Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0080

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 september 2018.
Fundo de Garantia Automóvel tegen Alina Antónia Destapado Pão Mole Juliana en Cristiana Micaela Caetano Juliana.
Verzoek van de Supremo Tribunal de Justiça om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Tweede richtlijn (84/5/EEG) – Artikel 1, lid 4 – Verplichting om een verzekeringsovereenkomst te sluiten – Voertuig gestald op een privéterrein – Recht van het schadevergoedingsorgaan om zich te verhalen op de eigenaar van het niet-verzekerde voertuig.
Zaak C-80/17.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:661

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

4 september 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Tweede richtlijn 84/5/EEG – Artikel 1, lid 4 – Verplichting om een verzekeringsovereenkomst te sluiten – Voertuig gestald op een privéterrein – Recht van het schadevergoedingsorgaan om zich te verhalen op de eigenaar van het niet-verzekerde voertuig”

In zaak C‑80/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) bij beslissing van 7 februari 2017, ingekomen bij het Hof op 14 februari 2017, in de procedure

Fundo de Garantia Automóvel

tegen

Alina Antónia Destapado Pão Mole Juliana,

Cristiana Micaela Caetano Juliana,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, M. Ilešič, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, J. Malenovský, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev (rapporteur), M. Berger, F. Biltgen, K. Jürimäe, C. Lycourgos, M. Vilaras en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 januari 2018,

gelet op de opmerkingen van:

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en T. Larsen als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en M. Hellmann als gemachtigden,

Ierland, vertegenwoordigd door M. Browne, G. Hodge, E. Creedon en A. Joyce als gemachtigden, bijgestaan door G. Gilmore, BL,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door V. Ester Casas als gemachtigde,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Garofoli, avvocato dello Stato,

de Letse regering, vertegenwoordigd door I. Kucina en G. Bambāne als gemachtigden,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Brandon, C. Brodie, R. Fadoju en G. Brown als gemachtigden, bijgestaan door A. Bates, barrister,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K.‑P. Wojcik en B. Rechena als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 april 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB 2005, L 149, blz. 14; hierna: „Eerste richtlijn”), en artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB 2005, L 149, blz. 14; hierna: „Tweede richtlijn”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Fundo de Garantia Automóvel (waarborgfonds motorverkeer, Portugal; hierna: „fonds”) en Alina Antónia Destapado Pão Mole Juliana en Cristiana Micaela Caetano Juliana over de terugbetaling van de schadevergoedingen die het fonds heeft betaald aan de slachtoffers van een ongeval waarbij het voertuig van Destapado Pão Mole Juliana was betrokken en dat door haar zoon werd bestuurd.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11), zijn onder meer de Eerste en de Tweede richtlijn ingetrokken. Gelet op de datum van de feiten van het hoofdgeding dient niettemin rekening te worden gehouden met die laatste twee richtlijnen.

4

In artikel 1 van de Eerste richtlijn stond te lezen:

„In de zin van deze richtlijn moet worden verstaan onder:

1.

voertuigen: alle rij‑ of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij‑ of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers;

[...]”

5

Artikel 3, lid 1, van die richtlijn bepaalde:

„Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 4, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.”

6

Artikel 4 van deze richtlijn regelde het volgende:

„Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3:

a)

ten aanzien van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen, van wie door deze staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de Commissie wordt toegezonden.

De lidstaat die aldus van artikel 3 afwijkt, neemt de nodige maatregelen ter verzekering van de schadeloosstelling van de schade veroorzaakt op zijn eigen grondgebied en op het grondgebied van de andere lidstaten door aan deze personen toebehorende voertuigen. [...]

b)

ten aanzien van bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat, waarvan door deze staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de Commissie wordt toegezonden.

In dat geval dragen de lidstaten er zorg voor dat voertuigen als bedoeld in de eerste alinea van dit punt op dezelfde wijze worden behandeld als voertuigen die niet voldoen aan de verzekeringsverplichting als bedoeld in artikel 3, lid 1. [...]”

