EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0056

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017.
Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) tegen Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto, IP.
Hogere voorziening – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 1, onder c), en lid 2, onder d) – Uniewoordmerk PORT CHARLOTTE – Vordering tot nietigverklaring van dat merk – Bescherming die krachtens verordening (EG) nr. 1234/2007 en het nationale recht wordt verleend aan de oudere oorsprongsbenamingen ,Porto’ en ,Port’ – Exhaustiviteit van de aan deze oorsprongsbenamingen verleende bescherming – Artikel 118 quaterdecies van verordening (EG) nr. 1234/2007 – Begrippen ,gebruik’ en ,voorstelling’ van een beschermde oorsprongsbenaming.
Zaak C-56/16 P.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:693

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

14 september 2017 ( *1 )

„Hogere voorziening – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 1, onder c), en lid 2, onder d) – Uniewoordmerk PORT CHARLOTTE – Vordering tot nietigverklaring van dat merk – Bescherming die krachtens verordening (EG) nr. 1234/2007 en het nationale recht wordt verleend aan de oudere oorsprongsbenamingen ‚Porto’ en ‚Port’ – Exhaustiviteit van de aan deze oorsprongsbenamingen verleende bescherming – Artikel 118 quaterdecies van verordening (EG) nr. 1234/2007 – Begrippen ‚gebruik’ en ‚voorstelling’ van een beschermde oorsprongsbenaming”

In zaak C‑56/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 29 januari 2016,

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door E. Zaera Cuadrado en O. Mondéjar Ortuño als gemachtigden,

rekwirant,

ondersteund door:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers, I. Galindo Martín, J. Samnadda en T. Scharf als gemachtigden,

interveniënte in hogere voorziening,

andere partijen in de procedure:

Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP, gevestigd te Peso da Régua (Portugal), vertegenwoordigd door P. Sousa e Silva, advogado,

verzoeker in eerste aanleg,

ondersteund door:

Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en A. Alves als gemachtigden,

interveniënte in hogere voorziening,

Bruichladdich Distillery Co. Ltd, gevestigd te Argyll (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door S. Havard Duclos, avocate,

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Prechal (rapporteur), A. Rosas, C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 maart 2017,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 mei 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) verzoekt om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 18 november 2015, Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto/BHIM – Bruichladdich Distillery (PORT CHARLOTTE) (T‑659/14, EU:T:2015:863; hierna: „bestreden arrest”), houdende vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 juli 2014 (zaak R 946/2013‑4) inzake een nietigheidsprocedure tussen Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP en Bruichladdich Distillery Co. Ltd (hierna: „litigieuze beslissing”).

2

In incidentele hogere voorziening verzoekt Instituto des Vinhos do Douro e do Porto (hierna: „IVDP”) om gedeeltelijke vernietiging van het bestreden arrest.

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 207/2009

3

Artikel 8, lid 4, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1) bepaalt:

„Na oppositie door de houder van een niet-ingeschreven merk of een ander in het economisch verkeer gebruikt teken van meer dan alleen plaatselijke betekenis, wordt de inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd, indien en voor zover krachtens het op dat teken toepasselijke [recht van de Europese Unie] of het voor dat teken geldende recht van de lidstaat:

a)

de rechten op dit teken verworven zijn vóór de datum van indiening van de aanvraag voor het Uniemerk of, in voorkomend geval, de datum van het ten behoeve van de aanvraag voor een Uniemerk ingeroepen recht van voorrang;

b)

dit teken de houder ervan het recht verleent om het gebruik van een later merk te verbieden.”

4

Artikel 53, leden 1 en 2, van deze verordening bepaalt:

„1.   Het Uniemerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard:

[…]

c)

wanneer er een in artikel 8, lid 4, bedoeld ouder recht bestaat en aan de in dat lid genoemde voorwaarden voldaan is.

2.   Het Uniemerk wordt op vordering bij het Bureau of bij reconventionele vordering in een inbreukprocedure tevens nietig verklaard wanneer het gebruik ervan verboden kan worden op grond van het Unierecht of van het nationale recht inzake de bescherming van een ander ouder recht, met name van een

[…]

d)

recht van industriële eigendom.”

Verordening nr. 479/2008

5

De overwegingen 27, 28 en 36 van verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad van 29 april 2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1493/1999, (EG) nr. 1782/2003, (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 3/2008 en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 2392/86 en (EG) nr. 1493/1999 (PB 2008, L 148, blz. 1), luidden:

„(27)

Het concept van kwaliteitswijn in de Gemeenschap is onder meer gebaseerd op de specifieke kenmerken die zijn toe te schrijven aan de geografische oorsprong van de wijn. Dergelijke wijn wordt ten behoeve van de consumenten geïdentificeerd met beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, waarbij moet worden opgemerkt dat de huidige regeling op dit punt nog niet volledig is. Om de kwaliteitsaanspraken voor de betrokken producten te onderbouwen met een transparant en beter uitgewerkt kader, dient een regeling te worden vastgesteld in het raam waarvan aanvragen voor een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding op dezelfde wijze worden onderzocht als bij het horizontale kwaliteitsbeleid van de Gemeenschap voor andere levensmiddelen dan wijn en gedistilleerde dranken, dat is vastgelegd in verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen [PB 2006, L 93, blz. 12].

(28)

Om de specifieke kwaliteitskenmerken van wijn met een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding te handhaven, moet het de lidstaten worden toegestaan op dit gebied stringentere regels toe te passen.

[…]

(36)

Met het oog op de rechtszekerheid moet worden bepaald dat de nieuwe onderzoeksprocedure niet hoeft te worden toegepast op reeds bestaande communautaire oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen. De betrokken lidstaten moeten de Commissie evenwel de basisgegevens en ‑besluiten verstrekken op grond waarvan die benamingen en aanduidingen op nationaal niveau zijn erkend, anders verliezen deze de bescherming als oorsprongsbenaming of geografische aanduiding. Het schrappen van reeds bestaande oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen moet met het oog op de rechtszekerheid worden beperkt.”

Verordening nr. 1234/2007

6

Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) (PB 2007, L 299, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening nr. 491/2009 van de Raad van 25 mei 2009 (PB 2009, L 154, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1234/2007”), is gelet op de datum van de feiten van het geding in casu van toepassing. Bij laatstbedoelde verordening is verordening nr. 479/2008 met ingang van 1 augustus 2009 ingetrokken.

7

Overweging 3 van verordening nr. 491/2009 luidt als volgt:

„Parallel aan de onderhandelingen over en de vaststelling van [verordening nr. 1234/2007] werd in de Raad ook onderhandeld over een beleidshervorming in de wijnsector, die nu is afgerond met de goedkeuring van verordening [nr. 479/2008]. Zoals gesteld in [verordening nr. 1234/2007] werden alleen die bepalingen betreffende de wijnsector waarvoor het beleid niet werd herzien, van bij het begin in [verordening nr. 1234/2007] opgenomen. Deze belangrijke bepalingen waarvoor een beleidsherziening was gepland, moesten in [verordening nr. 1234/2007] worden opgenomen zodra zij waren vastgesteld. Aangezien die belangrijke bepalingen intussen zijn vastgesteld, moet de wijnsector nu volledig in [verordening nr. 1234/2007] worden opgenomen door de beleidsbeslissingen die bij verordening [nr. 479/2008] zijn genomen, in [verordening nr. 1234/2007] te integreren.”

