This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62022CJ0263
Judgment of the Court (Ninth Chamber) of 20 April 2023.#Ocidental – Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA v LP.#Request for a preliminary ruling from the Supremo Tribunal de Justiça.#Reference for a preliminary ruling – Unfair terms in consumer contracts – Directive 93/13/EEC – Articles 3 to 6 – Criteria for assessing the unfairness of a contractual term – Requirement of transparency – Group insurance contract – Permanent invalidity of the consumer – Duty to provide information – Non-disclosure of a term limiting or excluding cover against the insured risk.#Case C-263/22.
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 20 april 2023.
Ocidental – Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA tegen LP.
Verzoek van de Supremo Tribunal de Justiça om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13/EEG – Artikelen 3 tot en met 6 – Criteria voor de beoordeling of een beding van een overeenkomst oneerlijk is – Transparantievereiste – Collectieveverzekeringsovereenkomst – Blijvende invaliditeit van de consument – Informatieplicht – Geen kennisgeving van een beding waarbij de dekking van het verzekerde risico wordt beperkt of uitgesloten.
Zaak C-263/22.
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 20 april 2023.
Ocidental – Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA tegen LP.
Verzoek van de Supremo Tribunal de Justiça om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13/EEG – Artikelen 3 tot en met 6 – Criteria voor de beoordeling of een beding van een overeenkomst oneerlijk is – Transparantievereiste – Collectieveverzekeringsovereenkomst – Blijvende invaliditeit van de consument – Informatieplicht – Geen kennisgeving van een beding waarbij de dekking van het verzekerde risico wordt beperkt of uitgesloten.
Zaak C-263/22.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:311
ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)
20 april 2023 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13/EEG – Artikelen 3 tot en met 6 – Criteria voor de beoordeling of een beding van een overeenkomst oneerlijk is – Transparantievereiste – Collectieveverzekeringsovereenkomst – Blijvende invaliditeit van de consument – Informatieplicht – Geen kennisgeving van een beding waarbij de dekking van het verzekerde risico wordt beperkt of uitgesloten”
In zaak C‑263/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) bij beslissing van 8 april 2022, ingekomen bij het Hof op 20 april 2022, in de procedure
Ocidental – Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA
tegen
LP,
in tegenwoordigheid van:
Banco Comercial Português SA,
Banco de Investimento Imobiliário SA,
wijst
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, S. Rodin en O. Spineanu‑Matei (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– |
LP, vertegenwoordigd door E. Abreu, advogada, |
– |
de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, L. Medeiros, A. Pimenta en A. Rodrigues als gemachtigden, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Melo Sampaio, I. Rubene en N. Ruiz García als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, leden 1 en 3, artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29, met rectificatie in PB 2023, L 17, blz. 100). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ocidental – Companhia Portuguesa de Seguros de Vida SA (hierna: „Ocidental”), een verzekeringsmaatschappij met zetel in Portugal, en LP, een consument, over de weigering van eerstgenoemde om de aflossingen van een leningsovereenkomst te betalen nadat laatstgenoemde, de verzekerde, blijvend invalide was geworden, op grond dat de verzekeringsovereenkomst tussen Ocidental en LP nietig of niet van toepassing is. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
In de zestiende en de twintigste overweging van richtlijn 93/13 staat te lezen: „[…] [B]ij de beoordeling van de goede trouw [moet] in het bijzonder […] worden gelet op de min of meer sterke respectieve onderhandelingsposities van de partijen en op de vraag of de consument op enigerlei wijze ertoe is aangezet zijn instemming met het beding te betuigen en of de goederen of diensten op speciale bestelling van de consument zijn verkocht of geleverd; […] de verkoper [kan] aan de eis van goede trouw […] voldoen door op eerlijke en billijke wijze te onderhandelen met de andere partij, waarvan hij de legitieme belangen in aanmerking dient te nemen; […] […] de overeenkomsten [moeten] in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen […] worden opgesteld; […] de consument [moet] daadwerkelijk gelegenheid […] hebben om kennis te nemen van alle bedingen en […] in geval van twijfel [prevaleert] de voor de consument gunstigste interpretatie […]”. |
