EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CO0265

Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 3 september 2020.
United Parcel Service, Inc. tegen Europese Commissie.
Begroting van de proceskosten.
Zaak C-265/17 P-DEP.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:655

 BESCHIKKING VAN HET HOF (Negende kamer)

3 september 2020 ( *1 )

„Begroting van de proceskosten”

In zaak C‑265/17 P-DEP,

betreffende een verzoek om begroting van de invorderbare kosten krachtens artikel 145 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, ingediend op 20 januari 2020,

United Parcel Service Inc., gevestigd te Atlanta (Verenigde Staten), vertegenwoordigd door A. Ryan, solicitor, en W. Knibbeler, advocaat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Khan als gemachtigde,

verweerster,

geeft

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: S. Rodin (rapporteur), kamerpresident, D. Šváby en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

De onderhavige zaak betreft de begroting van de proceskosten die United Parcel Service Inc. (hierna: „UPS”) heeft gemaakt in het kader van zaak C‑265/17 P.

2

Bij hogere voorziening, ingesteld op 16 mei 2017, heeft de Europese Commissie verzocht om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 7 maart 2017, United Parcel Service/Commissie (T‑194/13, EU:T:2017:144; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht besluit C(2013) 431 van de Commissie van 30 januari 2013 waarbij een concentratie onverenigbaar wordt verklaard met de interne markt en de werking van de EER-overeenkomst (zaak COMP/M.6570 – UPS/TNT Express; hierna: „litigieus besluit”), nietig heeft verklaard.

3

Bij arrest van 16 januari 2019, Commissie/United Parcel Service (C‑265/17 P, EU:C:2019:23), heeft het Hof deze hogere voorziening afgewezen en de Commissie verwezen in de kosten.

4

Aangezien tussen UPS en de Commissie geen overeenstemming is bereikt over het bedrag van de met de procedure in hogere voorziening samenhangende invorderbare kosten, heeft UPS, bij op 20 januari 2020 ter griffie neergelegde akte, krachtens artikel 145 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof het onderhavige verzoek ingediend.

Conclusies van partijen

5

UPS verzoekt het Hof om het bedrag van de invorderbare kosten vast te stellen op 866629,89 EUR. Dit bedrag stemt volgens haar overeen met de ten behoeve van de procedure in hogere voorziening gemaakte noodzakelijke kosten, die met name de honoraria van advocaten en economen en de reiskosten omvatten.

6

De Commissie concludeert tot afwijzing van dit verzoek en verzoekt het Hof om het bedrag van de invorderbare kosten vast te stellen op 45500 EUR voor de advocaten en 5000 EUR voor de economen.

Argumenten van partijen

7

Ter ondersteuning van haar verzoek betoogt UPS dat de kosten, die de honoraria van advocaten, hun uitgaven en de honoraria van de economen omvatten, zijn gemaakt ten behoeve van de procedure in hogere voorziening en noodzakelijk zijn geweest. Zij betoogt dienaangaande dat het totaalbedrag van de gevorderde kosten en uitgaven redelijk is, gelet op de feiten van de zaak en rekening houdend met de complexiteit van het voorwerp en de aard van de procedure in hogere voorziening.

8

In de eerste plaats is UPS van mening dat in het aan de orde zijnde geding zeer ingewikkelde rechtsvragen werden opgeworpen, wat het grote aantal werkuren van haar advocaten rechtvaardigde. Zij betoogt ten eerste dat het voorwerp en de aard van het geding ingewikkeld waren, aangezien dat betrekking had op een besluit van de Commissie op grond van de verordening betreffende de controle op concentraties; dergelijke besluiten zijn immers vaak ingewikkeld, zoals de advocaat-generaal in haar conclusie in de onderhavige zaak overigens heeft erkend. UPS herinnert eraan dat het bestreden arrest betrekking had op de rechtmatigheid van een dergelijk besluit, dat in casu 450 bladzijden omvatte en grotendeels op economische en econometrische analyses berustte.

