EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0169

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 14 juni 2018.
Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino tegen Administración del Estado.
Verzoek van de Tribunal Supremo om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Artikelen 34 en 35 VWEU – Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Bescherming van varkens – Producten die in Spanje zijn bereid of in de handel gebracht – Kwaliteitsnormen voor vlees, ham, schouderham en lende van Iberische varkens – Voorwaarden voor het gebruik van de benaming ‚de cebo’ – Verbetering van de kwaliteit van de producten – Richtlijn 2008/120/EG – Werkingssfeer.
Zaak C-169/17.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:440

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

14 juni 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikelen 34 en 35 VWEU – Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Bescherming van varkens – In Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten – Kwaliteitsnormen voor vlees, ham, schouderham en van varkenslende gemaakte worst van Iberische varkens – Voorwaarden voor het gebruik van de benaming ‚de cebo’ – Verbetering van de kwaliteit van de producten – Richtlijn 2008/120/EG – Werkingssfeer”

In zaak C‑169/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) bij beslissing van 27 februari 2017, ingekomen bij het Hof op 3 april 2017, in de procedure

Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino

tegen

Administración del Estado,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, C. G. Fernlund, J.‑C. Bonichot, S. Rodin (rapporteur) en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 maart 2018,

gelet op de opmerkingen van:

Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino, vertegenwoordigd door J.M. Rodríguez Cárcamo, abogado, en N. Olmos Castro, abogada,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. A. Sampol Pucurull als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Patakia en I. Galindo Martín als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 34 en 35 VWEU en artikel 3, lid 1, onder a), en artikel 12 van richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB 2009, L 47, blz. 5).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Asociación Nacional de Productores de Ganado Porcino (hierna: „vereniging”) en de Administración del Estado (Spaanse overheid) over een door de Spaanse regering vastgesteld koninklijk besluit houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor vlees, ham, schouderham en van varkenslende gemaakte worst van Iberische varkens.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In de overwegingen 7 en 8 van richtlijn 2008/120 is bepaald:

„(7)

Derhalve moeten gemeenschappelijke minimumnormen worden vastgesteld ter bescherming van fok- en mestvarkens, teneinde een rationele ontwikkeling van de productie te garanderen.

(8)

Varkens moeten kunnen beschikken over een omgeving die beantwoordt aan hun behoeften inzake lichaamsbeweging en exploratief gedrag. Het welzijn van de varkens lijkt nadelig te worden beïnvloed door een stringente beperking van hun bewegingsvrijheid.”

4

Artikel 1 van die richtlijn luidt:

„In deze richtlijn worden de minimumnormen vastgesteld ter bescherming van varkens die voor de fokkerij of mesterij opgesloten worden gehouden.”

5

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2008/120 bepaalt:

„De lidstaten zien erop toe dat alle bedrijven voldoen aan de volgende voorschriften:

a)

de vrije vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken dat in een groep wordt gehouden, met uitzondering van gelten na dekking en zeugen, bedraagt minimaal:

Levend gewicht (kg)

m2

Niet meer dan 10

0,15

Meer dan 10 doch niet meer dan 20

0,20

Meer dan 20 doch niet meer dan 30

0,30

Meer dan 30 doch niet meer dan 50

0,40

Meer dan 50 doch niet meer dan 85

0,55

Meer dan 85 doch niet meer dan 110

0,65

Meer dan 110

1,00

[...]”

6

Artikel 12 van die richtlijn bepaalt:

„Voor wat betreft de bescherming van varkens kunnen de lidstaten met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag op hun grondgebied strengere voorschriften blijven toepassen of hanteren dan in deze richtlijn zijn vastgesteld. Zij stellen de Commissie van maatregelen in die zin in kennis.”

