Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CO0258

    Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 13 februari 2020.
    H. Solak tegen Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
    Verzoek van de Centrale Raad van Beroep om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Artikel 59 van het Aanvullend Protocol – Besluit nr. 3/80 – Sociale zekerheid van Turkse migrerende werknemers – Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats – Artikel 6 – Aanvullende prestatie – Opschorting – Afstand van de nationaliteit van de lidstaat van ontvangst – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties – Woonplaatsvereiste.
    Zaak C-258/18.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:98

    BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer)

    13 februari 2020 (*)

    „Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Associatieovereenkomst EEG-Turkije – Artikel 59 van het Aanvullend Protocol – Besluit nr. 3/80 – Sociale zekerheid van Turkse migrerende werknemers – Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats – Artikel 6 – Aanvullende prestatie – Schorsing – Afstand van de nationaliteit van de ontvangende lidstaat – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties – Woonplaatsvereiste”

    In zaak C‑258/18,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) bij beslissing van 11 april 2018, ingekomen bij het Hof op 13 april 2018, in de procedure

    H. Solak

    tegen

    Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

    geeft

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Safjan, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), vicepresident van het Hof, en L. Bay Larsen, rechter,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen ingediend door:

    –        de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J. Hut,

    –        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en C. S. Schillemans als gemachtigden,

    –        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en M. van Beek als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen,

    de navolgende

    Beschikking

    1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (PB 1983, C 110, blz. 60), gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol, dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Europese Economische Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB 1972, L 293, blz. 1; hierna: „Aanvullend Protocol”). De Associatieraad is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB 1964, 217, blz. 3685; hierna: „Associatieovereenkomst”).

    2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Solak en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (Nederland) over de beëindiging door het Uwv van een aanvullende prestatie die krachtens de Nederlandse wetgeving aan Solak was toegekend.

     Toepasselijke bepalingen

     Unierecht

     Associatieovereenkomst

    3        De Associatieovereenkomst heeft volgens artikel 2, lid 1, tot doel de gestadige en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, met volledige inachtneming van de noodzaak de versnelde ontwikkeling van de Turkse economie, en de verruiming van de werkgelegenheid en de verbetering der levensomstandigheden van het Turkse volk te verzekeren.

    4        Artikel 12 van de Associatieovereenkomst bepaalt:

    „De [o]vereenkomstsluitende [p]artijen komen overeen zich te laten leiden door de artikelen [45],[ 46] en [47 VWEU], teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen.”

     Aanvullend Protocol

    5        Het Aanvullend Protocol bevat een titel II, met als opschrift „Verkeer van personen en diensten”, waarvan hoofdstuk I is gewijd aan de werknemers.

    6        Artikel 39 van het Aanvullend Protocol, dat deel uitmaakt van dit hoofdstuk I, bepaalt:

    „1.      Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit protocol, stelt de Associatieraad bepalingen vast ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van de werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de [Europese Unie] verplaatsen, en ten behoeve van hun binnen de [Unie] woonachtige gezinnen.

    [...]

    4.      De ouderdoms-, overlijdens‑ en invaliditeitspensioenen die zijn verworven op grond van bepalingen uit hoofde van toepassing van lid 2 moeten naar Turkije kunnen worden uitgevoerd.

    [...]”

    7        Artikel 59 van dit protocol luidt als volgt:

    „Op de onder dit Protocol vallende gebieden, mag de behandeling van Turkije niet gunstiger zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het [VWEU].”

     Besluit nr. 1/80

    8        Artikel 6 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, luidt als volgt:

    „1.      Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:

    –        na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;

    –        na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de [Unie] te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;

    –        na vier jaar legale arbeid in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst naar zijn keuze.

    2.      Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, een arbeidsongeval of een kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.

    [...]”

     Besluit nr. 3/80

    9        Artikel 2 van besluit nr. 3/80, met als opschrift „Personele werkingssfeer”, bepaalt:

    „Dit besluit is van toepassing:

    –        op werknemers op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van Turkije zijn,

    –        op de gezinsleden van deze werknemers die op het grondgebied van een van de lidstaten wonen,

    –        op de nagelaten betrekkingen van deze werknemers.”