8

Artikel 118 ter van verordening nr. 1234/2007, met als opschrift „Definities”, bepaalt in lid 1:

„Voor de toepassing van deze subsectie gelden de volgende definities:

a)

‚oorsprongsbenaming’: de naam van een regio, een bepaalde plaats of, bij uitzondering, een land, die wordt gebruikt voor de beschrijving van een product als bedoeld in artikel 118 bis, lid 1, dat aan de volgende vereisten voldoet:

i)

de kwaliteit en de kenmerken van het product zijn hoofdzakelijk of uitsluitend toe te schrijven aan de specifieke geografische omgeving met haar eigen door natuur en mens bepaalde factoren;

ii)

alle druiven waarmee het product is bereid, zijn afkomstig uit dit geografische gebied;

iii)

de productie vindt plaats in dit geografische gebied, en

iv)

het product is verkregen van wijndruivenrassen die behoren tot de soort Vitis vinifera;

b)

‚geografische aanduiding’: een aanduiding die verwijst naar een regio, een bepaalde plaats of, bij uitzondering, een land, die wordt gebruikt voor de beschrijving van een product als bedoeld in artikel 118 bis, lid 1, dat aan de volgende vereisten voldoet:

i)

het product heeft een specifieke kwaliteit, reputatie of andere kenmerken die aan deze geografische oorsprong kunnen worden toegeschreven;

ii)

ten minste 85 % van de voor de bereiding van het product gebruikte druiven zijn afkomstig uit dit geografische gebied;

iii)

de productie vindt plaats in dit geografische gebied, en

iv)

het product is verkregen van wijndruivenrassen die tot de soort Vitis vinifera behoren of die het resultaat zijn van een kruising van deze soort met andere soorten van het geslacht Vitis.”

9

Artikel 118 septies van deze verordening, met als opschrift „Inleidende nationale procedure”, bepaalt in de leden 1, 6 en 7:

„1.   Een aanvraag tot bescherming van een in artikel 118 ter bedoelde oorsprongsbenaming of geografische aanduiding voor wijn uit de Gemeenschap wordt overeenkomstig het onderhavige artikel behandeld in het kader van een inleidende nationale procedure.

[…]

6.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 augustus 2009 aan dit artikel te voldoen.

7.   Wanneer een lidstaat geen nationale wetgeving inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen heeft, kan deze lidstaat, uitsluitend bij wijze van overgangsregeling, de benaming overeenkomstig deze subsectie op nationaal niveau beschermen met ingang van de dag waarop de aanvraag bij de Commissie wordt ingediend. De nationale bescherming bij wijze van overgangsregeling eindigt op de datum waarop overeenkomstig deze subsectie een besluit inzake registratie of weigering wordt genomen.”

10

Artikel 118 decies van deze verordening bepaalt:

„Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikt, besluit zij […] om bescherming te verlenen aan de oorsprongsbenaming of geografische aanduiding die aan de in deze subsectie vastgestelde voorwaarden voldoet en verenigbaar is met de gemeenschapswetgeving in het algemeen, dan wel de aanvraag af te wijzen indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan.”

11

Artikel 118 terdecies van verordening nr. 1234/2007, met als opschrift „Verband met merken”, bepaalt in lid 1:

„Wanneer een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding overeenkomstig deze verordening wordt beschermd, wordt een aanvraag tot registratie van een merk dat onder één van de in artikel 118 quaterdecies, lid 2, vermelde situaties valt en dat betrekking heeft op een product van één van de in bijlage XI ter vermelde categorieën, afgewezen als de aanvraag tot bescherming van het merk wordt ingediend na de datum waarop de aanvraag tot bescherming van de oorsprongsbenaming of de geografische aanduiding bij de Commissie is ingediend, en wordt de oorsprongsbenaming of geografische aanduiding vervolgens beschermd.

Merken die in strijd met de eerste alinea zijn geregistreerd, worden nietig verklaard.”

12

Artikel 118 quaterdecies van deze verordening, met als opschrift „Bescherming”, luidt:

„1.   Beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen mogen worden gebruikt door alle marktdeelnemers die een overeenkomstig het betrokken productdossier geproduceerde wijn in de handel brengen.

2.   Beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, alsmede de wijnen die deze beschermde namen overeenkomstig het productdossier dragen, worden beschermd tegen:

a)

elk direct of indirect gebruik door de handel van een beschermde naam:

i)

voor vergelijkbare producten die niet in overeenstemming zijn met het bij de beschermde naam horende productdossier, of

ii)

voor zover dat gebruik neerkomt op het uitbuiten van de reputatie van een oorsprongsbenaming of geografische aanduiding;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product of de dienst is aangegeven, of indien de beschermde naam is vertaald of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚methode’, ‚op de wijze van’, ‚imitatie’, ‚smaak’, ‚zoals’ en dergelijke;

c)

elke andere onjuiste of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product op de binnen- of buitenverpakking of in reclamemateriaal of documenten betreffende het betrokken wijnproduct, alsmede het verpakken in een recipiënt die aanleiding kan geven tot misverstanden over de oorsprong van het product;

d)

andere praktijken die de consument kunnen misleiden ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product.

3.   Beschermde oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen worden in de Gemeenschap geen soortnamen in de zin van artikel 118 duodecies, lid 1.

[…]”

13

Artikel 118 quindecies van deze verordening, met als opschrift „Register”, bepaalt:

„De Commissie stelt een openbaar toegankelijk elektronisch register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen voor wijn op en houdt dat bij.”

14

Artikel 118 vicies van verordening nr. 1234/2007, met als opschrift „Bestaande beschermde wijnnamen”, is in de volgende bewoordingen gesteld:

„1.   Namen van wijnen die beschermd zijn op grond van de artikelen 51 en 54 van verordening (EG) nr. 1493/1999 [van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB 1999, L 179, blz. 1)] en van artikel 28 van verordening (EG) nr. 753/2002 van de Commissie van 29 april 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad wat betreft de omschrijving, de aanduiding, de aanbiedingsvorm en de bescherming van bepaalde wijnbouwproducten [PB 2002, L 118, blz. 1], worden automatisch beschermd uit hoofde van deze verordening. De Commissie neemt deze namen op in het in artikel 118 quindecies van deze verordening bedoelde register.

2.   Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde bestaande beschermde wijnnamen dienen de lidstaten de volgende informatie in bij de Commissie:

a)

het […] technische dossier;

b)

de nationale goedkeuringsbesluiten.