4 |
Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt: „1. Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. […] 3. De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.” |
5 |
Artikel 4 van deze richtlijn luidt: „1. Onverminderd artikel 7 worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. 2. De beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, noch op de toereikendheid van enerzijds de prijs en vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten, voor zover die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.” |
6 |
Artikel 5 van die richtlijn bepaalt: „In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. Deze uitleggingsregel is niet van toepassing in het kader van de in artikel 7, lid 2, bedoelde procedures.” |
7 |
Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt: „De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.” |
8 |
De bijlage bij deze richtlijn heeft als opschrift „In artikel 3, lid 3, bedoelde bedingen” en luidt als volgt: „1. Bedingen die tot doel of tot gevolg hebben: […]
[…] […]” |
Portugees recht
Wetsbesluit nr. 176/95
9 |
Artikel 4 van Decreto-Lei n.o 176/95 (Estabelece regras de transparência para a actividade seguradora e disposições relativas ao regime jurídico do contrato de seguro) (wetsbesluit nr. 176/95 tot invoering van regels voor transparantie in verzekeringsactiviteiten en voor verzekeringsovereenkomsten) van 26 juli 1995 (Diário da República I, serie I-A, nr. 171 van 26 juli 1995, blz. 4740), heeft als opschrift „Collectieve verzekering” en luidt: „1. Bij collectieve verzekeringen is de verzekeringnemer verplicht om de verzekerden volgens een door de verzekeringsmaatschappij opgesteld model informatie te verstrekken over de overeengekomen dekking en uitsluitingsgronden, de verplichtingen en rechten in geval van schade en de latere wijzigingen die op dit gebied kunnen worden doorgevoerd. 2. Het is de verantwoordelijkheid van de verzekeringnemer om te bewijzen dat hij de in het vorige lid bedoelde informatie heeft verstrekt. 3. Bij collectieve verzekeringen met bijdrageplicht draagt de verzekeringnemer, bij niet-nakoming van de in lid 1 bedoelde verplichting, op eigen kosten het deel van de premie van de verzekerde, zonder dat de verzekerde enige vorm van dekking verliest, totdat hij bewijst dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. 4. In de overeenkomst kan worden bepaald dat de in lid 1 bedoelde verplichting om informatie aan de verzekerden te verstrekken, door de verzekeringsmaatschappij wordt overgenomen. 5. Bij collectieve verzekeringen verstrekt de verzekeringsmaatschappij de verzekerden op hun verzoek alle informatie die nodig is voor een goed begrip van de overeenkomst.” |
Wetsbesluit nr. 446/85
10 |
Artikel 5 van Decreto-Lei n.o 446/85 (Institui o regime jurídico das cláusulas contratuais gerais) (wetsbesluit nr. 446/85 tot invoering van de juridische regeling voor algemene contractuele bedingen) van 25 oktober 1985 (Diário da República I, serie I-A, nr. 246 van 25 oktober 1985, blz. 3533) heeft als opschrift „Kennisgeving” en luidt: „1. De volledige tekst van de algemene voorwaarden van de overeenkomst wordt ter kennis gebracht van de personen die ertoe toetreden en die deze algemene voorwaarden enkel ondertekenen of aanvaarden. 2. Deze kennisgeving geschiedt met passende middelen en tijdig genoeg opdat een normaal zorgvuldige persoon er daadwerkelijk en ten volle kennis van kan nemen, rekening houdend met het bedrag van de overeenkomst en de omvang en complexiteit van de bedingen. 3. Het is de verantwoordelijkheid van de overeenkomstsluitende partij die de algemene voorwaarden van de overeenkomst aan de wederpartij voorlegt, om te bewijzen dat zij daarvan naar behoren en daadwerkelijk kennis heeft gegeven.” |
11 |
Artikel 8 van dit wetsbesluit luidt: „De volgende bedingen worden geacht te zijn uitgesloten van individuele overeenkomsten:
[…]” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12 |
LP en haar echtgenoot hebben een leningsovereenkomst gesloten met Banco de Investimento Imobiliário SA (hierna: „bank”). Zij zijn in dat kader toegetreden tot een collectieveverzekeringsovereenkomst (hierna: „verzekeringsovereenkomst”), die werd gesloten tussen deze bank – de verzekeringnemer – en Ocidental – een verzekeringsmaatschappij – en op grond waarvan Ocidental verplicht is de aflossingen van die leningsovereenkomst te betalen indien LP blijvend arbeidsongeschikt zou worden. |
13 |
