EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0593

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 oktober 2022.
NY tegen Herios SARL.
Verzoek van de Hof van Cassatie (België) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 86/653/EEG – Artikel 17, lid 2, onder a) – Zelfstandige handelsagenten – Beëindiging van de agentuurovereenkomst door de principaal – Vergoeding van de agent – Uitwinningsvergoeding – Subagentuur – Recht van de subagent op het gedeelte van de aan de hoofdagent verschuldigde uitwinningsvergoeding dat overeenkomt met de door de subagent aangebrachte klantenkring.
Zaak C-593/21.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:784

 ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

13 oktober 2022 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 86/653/EEG – Artikel 17, lid 2, onder a) – Zelfstandige handelsagenten – Beëindiging van de agentuurovereenkomst door de principaal – Vergoeding van de agent – Uitwinningsvergoeding – Subagentuur – Recht van de subagent op het gedeelte van de aan de hoofdagent verschuldigde uitwinningsvergoeding dat overeenkomt met de door de subagent aangebrachte klantenkring”

In zaak C‑593/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij beslissing van 10 september 2021, ingekomen bij het Hof op 24 september 2021, in de procedure

NY

tegen

Herios SARL,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe (rapporteur), kamerpresident, N. Jääskinen, M. Safjan, N. Piçarra en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

NY, vertegenwoordigd door G. Imfeld en J. Oosterbosch, advocaten,

Herios SARL, vertegenwoordigd door B. Geuzaine en B. Hübinger, advocaten,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs, C. Pochet en L. Van den Broeck als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, U. Bartl, J. Heitz en M. Hellmann als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Armati, C. Auvret en M. Mataija als gemachtigden,

gelet op het besluit, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB 1986, L 382, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen NY en Herios SARL over een uitwinningsvergoeding die door eerstgenoemde van laatstgenoemde wordt gevorderd op basis van de omzet die Herios in 2016 zou hebben behaald dankzij de nieuwe klanten die NY ten behoeve van haar had verworven.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Artikel 1 van richtlijn 86/653 bepaalt:

„1.   De in deze richtlijn voorgeschreven harmonisatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen.

2.   Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen ‚principaal’, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

[…]”

4

Hoofdstuk IV van deze richtlijn heeft als opschrift „Sluiting en beëindiging van de agentuurovereenkomst”. In artikel 17 van dit hoofdstuk wordt bepaald:

„1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, vergoeding volgens lid 2 [of] herstel van het nadeel volgens lid 3 krijgt.

2.   a) De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:

hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De lidstaten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.

[…]”

5

Artikel 19 van deze richtlijn bepaalt:

„Voordat de overeenkomst is beëindigd, mogen de partijen niet ten nadele van de handelsagent van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 afwijken.”

Belgisch recht

6

De bepalingen betreffende handelsagentuurovereenkomsten zijn ingevoegd in het Wetboek van economisch recht bij artikel 3 van de wet van 2 april 2014 houdende invoeging van boek X „Handelsagentuurovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten en verkoopconcessies” in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan boek X in boek I van het Wetboek van economisch recht (Belgisch Staatsblad, 28 april 2014, blz. 35053).

7

Artikel X.5 van het Wetboek van economisch recht bepaalt:

„Behoudens andersluidend beding kan de handelsagent, voor de uitvoering van zijn taak, een beroep doen op door hem vergoede subagenten die handelen onder zijn verantwoordelijkheid, en van wie hij principaal wordt.”

8

In artikel X.18 van dit wetboek wordt bepaald:

„Na de beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst heeft de handelsagent recht op een uitwinningvergoeding wanneer hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of wanneer hij de zaken met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid, voor zover dit de principaal nog aanzienlijke voordelen kan opleveren.

Indien de overeenkomst een concurrentiebeding bevat, wordt de principaal geacht, behoudens tegenbewijs, nog aanzienlijke voordelen te krijgen.

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9

Herios heeft een handelsagentuurovereenkomst gesloten met de Duitse vennootschap Poensgen, op grond waarvan eerstgenoemde beschikte over het exclusieve recht om de producten van laatstgenoemde in België, Frankrijk en Luxemburg te verkopen. Blijkens de verwijzingsbeslissing hebben Herios en NY erkend dat er in 2009 tussen hen een overeenkomst was gesloten.

10

In het kader van hun contractuele relatie werd Herios de principaal van NY en werd NY de handelsagent van Herios. NY had als opdracht de producten van Poensgen op het grondgebied van die lidstaten te verhandelen.