9

UPS wijst er in dit verband op dat zij diepgaande economische en juridische analyses heeft moeten uitvoeren om op bepaalde middelen in hogere voorziening van de Commissie te kunnen antwoorden. Zij zet uiteen dat de Commissie met haar derde middel in hogere voorziening heeft aangevoerd dat het Gerecht zich in het bestreden arrest niet heeft uitgesproken over haar argument dat UPS het gebruikte prijs-concentratiemodel „intuïtief” had kunnen begrijpen op basis van de tijdens de administratieve procedure meegedeelde modellen. Dat argument heeft UPS ertoe aangezet een beroep te doen op onafhankelijke deskundigen op economisch gebied.

10

UPS zet ook uiteen dat de Commissie met het vierde middel van haar hogere voorziening heeft aangevoerd dat een analyse van de prijsconcentratie die gebrekkig is wegens de fouten die zij bevat, geen aanleiding kan zijn om het litigieuze besluit in zijn geheel nietig te verklaren. Dit betoog heeft ertoe geleid dat de vertegenwoordigers en raadslieden van UPS een diepgaande analyse hebben uitgevoerd van het arrest van 25 oktober 2011, Solvay/Commissie (C‑109/10 P, EU:C:2011:686), en van de toepassing ervan door het Gerecht in het onderhavige geval.

11

UPS betoogt ten tweede dat het geding vanuit het oogpunt van het Unierecht van belang was, aangezien het een algemeen toepasselijk fundamenteel procesbeginsel belichtte dat van belang was voor de dagelijkse praktijk van de Commissie in het kader van de concentratieverordening. Uit het arrest van 16 januari 2019, Commissie/United Parcel Service (C‑265/17 P, EU:C:2019:23), en uit de conclusie van advocaat-generaal Kokott in die zaak blijkt duidelijk dat deze zaak betrekking heeft op een fundamenteel beginsel ten aanzien waarvan de Commissie geen enkele beoordelingsbevoegdheid heeft. Deze procedure heeft ook voor het eerst vereist dat het Hof zijn kennis van econometrische modellen verdiepte.

12

UPS betoogt ten derde dat het geding bijzondere moeilijkheden opleverde die de hoeveelheid werk van haar vertegenwoordigers en hun raadslieden hebben doen toenemen. Dit belang en deze complexiteit worden bevestigd door het door het Hof aanvaarde verzoek van de Commissie om een tweede memoriewisseling, die deze in staat moest stellen te antwoorden op de memorie van antwoord van UPS.

13

Aangezien het geding voor UPS van groot economisch belang was, daar het aanvankelijke bedrag van de betrokken concentratie 5,2 miljard EUR bedroeg, kunnen de totale hoeveelheid bestede tijd en het totale bedrag van de gevorderde kosten volgens haar, gelet op de duur en de bijzondere complexiteit van deze specifieke procedure, als redelijk worden aangemerkt.

14

Voorts is UPS van mening dat bij de beoordeling van de evenredigheid van de in casu gemaakte kosten rekening moet worden gehouden met de beschikking van het Gerecht van 28 juni 2004, Airtours/Commissie (T‑342/99 DEP, EU:T:2004:192).

15

In de tweede plaats stelt UPS dat de advocatenhonoraria weldoordacht werden begroot. Zij zet uiteen dat ter bepaling van het totale aantal werkuren dat objectief gezien nodig lijkt, enkel rekening moet worden gehouden met de mate van complexiteit van de zaak, ongeacht het aantal advocaten waaronder de verrichte diensten konden worden verdeeld. Zo voert zij aan dat uit de beschrijving van het verrichte werk blijkt dat dubbel werk tot het „absolute minimum” was beperkt en was georganiseerd op basis van het ervaringsniveau van de verschillende raadslieden. UPS wijst er overigens op dat haar raadslieden hadden geanticipeerd op een terechtzitting voor het Hof en die terechtzitting al hadden voorbereid. Hoewel het Hof uiteindelijk heeft geoordeeld dat een terechtzitting in die zaak niet nodig was, moet niettemin rekening worden gehouden met de daartoe door UPS gemaakte kosten.