3.   De in lid 1 bedoelde namen van wijnen verliezen de op grond van deze verordening verleende bescherming indien de in lid 2 bedoelde informatie niet uiterlijk op 31 december 2011 is ingediend. De Commissie neemt de nodige administratieve maatregelen om ervoor te zorgen dat dergelijke namen uit het in artikel 118 quindecies bedoelde register worden geschrapt.

4.   Artikel 118 novodecies is niet van toepassing op de in lid 1 bedoelde bestaande beschermde wijnnamen.

Tot en met 31 december 2014 kan de Commissie op eigen initiatief en volgens de in artikel 195, lid 4, bedoelde procedure besluiten de bescherming van een in lid 1 bedoelde bestaande beschermde wijnnaam te annuleren, indien deze naam niet voldoet aan de in artikel 118 ter vastgestelde voorwaarden.”

15

Artikel 120 quinquies van deze verordening, met als opschrift „Strengere voorschriften op grond van besluiten van de lidstaten”, luidt:

„De lidstaten mogen het gebruik van bepaalde krachtens de gemeenschapswetgeving toegestane oenologische procedés voor op hun grondgebied geproduceerde wijn beperken of verbieden en voorzien in strengere beperkingen met het oog op de bevordering van het behoud van de wezenlijke kenmerken van wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding, mousserende wijn en likeurwijn.

De lidstaten delen deze beperkingen en verbodsbepalingen aan de Commissie mee, die deze ter kennis van de andere lidstaten brengt.”

16

Op 1 augustus 2009 is, overeenkomstig artikel 118 quindecies van verordening nr. 1234/2007, de database E‑Bacchus in de plaats gekomen van de publicatie van de lijsten van in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen (v.q.p.r.d.) in het Publicatieblad van de Europese Unie, zoals geregeld was in artikel 54, lid 5, van verordening nr. 1493/1999. Deze database bevat de krachtens verordening nr. 1234/2007 beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen voor uit lidstaten afkomstige wijn en de bij bilaterale overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen beschermde geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen voor wijn uit die derde landen.

Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze beslissing

17

In de punten 1 tot en met 15 van het bestreden arrest worden de voorgeschiedenis van het geding en de litigieuze beslissing als volgt samengevat:

„1

Op 27 oktober 2006 heeft [Bruichladdich Distillery Co. Ltd (hierna: ‚Bruichladdich’)] bij het [EUIPO] een [Unie]merkaanvraag ingediend krachtens verordening [nr. 207/2009].

2

Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, is het woordteken PORT CHARLOTTE (hierna: ‚[omstreden] merk’).

3

De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren tot klasse 33 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt: ‚Alcoholhoudende dranken’.

4

Het [omstreden] merk is op 18 oktober 2007 ingeschreven onder nummer 5421474 en op 29 oktober 2007 gepubliceerd in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 60/2007.

5

Op 7 april 2011 heeft [het IVDP] bij het [EUIPO] een vordering tot nietigverklaring van het [omstreden] merk ingediend krachtens artikel 53, lid 1, onder c), junctis de artikelen 8, lid 4, 53, lid 2, onder d), en 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder c) en g), van verordening nr. 207/2009, voor zover dat merk de in punt 3 hierboven opgegeven waren aanduidde.

6

In reactie op de vordering tot nietigverklaring heeft [Bruichladdich] de opgave van de waren waarvoor het [omstreden] merk was ingeschreven, beperkt tot de waren met de volgende omschrijving: ‚Whisky’.

7

Ter ondersteuning van zijn vordering tot nietigverklaring beroept [het IVDP] zich op de oorsprongsbenamingen ‚[P]orto’ en ‚[P]ort’, die […] in alle lidstaten zijn beschermd krachtens verschillende bepalingen van Portugees recht en krachtens artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening [nr. 1234/2007] […].

8

Bij besluit van 30 april 2013 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring afgewezen.

9

Op 22 mei 2013 heeft [het IVDP] krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het [EUIPO] beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling ingesteld.

10

Bij [de litigieuze beslissing] heeft de vierde kamer van beroep van het [EUIPO] het beroep verworpen.

11

In de eerste plaats heeft de kamer van beroep het middel inzake schending van artikel 53, lid 1, onder c), juncto artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 afgewezen in wezen op grond dat de bescherming van oorsprongsbenamingen voor wijn uitsluitend door verordening nr. [1234/2007] wordt geregeld en dus onder de uitsluitende bevoegdheid van de Europese Unie valt. […]

12

Voorts worden deze geografische aanduidingen uitsluitend voor wijn beschermd en dus voor waren die noch dezelfde zijn als, noch vergelijkbaar zijn met een waar met de benaming ‚whisky’, te weten een gedistilleerde drank met een andere verschijningsvorm en een ander alcoholgehalte die niet in overeenstemming kan zijn met het productdossier voor wijn in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), i), van verordening nr. [1234/2007]. Voor zover [het IVDP] zich beroept op de reputatie van deze oorsprongsbenamingen, in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van deze verordening, heeft de kamer van beroep geoordeeld dat het [omstreden] merk een ‚gebruik’ noch een ‚voorstelling’ van de geografische aanduidingen ‚porto’ of ‚port’ inhield, zodat niet behoefde te worden nagegaan of zij een reputatie hadden. […] De Portugese consument weet dat ,de geografische naam in feite „Oporto” of „Porto” luidt en dat „Porto” gewoon de afkorting daarvan is, die wordt gebruikt op de etiketten van wijnflessen ter aanduiding van de door deze geografische aanduidingen beschermde wijnsoort’ (punten 19‑26 van de [litigieuze] beslissing).

13

De kamer van beroep heeft niet ingestemd met [het] argument [van het IVDP] dat de bescherming krachtens artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening nr. [1234/2007] zou moeten worden verruimd tot elk teken waarin het woord ‚port’‚voorkomt’. Evenmin is er sprake van een ‚voorstelling’ van een portwijn in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder b), van die verordening, aangezien whisky een andere waar is en geen enkel bestanddeel van het [omstreden] merk een mogelijk bedrieglijke of misleidende aanduiding bevat. Derhalve kon volgens de kamer van beroep, zonder dat hoefde te worden beoordeeld of het [omstreden] merk al dan niet bekend was, het beroep niet worden toegewezen op grond van de Unierechtelijke bepalingen die de geografische aanduidingen voor wijn beschermen (punten 27‑29 van de [litigieuze] beslissing).

14

In de tweede plaats heeft de kamer van beroep ongegrond verklaard het middel inzake schending van artikel 53, lid 2, onder d), van verordening nr. 207/2009, dat was ontleend aan de oorsprongsbenamingen ‚[P]orto’ en ‚[P]ort’, die op 18 maart 1983 bij de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) onder nr. 682 zijn ingeschreven, overeenkomstig de Overeenkomst van Lissabon. […]

15

In de derde plaats heeft de kamer van beroep de middelen inzake schending van artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder c) en g), van verordening nr. 207/2009 afgewezen. […]”

Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

18

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 15 september 2014, heeft het IVDP beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beslissing ingesteld.