11

Eind 2015 begonnen NY, Herios en Poensgen besprekingen met het oog op een rechtstreekse voortzetting van het handelsagentschap door NY na de beëindiging van de activiteiten van Herios. Deze besprekingen liepen op niets uit, waarna Poensgen Herios op 8 juni 2016 in kennis stelde van de beëindiging van de tussen hen gesloten overeenkomst. Hun contractuele betrekkingen eindigden op 31 december 2016, na het verstrijken van een opzeggingstermijn van zes maanden.

12

Bij brief van 23 februari 2017 heeft Herios op haar beurt de overeenkomst met NY opgezegd, als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden die elke beroepsmatige samenwerking tussen de principaal en de agent voorgoed onmogelijk maakten, namelijk de beëindiging van de hoofdovereenkomst tussen Poensgen en Herios. Ondertussen was NY de handelsagent van Poensgen geworden.

13

Op 22 mei 2017 zijn Herios en Poensgen het onder meer eens geworden over de betaling van een uitwinningsvergoeding aan Herios.

14

NY, die van mening was dat ook hij recht had op een uitwinningsvergoeding, wegens de nieuwe klanten die hij voor Herios had verworven en waarvoor deze van Poensgen een vergoeding had ontvangen, heeft van Herios betaling gevorderd van een uitwinningsvergoeding, geraamd op basis van de omzet die Herios in 2016 dankzij de nieuw verworven klanten zou hebben behaald.

15

De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van NY toegewezen. De cour d’appel de Liège (hof van beroep Luik, België) heeft die uitspraak bij arrest van 16 januari 2020 vernietigd en geoordeeld dat geen uitwinningsvergoeding verschuldigd was. NY heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij het Hof van Cassatie (België), in casu de verwijzende rechter.

16

In zijn cassatieberoep voert NY aan dat hem bij het arrest van de cour d’appel de Liège een uitwinningsvergoeding is geweigerd op grond dat de door Herios verkregen vergoeding geen „aanzienlijk voordeel” zou zijn in de zin van artikel X.18, eerste alinea, van het Wetboek van economisch recht, bij welke bepaling artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 is omgezet. Volgens de cour d’appel de Liège is van een dergelijk voordeel geen sprake, aangezien, ten eerste, de door Herios ontvangen vergoeding geen toekomstig voordeel is, maar een vergoeding die wettelijk verschuldigd is en, ten tweede, NY is blijven samenwerken met de voormalige hoofdprincipaal en nog steeds profiteert van de klantenkring die met deze tot stand was gebracht.

17

De verwijzende rechter is van oordeel dat het onderzoek van het door NY ter ondersteuning van zijn cassatieberoep aangevoerde middel vereist dat artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 wordt uitgelegd, om uit te maken of de door Herios ontvangen uitwinningsvergoeding een „aanzienlijk voordeel” in de zin van deze bepaling vormt. Zo ja, dan zou NY op grond van die bepaling van Herios betaling kunnen vorderen van een uitwinningsvergoeding wegens beëindiging van de handelsagentuurovereenkomst tussen hen.

18

Daarop heeft het Hof van Cassatie de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van [richtlijn 86/653] aldus worden uitgelegd dat in een situatie als de onderhavige de uitwinningsvergoeding die aan de hoofdagent is verschuldigd op basis van de door de subagent aangebrachte klantenkring, geen ‚aanzienlijk voordeel’ vormt voor de hoofdagent?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

19

Vooraf zij eraan herinnerd dat het in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof indien nodig niet alleen de hem voorgelegde vraag te herformuleren, maar ook bepalingen van het Unierecht in aanmerking te nemen die door de nationale rechter in zijn vraag niet zijn genoemd (zie in die zin arrest van 16 mei 2019, Plessers, C‑509/17, EU:C:2019:424, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20

Aangezien het Hof in casu wordt gevraagd wat de draagwijdte is van artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 in de specifieke omstandigheden waarin de handelsagent een uitwinningsvergoeding heeft ontvangen nadat de door hem aangestelde subagent zelf, na de beëindiging van de hoofdagentuurovereenkomst, de handelsagent van de hoofdprincipaal is geworden, moet de gestelde vraag aldus worden opgevat dat daarmee in wezen wordt beoogd te vernemen of artikel 17, lid 2, onder a), eerste en tweede streepje, van richtlijn 86/653 aldus dient te worden uitgelegd dat een door de hoofdagent ontvangen uitwinningsvergoeding voor de klantenkring die door de subagent is aangebracht, een aanzienlijk voordeel kan vormen voor de hoofdagent, wanneer deze subagent de hoofdagent van de principaal is geworden.