Tijdens de uitvoering van deze leningsovereenkomst is LP blijvend arbeidsongeschikt geworden. Ocidental heeft echter geweigerd de verzekeringsovereenkomst uit te voeren met het argument dat deze nietig was wegens onjuiste en/of onvolledige verklaringen over de gezondheidstoestand van LP ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Ocidental heeft zich ook beroepen op de toepassing van de contractuele bedingen die de dekking van het risico van blijvende arbeidsongeschiktheid van de verzekerde uitsluiten wanneer die ongeschiktheid het gevolg is van ziekten die dateren van vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst. |
14 |
LP heeft een vordering ingesteld die er in wezen toe strekte Ocidental te doen veroordelen om de bank het bedrag van de lening te betalen dat nog verschuldigd was na de datum waarop haar blijvende arbeidsongeschikt was vastgesteld, en om de aflossingen van de lening te betalen die zij en haar echtgenoot zelf sinds die datum aan de bank hadden moeten betalen. Volgens de informatie in het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft LP ter ondersteuning van haar vordering aangevoerd dat de medische gegevens in het voorstel voor toetreding tot de verzekeringsovereenkomst waren ingevuld door de bankbediende die haar deze overeenkomst ter ondertekening had voorgelegd, dat zij geen enkele vragenlijst over haar gezondheidstoestand had ingevuld en dat zij dit toetredingsvoorstel had ondertekend. Geen enkel beding tot uitsluiting van de dekking van het verzekerde risico was aan haar voorgelezen of uitgelegd. De uitsluitingsbedingen moesten dan ook als niet geschreven worden beschouwd en konden geen rechtsgevolgen teweegbrengen. |
15 |
De bank is toegelaten tot interventie aan de zijde van LP. |
16 |
De rechter in eerste aanleg was van oordeel dat de verzekeringsovereenkomst nietig was wegens valse of onvolledige verklaringen van LP, en heeft haar vordering afgewezen. |
17 |
LP’s hoger beroep tegen deze afwijzingsbeslissing werd gedeeltelijk toegewezen door de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal). Die rechter was op basis van wetsbesluit nr. 446/85 – doch zonder de kwestie te onderzoeken in het licht van de specifieke regeling voor collectieve verzekeringen, die in wetsbesluit nr. 176/95 is neergelegd – in wezen van oordeel dat de verzekeringsovereenkomst geldig was, maar dat de bedingen waarbij de dekking van het verzekerde risico werd uitgesloten, als niet-bestaand moesten worden beschouwd omdat zij niet aan LP waren meegedeeld. |
18 |
Ocidental heeft tegen die beslissing cassatieberoep ingesteld bij de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal), de verwijzende rechter. |
19 |
Volgens die rechter is de kernvraag in het hoofdgeding of een verzekeringsmaatschappij in omstandigheden als die van het hoofdgeding verplicht is om de partij bij een verzekeringsovereenkomst in kennis te stellen van de bedingen van deze overeenkomst, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de ongeldigheid van deze overeenkomst en op de uitsluiting of beperking van de dekking van het verzekerde risico. Voorts moet volgens hem ook worden nagegaan of, ingeval een dergelijke mededelingsplicht op de verzekeringnemer rust, de niet-nakoming van deze verplichting door deze laatste, in casu de bank, kan worden tegengeworpen aan de verzekeringsmaatschappij. |
20 |
De verwijzende rechter merkt op dat de Portugese rechtspraak dienaangaande niet unaniem is. Volgens één strekking is de regeling voor collectieve verzekeringen, die in wetsbesluit nr. 176/95 is neergelegd, een bijzondere regeling die de toepassing uitsluit van de algemene regeling voor bedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, die is neergelegd in wetsbesluit nr. 446/85. Hieruit volgt volgens hem dat de verzekeraar niet gebonden is door de verplichtingen tot voorlichting en mededeling van de algemene bedingen van een collectieveverzekeringsovereenkomst – die krachtens artikel 4 van wetsbesluit nr. 176/95 op de verzekeringnemer rusten – en dat de verzekerde de verzekeraar dus niet kan tegenwerpen dat die verplichtingen niet zijn nagekomen. |
21 |
Volgens een andere strekking in de rechtspraak sluit die bijzondere regeling de toepassing van de algemene regeling van wetsbesluit nr. 446/85 niet uit. De algemene regeling legt een verplichting op om de algemene voorwaarden van de voormelde overeenkomst mee te delen aan de personen die ertoe toetreden, en bepaalt dat die voorwaarden niet gelden indien niet aan deze verplichting is voldaan. Volgens de verwijzende rechter moet dan ook worden aangenomen dat ofwel de verzekeraar gebonden is door die informatie- en communicatieverplichtingen, ofwel de niet-naleving door de verzekeringnemer van deze verplichtingen aan de verzekeraar kan worden tegengeworpen. |