7

Artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn luidde:

„Elke lidstaat stelt een orgaan in of erkent een orgaan dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een niet-geïdentificeerd voertuig of een voertuig waarvoor niet aan de in lid 1 bedoelde verzekeringsplicht is voldaan, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering te vergoeden.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om aan de vergoeding door dit orgaan al dan niet een subsidiair karakter te geven, noch aan het recht van de lidstaten om het verhaal te regelen tussen dit orgaan en degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval en andere verzekeraars of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn het slachtoffer ter zake van hetzelfde ongeval te vergoeden. De lidstaten mogen het orgaan evenwel niet toestaan aan de uitkering van de schadevergoeding de voorwaarde te verbinden dat het slachtoffer op enigerlei wijze aantoont dat de aansprakelijke persoon niet kan of niet wil betalen.”

Portugees recht

8

Artikel 1, lid 1, van Decreto-Lei no 522/85 – Seguro Obrigatório de Responsabilidade Civil Automóvel (wetsbesluit nr. 522/85 inzake de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen) van 31 december 1985 (Diário da República, serie I, nr. 301, 6e supplement van 31 december 1985), in de versie die gold op de datum van de feiten van het hoofdgeding (hierna: „wetsbesluit nr. 522/85”), bepaalt dat eenieder die wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de vergoeding van materiële en immateriële schade als gevolg van letselschade of materiële schade die aan een derde wordt toegebracht door een motorvoertuig, aanhanger of oplegger, overeenkomstig dit wetsbesluit moet zijn gedekt door een verzekering tegen die aansprakelijkheid opdat zijn voertuig aan het verkeer mag deelnemen.

9

Krachtens artikel 2 van dit wetsbesluit rust de verzekeringsplicht in beginsel op de eigenaar van het voertuig.

10

Artikel 8, leden 1 en 2, van dit wetsbesluit bepaalt dat de verzekeringsovereenkomst de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekeringnemer, van de in artikel 2 genoemde verzekeringsplichtige en van de rechtmatige houder of bestuurder van het voertuig dekt, evenals de schadeloosstelling waarborgt die verschuldigd is door de pleger van diefstal, roof, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik van een aan een ander toebehorend motorvoertuig of door opzettelijk veroorzaakte verkeersongevallen, behoudens bepaalde uitzonderingen.

11

Krachtens artikel 21 van wetsbesluit nr. 522/85 dient het fonds overeenkomstig de bepalingen van dit wetsbesluit de schadeloosstellingen uit te keren die verschuldigd zijn voor ongevallen veroorzaakt door met name in Portugal geregistreerde motorvoertuigen die verplicht verzekerd zijn tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer aanleiding kan geven.

12

Uit artikel 25 van dat wetsbesluit blijkt dat het fonds na schadeloosstelling in de rechten van de gelaedeerde treedt en dat het eveneens recht heeft op de wettelijke rente en op de vergoeding van de kosten in verband met de afwikkeling en de inning van de schuldvorderingen, en dat eenieder die verzekeringsplichtig is maar in dat verband geen verzekeringsovereenkomst heeft gesloten, door het fonds kan worden aangesproken. Het fonds heeft eveneens het recht om de door hem betaalde bedragen eventueel te verhalen op anderen die voor het ongeval aansprakelijk zijn.

13

Artikel 503, lid 1, van de Código Civil (burgerlijk wetboek, Portugal) bepaalt dat hij die de feitelijke controle over een motorrijtuig heeft en dit motorrijtuig voor zijn eigen behoeften gebruikt, ook indien met tussenkomst van een gemachtigde, aansprakelijk is voor de schade die door dit voertuig wordt veroorzaakt, ook al neemt het niet aan het verkeer deel.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Destapado Pão Mole Juliana, eigenares van een in Portugal ingeschreven motorrijtuig, reed om gezondheidsredenen niet meer met dit voertuig. Zij had dit bij haar thuis in de tuin gestald, zonder evenwel stappen te ondernemen om het officieel uit het verkeer te nemen.