19

Ter onderbouwing van zijn beroep heeft het IVDP zes middelen aangevoerd, één feitelijk middel en vijf middelen rechtens.

20

In het kader van de onderhavige hogere voorziening zijn relevant het derde middel, dat stelt dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de bescherming van oorsprongsbenamingen voor wijn uitsluitend wordt geregeld door verordening nr. 1234/2007 en niet ook door het nationale recht, het eerste onderdeel van het vierde middel, betreffende schending van artikel 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 4, van diezelfde verordening, doordat de kamer van beroep heeft verzuimd de toepasselijke regels van Portugees recht toe te passen, en het tweede onderdeel van het vierde middel, betreffende schending van artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening nr. 1234/2007, doordat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat de inschrijving of het gebruik van het omstreden merk een gebruik noch een voorstelling van de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” inhield, zodat niet behoefde te worden nagegaan of deze benaming een reputatie bezat.

21

In het bestreden arrest heeft het Gerecht het derde middel en het eerste onderdeel van het vierde middel toegewezen voor zover hiermee de kamer van beroep in wezen werd verweten de toepasselijke regels van Portugees recht inzake de bescherming van de oorsprongsbenamingen „Porto” of „Port” niet te hebben toegepast, en de overige middelen afgewezen.

22

Derhalve heeft het Gerecht de litigieuze beslissing vernietigd.

Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

23

Bij verzoekschrift van 22 januari 2016 heeft het EUIPO hogere voorziening tegen het bestreden arrest ingesteld. Bij afzonderlijke akte van 27 mei 2016 heeft het IVDP incidentele hogere voorziening tegen datzelfde arrest ingesteld.

24

Bij beschikking van de president van het Hof van 7 juli 2016 is de Portugese Republiek toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het IVDP.

25

Bij beschikking van de president van het Hof van 12 augustus 2016 is de Europese Commissie toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het EUIPO tijdens de mondelinge behandeling.

26

Met zijn hogere voorziening verzoekt het EUIPO het Hof:

de hogere voorziening in haar geheel toe te wijzen;

het bestreden arrest te vernietigen, en

het IVDP te verwijzen in de kosten van het EUIPO.

27

Het IVDP verzoekt het Hof:

de hogere voorziening in haar geheel af te wijzen;

het bestreden arrest te bevestigen, en

het EUIPO te verwijzen in de kosten die het IVDP zijn opgekomen in de procedure bij het EUIPO, de kamer van beroep alsmede het Gerecht en het Hof.

28

Bruichladdich verzoekt het Hof, het bestreden arrest te vernietigen en het IVDP in de kosten van de onderhavige procedure te verwijzen.

29

De Portugese Republiek verzoekt het Hof de hogere voorziening af te wijzen en het EUIPO in de kosten te verwijzen.

30

Met zijn incidentele hogere voorziening verzoekt het IVDP het Hof:

de incidentele hogere voorziening in haar geheel toe te wijzen;

het bestreden arrest gedeeltelijk te vernietigen, en

het EUIPO te verwijzen in de kosten van het IVDP als rekwirant in incidentele hogere voorziening.

31

Het EUIPO verzoekt het Hof:

de incidentele hogere voorziening af te wijzen;

de hogere voorziening van het EUIPO te bevestigen;

het IVDP te verwijzen in de kosten die het EUIPO zijn opgekomen in de onderhavige procedure.

32

Bruichladdich verzoekt het Hof, de incidentele hogere voorziening in haar geheel af te wijzen en het IVDP te verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Principale en incidentele hogere voorziening

Argumenten van partijen

Principale hogere voorziening

33

Ter onderbouwing van zijn hogere voorziening voert het EUIPO één enkel middel aan, namelijk schending van artikel 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 2, onder d), van deze verordening.

34

Met dit middel stelt het EUIPO dat het Gerecht in punt 41 van het bestreden arrest terecht heeft geoordeeld „dat wat de werkingssfeer van verordening [nr. 1234/2007] betreft, artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, [van deze verordening] zowel de toestemming voor als de grenzen van en zelfs het verbod op het gebruik door de handel van de door het Unierecht beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen op eenvormige en exclusieve wijze regelt”. Het Gerecht heeft evenwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven, aldus het EUIPO, door in punt 44 van dat arrest te oordelen dat dergelijke oorsprongsbenamingen niettemin op grond van het nationale recht aanvullende bescherming kunnen genieten, die kan steunen op artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009.

35

Door in die zin te oordelen is het Gerecht voorbijgegaan aan de beginselen die zijn verankerd zowel in het VWEU, dat bepaalt dat als voorwaarde voor de uitoefening van de bevoegdheid van de lidstaten geldt dat de Unie haar eigen bevoegdheid niet heeft uitgeoefend, als in de rechtspraak van het Hof. De kenmerken en doelstellingen van verordening nr. 510/2006, waarop het Hof zich in het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), heeft gesteund om te oordelen de in deze verordening vervatte beschermingsregeling exhaustief is, zijn vergelijkbaar met die van de verordeningen nr. 1234/2007 en nr. 479/2008. Bovendien zijn de materieelrechtelijke bepalingen van deze verordeningen grotendeels identiek.

36

Het EUIPO stelt tevens dat de Uniewetgever voor de binnen de werkingssfeer van de verordeningen nr. 1234/2007 en nr. 479/2008 vallende oorsprongsbenamingen uitsluitend op het niveau van het Unierecht een regeling tot bescherming van deze benamingen in de wijnsector heeft ingevoerd. De enige uitzondering betreft de overgangsregeling tot bescherming van de in de lidstaten bestaande oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

37

Het EUIPO voert aan dat zo het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest uitdrukkelijk heeft erkend dat de in het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), geformuleerde beginselen naar analogie toepassing vinden, daaruit moet worden afgeleid, anders dan het Gerecht in punt 44 van dat arrest heeft beslist, dat de in verordening nr. 1234/2007 vervatte beschermingsregeling de mogelijkheid uitsluit om aanvullende bescherming te verlenen ter vervollediging of vervanging van de krachtens deze verordening geboden bescherming.

38

Het IVDP stelt dat uit de punten 38 en 41 van het bestreden arrest duidelijk blijkt dat de bescherming die krachtens verordening nr. 1234/2007 aan beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen wordt geboden, uitsluitend door deze verordening wordt geregeld. Daarentegen kan uit dat arrest niet worden afgeleid dat de bij deze verordening ingevoerde beschermingsregeling exhaustief is en zich verzet tegen toepassing of invoering van enige andere beschermingsregeling.

39

De bij verordening nr. 1234/2007 verleende bescherming komt dus niet in aanvaring met de omvang en de aard van de bij verordening nr. 207/2009 verleende bescherming, met name de bescherming die volgt uit artikel 53, lid 1, onder c), junctis artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 2, onder d), van diezelfde verordening.