22 |
De verwijzende rechter, die verwijst naar de rechtspraak van het Hof, betwijfelt of die eerste benadering, die in punt 20 van het onderhavige arrest wordt uiteengezet, wel verenigbaar is met de nuttige werking die de nationale rechter dient te verlenen aan de door richtlijn 93/13 geboden consumentenbescherming, vooral gezien zijn verplichting om na te gaan of de bedingen van de overeenkomst wel transparant en eerlijk zijn. |
23 |
In die omstandigheden heeft de Supremo Tribunal de Justiça de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste en tweede vraag
24 |
Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13, gelezen tegen de achtergrond van de twintigste overweging van deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat een consument steeds vóór de sluiting van een overeenkomst kennis moet kunnen nemen van de bedingen die betrekking hebben op het eigenlijke voorwerp van deze overeenkomst of zelfs van alle bedingen van deze overeenkomst. |
25 |
Volgens artikel 5, eerste volzin, van die richtlijn moeten bedingen in schriftelijke overeenkomsten met consumenten steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Het Hof heeft reeds verduidelijkt dat dit vereiste dezelfde draagwijdte heeft als het vereiste in artikel 4, lid 2, van die richtlijn, volgens hetwelk de daarin opgenomen uitzondering, die erin bestaat dat de nationale rechter het oneerlijke karakter van die bedingen met name niet toetst wanneer zij betrekking hebben op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, slechts toepassing vindt indien die bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd (zie in die zin arresten van 30 april 2014, Kásler en Káslerné Rábai, C‑26/13, EU:C:2014:282, punt 69, en 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch,C‑125/18, EU:C:2020:138, punt 46). |
26 |
Het Hof heeft tevens verduidelijkt dat het feit dat bedingen van overeenkomsten formeel en grammaticaal begrijpelijk zijn, niet volstaat om te voldoen aan het vereiste van transparantie van die bedingen dat voortvloeit uit deze bepalingen, dat ruim moet worden opgevat. Volgens dit vereiste dient een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat te worden gesteld om de concrete werking van een beding te begrijpen en om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van dat beding in te schatten (zie in die zin arresten van 10 juni 2021, BNP Paribas Personal Finance,C‑609/19, EU:C:2021:469, punten 42 en 43, en 10 juni 2021, BNP Paribas Personal Finance,C‑776/19–C‑782/19, EU:C:2021:470, punten 63 en 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
27 |
Wat het moment betreft waarop deze informatie ter kennis van de consument moet worden gebracht, heeft het Hof reeds geoordeeld dat het voor een consument van wezenlijk belang is dat hij vóór de sluiting van de overeenkomst kennisneemt van alle contractvoorwaarden en de gevolgen van de sluiting van de overeenkomst, omdat hij met name op basis van de aldus verkregen informatie zal beslissen of hij gebonden wenst te worden door de voorwaarden die de verkoper tevoren heeft vastgelegd [zie in die zin arresten van 21 december 2016, Gutiérrez Naranjo e.a.,C‑154/15, C‑307/15 en C‑308/15, EU:C:2016:980, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 12 januari 2023, D.V. (Advocatenhonorarium – Uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
28 |
Aldus heeft het Hof in een geval waarin een consument bij het sluiten van een leningsovereenkomst was toegetreden tot een collectieveverzekeringsovereenkomst, zoals in het hoofdgeding, geoordeeld dat het met het oog op de naleving van het vereiste van transparantie van de contractuele bedingen voor de consument van wezenlijk belang is dat hij vóór de sluiting van de overeenkomst kennisneemt van de voorwaarden waaronder dekking wordt verleend, en met name van de bijzonderheden van het mechanisme op basis waarvan de aan de kredietgever verschuldigde aflossingen zullen worden doorbetaald in het geval dat de kredietnemer volledig arbeidsongeschikt zou worden, zodat hij op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan inschatten. Die informatie is noodzakelijk opdat de consument de draagwijdte van het betrokken beding kan begrijpen. Van de consument kan immers niet worden verlangd dat hij bij de sluiting van onderling verbonden overeenkomsten even oplettend is, wat de omvang van de door die verzekeringsovereenkomst gedekte risico’s betreft, als wanneer hij die overeenkomst en de leningsovereenkomst afzonderlijk had gesloten (zie in die zin arrest van 23 april 2015, Van Hove,C‑96/14, EU:C:2015:262, punten 41 en 48). |