15

Op 19 november 2006 heeft de zoon van Destapado Pão Mole Juliana zonder haar toestemming en buiten haar medeweten met dit voertuig gereden. Het voertuig is van de weg geraakt, waarbij de bestuurder en twee inzittenden om het leven zijn gekomen.

16

Destapado Pão Mole Juliana had op die datum geen wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer voor dat voertuig.

17

Nadat de rechthebbenden van de inzittenden van ditzelfde voertuig waren vergoed voor de schade als gevolg van dat ongeval, heeft het fonds Destapado Pão Mole Juliana en Caetano Juliana, de dochter van de bestuurder, gedagvaard en daarbij de terugbetaling van het bedrag van 437345,85 EUR gevorderd.

18

Destapado Pão Mole Juliana heeft in haar verweer onder meer aangevoerd dat zij niet aansprakelijk was voor het ongeval en dat zij niet verplicht was een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer voor dat voertuig te sluiten, aangezien zij haar voertuig bij haar thuis in de tuin had gestald en zij niet de intentie had het in het verkeer te brengen.

19

De rechter in eerste aanleg heeft de vordering van het fonds gedeeltelijk toegewezen. Volgens hem sloot het feit dat de eigenares van het voertuig het niet in het verkeer wilde brengen en dat het ongeval zich had voorgedaan zonder dat zij daarvoor aansprakelijk kon worden gehouden, niet uit dat een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer voor dat voertuig moest worden gesloten. Volgens deze rechter waarborgt die overeenkomst dat de slachtoffers van een verkeersongeval schadeloos worden gesteld, zelfs wanneer het voertuig wordt gestolen.

20

Destapado Pão Mole Juliana heeft tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg hoger beroep ingesteld bij de Tribunal da Relação (rechter in tweede aanleg, Portugal).

21

Deze rechter heeft geoordeeld dat voor het voertuig in kwestie geen wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer voor dat voertuig hoefde te worden gesloten en dat Destapado Pão Mole Juliana niet aansprakelijk was, waarop hij het vonnis van de rechter in eerste aanleg heeft vernietigd en de door het fonds ingestelde vordering heeft afgewezen.

22

Ter ondersteuning van zijn bij de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Portugal) ingestelde hogere voorziening voert het fonds aan dat bepaalde risico’s inherent zijn aan voertuigen, wat de verplichting met zich meebrengt een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deze voertuigen te sluiten, zelfs wanneer zij niet aan het verkeer deelnemen. Daarnaast verzoekt het fonds om aan het Hof de vraag voor te leggen of het krachtens artikel 25 van wetsbesluit nr. 522/85 aan het fonds toegekende subrogatierecht losstaat van de nationale regeling inzake de wettelijke aansprakelijkheid in artikel 503, lid 1, van het burgerlijk wetboek.

23

Volgens de Supremo Tribunal de Justiça doet de bij hem ingestelde hogere voorziening de vraag rijzen of de verplichting voor de eigenaar van een voertuig om een verzekeringsovereenkomst te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van zijn voertuig aanleiding kan geven, voortvloeit uit het loutere feit dat hij de eigenaar is van dat voertuig dan wel of die verplichting niet bestaat wanneer de eigenaar van het voertuig heeft beslist het buiten de openbare weg te stallen.

24

Uit het arrest van het Hof van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146), blijkt dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn ziet op elk gebruik van een voertuig dat overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan.

25

Het hoofdgeding onderscheidt zich echter van de zaak die tot dit arrest heeft geleid aangezien in dit geval geen verzekeringsovereenkomst was gesloten en de eigenaar heeft beslist het voertuig op een privéterrein te stallen, waarna het zonder medeweten en zonder toestemming van die eigenaar in het verkeer is gebracht.

26

In die situatie lijkt de verwijzende rechter van oordeel te zijn dat er geen verplichting bestaat om voor dit voertuig een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer te sluiten.

