EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CA0381

Gevoegde zaken C-381/18 en C-382/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 december 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State - Nederland) – G.S. (C-381/18), V.G. (C-382/18)/Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Prejudiciële verwijzing – Grenstoezicht, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Richtlijn 2003/86/EG – Recht op gezinshereniging – Vereiste voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging – Begrip „redenen van openbare orde” – Afwijzing van een verzoek om toegang en verblijf van een gezinslid – Intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel van een gezinslid)

OJ C 54, 17.2.2020, p. 4–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 54/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 december 2019 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Raad van State - Nederland) – G.S. (C-381/18), V.G. (C-382/18)/Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(Gevoegde zaken C-381/18 en C-382/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Grenstoezicht, asiel en immigratie - Immigratiebeleid - Richtlijn 2003/86/EG - Recht op gezinshereniging - Vereiste voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging - Begrip „redenen van openbare orde” - Afwijzing van een verzoek om toegang en verblijf van een gezinslid - Intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel van een gezinslid)

(2020/C 54/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Raad van State

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: G.S. (C-381/18), V.G. (C-382/18)

Verwerende partij: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Dictum

1)

Het Hof is uit hoofde van artikel 267 VWEU bevoegd om artikel 6 van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging uit te leggen in een situatie waarin een rechter zich dient uit te spreken over een verzoek om toegang en verblijf van een onderdaan van een derde land die gezinslid is van een Unieburger die geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, wanneer deze bepaling door het nationale recht rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing is verklaard op een dergelijke situatie.

2)

Artikel 6, leden 1 en 2, van richtlijn 2003/86 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale praktijk volgens welke de bevoegde autoriteiten om redenen van openbare orde, ten eerste, een op deze richtlijn gebaseerd verzoek om toegang en verblijf kunnen afwijzen op grond van een strafrechtelijke veroordeling die is uitgesproken tijdens een eerder verblijf op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat en, ten tweede, een op deze richtlijn gebaseerde verblijfstitel kunnen intrekken of de verlenging ervan kunnen weigeren wanneer de aanvrager een voldoende zware straf is opgelegd ten opzichte van de duur van het verblijf, voor zover deze praktijk alleen van toepassing is indien de inbreuk die de betrokken strafrechtelijke veroordeling rechtvaardigt voldoende ernstig van aard is om vast te stellen dat het noodzakelijk is het verblijf van deze aanvrager uit te sluiten en deze autoriteiten de in artikel 17 van dezelfde richtlijn bedoelde individuele beoordeling uitvoeren, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.


(1)  PB C 294 van 20.8.2018.


Top