16

In de derde plaats betoogt UPS dat de tussenkomst van deskundigen op economisch gebied gerechtvaardigd was door de economische aard van de procedure, net als in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van 28 juni 2004, Airtours/Commissie (T‑342/99 DEP, EU:T:2004:192). UPS zet uiteen dat zij een beroep heeft gedaan op dezelfde economen als die welke zij had ingeschakeld ter ondersteuning van haar betoog tijdens de administratieve procedure en de gerechtelijke procedure in eerste aanleg. De gebruikmaking van hun diensten was noodzakelijk vanwege de argumenten die door de Commissie in een zeer laat stadium van de procedure naar voren waren gebracht. Bovendien waren die diensten volkomen gerechtvaardigd in het licht van het belang van het toegepaste prijs-concentratiemodel voor de procedure. Ten slotte is, gelet op de complexe economische en econometrische beweringen die aan het betoog van de Commissie in hogere voorziening ten grondslag liggen, het totale aantal uren dat de economen aan de procedure hebben besteed toch nog relatief beperkt gebleven.

17

De Commissie stelt dat het bedrag van de in het onderhavige geval gevorderde kosten het hoogste bedrag vertegenwoordigen waarom ooit in het kader van een hogere voorziening is verzocht. Zij voert aan dat dit verzoek onvoldoende onderbouwd en duidelijk buitensporig is.

18

Zij betoogt in de eerste plaats dat noch de voorafgaande briefwisseling tussen partijen noch het verzoek om begroting van de kosten bewijzen bevat van de bedragen die daadwerkelijk aan UPS zijn gefactureerd of die door UPS zijn betaald.

19

Zo stelt UPS weliswaar dat 212,3 uur nodig was voor de „eindfase” van de hogere voorziening, maar geeft die onderneming niet aan welke werkzaamheden tijdens die uren zijn verricht, noch in welk opzicht die werkzaamheden in het licht van de verdeling van de uren over elke advocaat „noodzakelijk” waren.

20

De Commissie zet uiteen dat de rechterlijke instanties van de Unie het belang en de waarde van het verrichte werk beoordelen aan de hand van nauwkeurige informatie die de verzoekende partij verstrekt, en met name aan de hand van gedateerde en ondertekende facturen. In het onderhavige geval ontbreken deze bewijzen evenwel.

21

Hetzelfde geldt voor de honoraria die worden gevorderd voor de werkzaamheden van de economen, waarvan de kosten –300000 EUR – bovendien niet als „beperkte kosten” kunnen worden aangemerkt.

22

De Commissie stelt in de tweede plaats dat de gevorderde kosten duidelijk buitensporig zijn. In tegenstelling tot wat UPS beweert, is de Commissie ten eerste van mening dat het totaalbedrag dat in een bepaalde zaak is toegekend niet zomaar ook kan worden toegepast in een andere zaak. De motivering van de beschikking van 28 juni 2004, Airtours/Commissie (T‑342/99 DEP, EU:T:2004:192), kan in casu niet worden toegepast, aangezien het Gerecht in die beschikking slechts weinig details verstrekt over de werkzaamheden die het noodzakelijk achtte voor het verloop van de procedure. Bovendien betrof die zaak een procedure in eerste aanleg, met alle feitelijke vragen die daaruit voortvloeien, en niet, zoals het onderhavige geval, een procedure in hogere voorziening.

23

Ten tweede is de Commissie van mening dat het buitensporig is dat in de periode van 7 maart 2017 tot en met 16 januari 2019 een beroep werd gedaan op dertien advocaten. De in aanmerking te nemen werktijd bedroeg slechts ongeveer zes maanden, te rekenen vanaf de datum van betekening van de hogere voorziening aan UPS tot de datum van indiening van de memorie van dupliek van UPS. De door de twee hoofdadvocaten gehanteerde uurtarieven van 862 EUR en van 695 EUR tot meer dan 820 EUR, zijn eveneens buitensporig hoog, gelet op de honoraria van 360 EUR tot 495 EUR per uur die het Hof in eerdere zaken lijkt te hebben aanvaard. UPS vordert de vergoeding van 878,4 werkuren van advocaten tegen een gemiddeld uurtarief van 600 EUR, hoewel aan de zaak talrijke junior advocaten en stagiairs hebben meegewerkt. De Commissie is van mening dat een gemiddeld tarief van 350 EUR per uur moet worden toegekend. Dat een beroep werd gedaan op dertien economen, waaruit de Commissie heeft afgeleid – door de door UPS in haar bijlagen vermelde rubrieken bij elkaar op te tellen – dat zij 363,5 uur hebben gewerkt, tegen een gemiddeld uurtarief van 824 EUR, is eveneens onevenredig.