    10      Artikel 4 van dat besluit, met als opschrift „Materiële werkingssfeer”, bepaalt:

    „1.      Dit besluit is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

    [...]

    b)      prestaties bij invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit;

    [...]

    2.      Dit besluit is van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie‑ of bijdragebetaling berusten, alsmede op de regelingen betreffende de verplichtingen van de werkgever of de reder met betrekking tot de in lid 1 bedoelde prestaties.

    [...]”

    11      Artikel 6 van dat besluit, met het opschrift „Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats – Invloed van de verplichte verzekering op de terugbetaling van bijdragen of premies”, bepaalt in lid 1, eerste alinea:

    „Tenzij in dit besluit anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende in Turkije woont of op het grondgebied van een andere lidstaat dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.”

     Verordening nr. 883/2004

    12      Artikel 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43) (hierna: „verordening nr. 883/2004”), heeft als opschrift „Opheffing van de regels inzake de woonplaats” en luidt:

    „Tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.”

    13      Artikel 70 van die verordening luidt:

    „1.      Dit artikel is van toepassing op bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties waarop wetgeving van toepassing is die, wegens haar personele werkingssfeer, doelstellingen en/of de voorwaarden voor het ingaan van een recht, kenmerken heeft van zowel de in artikel 3, lid 1, bedoelde socialezekerheidswetgeving als van de bijstand.

    2.      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ,bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties’ verstaan prestaties die:

    [...]

    c)      opgenomen zijn in bijlage X.

    3.      Artikel 7 en de andere hoofdstukken van titel III zijn niet van toepassing op de in lid 2 van dit artikel bedoelde prestaties.

    4.      De in lid 2 bedoelde uitkeringen zullen uitsluitend worden toegekend door de lidstaat waarin de betreffende persoon woont, overeenkomstig de wetgeving van deze staat. Deze prestaties worden verstrekt door, en voor rekening van, het orgaan van de woonplaats.”

    14      Bijlage X bij deze verordening, met als opschrift „Bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties”, noemt voor Nederland de volgende prestaties:

    „[...]

    b)      Toeslagenwet van 6 november 1986 [(Stb. 1986, 567)].”

     Nederlands recht

    15      Artikel 4a van de Toeslagenwet, in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „TW”), bepaalde:

    „1.      Geen recht op toeslag heeft de persoon, bedoeld in artikel 2, gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont.

    2.      De persoon, bedoeld in artikel 2, die op grond van het eerste lid geen recht heeft op toeslag, heeft vanaf de dag dat hij in Nederland woont recht op toeslag, indien hij aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste, tweede of derde lid, voldoet.”

    16      Artikel 1, onder e), van de Rijkswet op het Nederlanderschap van 19 december 1984 (Stb. 1984, 628), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, luidde:

    „e.      vreemdeling: hij die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;”

    17      Artikel 2, lid 1, van de Remigratiewet van 22 april 1999 (Stb. 1999, 232), in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalde:

    „1.      Deze wet is van toepassing op:

    a.      een meerderjarige vreemdeling als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die behoort tot een minderheidsgroep, en

    b.      een meerderjarige Nederlander, die niet tevens een andere nationaliteit bezit, die behoort tot een minderheidsgroep en die verklaart bereid te zijn al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.”

     Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    18      Solak is een Turkse onderdaan die in Nederland diverse functies in loondienst heeft verricht. Tijdens zijn verblijf in die lidstaat heeft hij de Nederlandse nationaliteit verworven.

    19      Vanaf 25 december 2007 heeft het Uwv Solak op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005 (Stb. 2005, 572) een uitkering toegekend, die was berekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 40,1 %. Daarnaast heeft het Uwv hem vanaf 11 oktober 2008 een toeslag ingevolge de TW toegekend.

