This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0529
Case C-529/18 P: Appeal brought on 9 August 2018 by PJ against the order of the General Court (Fourth Chamber) made on 30 May 2018 in Case T-664/16, PJ v European Union Intellectual Property Office (EUIPO)
Zaak C-529/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2018 door PJ tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 30 mei 2018 in zaak T-664/16, PJ/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Zaak C-529/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2018 door PJ tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 30 mei 2018 in zaak T-664/16, PJ/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
PB C 103 van 30.3.2020, p. 4–5
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
30.3.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 103/4 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 augustus 2018 door PJ tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 30 mei 2018 in zaak T-664/16, PJ/Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-529/18 P)
(2020/C 103/05)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirant: PJ (vertegenwoordigers: J. Lipinsky en C. von Donat, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, Erdmann & Rossi GmbH
Conclusies
1. |
het dictum van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 30 mei 2018 in zaak T-644/16 vernietigen en de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht; |
2. |
het EUIPO en interveniënte verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirant drie middelen aan.
1. |
Schending van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (juncto artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht) Het Gerecht heeft artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof (juncto artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht) geschonden, door de in die bepaling neergelegde verplichting van partijen om “door een advocaat [te] worden vertegenwoordigd” onjuist toe te passen. Het Gerecht heeft de vereisten inzake de onafhankelijkheid van advocaten te ruim opgevat. De uitlegging van het Gerecht wordt niet gerechtvaardigd door de bewoordingen en betekenis van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof. De uitlegging van het Gerecht vindt evenmin steun in de rechtspraak van het Hof. Deze uitlegging is niet voorzienbaar en is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. |
2. |
Schending van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof (juncto artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht) De bestreden beschikking is tevens in strijd met artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof (juncto artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht) omdat het Gerecht zich bij de vaststelling dat de advocaat van rekwirant niet onafhankelijk is, heeft gebaseerd op vermoedens die niet door feiten worden gestaafd en onbetwiste feiten kennelijk niet in aanmerking heeft genomen. Het Gerecht verbindt aldus kennelijk onjuiste gevolgen aan de feiten van het geding, respectievelijk vat deze verkeerd op. |
3. |
Schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie De bestreden beschikking is in strijd met artikel 47, eerste en tweede alinea, van het Handvest, omdat de door het Gerecht gegeven ruime en niet met de bewoordingen van artikel 19, derde alinea, van het Statuut van het Hof overeenstemmende uitlegging van het begrip “onafhankelijkheid” van de advocaat van de verzoekende partij ertoe leidt dat rekwirant effectieve rechtsbescherming wordt ontzegd. |