Spaans recht

7

Artikel 1 van Real Decreto 4/2014 por el que se aprueba la norma de calidad para la carne, el jamón, la paleta y la caña de lomo ibérico (koninklijk besluit 4/2014 houdende vaststelling van kwaliteitsnormen voor vlees, ham, schouderham en van varkenslende gemaakte worst van Iberische varkens) van 10 januari 2014 (BOE nr. 10 van 11 januari 2014, blz. 1569) bepaalt:

„Dit koninklijk besluit heeft tot doel de kwaliteitsnormen vast te stellen waaraan bereide of in de handel gebrachte verse producten die afkomstig zijn van het in stukken verdelen van het karkas van Iberische varkens, zoals ham, schouderham en van varkenslende gemaakte worst van Iberische varkens, die in Spanje zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht, dienen te beantwoorden om gebruik te kunnen maken van de verkoopbenamingen als bedoeld in deze regeling, onverminderd de naleving van de van toepassing zijnde algemene regelgeving.

In Portugal bereide producten worden onder dezelfde voorwaarden erkend op grond van de door de Spaanse en de Portugese autoriteiten gesloten overeenkomsten omtrent het produceren, bereiden, in de handel brengen en controleren van Iberische producten.

Producten die een kwaliteitserkenning op het niveau van de Europese Unie (beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding) hebben en gebruik willen maken van de verkoopbenamingen als bedoeld in deze regeling of van een daarin gebruikte term, dienen te voldoen aan het bepaalde in de regeling.”

8

Artikel 3, lid 1, van koninklijk besluit 4/2014 luidt:

„De verkoopbenaming van de producten waarop dit koninklijk besluit van toepassing is, bestaat verplicht uit drie vermeldingen, die in de volgende volgorde worden aangegeven:

a)

vermelding van de productcategorie:

i)

bij bereide producten: [...]

ii)

bij in de handel gebrachte verse producten die afkomstig zijn van het in stukken verdelen van het karkas:

b)

vermelding van de voeding en het houderijsysteem:

i)

‚De bellota’: voor producten die afkomstig zijn van dieren die meteen worden geslacht na zich uitsluitend te hebben gevoed met in bosweidelandschap voorkomende natuurlijke hulpbronnen.

ii)

voor producten die afkomstig zijn van dieren waarvan de voeding en het houderijsysteem, totdat het slachtgewicht wordt bereikt, niet overeenkomen met de voeding en het houderijsysteem als bedoeld in het voorgaande punt, worden de volgende vermeldingen gebruikt:

1.   ‚de cebo de campo’: bij dieren die zich hebben kunnen voeden met in bosweidelandschap of in de weide voorkomende hulpbronnen, maar daarnaast zijn gevoederd met veevoer dat hoofdzakelijk bestaat uit granen en peulvruchten; het gaat om dieren die in open lucht zijn gehouden op extensieve bedrijven of eventueel deels overdekte intensieve bedrijven. [...]

2.   ‚de cebo’: bij dieren die zijn gevoederd met veevoer dat hoofdzakelijk bestaat uit granen en peulvruchten; het gaat om dieren die zijn gekweekt in intensieve veehouderij die voldoet aan de eisen van artikel 8.

c)

vermelding van het varkensras [...]

[...]”

9

Artikel 8, leden 1 en 2, van dit koninklijk besluit, met als opschrift „Houderijsysteem voor dieren waarvan producten met de vermelding ‚de cebo’ afkomstig zijn”, bepaalt:

„1.   Onverminderd de eisen die voortvloeien uit het houderijsysteem als bedoeld in het [Real Decreto no 1135/2002, relativo a las normas mínimas para la protección de cerdos (koninklijk besluit nr. 1135/2002 houdende vaststelling van minimumvoorschriften ter bescherming van varkens), van 31 oktober 2002 (BOE nr. 278 van 20 november 2002)], moeten gebruiksdieren met een levend gewicht van meer dan 110 kilogram waarvan producten met de vermelding ‚de cebo’ afkomstig zullen zijn, in de afmestperiode per dier een totale minimale vrije vloerruimte van 2 m2 hebben.