    20      Op 15 juli 2015 heeft Solak het Uwv verzocht om toestemming om met behoud van zijn uitkering en zijn toeslag naar Turkije te verhuizen.

    21      Op 27 juli 2015 heeft Solak afstand gedaan van de Nederlandse nationaliteit om aanspraak te kunnen maken op bepaalde voorzieningen krachtens de Remigratiewet.

    22      Op 1 september 2015 is Solak met behoud van zijn WIA-uitkering en met remigratievoorzieningen krachtens de Remigratiewet teruggekeerd naar Turkije.

    23      Het Uwv heeft daarentegen bij besluit van 16 oktober 2015 de eerder aan Solak toegekende toeslag op grond van artikel 4a van de TW beëindigd, met ingang van 1 september 2015.

    24      Solak heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend bij het Uwv, dat dit bezwaar bij besluit van 17 december 2015 ongegrond heeft verklaard.

    25      Verzoeker in het hoofdgeding heeft tegen het besluit van het Uwv van 17 december 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam (Nederland).

    26      Bij vonnis van 8 april 2016 heeft de rechtbank Amsterdam dat beroep verworpen, met name op grond dat Solak niet verkeerde in een positie die vergelijkbaar is met die van de Turkse onderdanen om wie het ging in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 26 mei 2011, Akdas e.a. (C‑485/07, EU:C:2011:346). Volgens deze rechter had Solak nog steeds een verblijfsrecht in Nederland op grond van de Associatieovereenkomst, omdat hij slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt was.

    27      Solak heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (Nederland).

    28      De verwijzende rechter wijst er met name op dat Solak gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en dat hij de reguliere arbeidsmarkt in Nederland op het moment van zijn vrijwillige terugkeer naar Turkije niet voorgoed had verlaten. Verder merkt hij op dat Solak vlak voor zijn terugkeer naar Turkije afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit om aanspraak te kunnen maken op de voorzieningen krachtens de Remigratiewet.

    29      In dit verband vraagt de nationale rechter zich in wezen af of een Turkse onderdaan, zoals verzoeker in het hoofdgeding, recht heeft op een aanvullende prestatie op grond van artikel 6, lid 1, van besluit nr. 3/80.

    30      In die omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)      Kan een Turkse onderdaan die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat is toegetreden, de nationaliteit van die lidstaat heeft verworven zonder afstand te doen van zijn Turkse nationaliteit, en vervolgens vrijwillig afstand heeft gedaan van de nationaliteit van die lidstaat van ontvangst en daarmee van het Unieburgerschap, een beroep doen op artikel 6 van besluit [nr.] 3/80 om zich te onttrekken aan een woonplaatsvoorwaarde in nationale socialezekerheidswetgeving die wel kan worden tegengeworpen aan Unieburgers?

    2)      Moet artikel 6, eerste lid, van besluit [nr.] 3/80 met inachtneming van artikel 59 van het Aanvullend Protocol aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat zoals artikel 4a van de TW, op grond waarvan een toegekende aanvullende prestatie wordt ingetrokken als de begunstigde naar Turkije verhuist, ook indien deze begunstigde het grondgebied van de lidstaat op eigen initiatief heeft verlaten nadat hij de nationaliteit van een lidstaat vrijwillig heeft opgegeven, terwijl niet is gebleken dat hij niet meer tot de legale arbeidsmarkt van die lidstaat behoort?”

     Procedure bij het Hof

    31      Bij beslissing van de president van het Hof van 15 november 2018 is de behandeling van de onderhavige zaak geschorst tot de uitspraak van het arrest van 15 mei 2019, Çoban (C‑677/17, EU:C:2019:408).

    32      Bij brief van 16 mei 2019 heeft de griffie van het Hof de verwijzende rechter in kennis gesteld van dit arrest en hem verzocht aan te geven of hij in het licht van dit arrest zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven.

    33      Bij brief van 10 september 2019, ingekomen ter griffie van het Hof op 12 september 2019, heeft de Centrale Raad van Beroep het Hof bericht dat hij zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven.