40

Volgens het IVDP kon het Gerecht, zonder bij zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting te geven of zijn overwegingen tegen te spreken, oordelen dat de bij verordening nr. 1234/2007 aan oorsprongsbenamingen van wijn verleende bescherming exclusief is en niettemin kan worden aangevuld door de krachtens het nationale recht aan oudere rechten verleende bescherming in de zin van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009, op grond dat deze regels een verschillende en autonome werkingssfeer hebben.

41

Het IVDP komt tevens op tegen de parallel die het EUIPO trekt tussen verordening nr. 510/2006 en verordening nr. 1234/2007, en betwist dus dat de beginselen die het Hof in het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), heeft geformuleerd omtrent oorsprongsbenamingen voor levensmiddelen, toepassing vinden op oorsprongsbenamingen voor wijn.

42

Het IVDP herinnert eraan dat hoewel uit punt 114 van het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), voortvloeit dat verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1) en verordening nr. 510/2006 tot doel hebben, te voorzien in een uniforme en exhaustieve beschermingsregeling, deze exclusiviteit zich evenwel niet verzet tegen toepassing van een beschermingsregeling voor geografische benamingen die buiten de werkingssfeer van deze verordeningen valt.

43

Het IVDP voert aan dat indien de Uniewetgever een exhaustieve en exclusieve beschermingsregeling had willen invoeren, dit duidelijk zou blijken uit de bewoordingen van de bepalingen waarbij deze regeling wordt ingevoerd. De bewoordingen die worden gebruikt in overweging 6 van verordening nr. 510/2006 of in artikel 1 en artikel 92, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB 1994, L 227, blz. 1), zijn in dit opzicht veelzeggend.

44

Het IVDP merkt bovendien op dat in overweging 28 van verordening nr. 479/2008 werd verklaard dat om de specifieke kwaliteitskenmerken van wijn met een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding te handhaven, het „de lidstaten [moest] worden toegestaan op dit gebied stringentere regels toe te passen”.

45

Bruichladdich stelt dat, zoals het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest heeft erkend, de vaste rechtspraak van het Hof betreffende de exclusiviteit van verordening nr. 510/2006 inzake de oorsprongsbenamingen voor levensmiddelen naar analogie van toepassing is op verordening nr. 1234/2007 inzake oorsprongsbenamingen voor wijn. Deze verordeningen bevatten immers soortgelijke bepalingen, inzonderheid met betrekking tot de registratieprocedure of de omvang van de bescherming.

46

Ook moet elke mogelijkheid voor de lidstaten om krachtens andere regels een specifieke bescherming te bieden op uitdrukkelijke regels berusten. Volgens Bruichladdich beschikken de lidstaten thans enkel over de mogelijkheid om een oorsprongsbenaming een nationale tijdelijke bescherming te bieden in afwachting van het besluit van de Commissie betreffende de aanvraag tot registratie ervan op het niveau van de Unie.

47

Bovendien kan artikel 8, lid 4, van verordening nr. 207/2009 niet als een „uitdrukkelijke uitzondering” worden aangemerkt aangezien het algemene bepalingen bevat en enkel ziet op de voor het ingeroepen oudere recht „geldende” nationale wetgeving.

48

De Portugese Republiek stelt daarentegen dat niet kan worden ingestemd met de uitlegging volgens welke de bescherming van oorsprongsbenamingen voor wijn exhaustief is en zich ertegen verzet dat op het niveau van het nationale recht van de lidstaten aanvullende bescherming wordt geboden.

49

Ten slotte heeft de Commissie ter terechtzitting voor het Hof verklaard dat de beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen in de wijnsector, zoals voorzien in verordening nr. 1234/2007, exhaustief is en elke bescherming ervan krachtens het nationale recht van de lidstaten uitsluit.

Incidentele hogere voorziening

50

Ter ondersteuning van zijn incidentele hogere voorziening voert het IVDP drie middelen aan.

51

Met het eerste middel van de incidentele hogere voorziening, waarmee wordt opgekomen tegen de punten 38 en 41 van het bestreden arrest, stelt het IVDP dat het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door te oordelen dat artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, van verordening nr. 1234/2007 zowel de toestemming voor als de grenzen van en zelfs het verbod op het gebruik door de handel van de door het Unierecht beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen op eenvormige en exclusieve wijze regelt. Volgens het IVDP is dat niet het geval aangezien er geen grondslag bestaat voor de analogie die in dit opzicht wordt getrokken tussen verordening nr. 510/2006 en verordening nr. 1234/2007.

52

Dienaangaande baseert het IVDP zich op zijn betoog in het kader van de door het EUIPO ingestelde principale hogere voorziening, namelijk de bescherming van oorsprongsbenamingen voor wijn wordt niet uitsluitend door verordening nr. 1234/2007 geregeld, maar is tevens zaak van het nationale recht. Ter ondersteuning van dit betoog stelt het IVDP dat de in punt 114 van het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), vastgelegde beginselen betreffende de draagwijdte van de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006 niet kunnen worden uitgebreid tot de beschermingsregeling van verordening nr. 1234/2007, gelet op het feit dat de doelstellingen en kenmerken van beide verordeningen aanzienlijk verschillen.

53

Met het tweede middel van zijn incidentele hogere voorziening verwijt het IVDP het Gerecht in de punten 68 tot en met 73 van het bestreden arrest de tweede grief van het tweede onderdeel van het vierde middel van zijn beroep, inzake schending van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 1234/2007, ten onrechte te hebben afgewezen op grond dat het omstreden merk een gebruik noch een voorstelling inhield van de beschermde oorsprongsbenaming „Porto” of „Port”, waarvan het IVDP houder is, zodat niet behoefde te worden nagegaan of deze oorsprongsbenaming een reputatie bezat.

54

Het IVDP stelt dat het Gerecht blijk van een onjuiste opvatting heeft gegeven door in punt 71 van het bestreden arrest te oordelen dat het woord „port” in tal van Europese talen, waaronder het Engels en het Portugees, in eerste instantie verwijst naar een haven, zijnde een plaats aan de kust of nabij een rivier. In het Portugees bestaat het woord „port” immers niet en wordt een haven aangeduid door het woord „porto”. In die taal is het woord „port” slechts één van de vele vormen van de beschermde oorsprongsbenaming „Porto”.

55

Het IVDP betwist tevens het oordeel van het Gerecht, in dat punt 71, dat het teken „PORT CHARLOTTE”„door het relevante publiek [zal worden opgevat] als de benaming van een haven met de naam van de persoon Charlotte, zonder dat een rechtstreeks verband wordt gelegd met de oorsprongsbenaming ‚[P]orto’ of ‚[P]ort’ of met portwijn”.

56

Doordat het woord „Port” in het omstreden merk is opgenomen, is er sprake van een nabootsing of voorstelling van de beschermde oorsprongsbenaming „Port”, zodat het IVDP, als houder van deze oorsprongsbenaming, tegen het gebruik van dat merk moet kunnen worden beschermd krachtens artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 1234/2007.