2.   De minimale slachtleeftijd is 10 maanden.”

10

De derde aanvullende bepaling van dat koninklijk besluit bepaalt:

„De eisen die voortvloeien uit de vastgestelde kwaliteitsnorm gelden niet voor producten die rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht in overeenstemming met andere in andere lidstaten van de Europese Unie vigerende specificaties en producten uit landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), noch voor partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en staten die met de Europese Unie een associatieovereenkomst op douanegebied hebben gesloten.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11

De vereniging heeft bij de verwijzende rechter, de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) tegen koninklijk besluit 4/2014 gewoon administratief beroep ingesteld.

12

Ter ondersteuning van dat beroep voert de vereniging aan dat het betrokken koninklijk besluit de concurrentie op het niveau van de Unie verstoort door de met het Iberisch varken verbonden productiekosten in Spanje te verhogen. Dit leidt volgens de vereniging tot een met artikel 35 VWEU strijdige kwantitatieve uitvoerbeperking, daar concurrerende producenten uit andere lidstaten niet worden geconfronteerd met de kosten die gepaard gaan met een maatregel als die welke door de Spaanse regering is opgelegd.

13

Voorts voert de vereniging voor de verwijzende rechter aan dat koninklijk besluit 4/2014 in strijd is met artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/120, gelezen in samenhang met artikel 12 van die richtlijn, omdat de bij die regeling ingevoerde maatregelen niet de bescherming van varkens tot doel hebben maar de verhoging van de prijs van het Iberische varken.

14

Daarenboven betoogt de vereniging dat de doelstelling de kwaliteit van de producten te verhogen, die uitdrukkelijk is genoemd in koninklijk besluit 4/2014, niet kan worden verwezenlijkt door de maatregelen waarin dat besluit voorziet, aangezien ten eerste niet vaststaat dat de verdubbeling van de totale minimale vrije vloerruimte per dier de kwaliteit van het varkensvlees zal verhogen en ten tweede het vaststellen van een minimale slachtleeftijd van 10 maanden, terwijl het ideale slachtgewicht wordt bereikt als de varkens ongeveer 8 maanden oud zijn, tot gevolg zal hebben dat te zware producten te koop worden aangeboden, waarnaar op de markt geen vraag zal zijn en waarvoor het niet mogelijk zal zijn om een prijsverhoging te verkrijgen die in verhouding staat tot de gewichtstoename.

15

De verwijzende rechter is van oordeel dat de Spaanse producenten van producten met de benaming „ibérico de cebo” in vergelijking met andere producenten van de Unie worden benadeeld, omdat zij hogere productiekosten hebben. Bovendien zouden producenten van de Unie worden ontmoedigd om hun producten naar Spanje uit te voeren, daar zij genoemde benaming niet kunnen verkrijgen voor hun producten, omdat deze niet afkomstig zijn van varkens die overeenkomstig de voorwaarden van koninklijk besluit 4/2014 zijn gehouden. De verwijzende rechter erkent evenwel dat Spanje op grond van de derde aanvullende bepaling van dat besluit verplicht is om toe te staan dat op zijn grondgebied uit andere lidstaten afkomstige producten in de handel worden gebracht onder benamingen die vergelijkbaar zijn met of identiek zijn aan de benaming „ibérico de cebo”, ook wanneer deze niet overeenkomstig de in dat koninklijk besluit gestelde voorwaarden zijn geproduceerd, mits zij voldoen aan de in die andere lidstaten gestelde kwaliteitsnormen.

16

Voorts betwijfelt de verwijzende rechter of richtlijn 2008/120 een geldige rechtsgrondslag vormt voor koninklijk besluit 4/2014, aangezien overeenkomstig artikel 12 van die richtlijn slechts strengere nationale maatregelen mogen worden vastgesteld wanneer deze een betere bescherming van de dieren beogen, terwijl het koninklijk besluit niet tot doel heeft de varkens te beschermen, doch de kwaliteit van de producten te verhogen. De verwijzende rechter twijfelt hoe dan ook aan de verenigbaarheid van koninklijk besluit 4/2014 met artikel 12 van richtlijn 2008/120, aangezien dat artikel toestaat dat strengere nationale maatregelen worden vastgesteld, die enkel op het nationale grondgebied van toepassing zijn.

