EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0025

Zaak C-25/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 18 januari 2016 — Nintendo Co. Ltd/BigBen Interactive GmbH en BigBen Interactive SA

OJ C 145, 25.4.2016, p. 16–17 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 145/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 18 januari 2016 — Nintendo Co. Ltd/BigBen Interactive GmbH en BigBen Interactive SA

(Zaak C-25/16)

(2016/C 145/20)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nintendo Co. Ltd

Verwerende partijen: BigBen Interactive GmbH, BigBen Interactive SA

Prejudiciële vragen

1)

Kan, in het kader van een procedure inzake vorderingen betreffende een gemeenschapsmodel, de rechter van een lidstaat, wiens bevoegdheid ten aanzien van een verwerende partij uitsluitend is gebaseerd op artikel 79, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (1) in samenhang met artikel 6, punt 1 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (2), omdat deze in een andere lidstaat gevestigde verwerende partij mogelijkerwijs inbreukmakende goederen heeft geleverd aan de in de desbetreffende lidstaat gevestigde verwerende partij, ten aanzien van eerste verwerende partij maatregelen gelasten die voor de hele Unie gelden en die verder gaan dan de leveringsrelaties waarop zijn bevoegdheid is gebaseerd?

2)

Moet verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen, meer bepaald artikel 20, lid 1, onder c), aldus worden uitgelegd dat een derde het gemeenschapsmodel mag afbeelden voor commerciële doeleinden wanneer hij toebehoren bij de — met het gemeenschapsmodel overeenstemmende — goederen van de houder wil verkopen? Zo ja, welke criteria gelden hiervoor?

3)

Hoe moet de plaats „waar de inbreuk is gepleegd” in de zin van artikel 8, lid 2, van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (3), worden bepaald in situaties waar de inbreukmaker de goederen die inbreuk maken op het gemeenschapsmodel

a)

via een website aanbiedt en deze website — ook — naar andere lidstaten dan de lidstaat waarin de inbreukmaker is gevestigd, is gericht,

b)

laat verzenden naar een andere lidstaat dan diegene waarin hij is gevestigd?

Moet artikel 15, onder a) en g), van de genoemde verordening aldus worden uitgelegd dat het op die manier bepaalde recht ook kan worden toegepast op de medewerkingshandelingen van andere personen?


(1)  PB L 3, blz. 1.

(2)  PB L 12, blz. 1.

(3)  PB L 199, blz. 40.


Top