit aan Unigames een geldboete van 12 662 EUR opgelegd, is Unigames erop gewezen dat de vergunning voor het organiseren van kansspelen kon worden geschorst, en is Unigames gelast uiterlijk op 20 juni 2022 een einde te maken aan de vastgestelde inbreuk.

10      Unigames heeft bij de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) beroep tot nietigverklaring van het besluit van 19 mei 2022 ingesteld op grond dat de procedure tot vaststelling van artikel 10, lid 19, van de kansspelwet onrechtmatig was.

11      Bij vonnis van 10 augustus 2022 heeft deze rechter dit beroep verworpen met als motivering dat het verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen niet nieuw in de kansspelwet was ingevoerd, maar reeds was opgenomen in artikel 10, lid 19, van de oude kansspelwet. Hij kwam tot de slotsom dat de Litouwse autoriteiten bijgevolg niet verplicht waren om op grond van richtlijn 2015/1535 het ontwerp tot wijziging van artikel 10, lid 19, van de kansspelwet aan de Commissie mee te delen voordat het door de nationale wetgever werd aangenomen. Deze rechter heeft het argument van Unigames dat deze bepaling haar niet kon worden tegengeworpen, derhalve ongegrond verklaard.

12      Unigames heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen), de verwijzende rechter.

13      Deze rechter is van oordeel dat de bij hem aanhangige zaak vragen doet rijzen over de uitlegging van richtlijn 2015/1535.

14      In de eerste plaats vraagt de verwijzende rechter zich af of de regel die is neergelegd in artikel 10, lid 19, van de kansspelwet een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn vormt. Laatstgenoemde bepaling noemt vier categorieën technische voorschriften, waaronder de „regel betreffende diensten”.

15      In het arrest van 4 februari 2016, Ince (C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 75), heeft het Hof reeds geoordeeld dat sommige bepalingen die in Duitsland op kansspelen van toepassing waren, als „regels betreffende diensten” konden worden aangemerkt, aangezien zij betrekking hadden op een „dienst van de informatiemaatschappij” in de zin van die richtlijn. Het betrof onder meer een verbod op het aanbieden van kansspelen via internet en op het maken van reclame voor kansspelen via internet of telecommunicatieapparatuur.

16      In dit verband benadrukt de verwijzende rechter dat in Litouwen het aanbieden van kansspelen op internet niet verboden is, maar wel om deelname aan kansspelen aan te moedigen, dat wil zeggen het verspreiden van informatie of het verrichten van handelingen die aanmoedigen om aan dergelijke spelen deel te nemen, in welke vorm en met welke middelen dan ook.

17      Deze rechter vraagt zich af of de regel van artikel 10, lid 19, van de kansspelwet, voor zover deze betrekking heeft op de door de kansspelexploitant op zijn website gepubliceerde informatie, voldoet aan alle voorwaarden om te worden geacht van toepassing te zijn op een „dienst” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2015/1535, gelet op het feit dat het gaat om de publicatie van dergelijke informatie door die exploitant zelf. Aangezien die exploitant kansspeldiensten aanbiedt aan bezoekers van zijn website, ligt het voor de hand dat de website informatie over deze kansspelen bevat en de bezoeker aanmoedigt om kansspeldiensten af te nemen. In die omstandigheden wenst de verwijzende rechter te vernemen of het feit dat het de bezoeker is die de website van een kansspelexploitant raadpleegt met de bedoeling om van de betrokken diensten gebruik te maken, betekent dat deze diensten worden verleend via een transmissie van gegevens waar de bezoeker van de website om heeft verzocht, met andere woorden „op individueel verzoek van een afnemer van diensten” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van die richtlijn.

18      In de tweede plaats, indien het antwoord op de eerste vraag zou bevestigen dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van richtlijn 2015/1535 vormt, zou het ook relevant zijn of deze regel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van deze richtlijn aan de Commissie moest worden meegedeeld.

19      In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat de Commissie tijdens de procedure die tot de vaststelling van wet nr. XIV-337 van 20 mei 2021 heeft geleid, geen mededeling heeft ontvangen van het ontwerp tot wijziging van artikel 10, lid 19, van de kansspelwet.