24

Het door UPS gevorderde bedrag voor uitgaven in verband met vervoers- en kantoorkosten – ongeveer 36000 EUR – wordt niet naar behoren gerechtvaardigd. De Commissie benadrukt in dit verband dat er geen terechtzitting in Luxemburg heeft plaatsgevonden.

25

Ten derde merkt de Commissie op dat in het verzoek om begroting van de proceskosten niet het totale aantal werkuren waarvan vergoeding wordt gevorderd, is vermeld. Het totale aantal uren dat in bijlage A bij het verzoek voor advocaten wordt gevorderd, bedraagt voor alle fasen van de hogere voorziening 878,4 uur. Zij is van mening dat dit totaalbedrag, omgerekend in werkdagen, overeenstemt met 110 werkdagen voor advocaten, wat neerkomt op 22 weken van 5 werkdagen, hetgeen voor een hogere voorziening van 25 bladzijden en een memorie van repliek van 10 bladzijden onevenredig en buitensporig is.

26

De Commissie zet uiteen dat de lengte van het litigieuze besluit niet relevant is in het kader van een hogere voorziening tegen een arrest van het Gerecht dat is gewezen naar aanleiding van een door UPS ingesteld beroep tot nietigverklaring van dat besluit, aangezien de advocaten van UPS door de instelling van dat beroep reeds tot in detail kennis hadden verkregen van dat besluit. Bovendien stelt de Commissie dat in het stadium van de hogere voorziening gebruik kon worden gemaakt van de bij het Gerecht ingediende economische analyses, en dat uit de aard van de hogere voorziening en uit het Reglement voor de procesvoering hoe dan ook voortvloeit dat in dit stadium geen nieuw deskundigenrapport had kunnen worden toegelaten.

27

De Commissie is bijgevolg van mening dat de door de advocaten in hogere voorziening ingediende opmerkingen slechts 130 werkuren vereisten, hetgeen – uitgaande van een gemiddeld uurtarief van 350 EUR – neerkomt op 45500 EUR. Zij is van mening dat de honoraria van de economen betrekking hebben op de overlegging van niet-ontvankelijke bewijzen, maar dat het Hof, indien het zou oordelen dat de aard van de zaak het beroep op deze consultants rechtvaardigde, hiervoor niet meer dan 5000 EUR zou mogen toekennen. Indien het Hof tot slot zou oordelen dat UPS uitgaven heeft gedaan, dan kunnen volgens de Commissie enkel de kantoorkosten, tot een bedrag van 500 EUR, worden vergoed.

Beoordeling door het Hof

28

Volgens artikel 144, onder b), van het Reglement voor de procesvoering worden als invorderbare kosten aangemerkt, „de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten, in het bijzonder de reis- en verblijfkosten en het honorarium van de gemachtigde, raadsman of advocaat”.

29

Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt aldus dat het honorarium van een advocaat valt onder de noodzakelijke kosten in de zin van die bepaling. Er vloeit ook uit voort dat de invorderbare kosten beperkt zijn, ten eerste, tot de in verband met de procedure voor het Gerecht gemaakte kosten en, ten tweede, tot de kosten die hiertoe noodzakelijk waren (beschikking van 5 december 2018, TV2/Danmark/Viasat Broadcasting UK, C‑657/15 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2018:985, punt 13).

30

De Unierechter is bovendien niet bevoegd om de door de partijen aan hun eigen advocaten verschuldigde honoraria vast te stellen, maar wel om te bepalen tot welk bedrag die vergoedingen kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen (beschikking van 5 december 2018, TV2/Danmark/Viasat Broadcasting UK, C‑657/15 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2018:985, punt 14).

31

Aangezien het Unierecht geen bepalingen over tarifering bevat, beoordeelt het Hof de gegevens van de zaak vrijelijk, daarbij rekening houdend met het voorwerp en de aard van het geschil, het belang ervan vanuit het oogpunt van het Unierecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen (beschikking van 5 december 2018, TV2/Danmark/Viasat Broadcasting UK, C‑657/15 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2018:985, punt 15).