     Beantwoording van de prejudiciële vragen

    34      Krachtens artikel 99 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer een prejudiciële vraag identiek is aan een vraag waarover het reeds uitspraak heeft gedaan, wanneer het antwoord op een dergelijke vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of wanneer over het antwoord op de prejudiciële vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, in elke stand van het geding, op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

    35      Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.

    36      Met zijn vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80, gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de betaling van een prestatie ter aanvulling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering teneinde een minimuminkomen te verzekeren, die op grond van die regeling is verleend, wordt stopgezet ten aanzien van een Turkse onderdaan die tot de reguliere arbeidsmarkt van een lidstaat behoort en die, na afstand te hebben gedaan van de nationaliteit van die lidstaat die hij tijdens zijn verblijf in die lidstaat had verworven, is teruggekeerd naar zijn land van herkomst.

    37      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat besluit nr. 3/80 strekt tot coördinatie van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten, teneinde Turkse werknemers die in de Unie werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest, alsmede de gezinsleden van deze werknemers en hun nagelaten betrekkingen, in aanmerking te doen komen voor prestaties in de traditionele takken van sociale zekerheid (arrest van 15 mei 2019, Çoban, C‑277/17, EU:C:2019:408, punt 37).

    38      Volgens artikel 2 van besluit nr. 3/80 is dit besluit met name van toepassing op Turkse werknemers op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is.

    39      Wat de materiële werkingssfeer van besluit nr. 3/80 betreft, blijkt uit artikel 4, leden 1 en 2, van dat besluit dat het van toepassing is op alle wettelijke regelingen betreffende de takken van sociale zekerheid die zien op onder meer prestaties van invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit, en op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie‑ of bijdragebetaling berusten.

    40      Besluit nr. 3/80 is dus van toepassing op een Turkse werknemer aan wie een prestatie is toegekend die strekt tot aanvulling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering teneinde gedurende zijn verblijf in de lidstaat van ontvangst een minimuminkomen te verzekeren, en die vervolgens is teruggekeerd naar Turkije, daar een dergelijke prestatie moet worden gelijkgesteld met een prestatie bij invaliditeit in de zin van artikel 4, lid 1, onder b), van besluit nr. 3/80 (zie in die zin arrest van 15 mei 2019, Çoban, C‑677/17, EU:C:2019:408, punt 40).

    41      Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80, dat uitvoering geeft aan artikel 39, lid 4, van het Aanvullend Protocol, bekrachtigt het recht van Turkse werknemers om de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, alsmede de renten bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer lidstaten, te behouden in Turkije of op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar het orgaan zich bevindt dat de uitkering verschuldigd is (arrest van 15 mei 2019, Çoban, C‑677/17, EU:C:2019:408, punt 42).

    42      Besluit nr. 3/80 bevat geen enkele afwijking of beperking van de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, vastgestelde ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats (arrest van 15 mei 2019, Çoban, C‑677/17, EU:C:2019:408, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    43      Deze bepaling is dus in beginsel van toepassing op een Turkse onderdaan die zich beroept op het recht op het behoud van een prestatie die is verkregen krachtens de wetgeving van een lidstaat en die hem vóór zijn vertrek uit die lidstaat is betaald en die hem nu wordt geweigerd op grond dat hij niet langer in die lidstaat woont.

    44      Doordat de TW is opgenomen in bijlage X bij verordening nr. 883/2004, vormt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde toeslag evenwel een „bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestatie” in de zin van artikel 70, lid 2, van deze verordening.

    45      Overeenkomstig artikel 70, lid 3, van verordening nr. 883/2004 geldt het in artikel 7 van deze verordening neergelegde beginsel van opheffing van de regels inzake de woonplaats niet voor een dergelijke prestatie. Ingevolge artikel 70, lid 4, van diezelfde verordening worden deze prestaties uitsluitend toegekend in de lidstaat waarin de betreffende persoon woont, overeenkomstig de wetgeving van deze staat.