20      In de context van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB 1998, L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB 1998, L 217, blz. 18) – die bij richtlijn 2015/1535 is ingetrokken, maar waarvan de bepalingen in wezen identiek waren aan die van laatstgenoemde richtlijn – heeft het Hof in het arrest van 20 december 2017, Falbert e.a. (C‑255/16, EU:C:2017:983, punt 23), geoordeeld dat een nieuwe regeling, om te worden aangemerkt als een technisch voorschrift dat moet worden meegedeeld, zich er niet toe mag beperken de bestaande technische voorschriften te herhalen of te vervangen, zonder daaraan technische specificaties of andere, nieuwe of aanvullende voorwaarden toe te voegen.

21      In dat verband benadrukt de verwijzende rechter dat het verbod van artikel 10, lid 19, van de oude kansspelwet een beperkte werkingssfeer had die, zonder territoriaal of temporeel te zijn gewijzigd, in artikel 10, lid 19, van de kansspelwet aanzienlijk is verduidelijkt. De loutere informatie over kansspelen die op de website van de exploitant van dergelijke spelen wordt gepubliceerd, valt immers niet onder het verbod zoals dat in deze oude wet is geformuleerd. In zijn huidige versie zou artikel 10, lid 19, van de kansspelwet het gebruik van marketinginstrumenten dan ook hebben beperkt en bijgevolg het toepassingsgebied van het verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen uitgebreid.

22      Onder verwijzing naar de arresten van 4 februari 2016, Ince (C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 84), en 27 oktober 2016, James Elliott Construction (C‑613/14, EU:C:2016:821, punt 64), herinnert deze rechter er tevens aan dat de niet-nakoming door een lidstaat van zijn verplichting om een ontwerp voor technische voorschriften vooraf mee te delen tot gevolg heeft dat deze niet aan particulieren kunnen worden tegengeworpen, noch in een strafrechtelijke procedure noch in een procedure tussen particulieren. Hij vraagt zich dan ook af welke gevolgen de nationale autoriteiten moeten verbinden aan de niet-nakoming van deze mededelingsplicht in omstandigheden als die van het hoofdgeding, namelijk wanneer de wijzigingen van een technisch voorschrift niet aan de Commissie zijn meegedeeld, terwijl de vorige versie van dat voorschrift dat wel was.

23      Tegen deze achtergrond heeft de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Vormt een nationale bepaling als artikel 10, lid 19, van de [kansspelwet], voor zover deze betrekking heeft op informatie over kansspelen die is gepubliceerd op de website van een kansspelexploitant, een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van [richtlijn 2015/1535]?

2)      Moet richtlijn 2015/1535 aldus worden uitgelegd dat een bepaling van nationaal recht als de [kansspelwet], waarvan de bepalingen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535 moeten worden meegedeeld indien zij worden beschouwd als een „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn, niet kan worden tegengeworpen aan marktdeelnemers in een procedure ter vaststelling van de aansprakelijkheid voor bestuurlijke overtredingen indien de wijzigingen van de bepaling die als een technisch voorschrift wordt beschouwd, niet zijn meegedeeld, maar de vorige versie van de wet dat wel was?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

 Ontvankelijkheid

24      Zonder formeel op te werpen dat de eerste vraag niet-ontvankelijk is, stelt Unigames met betrekking tot de ontvankelijkheid ervan dat de verwijzende rechter volgens de theorieën van de acte clair en de acte éclairé niet verplicht was deze vraag aan het Hof voor te leggen.

25      Ten eerste heeft de Lietuvos Respublikos teisingumo ministerija (ministerie van justitie van de Republiek Litouwen) tijdens de procedure die tot de vaststelling van artikel 10, lid 19, van de kansspelwet heeft geleid, verklaard dat deze bepaling een „technisch voorschrift” in de zin van richtlijn 2015/1535 vormt, en heeft het de Lietuvos Respublikos Seimas (parlement van de Republiek Litouwen) in kennis gesteld van de verplichting om de Commissie overeenkomstig deze richtlijn het ontwerp tot wijziging van die bepaling mee te delen. Volgens Unigames ligt de uitlegging van deze bepaling dan ook voor de hand.

26      Ten tweede heeft een bestuursrechter in eerste aanleg op basis van de door het Hof in soortgelijke prejudiciële zaken gegeven uitlegging geoordeeld dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet een dergelijk technisch voorschrift vormt.