17

In die omstandigheden heeft de Tribunal Supremo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten de artikelen 34 en 35 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 8, lid 1, van [koninklijk besluit 4/2014], op grond waarvan de term ‚Iberisch’ voor in Spanje bereide of in de handel gebrachte producten alleen mag worden gebruikt als de houders van varkens van het Iberische ras die een intensieve (varkens)houderij exploiteren, de totale minimale vrije vloerruimte per dier met een levend gewicht van meer dan 110 kg vergroten tot 2 m2, maar waarbij eventueel blijkt dat die maatregel strekt tot verbetering van de kwaliteit van de producten waarop de kwaliteitsnormen betrekking hebben?

2)

Moet artikel 3, lid 1, onder a), van [richtlijn 2008/120], gelezen in samenhang met artikel 12 van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling als artikel 8, lid 1, van koninklijk besluit 4/2014, op grond waarvan de term ‚Iberisch’ voor in Spanje bereide of in de handel gebrachte producten alleen mag worden gebruikt als de houders van varkens van het Iberische ras die een intensieve (varkens)houderij exploiteren, de totale minimale vrije vloerruimte per dier met een levend gewicht van meer dan 110 kg vergroten tot 2 m2, maar waarbij de nationale bepaling strekt tot verbetering van de kwaliteit van de producten en niet specifiek tot een betere bescherming van de varkens?

Indien de voorgaande vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 12 van richtlijn [2008/120], gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 35 VWEU, dan aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een bepaling als artikel 8, lid 1, van koninklijk besluit 4/2014 van producenten uit andere lidstaten ter verbetering van de kwaliteit van in Spanje bereide of in de handel gebrachte producten – en niet ter betere bescherming van de varkens – verlangt dat zij aan dezelfde eisen met betrekking tot het houderijsysteem voldoen als de aan Spaanse producenten gestelde eisen om voor de van hun varkens afkomstige producten gebruik te mogen maken van de verkoopbenamingen die in dat koninklijk besluit worden geregeld?

3)

Moeten de artikelen 34 en 35 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 8, lid 2, van [koninklijk besluit 4/2014], op grond waarvan ter verbetering van de productkwaliteit een minimale slachtleeftijd van 10 maanden geldt voor varkens waarmee als ‚de cebo’ geclassificeerde producten worden bereid?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste en derde vraag

18

Met zijn eerste en zijn derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 34 en 35 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de verkoopbenaming „ibérico de cebo” enkel kan worden toegekend aan producten die beantwoorden aan bepaalde in die regeling gestelde voorwaarden.

Artikel 34 VWEU

19

Om te beginnen is volgens de Europese Commissie de prejudiciële vraag over de verenigbaarheid van koninklijk besluit 4/2014 niet relevant, aangezien verzoekster in het hoofdgeding dat middel tot nietigverklaring niet heeft aangevoerd voor de Tribunal Supremo en voorts alle aspecten van het hoofdgeding tot de lidstaat beperkt zijn.

20

In dat verband zij eraan herinnerd dat het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te wijzen rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak als de relevantie te beoordelen van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie arrest van 21 juni 2016, New Valmar, C‑15/15, EU:C:2016:464, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

Voorts moet elke nationale maatregel waardoor de handel binnen de Unie, al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan worden belemmerd, worden aangemerkt als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen in de zin van artikel 34 VWEU (zie in die zin arresten van 18 oktober 2012, Elenca, C‑385/10, EU:C:2012:634, punt 22en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 6 oktober 2015, Capoda Import-Export, C‑354/14, EU:C:2015:658, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22

Volgens vaste rechtspraak van het Hof ziet die bepaling niet slechts op de actuele, maar ook op de potentiële effecten van een regeling. De toepasselijkheid ervan kan niet worden uitgesloten op grond dat zich tot op heden geen concreet geval heeft voorgedaan waarin sprake is van een verband met een andere lidstaat (arrest van 22 oktober 1998, Commissie/Frankrijk, C‑184/96, EU:C:1998:495, punt 17en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

De vraag of artikel 34 VWEU zich verzet tegen een nationale regeling als koninklijk besluit 4/2014, is dus relevant voor de beslechting van het hoofdgeding en moet dus worden beantwoord.