57

Met het derde middel van zijn incidentele hogere voorziening verwijt het IVDP het Gerecht in de punten 74 tot en met 77 van het bestreden arrest de derde grief van het tweede onderdeel van het vierde middel van zijn beroep te hebben afgewezen op grond dat het gebruik van het omstreden merk geen „misbruik, […] nabootsing of voorstelling” van de beschermde oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” inhield in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder b), van verordening nr. 1234/2007.

58

Ter ondersteuning van dit derde middel verwijst het IVDP naar zijn betoog in het kader van het tweede middel van de incidentele hogere voorziening, want het meent dat het Gerecht zich in punt 75 van dat arrest in wezen heeft gebaseerd op dezelfde overwegingen als in punt 71 van dat arrest, waarop het tweede middel ziet.

59

Op basis van diezelfde argumenten komt het IVDP ook op tegen het oordeel van het Gerecht, in punt 76 van het bestreden arrest, dat „de gemiddelde consument, zelfs wanneer hij van Portugese afkomst is of het Portugees machtig is, bij het zien van whisky met het [omstreden] merk, ook al maakt het woord ‚port’ deel uit van dat merk, om de in punt 71 [van dat arrest] uiteengezette redenen dat merk niet [zal] associëren met portwijn met de betrokken oorsprongsbenaming”.

60

Het oordeel van het Gerecht, in punt 76 van het bestreden arrest, dat deze consument whisky met het omstreden merk niet zal associëren met portwijn met de betrokken oorsprongsbenaming gelet op de niet te verwaarlozen verschillen tussen de respectieve kenmerken van deze twee dranken op het vlak van met name de ingrediënten, het alcoholgehalte en de smaak, is evenmin correct.

61

Zoals het IVDP reeds in de procedure bij het Gerecht heeft verklaard, zijn whisky en portwijn in elk geval op zijn minst vergelijkbare producten ook al gaat het om duidelijk verschillende dranken.

62

Aangaande het eerste middel van de incidentele hogere voorziening verwijst het EUIPO naar de argumenten die het reeds ter ondersteuning van zijn hogere voorziening heeft aangevoerd.

63

Het EUIPO stelt dat het tweede en het derde middel van de incidentele hogere voorziening niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat uitsluitend argumenten worden ontwikkeld die zien op de feitelijke beoordeling van de concrete zaak en geen rechtsvraag betreffen.

64

Met deze middelen beoogt het IVDP niet aan te tonen dat het Gerecht de criteria die rechtens relevant zijn voor de toepassing van artikel 118 quaterdecies van verordening nr. 1234/2007, onjuist heeft toegepast, maar betwist het de beoordeling van de feiten van de zaak door het Gerecht en met name het oordeel betreffende de vraag of het omstreden merk een voorstelling van de oorsprongsbenaming „Port” inhoudt en of whisky en portwijn vergelijkbare producten zijn.

65

Het EUIPO merkt op dat het IVDP met het tweede en het derde middel van zijn incidentele hogere voorziening het Gerecht geen onjuiste opvatting van de feitelijke gegevens verwijt.

66

Bovendien voert het EUIPO aan dat het Gerecht de juridisch relevante criteria heeft toegepast aangezien volgens vaste rechtspraak het begrip „voorstelling” een situatie betreft waarin de voor de aanduiding van een product gebruikte term een deel van een beschermde benaming bevat, zodat de consument bij het zien van de naam van het product als referentiebeeld het product waarvoor die benaming geldt, voor de geest zal komen (zie in die zin arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak).

67

Bruichladdich stelt dat het eerste middel van de incidentele hogere voorziening moet worden afgewezen op grond dat uit de rechtspraak van het Hof inzake verordening nr. 510/2006 voortvloeit dat de bij deze verordening ingevoerde beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen van levensmiddelen exhaustief is. Valt een product binnen de werkingssfeer van de Uniewetgeving inzake geografische aanduidingen, dan komt elke gelijklopende of soortgelijke nationale bescherming bijgevolg te vervallen.

68

Deze vennootschap is daarentegen van mening dat de exclusiviteit van de Unierechtelijke beschermingsregeling niet elke nationale bescherming van geografische aanduidingen uitsluit. Een dergelijke nationale bescherming blijft immers mogelijk voor geografische aanduidingen die niet binnen de werkingssfeer van de betrokken Uniewetgeving vallen. Dat is evenwel niet het geval voor de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” aangezien deze oorsprongsbenaming krachtens verordening nr. 1234/2007 wordt beschermd.

69

Bruichladdich stelt dat het tweede en het derde middel van de incidentele hogere voorziening evenmin gegrond zijn.

70

Volgens Bruichladdich heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat het omstreden merk niet in strijd was met artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, van verordening nr. 1234/2007. Het oordeel van het Gerecht dat bij het relevante publiek van de Unie geen gevaar van verwarring tussen de door het omstreden merk aangeduide waren en wijn met de oorsprongsbenaming „Porto” bestaat, is ook gegrond.

71

In dit verband betoogt Bruichladdich met name dat de beschermde oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” wordt opgevat als een verwijzing naar een deel van het Portugese grondgebied, namelijk de regio waar onder die benaming verkochte wijn wordt vervaardigd. Het omstreden merk verwijst daarentegen niet naar die regio, maar naar een plaats nabij de zee, aangezien het woord „port” een Engels begrip is dat verwijst naar een ingerichte plaats aan de kust waar boten kunnen aanleggen. In het samengestelde teken „PORT CHARLOTTE” wordt het tweede teken „CHARLOTTE”, dat wegens zijn grootte en onderscheidend vermogen het dominerende bestanddeel vormt, onmiddellijk opgevat als een vrouwenvoornaam. Daardoor dient het eerste teken, dat gangbaar wordt gebruikt voor verschillende waren waaronder alcoholhoudende dranken, slechts ter aanduiding van een type van plaats.

72

In elk geval verschillen de betrokken waren, namelijk portwijn en whisky, voldoende op het vlak van met name de ingrediënten, de smaak en het alcoholgehalte.

Beoordeling door het Hof

Eerste middel van de incidentele hogere voorziening

73

Om te beginnen dient het eerste middel van de door het IVDP ingestelde incidentele hogere voorziening te worden onderzocht.

74

Dit middel ziet op de punten 38 en 41 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht heeft geoordeeld:

„38

In lijn met de opzet en de systematiek van de integrale regelgeving betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid (overweging 1 van verordening nr. 491/2009; zie ook in die zin en naar analogie met verordening nr. 510/2006, arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, […] EU:C:2009:521, punten 107en volgende), zijn, wat de werkingssfeer van verordening nr. [1234/2007] betreft, de precieze voorwaarden en de omvang van deze bescherming […] uitsluitend vastgelegd in artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, van diezelfde verordening.