27      In dit verband is het vaste rechtspraak dat het in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing is om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de door hem aan het Hof voorgelegde vragen te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof dan ook in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 22 oktober 2024, Kolin Inşaat Turizm Sanayi ve Ticaret, C‑652/22, EU:C:2024:910, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      In casu zij eraan herinnerd dat het een nationale rechterlijke instantie hoe dan ook geenszins verboden is het Hof een prejudiciële vraag te stellen waarvan de beantwoording in de opvatting van een van de partijen in het hoofdgeding geen ruimte laat voor redelijke twijfel. Zelfs indien dit het geval zou zijn, wordt een dergelijke vraag dus nog niet niet-ontvankelijk (zie in die zin arrest van 9 maart 2023, Vapo Atlantic, C‑604/21, EU:C:2023:175, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Hieruit volgt dat de eerste vraag ontvankelijk is.

 Ten gronde

30      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 1, lid 1, onder f), van richtlijn 2015/1535 aldus moet worden uitgelegd dat een nationale regeling die het verbiedt deelname aan kansspelen aan te moedigen door de publicatie van informatie over deze kansspelen op de website van een exploitant van dergelijke spelen, een „technisch voorschrift” vormt in de zin van deze bepaling.

31      In dit verband zij eraan herinnerd dat het begrip „technisch voorschrift” vier soorten maatregelen omvat, te weten, ten eerste de „technische specificatie” in de zin van artikel 1, lid 1, onder c), van richtlijn 2015/1535, ten tweede de „andere eis” zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, onder d), van deze richtlijn, ten derde de „regel betreffende diensten” van artikel 1, lid 1, onder e), van genoemde richtlijn, en ten vierde „de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen [...] van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn (arrest van 8 oktober 2020, Admiral Sportwetten e.a., C‑711/19, EU:C:2020:812, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Uit de motivering van het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat, aangezien het hoofdgeding geen betrekking heeft op producten, het de verwijzende rechter met name gaat om de vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling valt onder de categorie „regel betreffende diensten” in de zin van artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn 2015/1535, dan wel onder de categorie „wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn.

33      Aangaande de categorie „regel betreffende diensten” moet worden opgemerkt dat dit begrip in artikel 1, lid 1, onder e), van deze richtlijn wordt gedefinieerd als een algemene eis betreffende de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in punt b), van artikel 1, lid 1, van die richtlijn, met name bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten, met uitzondering van regels die niet specifiek betrekking hebben op de in datzelfde punt gedefinieerde diensten.

34      In artikel 1, lid 1, onder b), van die richtlijn wordt het begrip „dienst” gedefinieerd als „elke dienst van de informatiemaatschappij”, dit wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht.

35      Uit de punten b) en e) van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2015/1535, in onderlinge samenhang gelezen, blijkt dus dat de categorie „regel betreffende diensten” uitsluitend betrekking heeft op de regels betreffende een dienst van de informatiemaatschappij.

36      In zoverre moeten kansspeldiensten op afstand, zoals die waarop de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling betrekking heeft, worden aangemerkt als „diensten van de informatiemaatschappij” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van deze richtlijn, aangezien dergelijke diensten voldoen aan alle voorwaarden van die bepaling, waaronder het vereiste dat de dienst „op individueel verzoek van een afnemer van diensten” wordt verricht.

37      Deze kansspeldiensten op afstand kunnen immers noodzakelijkerwijs alleen plaatsvinden indien de afnemer bepaalde handelingen stelt, zoals het bezoeken van de website van de exploitant en het aanmaken van een klantenaccount (zie naar analogie arrest van 29 februari 2024, Doctipharma, C‑606/21, EU:C:2024:179, punt 32) of het plaatsen van weddenschappen op die website.