24

In dat verband volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat een nationale wettelijke regeling die het gebruik van de algemeen gangbare soortnaam van een product voor producten uit andere lidstaten, waar zij rechtmatig zijn geproduceerd en in de handel zijn gebracht, afhankelijk stelt van bepaalde voorwaarden en daarmee de producenten in voorkomend geval dwingt om benamingen te gebruiken die bij de consument onbekend zijn of een minder goede klank hebben, weliswaar de invoer van uit andere lidstaten afkomstige producten in de betrokken lidstaat niet volledig uitsluit, maar niettemin de verkoop van die producten kan bemoeilijken en bijgevolg de handel tussen de lidstaten kan belemmeren (arrest van 5 december 2000, Guimont, C‑448/98, EU:C:2000:663, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25

In casu volgt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling geen betrekking heeft op een soortnaam die algemeen gangbaar is op het grondgebied van de Unie en voorts geen verbod bevat om van Iberisch varken afkomstige producten in te voeren of te verkopen onder andere dan de in die regeling bedoelde benamingen.

26

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling bevat namelijk een bepaling, die door de verwijzende rechter aldus is uitgelegd dat de van Iberisch varken afkomstige producten die overeenkomstig de in andere lidstaten van de Unie geldende bepalingen zijn geproduceerd onder benamingen die vergelijkbaar zijn met of identiek zijn aan de in koninklijk besluit 4/2014 bedoelde benamingen, onder dergelijke benamingen op de Spaanse markt mogen worden ingevoerd en in de handel worden gebracht, zelfs wanneer zij niet volkomen beantwoorden aan de in dat besluit gestelde eisen. Mits die bepaling aldus wordt uitgelegd, vormt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling geen belemmering voor de handel tussen de lidstaten (zie, a contrario, arrest van 22 oktober 1998, Commissie/Frankrijk, C‑184/96, EU:C:1998:495).

27

Daarenboven is, zoals de Commissie in herinnering brengt, de algemene trend in de Uniewetgeving dat meer en meer de nadruk wordt gelegd op de productkwaliteit in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid teneinde de reputatie van de producten te verbeteren (zie in die zin arrest van 16 mei 2000, België/Spanje, C‑388/95, EU:C:2000:244, punt 53, en 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 109).

28

Derhalve kan niet worden aangenomen dat artikel 34 VWEU zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de verkoopbenaming „ibérico de cebo” enkel kan worden toegekend aan producten die beantwoorden aan bepaalde in die nationale regeling gestelde voorwaarden, voor zover die regeling toestaat dat producten die afkomstig zijn uit andere lidstaten dan de lidstaat die deze nationale regeling heeft vastgesteld, worden ingevoerd en in de handel worden gebracht onder de benamingen die aan die producten worden gegeven volgens de regeling van de lidstaat waaruit zij afkomstig zijn, zelfs indien die benamingen vergelijkbaar zijn met of identiek zijn aan de benamingen die zijn bedoeld in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling.