29 |
Aangezien het vereiste van transparantie van contractuele bedingen, zoals uitgelegd door het Hof, de verplichting inhoudt om de consument vóór de sluiting van de overeenkomst alle informatie te verstrekken die hij nodig heeft om de economische gevolgen van deze bedingen te begrijpen en met kennis van zaken te beslissen of hij zich contractueel wil verbinden, veronderstelt dit vereiste noodzakelijkerwijs dat de consument kennis kan nemen van alle bedingen van een overeenkomst voordat deze wordt gesloten. |
30 |
Of die bedingen al dan niet het eigenlijke voorwerp van die overeenkomst betreffen is daarbij niet van belang. De consument kan overeenkomstig de doelstelling van dit transparantievereiste immers pas met kennis van zaken beslissen of hij gebonden wenst te zijn door de voorwaarden die de verkoper vooraf heeft opgesteld wanneer hij eerst kennis heeft kunnen nemen van de overeenkomst in haar geheel, aangezien het geheel van de bedingen met name zal bepalen welke rechten en verplichtingen de consument uit hoofde van die overeenkomst zal hebben. Het Hof heeft overigens reeds verduidelijkt dat het transparantievereiste ook geldt wanneer een beding het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst betreft (zie in die zin arrest van 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch,C‑125/18, EU:C:2020:138, punten 46 en 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
31 |
Dit vereiste van voorafgaande kennisneming van alle bedingen van een overeenkomst komt trouwens duidelijk naar voren in de twintigste overweging van richtlijn 93/13, waarin niet alleen staat dat overeenkomsten in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen moeten worden opgesteld, maar ook dat de consument daadwerkelijk de gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen. De Uniewetgever heeft zodoende benadrukt dat het belangrijk is dat de consument van tevoren kennisneemt van alle bedingen van een overeenkomst teneinde met kennis van zaken te kunnen beslissen of hij door deze bedingen gebonden wenst te zijn. |
32 |
Waar de verwijzende rechter opmerkt dat de Portugese regeling voor collectieve verzekeringen volgens een bepaalde uitlegging in de rechtspraak een lex specialis vormt die de toepassing uitsluit van de algemene regeling voor bedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, zij er overigens aan herinnerd dat het in richtlijn 93/13 neergelegde vereiste van transparantie van contractuele bedingen niet opzij kan worden geschoven op grond dat er een speciale juridische regeling voor een bepaald soort overeenkomsten bestaat. Volgens vaste rechtspraak definieert richtlijn 93/13 de overeenkomsten waarvoor zij geldt immers aan de hand van de hoedanigheid van de contractpartijen (zie in die zin arrest van 21 maart 2019, Pouvin en Dijoux, C‑590/17, EU:C:2019:232, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 10 juni 2021, X Bank, C‑198/20, niet gepubliceerd, EU:C:2021:481, punt 24). |
33 |
In dit verband zij er ook aan herinnerd dat het beginsel van richtlijnconforme uitlegging vereist dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheden, rekening houdend met het gehele interne recht en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, al het mogelijke doet om de volle werking van de betrokken richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling (arrest van 6 november 2018, Max-Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften,C‑684/16, EU:C:2018:874, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
34 |
Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, en artikel 5 van richtlijn 93/13, gelezen tegen de achtergrond van de twintigste overweging van deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat een consument steeds vóór de sluiting van een overeenkomst kennis moet kunnen nemen van alle bedingen van deze overeenkomst. |
Derde vraag
35 |
Volgens vaste rechtspraak is het, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Met het oog hierop staat het aan het Hof om de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren en in dat verband alle bepalingen van Unierecht uit te leggen die de nationale rechterlijke instanties nodig hebben om de bij hen aanhangige gedingen te beslechten, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door hen aan het Hof gestelde vragen (zie met name arrest van 4 oktober 2018, Kamenova,C‑105/17, EU:C:2018:808, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
36 |