[…]

41

Daaruit dient te worden geconcludeerd dat wat de werkingssfeer van verordening nr. [1234/2007] betreft, artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, zowel de toestemming voor als de grenzen van en zelfs het verbod op het gebruik door de handel van de door het Unierecht beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen op eenvormige en exclusieve wijze regelt, zodat er in deze welbepaalde context voor de kamer van beroep geen reden was om toepassing te maken van de voorwaarden voor bescherming die specifiek zijn gesteld in de relevante bepalingen van Portugees recht, op grond waarvan de oorsprongsbenamingen ‚[P]orto’ of ‚[P]ort’ zijn opgenomen in de database E‑Bacchus.”

75

Anders dan het IVDP stelt, heeft het Gerecht geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door de beginselen die het Hof in het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), heeft geformuleerd inzake de uniformiteit en exclusiviteit van de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006, toe te passen op de regeling van verordening nr. 1234/2007.

76

Weliswaar is de bij verordening nr. 1234/2007 ingevoerde beschermingsregeling niet identiek aan die van verordening nr. 510/2006, maar het Gerecht kon immers op goede grond oordelen dat beide regelingen in wezen dezelfde aard hebben aangezien hun doelstellingen en kenmerken vergelijkbaar zijn, zoals ook de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

77

Voor het onderzoek van de doelstellingen van de beschermingsregeling van verordening nr. 1234/2007 dient te worden verwezen naar de overwegingen van verordening nr. 479/2008 aangezien verordening nr. 491/2009, waarbij de vorige versie van verordening nr. 1234/2007 is gewijzigd, in wezen in laatstgenoemde verordening louter de bij verordening nr. 479/2008 ingevoerde bepalingen inzake de oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de wijnsector opneemt.

78

Dienaangaande blijkt uit de visa van verordening nr. 479/2008 dat deze verordening, net als verordening nr. 510/2006, is vastgesteld op grond van de bepalingen van het EG-Verdrag inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

79

Aangaande de doelstellingen van die rechtsinstrumenten wordt in overweging 27 van deze verordening verklaard dat de betrokken beschermingsregeling beoogt het de consumenten mogelijk te maken aan de hand van de beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen de zogeheten „kwaliteitswijn” te identificeren. Daartoe wordt in diezelfde overweging verklaard dat de aanvragen voor dergelijke geografische aanduidingen op dezelfde wijze moeten worden onderzocht als bij het horizontale kwaliteitsbeleid van de Unie voor andere levensmiddelen dan wijn en gedistilleerde dranken, dat is vastgelegd in verordening nr. 510/2006.

80

Bovendien dient te worden vastgesteld dat de doelstellingen van verordening nr. 1234/2007 analoog zijn aan die van verordening nr. 510/2006, die het Hof heeft toegelicht in de punten 110 tot en met 113 van het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521). In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat een krachtens verordening nr. 510/2006 geregistreerde geografische aanduiding de consumenten een kwaliteitsgarantie voor de erdoor aangeduide producten biedt.

81

Dienaangaande heeft het Hof eraan herinnerd dat oorsprongsbenamingen onder de industriële- en commerciële-eigendomsrechten vallen. De toepasselijke regeling beschermt de rechthebbenden tegen misbruik door derden die willen profiteren van de door deze benamingen verworven reputatie. Zij beogen te waarborgen dat het aldus aangeduide product afkomstig is uit een bepaald geografisch gebied en bepaalde bijzondere kenmerken bezit. Deze benamingen kunnen bij de consument een grote vermaardheid hebben en voor de producenten die voldoen aan de voorwaarden om ze te gebruiken, een belangrijk middel zijn om klanten aan zich te binden. De reputatie van oorsprongsbenamingen is afhankelijk van het beeld dat zij oproepen bij de consument. Dit beeld wordt hoofdzakelijk bepaald door de bijzondere kenmerken van het product en, meer in het algemeen, door de kwaliteit ervan. Het is uiteindelijk op deze kwaliteit dat de reputatie van het product berust. In de perceptie van de consument hangt de band tussen de reputatie van de producenten en de kwaliteit van de producten voorts af van diens overtuiging dat de onder de oorsprongsbenaming verkochte producten echt zijn (arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 110en aldaar aangehaalde rechtspraak).

82

Verordening nr. 1234/2007 vormt dus een instrument van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat in wezen erop gericht is de consumenten te waarborgen dat landbouwproducten met een op grond van deze verordening geregistreerde geografische aanduiding, doordat zij uit een bepaald geografisch gebied afkomstig zijn, bepaalde bijzondere eigenschappen bezitten en dus dankzij hun geografische herkomst een kwaliteitsgarantie bieden, teneinde landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen, en te voorkomen dat derden onrechtmatig profiteren van de reputatie die deze producten dankzij hun kwaliteit genieten (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 111).

83

Indien de lidstaten hun producenten de mogelijkheid zouden kunnen bieden om op grond van een nationale titel die eventueel voldoet aan minder strenge vereisten dan die welke in het kader van verordening nr. 1234/2007 gelden voor de betrokken producten, op hun nationale grondgebied gebruik te maken van een van de aanduidingen of symbolen die overeenkomstig verordening nr. 1234/2007 zijn voorbehouden aan de op grond van deze verordening geregistreerde benamingen, zou alsdan het gevaar bestaan dat deze kwaliteitsgarantie, die de wezenlijke functie is van de krachtens verordening nr. 1234/2007 verleende titels, een loze belofte is. Wanneer de nationale producenten die mogelijkheid zou worden geboden, zou tevens het gevaar bestaan dat in de interne markt het doel van gelijke mededingingsvoorwaarden voor producenten van producten met deze vermeldingen of symbolen op de helling komt te staan en dat met name afbreuk wordt gedaan aan de rechten die zijn voorbehouden aan de producenten die voor een reële kwaliteitsverbetering hebben gezorgd teneinde recht te hebben op een op grond van deze verordening geregistreerde geografische aanduiding (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 112).

84

Het gevaar dat het met verordening nr. 1234/2007 nagestreefde hoofddoel van kwaliteitsgarantie voor de betrokken landbouwproducten aldus in het gedrang komt, is des te groter, nu anders dan voor merken, de Uniewetgever tot op heden geen maatregel tot harmonisatie van eventuele nationale beschermingsregelingen voor geografische aanduidingen heeft vastgesteld (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 113).

85

Vervolgens dient te worden vastgesteld dat de kenmerken van de beschermingsregeling van verordening nr. 1234/2007 analoog zijn aan die van de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006, die het Hof heeft toegelicht in de punten 115 en volgende van het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521).

86

In de eerste plaats is, anders dan bij andere Unierechtelijke regelingen voor de bescherming van industriële- en commerciële-eigendomsrechten zoals de beschermingsregeling voor Uniemerken krachtens verordening nr. 207/2009 of voor kweekproducten krachtens verordening nr. 2100/94, de registratieprocedure voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen krachtens verordening nr. 1234/2007 gebaseerd op een verdeling van de bevoegdheden tussen de betrokken lidstaat en de Commissie, want de Commissie kan het besluit om een benaming te registreren pas nemen wanneer de betrokken lidstaat bij haar een aanvraag daartoe heeft ingediend, en deze aanvraag kan pas worden ingediend wanneer de lidstaat is nagegaan of zij gerechtvaardigd is (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 116).