27

Deze verplichting geldt immers enkel wanneer de eigenaar van het voertuig in kwestie het in het verkeer brengt of het in een toestand brengt die een uit het wegverkeer voortvloeiend risico met zich meebrengt, en wanneer hij wettelijk aansprakelijk kan zijn ten opzichte van derden voor de uit de deelneming aan het verkeer van dit voertuig voortvloeiende schade. Het is niet evenredig te oordelen dat dezelfde verplichting op de eigenaar rust wanneer hij ervoor heeft gekozen zijn voertuig uit het verkeer te nemen en het ongeval zich voordoet na een onrechtmatige toe‑eigening van dit voertuig, waarmee is gereden zonder dat de eigenaar daarvoor toestemming had gegeven.

28

Aangezien de vergoeding door het in artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn bedoelde orgaan overeenkomstig deze bepaling echter enkel kan plaatsvinden wanneer de schade is veroorzaakt door een voertuig waarvoor niet is voldaan aan de verzekeringsplicht in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, zou dit, indien ervan werd uitgegaan dat een persoon in de situatie van Destapado Pão Mole Juliana niet aan deze verplichting is onderworpen, betekenen dat het fonds niet hoeft tussen te komen in omstandigheden als die in het hoofdgeding.

29

Bovendien rijst in het kader van artikel 1, lid 4, tweede alinea, van de Tweede richtlijn twijfel over de vraag of de aansprakelijkheid van de eigenaar van het voertuig kan intreden louter omdat hij de eigenaar is, of deze aansprakelijkheid wordt beperkt tot de gevallen waarin zijn wettelijke aansprakelijkheid voor de uit het ongeval voortvloeiende schade kan intreden.

30

De vraag rijst in het bijzonder of het fonds een vordering tot terugbetaling van de aan de slachtoffers betaalde schadeloosstellingen kan instellen tegen de eigenaar van het voertuig die heeft verzaakt aan zijn verplichting om een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer voor dit voertuig te sluiten, ongeacht of de eigenaar wettelijk aansprakelijk is voor het ongeval in kwestie, dan wel of het fonds dat enkel kan doen wanneer aan de voorwaarden voor het intreden van die aansprakelijkheid is voldaan, meer bepaald de voorwaarde die verband houdt met het hebben van de feitelijke controle over het voertuig zoals bedoeld in artikel 503, lid 1, van het burgerlijk wetboek.

31

In die omstandigheden heeft de Supremo Tribunal de Justiça de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 3 van de [Eerste richtlijn] aldus worden uitgelegd dat de verplichting om een motorrijtuigenverzekering af te sluiten ook geldt ingeval het voertuig, op eigen beslissing van de eigenaar, aan het verkeer is onttrokken en in een particuliere tuin buiten de openbare weg is gestald?

of,

[moet het aldus worden uitgelegd dat] in die omstandigheden, onafhankelijk van de aansprakelijkheid die op het [fonds] jegens de derde gelaedeerde rust, inzonderheid bij wederrechtelijk gebruik van het voertuig, op de eigenaar van het voertuig niet de verplichting [rust] om het voertuig te verzekeren?

2)

Moet artikel 1, lid 4, van de [Tweede richtlijn] aldus worden uitgelegd dat het [fonds] – dat bij gebreke van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid de derde die schade heeft geleden als gevolg van een verkeersongeval dat is veroorzaakt door een voertuig dat zonder medeweten en zonder toestemming van de eigenaar is weggehaald van het privéterrein waar het was gestald, schadeloos heeft gesteld – tegenover de eigenaar van het voertuig subrogatie kan inroepen, los van de vraag van diens aansprakelijkheid voor het ongeval?

of,

moet voor de subrogatie van het [fonds] tegenover de eigenaar van het voertuig worden vastgesteld of deze eigenaar wettelijk aansprakelijk is, meer in het bijzonder op grond dat hij toen het ongeluk plaatsvond daadwerkelijk de controle over het voertuig had?”