In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de verwijzende rechter met zijn derde vraag wenst te vernemen hoe artikel 3, leden 1 en 3, van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met punt 1, onder i), van de bijlage bij deze richtlijn, moet worden uitgelegd, en welke gevolgen die uitlegging heeft voor de vraag of een verzekeringsmaatschappij een consument in het kader van een collectieveverzekeringsovereenkomst een beding kan tegenwerpen dat de dekking van het verzekerde risico uitsluit of beperkt en waarvan de consument geen kennis heeft kunnen nemen vóór de sluiting van die overeenkomst. Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt weliswaar dat de consument in casu geen kennis heeft kunnen nemen van de betrokken bedingen vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst aan de orde in het hoofdgeding, maar de verwijzende rechter stelt niet vast dat deze overeenkomst een beding bevat dat, zoals in punt 1, onder i), van voormelde bijlage wordt omschreven, tot doel of tot gevolg heeft om „op onweerlegbare wijze de instemming vast te stellen van de consument met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst”. Bijgevolg hoeft deze vraag niet in het licht van artikel 3, lid 3, van deze richtlijn of van de bijlage daarbij te worden onderzocht. |
37 |
In de tweede plaats blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verwijzende rechter met die vraag om te beginnen wenst te vernemen welke gevolgen het heeft voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van bedingen die betrekking hebben op het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst, zoals bedingen over de uitsluiting of beperking van de dekking van het verzekerde risico, wanneer vóór de sluiting van de overeenkomst geen kennis is genomen van die bedingen. Voorts wenst hij te vernemen of dergelijke bedingen, wanneer zij niet vooraf aan de consument zijn meegedeeld, aan deze laatste kunnen worden tegengeworpen ook al heeft hij er geen kennis van kunnen nemen, en of het feit dat de verzekeringnemer aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor die niet-kennisneming, een factor is waarmee bij die beoordeling rekening moet worden gehouden. |
38 |
Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn derde vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 3, lid 1, en de artikelen 4 tot en met 6 van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat een beding in een verzekeringsovereenkomst dat de dekking van het verzekerde risico uitsluit of beperkt en waarvan de consument geen kennis heeft kunnen nemen vóór de sluiting van deze overeenkomst, kan worden tegengeworpen aan die consument, zelfs wanneer de verzekeringnemer aansprakelijk kan worden gesteld voor die niet-kennisneming en hoewel die aansprakelijkheid de consument niet in de situatie plaatst waarin hij zich zou hebben bevonden indien hij die dekking had gekregen. |
39 |
Volgens vaste rechtspraak heeft de bevoegdheid van het Hof in verband met het onderzoek van het eventueel oneerlijke karakter van een contractueel beding in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 betrekking op de uitlegging van de criteria die de nationale rechter kan of moet toepassen wanneer hij dit beding toetst aan deze richtlijn. Het staat dus aan die rechter om zich, rekening houdend met die criteria, in het licht van de omstandigheden van het betrokken geval uit te spreken over de concrete kwalificatie van een bepaald contractueel beding. Daaruit volgt dat het Hof zich dient te beperken tot het verschaffen van aanwijzingen waarmee de verwijzende rechter wordt geacht rekening te houden bij de beoordeling of het betrokken beding oneerlijk is (zie in die zin arrest van 3 september 2020, Profi Credit Polska,C‑84/19, C‑222/19 en C‑252/19, EU:C:2020:631, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
40 |
Dienaangaande zij er in de eerste plaats met betrekking tot artikel 5 van richtlijn 93/13 aan herinnerd dat het transparante karakter van een contractueel beding een van de elementen is waar de nationale rechter rekening mee moet houden wanneer hij krachtens artikel 3, lid 1, van deze richtlijn beoordeelt of een beding oneerlijk is [arrest van 12 januari 2023, D.V. (Advocatenhonorarium – Uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
41 |
Indien het niet-transparante karakter van een contractueel beding als gevolg van een gebrek aan duidelijkheid of begrijpelijkheid ervan een factor kan vormen waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van dat beding, geldt dat des te meer voor een gebrek aan transparantie dat te wijten is aan het feit dat de consument vóór de sluiting van de betrokken overeenkomst geen kennis heeft kunnen nemen van dat beding. |
42 |