    46      Hieruit vloeit voort dat de burgers van de Unie die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vallen slechts een bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende uitkering – zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanvullende prestatie – kunnen ontvangen voor zover zij wonen in de lidstaat die de uitkering heeft toegekend.

    47      Bijgevolg blijven de burgers van de Unie onderworpen aan het bij artikel 4a van de TW opgelegde vereiste om in Nederland te wonen, willen zij in aanmerking komen voor een aanvullende prestatie op grond van deze wetgeving.

    48      Er zij aan herinnerd dat, volgens artikel 59 van het Aanvullend Protocol, op de onder dit protocol vallende gebieden de behandeling van Turkije niet gunstiger mag zijn dan die welke de lidstaten elkaar toekennen krachtens het VWEU.

    49      Dit protocol heeft overeenkomstig de bewoordingen van titel II ervan met name betrekking op het verkeer van personen en diensten en, in het bijzonder, de bepalingen ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de Unie verplaatsen, welke zijn opgenomen in besluit nr. 3/80.

    50      Derhalve dient in het licht van artikel 59 van dit protocol te worden onderzocht of de omstandigheid dat een Turkse onderdaan als Solak op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 het recht op een aanvullende prestatie kan behouden na zijn woonplaats naar Turkije te hebben overgebracht, ertoe leidt dat deze onderdaan gunstiger wordt behandeld dan burgers van de Unie.

    51      Dienaangaande heeft het Hof in punt 95 van het arrest van 26 mei 2011, Akdas e.a. (C‑485/07, EU:C:2011:346), geoordeeld dat de situatie van Turkse voormalige werknemers, voor zover zij naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij het recht om in de ontvangende lidstaat te verblijven hadden verloren omdat zij er arbeidsongeschikt waren geworden, voor de toepassing van artikel 59 van het Aanvullend Protocol niet nuttig kan worden vergeleken met de situatie van onderdanen van de Unie, aangezien laatstbedoelden vrij mogen reizen en verblijven op het grondgebied van de lidstaten en aldus het recht behouden om te blijven wonen in de lidstaat waarin de betrokken prestatie is toegekend, zodat zij aan de ene kant mogen beslissen het grondgebied van die staat te verlaten, waardoor zij die uitkering verliezen, en aan de andere kant steeds naar de betrokken lidstaat mogen terugkeren.

    52      Verder volgt uit de punten 55, 59 en 60 van het arrest van 15 mei 2019, Çoban (EU:C:2019:408), dat voor de toepassing van artikel 59 van het Aanvullend Protocol de situatie van een Turkse werknemer die een verblijfsrecht in de gastlidstaat heeft op het moment van zijn vertrek uit die lidstaat, moet worden beschouwd als vergelijkbaar met die van een burger van de Unie die in die lidstaat verblijft. Turkse werknemers die een verblijfsrecht in de gastlidstaat hebben, kunnen namelijk net als burgers van de Unie voldoen aan een door het nationale recht van die lidstaat gestelde voorwaarde van verblijf om in aanmerking te komen voor een aanvullende prestatie.

    53      Zo zou de omstandigheid dat een Turkse onderdaan met een verblijfsrecht in de lidstaat van ontvangst, op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 het recht op een aanvullende prestatie kan behouden na zijn woonplaats naar Turkije te hebben overgebracht, terwijl de burgers van de Unie onderworpen blijven aan een voorwaarde van verblijf op het grondgebied van die lidstaat, willen zij voor een dergelijk recht in aanmerking komen, ertoe leiden dat deze Turkse onderdaan gunstiger wordt behandeld dan de burgers van de Unie die in een vergelijkbare situatie verkeren, hetgeen onverenigbaar zou zijn met de uit artikel 59 van het Aanvullend Protocol voortvloeiende vereisten (zie in die zin arrest van 15 mei 2019, Çoban, C‑677/17, EU:C:2019:408, punt 61).