38      Aan de overwegingen in de punten 36 en 37 van het onderhavige arrest wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de informatie over de kansspelen die de exploitant van deze spelen op zijn website publiceert, niet noodzakelijkerwijs „op individueel verzoek van een afnemer van diensten” wordt verstrekt. In omstandigheden als die van het hoofdgeding kan de publicatie van deze informatie namelijk niet worden beschouwd als een reclame- of andere dienst die aan afnemers van kansspeldiensten op afstand wordt verleend, maar vormt dit een ondergeschikt element dat onlosmakelijk verbonden is met de betrokken kansspeldiensten op afstand, die de enige economische bestaansreden van een dergelijke publicatie vormt [zie naar analogie arrest van 1 oktober 2020, A (Reclame en onlineverkoop van geneesmiddelen), C‑649/18, EU:C:2020:764, punt 56]. Bijgevolg moeten uitsluitend de kansspeldiensten zelf aan de relevante voorwaarden voldoen om onder het begrip „dienst” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2015/1535 te vallen, terwijl het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod, dat betrekking heeft op een dergelijke publicatie van informatie, aan de specifieke criteria van artikel 1, lid 1, onder e), van deze richtlijn moet voldoen om te kunnen worden beschouwd als een „regel betreffende” deze diensten in de zin van laatstgenoemde bepaling.

39      Hoewel vaststaat dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod een „algemene eis” in de zin van artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn 2015/1535 is, moet in dit verband nog worden onderzocht, ten eerste, of het verbod kan worden geacht betrekking te hebben op „de toegang tot en de uitoefening van dienstenactiviteiten van de informatiemaatschappij”, waarbij deze bepaling preciseert dat dit met name het geval is voor de bepalingen met betrekking tot de dienstverlener, de diensten en de afnemer van diensten.

40      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet mogelijk onder het begrip „regel betreffende diensten” valt, aangezien deze bepaling onder meer verbiedt om deelname aan kansspelen op afstand aan te moedigen, en in het bijzonder om op de website van een kansspelexploitant informatie over deze spelen te publiceren of handelingen te verrichten die personen aanmoedigen tot deelname aan kansspelen (zie in die zin arrest van 22 oktober 2020, Sportingbet en Internet Opportunity Entertainment, C‑275/19, EU:C:2020:856, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Ten tweede blijkt uit de bewoordingen van artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn 2015/1535 dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod enkel als „regel betreffende diensten” kan worden aangemerkt als het „specifiek” betrekking heeft op de diensten van de informatiemaatschappij (zie in die zin arrest van 12 september 2019, VG Media, C‑299/17, EU:C:2019:716, punt 31).

42      In dit verband volgt uit artikel 1, lid 1, onder e), tweede alinea, i), van richtlijn 2015/1535 dat het onderzoek of een regel specifiek betrekking heeft op diensten van de informatiemaatschappij, moet worden verricht aan de hand van zowel de bewoordingen van die regel als het ermee nagestreefde doel. Volgens diezelfde bepaling is het bovendien niet vereist dat de regel in kwestie in zijn totaliteit „specifiek tot doel heeft” diensten van de informatiemaatschappij te reglementeren, maar volstaat het dat dit doel met enkele bepalingen wordt nagestreefd (zie in die zin arrest van 12 september 2019, VG Media, C‑299/17, EU:C:2019:716, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Ten slotte wordt een regel overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder e), tweede alinea, ii), van deze richtlijn niet geacht specifiek betrekking te hebben op de diensten van de informatiemaatschappij indien die regel slechts impliciet of incidenteel op die diensten van toepassing is.

43      Zoals Unigames, de Litouwse regering en de Commissie respectievelijk in hun schriftelijke opmerkingen benadrukken, moet in casu worden vastgesteld dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet specifiek betrekking heeft op diensten van de informatiemaatschappij. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt immers dat zij uitdrukkelijk niet alleen betrekking heeft op kansspelen in de klassieke zin, maar ook op kansspelen op afstand en op aanbieders van dergelijke spelen.

44      Anders dan de Italiaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen stelt, kan het feit dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet voorziet in een algemeen verbod op het aanmoedigen van deelname aan alle soorten kansspelen, en niet alleen onlinekansspelen, bovendien niet impliceren dat deze bepaling impliciet of incidenteel van toepassing is op diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 1, onder e), tweede alinea, ii), van richtlijn 2015/1535 (zie in die zin arrest van 12 september 2019, VG Media, C‑299/17, EU:C:2019:716, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat artikel 10, lid 19, van die wet een „regel betreffende diensten” in de zin van artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn 2015/1535 vormt.

46      Om als „technisch voorschrift” in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn te kunnen worden aangemerkt, moet de betrokken nationale bepaling echter nog voldoen aan de definitie van dat punt f) en moet zij dus de jure of de facto verplicht zijn, met name voor het verrichten van de betrokken dienst of het gebruik ervan in een lidstaat of een aanzienlijk deel daarvan (zie in die zin arrest van 3 december 2020, Star Taxi App, C‑62/19, EU:C:2020:980, punt 61).