32

Bij een op 28 augustus 2017 ter griffie van het Hof neergelegde brief heeft Ierland overeenkomstig artikel 16, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie het Hof verzocht om zitting te houden in Grote kamer.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

33

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het sluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig aanleiding kan geven, verplicht is wanneer de eigenaar, die niet voornemens is nog met het voertuig te rijden, heeft beslist het op een privéterrein te stallen.

34

Deze vraag gaat uit van de premisse dat het fonds krachtens artikel 25 van wetsbesluit nr. 522/85 van Destapado Pão Mole Juliana de terugbetaling heeft gevorderd van de schadeloosstellingen die zijn uitgekeerd aan de rechthebbenden van de slachtoffers van het ongeval waarbij haar voertuig was betrokken, omdat zij verplicht was een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer van dat voertuig te sluiten, en omdat zij die verplichting niet is nagekomen. In deze context wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of het voertuig in de in het vorige punt beschreven situatie door een dergelijke verzekering diende te zijn gedekt.

35

Nu dat is verduidelijkt, dient te worden opgemerkt dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bepaalt dat iedere lidstaat, onverminderd de toepassing van artikel 4 van deze richtlijn, de nodige maatregelen treft opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.

36

Artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, dat in zeer algemene bewoordingen is geformuleerd, verplicht de lidstaten ertoe in hun nationale rechtsorde een algemene verplichting tot het verzekeren van motorrijtuigen op te nemen (zie in die zin arrest van 11 juli 2013, Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punt 24).

37

Elke lidstaat moet er dus voor zorgen dat ieder voertuig dat gewoonlijk op zijn grondgebied is gestald, onverminderd de in artikel 4 van deze richtlijn genoemde afwijkingen, door een verzekeringsovereenkomst is gedekt, zodat de wettelijke aansprakelijkheid waartoe dat voertuig aanleiding kan geven, binnen de grenzen van het Unierecht is gedekt (zie in die zin arrest van 11 juli 2013, Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punt 28).

38

Het begrip „voertuig” is in artikel 1, punt 1, van de Eerste richtlijn gedefinieerd als „alle rij‑ of voertuigen die bestemd zijn om zich [...] over de grond te bewegen”. Deze definitie staat los van het gebruik dat wordt gemaakt of kan worden gemaakt van het betrokken voertuig (arresten van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 38, en van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 29).

39

Zoals de advocaat-generaal in de punten 63 tot en met 65 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt met die definitie gestreefd naar een objectieve opvatting van het begrip „voertuig”, die losstaat van de bedoeling van de eigenaar van het voertuig of van iemand anders om het effectief te gebruiken.

40

Bovendien dient te worden benadrukt dat het Hof in met name de zaken die hebben geleid tot de arresten van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146), 28 november 2017, Rodrigues de Andrade (C‑514/16, EU:C:2017:908), en 20 december 2017, Núñez Torreiro (C‑334/16, EU:C:2017:1007), voor motorvoertuigen die door een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer waren gedekt, diende te verduidelijken in welke gevallen het gebruik van het verzekerd voertuig binnen de werkingssfeer van de aldus gesloten verzekering viel. In het hoofdgeding gaat het echter om een andere vraag, namelijk om de reikwijdte van de verplichting om een dergelijke verzekeringsovereenkomst te sluiten, die met het oog op de rechtszekerheid vooraf dient te worden bepaald, dat wil zeggen vóór het voertuig mogelijk betrokken raakt bij een ongeval.

41

Dat het Hof in de in het vorige punt aangehaalde arresten in wezen heeft geoordeeld dat alleen de gevallen waarin het verzekerde voertuig werd gebruikt als vervoermiddel en dat gebruik derhalve onder het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn of van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 viel, ertoe konden leiden dat de verzekeraar de door dit voertuig veroorzaakte schade vergoedt in het kader van een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer van dit voertuig, betekent derhalve geenszins dat de verplichting om een dergelijke verzekeringsovereenkomst te sluiten moet worden vastgesteld op basis van het effectieve gebruik als vervoermiddel van het voertuig in kwestie op een bepaald moment.