    54      In het onderhavige geval blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de gestelde vragen betrekking hebben op de situatie van een Turkse onderdaan die niet volledig en blijvend arbeidsongeschikt was en die ten tijde van zijn vertrek naar Turkije nog steeds tot de reguliere arbeidsmarkt in Nederland behoorde.

    55      Uit de rechtspraak van het Hof komt naar voren dat het verblijfsrecht van een Turkse onderdaan die behoort tot de reguliere arbeidsmarkt van een lidstaat, impliciet maar noodzakelijkerwijs bij artikel 6 van besluit nr. 1/80 wordt verleend ten gevolge van het feit dat hij legale arbeid verricht (arrest van 14 januari 2015, Demirci e.a., C‑171/13, EU:C:2015:8, punt 64). Deze bepaling betreft de situatie van Turkse werknemers die actief zijn of tijdelijk arbeidsongeschikt zijn. Zij betreft daarentegen niet de situatie van een Turkse onderdaan die de arbeidsmarkt van een lidstaat definitief heeft verlaten, met name omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of volledig en blijvend arbeidsongeschikt is geworden (arrest van 6 juni 1995, Bozkurt, C‑434/93, EU:C:1995:168, punt 39).

    56      Hieruit volgt dat een Turkse onderdaan die in een situatie van tijdelijke arbeidsongeschiktheid verkeert, kon voldoen aan de door de TW gestelde voorwaarde inzake een woonplaats op het grondgebied van Nederland om in aanmerking te komen voor een prestatie ter aanvulling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering teneinde een minimuminkomen te verzekeren, net als een burger van de Unie die in die lidstaat verblijft.

    57      In die omstandigheden zou de omstandigheid dat een dergelijke Turkse onderdaan op grond van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 het recht op een aanvullende prestatie kan behouden na zijn woonplaats naar Turkije te hebben overgebracht, terwijl de burgers van de Unie onderworpen blijven aan de bij artikel 4a van de TW opgelegde voorwaarde inzake een woonplaats op het grondgebied van Nederland, willen zij voor dat recht in aanmerking komen, ertoe leiden dat deze Turkse onderdaan gunstiger wordt behandeld dan de burgers van de Unie die in een vergelijkbare situatie verkeren, hetgeen onverenigbaar zou zijn met de uit artikel 59 van het Aanvullend Protocol voortvloeiende vereisten.

    58      Bijgevolg heeft de door de nationale rechter opgemerkte omstandigheid dat de betrokken Turkse onderdaan de nationaliteit van de lidstaat van ontvangst heeft verworven en er vervolgens voor de terugkeer naar zijn land van herkomst afstand van heeft gedaan, geen invloed op het antwoord op de gestelde vragen.

    59      Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80, gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol, aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de betaling van een prestatie ter aanvulling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering teneinde een minimuminkomen te verzekeren, die op grond van die regeling is verleend, wordt stopgezet ten aanzien van een Turkse onderdaan die tot de reguliere arbeidsmarkt van een lidstaat behoort en die, na afstand te hebben gedaan van de nationaliteit van die lidstaat die hij tijdens zijn verblijf in die lidstaat had verworven, is teruggekeerd naar zijn land van herkomst.

     Kosten

    60      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden, gelezen in samenhang met artikel 59 van het Aanvullend Protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend en namens de Europese Economische Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de betaling van een prestatie ter aanvulling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering teneinde een minimuminkomen te verzekeren, die op grond van die regeling is verleend, wordt stopgezet ten aanzien van een Turkse onderdaan die tot de reguliere arbeidsmarkt van een lidstaat behoort en die, na afstand te hebben gedaan van de nationaliteit van die lidstaat die hij tijdens zijn verblijf in die lidstaat had verworven, is teruggekeerd naar zijn land van herkomst.

    Luxemburg, 13 februari 2020.

    De griffier

     

    De president van de Zesde kamer

    A. Calot Escobar

     

    M. Safjan


    *      Procestaal: Nederlands.

    Top