32

Het bedrag van de in casu invorderbare kosten moet worden vastgesteld in het licht van al die elementen.

33

Wat in de eerste plaats het voorwerp en de aard van het geding betreft, moet worden opgemerkt dat het ging om een procedure in hogere voorziening, die naar haar aard beperkt is tot rechtsvragen en geen betrekking heeft op de vaststelling of de beoordeling van de feiten van het geding (beschikking van 15 oktober 2015, Raad/Ningbo Yonghong Fasteners, C‑601/12 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2015:726, punt 19).

34

Zaken betreffende besluiten van de Commissie op grond van de verordening betreffende de controle op concentraties werpen evenwel vanwege hun aard complexe economische en juridische problemen op die betrekking hebben op transacties waarvan de bedragen het gebruikelijke kader voor geschillen bij het Hof overstijgen. De hogere voorziening had namelijk betrekking op een concentratie voor een oorspronkelijk bedrag van 5,2 miljard EUR, wat de wezenlijke economische belangen van de onderhavige zaak voor UPS aantoont.

35

Daarom kan de inschakeling van deskundigen op economisch gebied in beginsel worden geacht noodzakelijk te zijn en kunnen de daarmee samenhangende kosten worden teruggevorderd op grond van artikel 144, onder b), van het Reglement voor de procesvoering, rekening houdend met de economische en juridische aard van de door de Commissie in het kader van de controle op concentraties uitgevoerde beoordelingen, in het bijzonder wanneer het gaat om het econometrische model dat de Commissie heeft gehanteerd om te verklaren dat die concentratie onverenigbaar is met de interne markt.

36

In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie ter ondersteuning van haar hogere voorziening bij het Hof vier middelen had aangevoerd. Aangezien het derde en het vierde middel met name ontleend zijn aan de inaanmerkingneming van econometrische modellen en prijsconcentraties, deed de hogere voorziening dus ingewikkelde vragen rijzen van zowel juridische als economische aard, die rechtvaardigden dat een beroep werd gedaan op deskundigen op economisch gebied.

37

Overeenkomstig voormelde rechtspraak zijn de invorderbare kosten beperkt tot in verband met de procedure voor het Hof gemaakte kosten, die hiertoe noodzakelijk waren. Het staat aan degene die om begroting van de proceskosten verzoekt om aan te tonen dat dit met betrekking tot de kosten waarvan hij om terugbetaling verzoekt het geval is, zodat de Unierechter kan bepalen tot welk bedrag de honoraria die deze verzoeker heeft betaald aan de advocaten en deskundigen op economisch gebied waarop hij een beroep heeft gedaan, kunnen worden teruggevorderd van de partij die werd veroordeeld.

38

Wat in de tweede plaats het belang van het geding vanuit het oogpunt van het Unierecht en de moeilijkheid van de zaak betreft, moet worden opgemerkt dat de door de Commissie ingestelde hogere voorziening strekte tot vernietiging van het bestreden arrest, waarbij het Gerecht het middel van UPS volgens hetwelk de Commissie de rechten van de verdediging had geschonden door het litigieuze besluit vast te stellen op basis van een ander econometrisch model dan dat waarover standpunten waren uitgewisseld tijdens de administratieve procedure, had aanvaard en dat besluit nietig had verklaard.

39

Bovendien moet worden vastgesteld dat die middelen nieuwe rechtsvragen aan de orde stelden, die geen betrekking hadden op de loutere toepassing van het Unierecht zoals dat door het Hof is uitgelegd, hetgeen overigens de toewijzing van de hogere voorziening aan een kamer van vijf rechters en het feit dat het Hof uitspraak heeft gedaan na een conclusie van de advocaat-generaal, heeft gerechtvaardigd. Bijgevolg kan niet worden betwist dat die vragen een diepgaand onderzoek vergden (zie in die zin beschikking van 30 januari 2014, Éditions Odile Jacob/Commissie en Lagardère, C‑553/10 P-DEP en C‑554/10 P-DEP, EU:C:2014:56, punt 28).