21

Bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht, in casu artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653, moet echter niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt.

22

Volgens het eerste streepje van deze bepaling heeft de handelsagent na de beëindiging van de overeenkomst recht op een vergoeding indien en voor zover hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren.

23

Uit het gebruik van de termen „nog” en „aanzienlijk”, en uit de precisering dat de voordelen die de principaal verkrijgt moeten voortvloeien uit transacties met de door de agent aangebrachte klanten of uit transacties die door deze agent aanzienlijk zijn uitgebreid, volgt dat de principaal na de beëindiging van de overeenkomst een voordeel moet genieten dat van zekere omvang is en dat verband houdt met de eerdere prestaties van de agent. De bewoordingen van die bepaling bevatten daarentegen geen enkele precisering over de aard van dit voordeel.

24

Hieruit volgt dat het begrip „aanzienlijke voordelen” in artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 alle voordelen kan omvatten die de principaal na de beëindiging van de overeenkomst geniet als gevolg van de inspanningen van de agent, daaronder begrepen de uitwinningsvergoeding die deze principaal op zijn beurt van zijn eigen principaal heeft ontvangen.

25

Deze conclusie vindt steun in de doelstellingen van deze richtlijn.

26

Richtlijn 86/653 beoogt immers met name de handelsagent in zijn betrekkingen met de principaal te beschermen (arrest van 19 april 2018, CMR, C‑645/16, EU:C:2018:262, punt 33).

27

In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat artikel 17 van deze richtlijn van doorslaggevend belang is. Derhalve moeten de bewoordingen van lid 2 van dat artikel zodanig worden uitgelegd dat er wordt bijgedragen aan de bescherming van de handelsagent, en dat er onverkort rekening wordt gehouden met diens verdiensten bij het verrichten van de transacties waarmee hij wordt belast (zie in die zin arrest van 7 april 2016, Marchon Germany, C‑315/14, EU:C:2016:211, punt 33). Elke uitlegging van deze bepaling die in het nadeel zou kunnen zijn van de handelsagent, is uitgesloten (zie in die zin arresten van 26 maart 2009, Semen, C‑348/07, EU:C:2009:195, punt 21, en 19 april 2018, CMR, C‑645/16, EU:C:2018:262, punt 35).

28

Een uitlegging volgens welke het begrip „aanzienlijke voordelen” in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 met name niet de uitwinningsvergoeding omvat die de principaal heeft ontvangen op basis van de klantenkring die door de handelsagent is aangebracht en waarvoor deze niet langer wordt beloond, kan deze agent echter benadelen.

29

Zoals NY in zijn schriftelijke opmerkingen aangeeft, zou een restrictieve uitlegging van artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653, in gevallen waarin de beëindiging van de overeenkomst onder meer het gevolg is van de overdracht van een onderneming of van de verkoop van de handelszaak van de principaal en waarin de prijs afhangt van de omvang van de klantenkring, de handelsagent namelijk de vergoeding ontnemen die verband houdt met de meerwaarde die hij nochtans voor de principaal heeft opgeleverd.

30

Bijgevolg moet worden geoordeeld dat een uitlegging volgens welke het begrip „aanzienlijke voordelen” in de zin van artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 geen uitwinningsvergoeding omvat die de principaal heeft ontvangen op basis van de klantenkring die door de handelsagent is aangebracht en waarvoor deze niet langer wordt vergoed, in strijd zou zijn met het door richtlijn 86/653 nagestreefde doel van bescherming van de handelsagent.

31

Uit een en ander volgt dat artikel 17, lid 2, onder a), eerste streepje, van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de door de principaal aan de hoofdagent betaalde uitwinningsvergoeding op basis van de klantenkring die door de subagent is aangedragen, een aanzienlijk voordeel kan vormen voor de hoofdagent.

32

Om de verwijzende rechter een volledig antwoord te geven, moet echter nog worden vastgesteld of het feit dat de subagent zelf de agent van de hoofdprincipaal is geworden, van invloed is op zijn recht op de in die bepaling bedoelde uitwinningsvergoeding.