In de tweede plaats dient de nationale rechter bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding die hij krachtens artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 moet verrichten, eerst na te gaan of het vereiste van goede trouw is nageleefd en vervolgens of er sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ten nadele van de consument in de zin van die laatste bepaling (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Kiss en CIB Bank, C‑621/17, EU:C:2019:820, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Volgens artikel 4, lid 1, van deze richtlijn dient die rechter zich bij die beoordeling te plaatsen op het moment van de sluiting van de overeenkomst en moet hij onder meer alle omstandigheden rond de sluiting ervan in aanmerking nemen. |
43 |
Wat om te beginnen het vereiste van goede trouw betreft, zij erop gewezen dat de nationale rechter blijkens de zestiende overweging van richtlijn 93/13 bij de beoordeling van de goede trouw onder meer rekening moet houden met de min of meer sterke respectieve onderhandelingsposities van de partijen en met de vraag of de consument er op enigerlei wijze toe is aangezet zijn instemming met het betrokken beding te betuigen. |
44 |
In casu heeft LP hierover in haar schriftelijke opmerkingen gesteld dat – hetgeen door de verwijzende rechter dient te worden geverifieerd – zijzelf en haar echtgenoot „moesten” toetreden tot de verzekeringsovereenkomst om de betrokken banklening voor de aankoop van een goed te kunnen verkrijgen. Zij hebben het voorstel tot toetreding tot deze overeenkomst dat de bank hun heeft voorgelegd, gewoon ondertekend zonder ooit geïnformeerd te zijn over de volledige inhoud ervan. Dit voorstel werd volgens haar ingevuld door de bankbediende die hun die overeenkomst ter ondertekening heeft voorgelegd. LP heeft het voorstel ondertekend zonder dat haar enig beding is voorgelezen dat de dekking van het verzekerde risico uitsloot. |
45 |
Wat vervolgens de vraag betreft of een contractueel beding in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de contractpartijen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument, moet de nationale rechter volgens vaste rechtspraak nagaan of de verkoper er, bij een eerlijke en billijke handelwijze jegens de consument, redelijkerwijs van kon uitgaan dat de consument dit beding zou hebben aanvaard indien er afzonderlijk over was onderhandeld (zie met name arresten van 3 september 2020, Profi Credit Polska,C‑84/19, C‑222/19 en C‑252/19, EU:C:2020:631, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 10 juni 2021, BNP Paribas Personal Finance,C‑776/19–C‑782/19, EU:C:2021:470, punt 98 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
46 |
Bijgevolg moet bij de vraag of bedingen van een overeenkomst zoals die in het hoofdgeding het evenwicht ten nadele van de consument ernstig verstoren, rekening worden gehouden met alle omstandigheden waarvan de verkoper of zijn vertegenwoordiger bij de sluiting van die overeenkomst op de hoogte kon zijn en die van invloed konden zijn op de latere uitvoering van die overeenkomst. De nationale rechter zal dan ook moeten uitmaken of de consument alle informatie heeft ontvangen die van invloed kon zijn op de omvang van zijn verplichtingen uit hoofde van diezelfde overeenkomst en op basis waarvan hij met name de gevolgen van die overeenkomst kon beoordelen. |
47 |
In dit verband vormt de omstandigheid dat de consument vóór de sluiting van de betrokken overeenkomst geen kennis heeft kunnen nemen van een contractueel beding, een essentieel element bij de beoordeling van het eventuele oneerlijke karakter van dat beding, aangezien de consument er daardoor toe kan worden gebracht om verplichtingen op zich te nemen die hij anders niet zou hebben aanvaard, en het evenwicht tussen de wederzijdse verplichtingen van de partijen bij die overeenkomst dus aanzienlijk kan worden verstoord. |
48 |
In casu heeft LP naar eigen zeggen niet de gelegenheid gehad om kennis te nemen van de bedingen van de verzekeringsovereenkomst over de uitsluiting of de beperking van de dekking van het verzekerde risico, noch om Ocidental op het moment van sluiting van die overeenkomst op de hoogte te stellen van haar gezondheidstoestand, aangezien zij bij de toetreding tot die overeenkomst geen enkele vragenlijst dienaangaande heeft ingevuld. |
49 |