40

De belangrijkste door de hogere voorziening opgeworpen vraag was of een onderneming – in het kader van het onderzoek van de eerbiediging van de rechten van verdediging van de ondernemingen tijdens de procedure van controle op concentraties voor de Commissie – het door de Commissie gebruikte model van prijsconcentratie „intuïtief” kon begrijpen op basis van de tijdens de administratieve procedure meegedeelde modellen.

41

Deze vraag moet als nieuw en belangrijk worden beschouwd, aangezien de advocaat-generaal in haar conclusie heeft benadrukt dat het arrest, los van het concrete geval, richtinggevend zal zijn voor de toekomstige administratieve praktijk van de Commissie in complexe procedures van concentratiecontrole, maar ook voor die van nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties, die vaak sterk zijn geïnspireerd door de normen die op Unieniveau gelden.

42

Wat in de derde plaats de omvang van het verrichte werk betreft, zij eraan herinnerd dat bij de vaststelling van het bedrag van de invorderbare kosten rekening moet worden gehouden met het totale aantal werkuren dat objectief gezien noodzakelijk kan lijken voor de procedure, onafhankelijk van het aantal advocaten waaronder dat werk is verdeeld (beschikking van 3 september 2009, Industrias Químicas del Vallés/Commissie, C‑326/05 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2009:497, punt 48).

43

In het onderhavige geval is in de procedure in hogere voorziening geen terechtzitting gehouden.

44

Hieruit volgt dat de kosten die na de sluiting van de schriftelijke behandeling voor het Hof zijn gemaakt, niet kunnen worden beschouwd als objectief onmisbaar voor deze procedure en dus niet in het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten kunnen worden opgenomen. Dit geldt in het bijzonder voor de kosten die zijn gemaakt voor de voorbereiding van een eventuele terechtzitting die het Hof niet noodzakelijk heeft geacht, voor de analyse van de conclusie van de advocaat-generaal alsook voor de analyse van het arrest van het Hof. Partijen moeten de financiële gevolgen van een dergelijke processtrategie zelf dragen.

45

In casu wordt het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten gekenmerkt door het feit dat geen enkele gedetailleerde, gedateerde en ondertekende factuur is overgelegd van de advocatenkantoren of de deskundigen op economisch gebied die bij de procedure in hogere voorziening waren betrokken, waarin UPS wordt verzocht om betaling. Een dergelijk gebrek aan nauwkeurigheid en bewijzen moet in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de kosten die noodzakelijk zijn voor de procedure en die kunnen worden teruggevorderd van de partij die in de kosten is verwezen. Wat de hoeveelheid werk betreft die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, moet immers in herinnering worden gebracht dat de mogelijkheid voor de Unierechter om de waarde van het door een advocaat verrichte werk te beoordelen afhankelijk is van de nauwkeurigheid van de verstrekte informatie (beschikking van 26 september 2018, Viasat Broadcasting UK/TV2/Danmark, C‑660/15 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2018:778, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46

In die omstandigheden heeft UPS in haar verzoek om de proceskosten te begroten op een bedrag van 866629,89 EUR, het totale aantal gefactureerde werkuren en het gemiddelde tarief van die werkuren niet duidelijk en nauwkeurig aangegeven. Het huidige verzoek om begroting van de proceskosten lijkt bijgevolg onvoldoende transparant en onderbouwd.

47

In dit verband dient er in het bijzonder op te worden gewezen dat weliswaar voor de diensten met een juridisch karakter voor elke vertegenwoordiger het uurtarief en de door hem in rekening gebrachte tijd kunnen worden bepaald, maar dat dit niet het geval is voor de diensten met een economisch karakter. Voor deze laatste diensten wordt enkel de door de vertegenwoordigers bestede tijd vermeld zonder dat het uurtarief voor elk van hen kan worden bepaald, aangezien UPS zich beperkt tot het opgeven van een totaalbedrag aan uitgaven van ongeveer 300000 EUR voor de economische expertise waarop zij een beroep heeft gedaan.

48

Gelet op het totaalbedrag van de door UPS gevorderde kosten moet worden vastgesteld dat het gemiddelde uurtarief door UPS is vastgesteld op 600 EUR voor de advocaten en op 824 EUR voor de economen. Dergelijke gemiddelde uurtarieven liggen echter ruimschoots boven de bedragen die gewoonlijk door het Hof in procedures van begroting van proceskosten worden aanvaard.

