EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020CN0104
Case C-104/20: Request for a preliminary ruling from the Tribunal du travail de Nivelles (Belgium) lodged on 27 February 2020 — SD v Habitations sociales du Roman Païs SCRL, TE, acting as liquidator in the insolvency of Régie des Quartiers de Tubize ASBL
Zaak C-104/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal du travail de Nivelles (België) op 27 februari 2020 — SD / Habitations sociales du Roman Païs SCRL en TE, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Régie des Quartiers de Tubize ASBL
Zaak C-104/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal du travail de Nivelles (België) op 27 februari 2020 — SD / Habitations sociales du Roman Païs SCRL en TE, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Régie des Quartiers de Tubize ASBL
OJ C 161, 11.5.2020, p. 37–38
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.5.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 161/37 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal du travail de Nivelles (België) op 27 februari 2020 — SD / Habitations sociales du Roman Païs SCRL en TE, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Régie des Quartiers de Tubize ASBL
(Zaak C-104/20)
(2020/C 161/49)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal du travail de Nivelles
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SD
Verwerende partijen: Habitations sociales du Roman Païs SCRL en TE, optredend in de hoedanigheid van curator in het faillissement van Régie des Quartiers de Tubize ASBL
Prejudiciële vraag
Moeten de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (1), gelezen in het licht van artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 4, lid 1, artikel 11, lid 3, en artikel 16, lid 3, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (2), aldus worden uitgelegd dat deze artikelen — voor zover zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die werkgevers niet verplicht om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd (arrest C-55/18 van 14 mei 2019) — eraan in de weg staan dat een nationale wettelijke regeling, in casu artikel 1315 van het Belgische Burgerlijk Wetboek (dat bepaalt dat hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, het bestaan daarvan moet bewijzen), niet voorziet in de omkering van de bewijslast wanneer een werknemer stelt dat er sprake is van overschrijding van de normale arbeidstijd, terwijl:
— |
die nationale wettelijke regeling, in casu de Belgische, werkgevers niet verplicht om een betrouwbaar systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd, en |
— |
de werkgever niet uit eigen beweging een dergelijk systeem heeft ingevoerd, |
— |
waardoor het voor de werknemer feitelijk onmogelijk is om die overschrijding aan te tonen? |