42

Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat een voertuig dat is ingeschreven en dus niet volgens de regels uit het verkeer is gehaald en dat geschikt is voor de weg, onder het begrip „voertuig” in de zin van artikel 1, punt 1, van de Eerste richtlijn valt, en bijgevolg niet wordt onttrokken aan de verzekeringsplicht in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn louter op grond van het feit dat de eigenaar niet meer voornemens is ermee te rijden en het op een privéterrein heeft gestald.

43

Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door het argument van respectievelijk de Duitse regering, Ierland, de Italiaanse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk dat een ruime uitlegging van de reikwijdte van de algemene verzekeringsplicht niet nodig is, aangezien de schade in omstandigheden als die in het hoofdgeding kan worden vergoed door het in artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn bedoelde orgaan.

44

Zoals volgt uit de bewoordingen van die bepaling, verplicht deze de lidstaten er immers toe een orgaan in te stellen dat tot taak heeft materiële schade en lichamelijk letsel die zijn veroorzaakt door een voertuig waarvoor niet aan de verzekeringsverplichting is voldaan, ten minste binnen de grenzen van de verplichte verzekering zoals vastgesteld in het Unierecht te vergoeden.

45

De vergoeding door een dergelijk orgaan is dus opgevat als een allerlaatste middel, uitsluitend bedoeld voor de gevallen in deze bepaling, en zij kan niet worden beschouwd als de toepassing van een regeling ter waarborging van de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven buiten de genoemde gevallen (zie in die zin arrest van 11 juli 2013, Csonka e.a., C‑409/11, EU:C:2013:512, punten 3032).

46

Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft opgemerkt, valt de reikwijdte van de verplichte tussenkomst door het in artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn bedoelde schadevergoedingsorgaan wat de door een geïdentificeerd voertuig veroorzaakte schade betreft, samen met de reikwijdte van de algemene verzekeringsplicht van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn. De verplichte tussenkomst van dit orgaan in die situatie kan dus niet worden uitgebreid tot de gevallen waarin het bij een ongeval betrokken voertuig niet onder de verzekeringsplicht valt.

47

Overigens kan met de uitlegging in de punten 38 tot en met 42 van dit arrest worden gewaarborgd dat de door de Uniewetgever voortdurend nagestreefde en versterkte doelstelling van bescherming van de slachtoffers van door motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen, als bedoeld in de richtlijnen betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van deze voertuigen aanleiding kan geven, wordt verwezenlijkt (arrest van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punten 32 en 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze uitlegging waarborgt immers dat deze slachtoffers in ieder geval worden vergoed, ofwel door de verzekeraar op grond van een daartoe strekkende overeenkomst, ofwel door een orgaan als bedoeld in artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn wanneer niet is voldaan aan de verzekeringsplicht voor het bij een ongeval betrokken voertuig of wanneer het voertuig niet is geïdentificeerd.

48

In het hoofdgeding blijkt uit het aan het Hof voorgelegde dossier dat het voertuig van Destapado Pão Mole Juliana gewoonlijk werd gestald op het grondgebied van een lidstaat, meer bepaald Portugal. Het voertuig was ten tijde van de feiten van het hoofdgeding immers nog steeds ingeschreven in deze lidstaat.

49

Bovendien was dit voertuig rijklaar, zoals blijkt uit het feit dat de zoon van Destapado Pão Mole Juliana ermee reed op het moment dat het ongeval zich heeft voorgedaan.

50

In die omstandigheden was er een verzekeringsplicht als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn.

51

Zoals blijkt uit de voorafgaande overwegingen is het feit dat Destapado Pão Mole Juliana het voertuig op een privéterrein – met name in de tuin naast haar huis – had gestald voordat haar zoon ervan bezit had genomen, en dat zij niet meer voornemens was ermee te rijden, in dat verband niet relevant.