Artikel 35 VWEU

29

Volgens vaste rechtspraak valt een op alle op het nationale grondgebied handelende marktdeelnemers toepasselijke nationale maatregel die de facto nadeliger is voor de uitvoer van producten van de markt van de uitvoerende lidstaat dan voor de handel in producten op de nationale markt van die lidstaat, onder het in artikel 35 VWEU neergelegde verbod (arrest van 21 juni 2016, New Valmar, C‑15/15, EU:C:2016:464, punt 36en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30

In casu moet worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling geen onderscheid maakt tussen de producten die bestemd zijn voor verkoop op de nationale markt en producten die bestemd zijn voor verkoop op de markt van de Unie. Alle Spaanse producenten die hun van Iberisch varken afkomstige producten wensen te verkopen onder de in koninklijk besluit 4/2014 bedoelde verkoopbenamingen, zijn namelijk gehouden de eisen van dat besluit na te leven, ongeacht de markt waarop zij hun producten wensen te verkopen.

31

Artikel 35 VWEU verzet zich bijgevolg niet tegen een nationale regeling als die van koninklijk besluit 4/2014.

Tweede vraag

32

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/120, gelezen in samenhang met artikel 12 van die richtlijn, zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan bepaalde verkoopbenamingen voor van Iberisch varken afkomstige in Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten alleen mogen worden gebruikt als de producenten strengere voorwaarden voor het houden van Iberische varkens naleven dan die welke zijn gesteld in genoemd artikel 3, lid 1, onder a), en zij zich houden aan een minimale slachtleeftijd van 10 maanden.

33

Om die vraag te beantwoorden, zij opgemerkt dat richtlijn 2008/120, zoals uit artikel 1 ervan blijkt, tot doel heeft minimumnormen vast te stellen ter bescherming van varkens die voor de fokkerij of mesterij opgesloten worden gehouden. Volgens overweging 7 van die richtlijn strekken die bepalingen ertoe fok- en mestvarkens te beschermen, teneinde een rationale ontwikkeling van de productie te garanderen. Daartoe voorziet die richtlijn, zoals uit overweging 8 ervan volgt, in meerdere voorschriften, die met name moeten waarborgen dat varkens beschikken over een omgeving die beantwoordt aan hun behoeften inzake lichaamsbeweging en exploratief gedrag.

34

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling heeft echter niet de bescherming van de varkens tot doel, maar de verbetering van de kwaliteit van de producten, zodat zij niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2008/120 valt.

35

Daar die regeling zowel de minimale vloerruimte waarover varkens moeten kunnen beschikken als de minimale slachtleeftijd verhoogt, schaadt zij het dierenwelzijn wellicht niet en is zij dus niet onverenigbaar met die richtlijn.

36

Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/120, gelezen in samenhang met artikel 12 van die richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan bepaalde verkoopbenamingen voor van Iberisch varken afkomstige in Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten alleen mogen worden gebruikt als de producenten strengere voorwaarden voor het houden van Iberische varkens naleven dan die welke zijn gesteld in genoemd artikel 3, lid 1, onder a), en zij zich houden aan een minimale slachtleeftijd van 10 maanden.

Kosten

37

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De artikelen 34 en 35 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat:

artikel 34 VWEU zich niet verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan de verkoopbenaming „ibérico de cebo” enkel kan worden toegekend aan producten die beantwoorden aan bepaalde in die nationale regeling gestelde voorwaarden, voor zover die regeling toestaat dat producten die afkomstig zijn uit andere lidstaten dan de lidstaat die deze nationale regeling heeft vastgesteld, worden ingevoerd en in de handel worden gebracht onder de benamingen die aan die producten worden gegeven volgens de regeling van de lidstaat waaruit zij afkomstig zijn, zelfs indien die benamingen vergelijkbaar zijn met of identiek zijn aan de benamingen die zijn bedoeld in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling.

artikel 35 VWEU zich niet verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding.

 

2)

Artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/120 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens, gelezen in samenhang met artikel 12 van die richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan bepaalde verkoopbenamingen voor van Iberisch varken afkomstige in Spanje geproduceerde of in de handel gebrachte producten alleen mogen worden gebruikt als de producenten strengere voorwaarden voor het houden van Iberische varkens naleven dan die welke zijn gesteld in genoemd artikel 3, lid 1, onder a), en zij zich houden aan een minimale slachtleeftijd van 10 maanden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.

Top