47      In dit verband blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet een regel bevat waarvan de naleving verplicht is voor het aanbieden van kansspeldiensten op afstand in Litouwen.

48      Het is namelijk de beweerde schending van artikel 10, lid 19, van deze wet door Unigames, wegens publicatie op haar website van bepaalde vermeldingen over de door haar aangeboden kansspelen op afstand, die als grondslag diende voor het besluit van 19 mei 2022, waarbij de toezichthouder deze onderneming onder meer waarschuwde voor de mogelijkheid van een schorsing van de vergunning die haar toestaat kansspelen te organiseren.

49      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 1, onder f), van richtlijn 2015/1535 aldus moet worden uitgelegd dat een nationale regeling die het aanmoedigen tot deelname aan kansspelen op afstand door de publicatie van informatie over deze kansspelen op de website van een exploitant van dergelijke spelen verbiedt, een „technisch voorschrift” vormt in de zin van deze bepaling.

 Tweede vraag

50      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een nationale regeling een „technisch voorschrift” vormt in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn en is meegedeeld aan de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn, een wijziging van deze regeling niet kan worden tegengeworpen aan de marktdeelnemers indien deze wijziging niet werd meegedeeld.

51      Ingevolge artikel 5, lid 1, eerste alinea, van genoemde richtlijn moeten de lidstaten de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift meedelen, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Unienorm betreft, en moeten de lidstaten de Commissie tevens kennisgeven van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.

52      In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals de verwijzende rechter opmerkt, het Hof reeds heeft geoordeeld dat een nieuwe nationale regeling, om te worden aangemerkt als een technisch voorschrift dat krachtens richtlijn 2015/1535 moet worden meegedeeld, zich er niet toe mag beperken de bestaande technische voorschriften die naar behoren zijn meegedeeld aan de Commissie, te herhalen of te vervangen, zonder daaraan technische specificaties of andere, nieuwe of aanvullende voorwaarden toe te voegen (zie in die zin arrest van 20 december 2017, Falbert e.a., C‑255/16, EU:C:2017:983, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

53      Zo heeft het Hof geoordeeld dat een nieuwe regeling met strengere technische specificaties dan die in een eerdere regeling waarvan mededeling is gedaan, op haar beurt moet worden meegedeeld (zie in die zin arrest van 21 december 2023, Papier Mettler Italia, C‑86/22, EU:C:2023:1023, punt 50).

54      Een nieuwe regeling is dus onderworpen aan de mededelingsplicht krachtens richtlijn 2015/1535, met name wanneer zij het toepassingsgebied van de eerdere regeling uitbreidt. Zij is daarentegen niet aan deze verplichting onderworpen wanneer zij zich ertoe beperkt deze eerdere regeling te preciseren of te verduidelijken (zie in die zin arrest van 20 december 2017, Falbert e.a., C‑255/16, EU:C:2017:983, punten 20 en 22).

55      In casu betoogt de Litouwse regering dat artikel 10, lid 19, van de oude kansspelwet, welke bepaling naar behoren aan de Commissie werd meegedeeld, reeds voorzag in een verbod om deelname aan kansspelen, ook op afstand, aan te moedigen. Volgens deze regering zijn de wijzigingen die aan deze wet zijn aangebracht niet significant, aangezien zij de reeds meegedeelde regels noch het toepassingsgebied ervan wijzigen, en bijgevolg zou het aan Unigames verweten gedrag op een vergelijkbare wijze zijn behandeld op basis van de oude kansspelwet.

56      In dit verband zij eraan herinnerd dat de beoordeling van de draagwijdte van een dergelijke wetswijziging een vraag van nationaal recht is die onder de bevoegdheid van de verwijzende rechter valt (zie in die zin arrest van 20 december 2017, Falbert e.a., C‑255/16, EU:C:2017:983, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt echter dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet het verbod om deelname aan kansspelen aan te moedigen „aanzienlijk [heeft] herzien”. In het bijzonder merkt de verwijzende rechter op dat het gedrag dat Unigames wordt verweten op basis van de huidige wet – namelijk het publiceren van informatie over de door haar aangeboden kansspelen op haar website – niet had kunnen worden bestraft onder de oude kansspelwet. Derhalve, zo meent de verwijzende rechter, heeft artikel 10, lid 19, van de kansspelwet het toepassingsgebied van dat verbod uitgebreid.