52

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het sluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig aanleiding kan geven, verplicht is wanneer het voertuig in kwestie nog steeds in een lidstaat is ingeschreven en geschikt is voor de weg, maar de eigenaar, die niet voornemens is er nog mee te rijden, heeft beslist het op een privéterrein te stallen.

Tweede vraag

53

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die erin voorziet dat het in die bepaling bedoelde orgaan het recht heeft om zich te verhalen op degene die verplicht was een verzekering te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe aanleiding kan worden gegeven door de deelneming aan het verkeer van het voertuig dat de door dit orgaan vergoede schade heeft veroorzaakt, maar die hierover geen overeenkomst heeft gesloten, zelfs al is die persoon niet wettelijk aansprakelijk voor het ongeval in het kader waarvan de schade is ontstaan.

54

In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn de lidstaten uitdrukkelijk de mogelijkheid laat om aan de tussenkomst van dit orgaan al dan niet een subsidiair karakter te geven en hen in staat stelt het verhaal te regelen tussen dit orgaan en degenen die aansprakelijk zijn voor het ongeval en andere verzekeraars of socialezekerheidsorganen die gehouden zijn het slachtoffer ter zake van een en hetzelfde ongeval te vergoeden (zie in die zin arrest van 4 december 2003, Evans, C‑63/01, EU:C:2003:650, punt 32).

55

Hoewel de Uniewetgever het recht van de lidstaten om het verhaal van het in artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn bedoelde vergoedingsorgaan op meer bepaald „degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval” te regelen in stand heeft willen laten, heeft hij de verschillende aspecten die verband houden met het verhaal door dit orgaan niet geharmoniseerd, in het bijzonder de bepaling van de andere personen op wie verhaal mogelijk is, zodat deze aspecten een zaak van de nationale wetgeving van elke lidstaat zijn, zoals de Commissie heeft benadrukt.

56

Bijgevolg mag een nationale wettelijke regeling erin voorzien dat wanneer de eigenaar van het bij een ongeval betrokken voertuig de krachtens nationaal recht op hem rustende verplichting om dit voertuig te verzekeren niet is nagekomen, zoals in casu, het vergoedingsorgaan zich niet alleen kan verhalen op degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval, maar ook op deze eigenaar, ongeacht of laatstgenoemde wettelijk aansprakelijk is voor het ongeval.

57

Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die erin voorziet dat het in die bepaling bedoelde orgaan het recht heeft om zich niet alleen te verhalen op degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval, maar ook op degene die verplicht was een verzekering te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe aanleiding kan worden gegeven door de deelneming aan het verkeer van het voertuig dat de door dit orgaan vergoede schade heeft veroorzaakt, maar die daarover geen overeenkomst heeft gesloten, zelfs al is die persoon niet wettelijk aansprakelijk voor het ongeval in het kader waarvan de schade is ontstaan.

Kosten

58

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, moet aldus worden uitgelegd dat het sluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig aanleiding kan geven, verplicht is wanneer het voertuig in kwestie nog steeds in een lidstaat is ingeschreven en geschikt is voor de weg, maar de eigenaar, die niet voornemens is er nog mee te rijden, heeft beslist het op een privéterrein te stallen.

 

2)

Artikel 1, lid 4, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die erin voorziet dat het in die bepaling bedoelde orgaan het recht heeft om zich niet alleen te verhalen op degene of degenen die aansprakelijk is of zijn voor het ongeval, maar ook op degene die verplicht was een verzekering te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe aanleiding kan worden gegeven door de deelneming aan het verkeer van het voertuig dat de door dit orgaan vergoede schade heeft veroorzaakt, maar die daarover geen overeenkomst heeft gesloten, zelfs al is die persoon niet wettelijk aansprakelijk voor het ongeval in het kader waarvan de schade is ontstaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Portugees.

Top