49

Het is echter vaste rechtspraak dat, aangezien er in de huidige stand van het Unierecht geen schaal bestaat voor de vergoeding van advocaten of deskundigen op economisch gebied, de Unierechter slechts van het in rekening gebrachte gemiddelde uurtarief mag afwijken wanneer dit kennelijk buitensporig lijkt en het bedrag van de honoraria van de advocaat en van de deskundigen op economisch gebied ex aequo et bono kan vaststellen (zie in die zin beschikking van 4 juli 2017, EASA/Heli-Flight, C‑61/15 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2017:530, punt 16).

50

Bovendien blijkt uit de bijlagen bij het onderhavige verzoek om begroting van de proceskosten dat UPS aanvoert dat 878,4 uur werkzaamheden van advocaten en 363,5 uur werkzaamheden van economisten noodzakelijk waren voor de betrokken procedure in hogere voorziening.

51

Advocaten die over een hoog niveau van kwalificaties en ervaring op het gebied van het mededingingsrecht beschikken en wier diensten tegen een gemiddeld uurtarief van 600 EUR worden aangerekend, worden echter verondersteld de hun toevertrouwde zaken, ook die van een zekere complexiteit, efficiënt en snel te behandelen [zie in die zin beschikkingen van 3 oktober 2018, Orange/Commissie, C‑486/15 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2018:824, punt 37, en 10 april 2019, Giant (China)/EBMA, C‑61/16 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2019:298, punt 31].

52

Hoewel in de middelen van de Commissie nieuwe rechtsvragen aan de orde werden gesteld, hadden de door UPS ingeschakelde hoofdadvocaten reeds een grondige kennis van de betrokken zaak kunnen verwerven in het kader van de procedure voor het Gerecht, hetgeen niet alleen het werk moet hebben vergemakkelijkt maar ook de tijd die nodig was voor het onderzoek van de hogere voorziening en het opstellen van de memories van antwoord en dupliek moet hebben verminderd [zie in die zin beschikking van 10 april 2019, Giant (China)/EBMA, C‑61/16 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2019:298, punt 32].

53

Hetzelfde geldt voor de deskundigen op economisch gebied, die reeds een grondige kennis van het dossier hadden verworven tijdens de procedure voor het Gerecht, aangezien de betrokken ingewikkelde econometrische modellen toen al de kern van de discussie vormden.

54

Hieruit volgt dat het bedrag van 866629,89 EUR dat UPS van de Commissie vordert voor de kosten die zij in het kader van de procedure in hogere voorziening heeft gemaakt, niet in zijn geheel „onontbeerlijk voor de procedure” in de zin van artikel 144, onder b), van het Reglement voor de procesvoering lijkt te zijn.

55

Gelet op een en ander moet in casu het bedrag van de invorderbare honoraria van advocaten en economische deskundigen ex aequo et bono worden vastgesteld op het totaalbedrag van 200000 EUR.

56

Ten slotte heeft UPS, wat betreft andere uitgaven dan de honoraria van advocaten en economische deskundigen, een bedrag van 35912,19 EUR gevorderd voor reis-, kopieer- en communicatiekosten. Aangezien er geen terechtzitting heeft plaatsgevonden en alle voor die uitgaven vereiste bewijsstukken ontbreken, kan dit bedrag niet als een voor deze uitgaven invorderbaar bedrag worden aangemerkt (zie in die zin beschikking van 16 mei 2013, Deoleo/Aceites del Sur-Coosur, C‑498/07 P-DEP, niet gepubliceerd, EU:C:2013:302, punt 34).

57

Gelet op een en ander is het billijk om de door UPS van de Commissie invorderbare kosten in verband met zaak C‑265/17 P vast te stellen op een totaalbedrag van 200000 EUR.

 

Het Hof (Negende kamer) beschikt:

 

Het totaalbedrag van de kosten die de Europese Commissie in zaak C‑265/17 P moet vergoeden aan United Parcel Service Inc., wordt vastgesteld op 200000 EUR.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top