In deze omstandigheden, die door de verwijzende rechter moeten worden geverifieerd, heeft de toepassing van dergelijke bedingen inzake uitsluiting of beperking van de dekking van het verzekerde risico tot gevolg dat de consument niet langer dekking geniet wanneer dit risico zich voordoet, en dat hij in beginsel vanaf de datum waarop wordt vastgesteld dat hij blijvend arbeidsongeschikt is als gevolg van een reeds bestaand gezondheidsprobleem waarvan hij de verzekeraar niet op de hoogte heeft kunnen brengen, zelf de nog verschuldigde termijnen van de lening moet betalen. In voorkomend geval zou hij minstens een deel daarvan moeten betalen wanneer de bank op grond van een toepasselijke nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is aansprakelijk is voor de schade die wordt veroorzaakt door het feit dat die bedingen niet zijn meegedeeld, zonder dat dit de consument evenwel in dezelfde situatie plaatst als die waarin hij zich zou hebben bevonden indien hij de dekking had genoten. De consument kan dus in een situatie terechtkomen waarin het door het inkomensverlies dat het gevolg is van zijn blijvende arbeidsongeschiktheid moeilijk of zelfs onmogelijk is om deze aflossingen te betalen, terwijl hij zich juist tegen dit risico heeft willen verzekeren door toe te treden tot een verzekeringsovereenkomst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. |
50 |
Door de betrokken consument niet in staat te stellen om vóór de sluiting van die overeenkomst kennis te nemen van de nodige informatie over die contractuele bedingen en over alle gevolgen van de sluiting van die overeenkomst, legt de verkoper het risico van een eventuele blijvende ongeschiktheid dus volledig, althans gedeeltelijk, bij de consument. |
51 |
Mocht de verwijzende rechter op grond van een beoordeling van de specifieke omstandigheden van het concrete geval tot de slotsom komen dat Ocidental in casu, in strijd met het vereiste van goede trouw, niet redelijkerwijs kon verwachten dat LP, indien het transparantievereiste jegens haar in acht was genomen, de betrokken contractuele bedingen na afzonderlijke onderhandelingen zou hebben aanvaard, zal hij moeten oordelen dat deze bedingen oneerlijk zijn. |
52 |
Volgens vaste rechtspraak dient de nationale rechter, zodra een beding oneerlijk en derhalve nietig wordt verklaard, dit beding overeenkomstig artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 buiten toepassing te laten opdat het geen bindende gevolgen heeft voor de consument, tenzij deze zich daartegen verzet (arrest van 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C‑224/19 en C‑259/19, EU:C:2020:578, punt 50). |
53 |
In casu zou dit betekenen dat het beding waarbij de dekking van het verzekerde risico wordt uitgesloten of beperkt, niet aan LP kan worden tegengeworpen. Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door een nationale regeling als die welke door de verwijzende rechter is uiteengezet, op grond waarvan een verzekeringnemer die de krachtens die regeling op hem rustende verplichting tot mededeling van de contractuele bedingen niet is nagekomen, de schade die het gevolg is van het uitblijven van die mededeling in voorkomend geval moet vergoeden, doch zonder dat de consument kan worden hersteld in de situatie waarin hij zich rechtens en feitelijk zou hebben bevonden indien hij die dekking zou hebben verkregen. Die regeling, die betrekking heeft op de civielrechtelijke gevolgen van deze niet-mededeling, kan niets veranderen aan het feit dat een contractueel beding dat op grond van richtlijn 93/13 als oneerlijk is aangemerkt, niet aan de consument kan worden tegengeworpen. |
54 |
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet de vaststelling dat een in een overeenkomst opgenomen beding oneerlijk is, er trouwens toe kunnen leiden dat de situatie waarin de consument zich rechtens en feitelijk zou hebben bevonden zonder dat oneerlijke beding, wordt hersteld [arrest van 12 januari 2023, D.V. (Advocatenhonorarium – Uurtarief), C‑395/21, EU:C:2023:14, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
55 |
Het feit dat een dergelijk als oneerlijk aangemerkt contractueel beding niet aan de consument kan worden tegengeworpen laat echter de eventuele gevolgen onverlet die op het gebied van de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekeringnemer jegens de verzekeraar eruit voortvloeien dat de verzekeringnemer dat beding niet aan de consument heeft meegedeeld. |
56 |
Uit al het voorgaande volgt dat artikel 3, lid 1, en de artikelen 4 tot en met 6 van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat de nationale rechter die een beding in een verzekeringsovereenkomst dat de dekking van het verzekerde risico uitsluit of beperkt en waarvan de betrokken consument geen kennis heeft kunnen nemen vóór de sluiting van deze overeenkomst, als oneerlijk aanmerkt, dat beding buiten toepassing dient te laten opdat het geen bindende gevolgen teweegbrengt voor de consument. |
Kosten
57 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Portugees.