58      Uit de gegevens in het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dus dat artikel 10, lid 19, van de kansspelwet nieuwe of aanvullende voorwaarden in de zin van de in punt 52 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak heeft toegevoegd ten opzichte van artikel 10, lid 19, van de oude kansspelwet. Hieruit volgt dat, behoudens eventuele verificaties door de verwijzende rechter, de wijziging die heeft geleid tot de huidige wet had moeten worden meegedeeld krachtens artikel 5, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2015/1535.

59      Deze conclusie vindt steun in artikel 5, lid 1, derde alinea, van deze richtlijn, waarin is bepaald dat de lidstaten overgaan tot een „nieuwe mededeling” van een ontwerp voor een technisch voorschrift wanneer zij significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.

60      Het is juist dat artikel 5, lid 1, derde alinea, van richtlijn 2015/1535 als zodanig niet van toepassing is op een situatie als in het hoofdgeding, aangezien deze bepaling enkel ziet op de hypothese waarin in de loop van het nationale wetgevingsproces significante wijzigingen worden aangebracht aan een ontwerp voor een technisch voorschrift nadat dit ontwerp aan de Commissie was meegedeeld (zie in die zin arrest van 4 februari 2016, Ince, C‑336/14, EU:C:2016:72, punt 79), en dus vóór de definitieve vaststelling van dat ontwerp.

61      Artikel 5, lid 1, derde alinea, van die richtlijn ondersteunt evenwel het feit dat, in het geval waarin, zoals in casu, een significante wijziging wordt aangebracht, niet vóór de definitieve vaststelling van een ontwerp voor een technisch voorschrift, maar in een reeds van kracht zijnd technisch voorschrift, een dergelijke wijziging, met name wanneer deze het toepassingsgebied van dat technisch voorschrift uitbreidt, afzonderlijk moet worden meegedeeld (zie in die zin arrest van 8 november 2007, Schwibbert, C‑20/05, EU:C:2007:652, punt 42).

62      Ten slotte is het vaste rechtspraak dat de niet-nakoming van de mededelingsplicht van artikel 5, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2015/1535 een zeer ernstige procedurefout vormt bij de vaststelling van de betrokken technische voorschriften, die wordt bestraft met de niet-toepasselijkheid van die voorschriften, zodat zij niet aan particulieren kunnen worden tegengeworpen. Particulieren kunnen zich op die niet-toepasselijkheid beroepen voor de nationale rechter, die een nationaal technisch voorschrift buiten toepassing behoort te laten wanneer het niet overeenkomstig deze richtlijn is meegedeeld (zie in die zin arrest van 22 oktober 2020, Sportingbet en Internet Opportunity Entertainment, C‑275/19, EU:C:2020:856, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535 aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer een nationale regeling een „technisch voorschrift” vormt in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn en is meegedeeld aan de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn, een wijziging van deze regeling niet kan worden tegengeworpen aan de marktdeelnemers indien deze wijziging niet is meegedeeld en deze het toepassingsgebied van de betrokken regeling zodanig uitbreidt dat zij een „technisch voorschrift” vormt dat is onderworpen aan de in die bepaling neergelegde mededelingsplicht.

 Kosten

64      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 1, lid 1, onder f), van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij

2)      moet aldus worden uitgelegd dat

3)      een nationale regeling die het aanmoedigen tot deelname aan kansspelen op afstand door de publicatie van informatie over deze kansspelen op de website van een exploitant van dergelijke spelen verbiedt, een „technisch voorschrift” vormt in de zin van deze bepaling.

4)      Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535

5)      moet aldus worden uitgelegd dat

6)      wanneer een nationale regeling een „technisch voorschrift” vormt in de zin van artikel 1, lid 1, onder f), van deze richtlijn en is meegedeeld aan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn, een wijziging van deze regeling niet kan worden tegengeworpen aan de marktdeelnemers indien deze wijziging niet is meegedeeld en deze het toepassingsgebied van de betrokken regeling zodanig uitbreidt dat zij een „technisch voorschrift” vormt dat is onderworpen aan de in die bepaling neergelegde mededelingsplicht.

ondertekeningen


*      Procestaal: Litouws.

Top