33

In dit verband zij eraan herinnerd dat de gedraging van de handelsagent een element is dat in aanmerking kan worden genomen in het kader van het onderzoek naar het billijke karakter van de uitwinningsvergoeding (zie in die zin arrest van 28 oktober 2010, Volvo Car Germany,C‑203/09, EU:C:2010:647, punt 44), aangezien dit billijke karakter volgens artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van richtlijn 86/653 een conditio sine qua non is voor de betaling van deze vergoeding.

34

Volgens deze bepaling heeft de handelsagent immers recht op een uitwinningsvergoeding indien en voor zover de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de provisie – voortvloeiend uit transacties met de klanten die deze agent heeft aangebracht of uit transacties die door hem aanzienlijk zijn uitgebreid – die voor deze handelsagent verloren gaat.

35

In die omstandigheden maakt de klantenkring die de agent voor zichzelf of ten behoeve van een andere principaal kan exploiteren, noodzakelijkerwijs deel uit van de in artikel 17, lid 2, onder a), tweede streepje, van richtlijn 86/653 bedoelde „omstandigheden” die in aanmerking moeten worden genomen bij de betaling van de in die bepaling bedoelde vergoeding.

36

Het in artikel 17, lid 2, van richtlijn 86/653 bedoelde recht op vergoeding is immers vanuit het gezichtspunt van de agent in wezen compenserend van aard. Een dergelijke vergoeding is dus bedoeld om hem te vergoeden voor de inspanningen die hij heeft verricht, aangezien de principaal zelfs na de beëindiging van de agentuurovereenkomst blijft profiteren van de economische voordelen die uit deze inspanningen voortvloeien (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Wahl in de zaak Quenon K., C‑338/14, EU:C:2015:503, punten 35 en 36).

37

Hoewel deze bepaling, zoals in punt 35 van het onderhavige arrest is opgemerkt, niet restrictief mag worden uitgelegd, teneinde de handelsagent niet de vergoeding te ontnemen voor de meerwaarde die hij nochtans voor de principaal heeft opgeleverd, kan de in die bepaling bedoelde vergoeding daarentegen geen schade dekken die niet rechtstreeks verband houdt met het verlies van klanten voor de agent.

38

Zoals is aangegeven in het verslag over de toepassing van artikel 17 van richtlijn 86/653 dat de Commissie op 23 juli 1996 heeft ingediend [COM(96) 364 def.], zou, indien de agent voor dezelfde producten, maar voor rekening van een andere principaal, service blijft verlenen aan dezelfde klanten, de betaling van een vergoeding onbillijk zijn, omdat de specifieke schade die deze beoogt te herstellen niet bestaat, aangezien de agent zijn klantenkring niet verliest.

39

Wanneer de subagent zijn activiteiten als handelsagent voor dezelfde klanten en dezelfde producten, maar in het kader van een rechtstreekse relatie met de hoofdprincipaal, voortzet en aldus in de plaats is getreden van de hoofdagent die hem eerder in dienst had genomen, ondervindt deze subagent dus a fortiori geen enkel nadeel van de beëindiging van zijn handelsagentuurovereenkomst met die hoofdagent.

40

Het staat evenwel aan de nationale rechter om te beoordelen of de betaling van de uitwinningsvergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak.

41

Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag moet worden geantwoord dat artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653 aldus moet worden uitgelegd dat de uitwinningsvergoeding die door de principaal aan de hoofdagent is betaald op basis van de klantenkring die door de subagent is aangebracht, een aanzienlijk voordeel kan vormen voor de hoofdagent. De betaling van een uitwinningsvergoeding aan de subagent kan echter als onbillijk in de zin van deze bepaling worden beschouwd wanneer deze zijn activiteiten als handelsagent voor dezelfde klanten en voor dezelfde producten, maar in het kader van een rechtstreekse relatie met de hoofdprincipaal, voortzet, en dit ter vervanging van de hoofdagent die hem voordien in dienst had genomen.

Kosten

42

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 17, lid 2, onder a), van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten,

 

moet aldus worden uitgelegd dat:

 

de uitwinningsvergoeding die door de principaal aan de hoofdagent is betaald op basis van de klantenkring die door de subagent is aangebracht, een aanzienlijk voordeel kan vormen voor de hoofdagent. De betaling van een uitwinningsvergoeding aan de subagent kan echter als onbillijk in de zin van deze bepaling worden beschouwd wanneer deze zijn activiteiten als handelsagent voor dezelfde klanten en voor dezelfde producten, maar in het kader van een rechtstreekse relatie met de hoofdprincipaal, voortzet, en dit ter vervanging van de hoofdagent die hem voordien in dienst had genomen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top