87

De nationale registratieprocedures zijn dus ingebed in de beslissingsprocedure op het niveau van de Unie en vormen daarvan een essentieel onderdeel. Zij kunnen niet bestaan buiten de Unierechtelijke beschermingsregeling om (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 117).

88

Met betrekking tot de registratieprocedure is tevens veelzeggend dat artikel 118 septies, lid 7, van verordening nr. 1234/2007, dat in wezen hetzelfde bepaalt als artikel 38, lid 7, van verordening nr. 479/2008, voorschrijft dat de lidstaten een benaming – zij het slechts voorlopig – nationale bescherming kunnen toestaan totdat de Commissie een besluit over de registratieaanvraag heeft genomen (zie naar analogie, met betrekking tot artikel 5, lid 6, van verordening nr. 510/2006, arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, point 118).

89

Uit deze bepaling volgt dat wanneer de lidstaten binnen de bij verordening nr. 1234/2007 ingevoerde regeling de bevoegdheid hebben om, al zijn het maar voorlopige, besluiten vast te stellen die afwijken van de bepalingen van deze verordening, deze bevoegdheid op uitdrukkelijke voorschriften berust (zie naar analogie, met betrekking tot artikel 5, lid 6, van verordening nr. 510/2006, arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, point 119).

90

Bovendien heeft een dergelijke bepaling geen zin als de lidstaten hun eigen regeling voor bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen in de zin van de verordeningen nr. 1234/2007 en nr. 479/2008 kunnen handhaven in co‑existentie met deze verordeningen (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 120).

91

In de tweede plaats wordt de exhaustiviteit van de bij verordeningen nr. 1234/2007 en nr. 479/2008 ingevoerde beschermingsregeling ook aangetoond door de overgangsbepalingen voor de bestaande geografische benamingen zoals de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 121).

92

Zo voorziet artikel 118 vicies van verordening nr. 1234/2007, dat in wezen hetzelfde bepaalt als artikel 51 van verordening nr. 479/2008, in een overgangsbeschermingsregeling teneinde omwille van de rechtszekerheid de reeds vóór 1 augustus 2009 naar nationaal recht geboden bescherming voor wijnnamen in stand te houden. Deze overgangsbeschermingsregeling wordt, zoals blijkt uit de bewoordingen van artikel 118 vicies, lid 1, van verordening nr. 1234/2007, op het niveau van de Unie geregeld krachtens verordening nr. 1493/1999 en bescherming wordt automatisch verleend aan wijnnamen die krachtens met name laatstbedoelde verordening reeds waren beschermd (zie in die zin arrest van 13 februari 2014, Hongarije/Commissie, C‑31/13 P, EU:C:2014:70, punt 58).

93

Bovendien bepaalt artikel 118 vicies, lid 4, van verordening nr. 1234/2007 dat de Commissie op eigen initiatief deze automatische bescherming van wijnnamen kan annuleren tot en met 31 december 2014, indien deze namen niet voldoen aan de in artikel 118 ter van deze verordening vastgestelde voorwaarden.

94

Een dergelijke overgangsbeschermingsregeling voor bestaande oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen zou evenwel haar bestaansreden verliezen wanneer de beschermingsregeling voor dergelijke benamingen van verordening nr. 1234/2007 niet-exhaustief zou zijn, waardoor de lidstaten in elk geval de mogelijkheid zouden behouden om ze onbeperkt te handhaven (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 128).

95

Hoewel in overweging 28 van verordening nr. 479/2008 wordt verklaard dat „[om] de specifieke kwaliteitskenmerken van wijn met een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding te handhaven, […] het de lidstaten [moet] worden toegestaan op dit gebied stringentere regels toe te passen”, ziet deze overweging – zoals ook de advocaat-generaal in punt 74 van zijn conclusie heeft opgemerkt – bovendien uitsluitend op artikel 28 van deze verordening, met als opschrift „Strengere voorschriften op grond van besluiten van de lidstaten”, dat enkel betrekking heeft op de oenologische procedés.

96

Derhalve heeft het Gerecht in de punten 38 en 41 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat met betrekking tot de oorsprongsbenamingen „Porto” of „Port”, die krachtens verordening nr. 1234/2007 worden beschermd, deze verordening een uniforme en exclusieve beschermingsregeling bevat, zodat er voor de kamer van beroep geen reden was om toepassing te maken van de relevante bepalingen van Portugees recht, op grond waarvan deze oorsprongsbenamingen zijn opgenomen in de database E‑Bacchus.

97

Bijgevolg moet het eerste middel van de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

Enig middel van de principale hogere voorziening

98

Met het enige middel van zijn principale hogere voorziening, te weten schending van artikel 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 4, en artikel 53, lid 2, onder d), ervan, komt het EUIPO op tegen punt 44 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht heeft geoordeeld:

„Aangaande de exhaustiviteit van de krachtens artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, van verordening nr. [1234/2007] verleende bescherming, zoals die is erkend door de kamer van beroep en is aangevoerd door het [EUIPO], dient te worden opgemerkt dat uit de bepalingen van verordening nr. [1234/2007] noch van verordening nr. 207/2009 blijkt dat de bescherming krachtens eerstgenoemde verordening moet worden opgevat als een exhaustieve bescherming in die zin dat zij buiten haar eigen werkingssfeer niet kan worden aangevuld door een andere beschermingsregeling. Integendeel, uit de ondubbelzinnige bewoordingen van artikel 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 4, ervan, en van artikel 53, lid 2, onder d), van diezelfde verordening blijkt dat de nietigheidsgronden alternatief of cumulatief kunnen teruggaan op oudere rechten ‚op grond van het [Unierecht] of van het nationale recht inzake de bescherming van [dat] ouder recht’. Bijgevolg kan de aan oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen krachtens verordening nr. 1234/2007 verleende bescherming, mits zij ‚oudere rechten’ in de zin van voornoemde bepalingen van verordening nr. 207/2009 vormen, worden aangevuld door het toepasselijke nationale recht dat aanvullende bescherming biedt.”

99

Uit de afwijzing van het eerste middel van de incidentele hogere voorziening vloeit voort dat het Gerecht geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door op basis van de uitlegging die het Hof in de punten 107 en volgende van het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), heeft gegeven van de bepalingen inzake de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006, in de punten 38 en 41 van het bestreden arrest in wezen te oordelen dat de beschermingsregeling voor de oorsprongsbenamingen „Porto” of „Port”, zoals voorzien in artikel 118 quaterdecies, leden 1 en 2, van verordening nr. 1234/2007, eenvormig en exclusief is voor de oorsprongsbenamingen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen.

100

In het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), heeft het Hof geoordeeld dat de beschermingsregeling voor oorsprongsbenamingen van verordening nr. 510/2006 aldus moest worden uitgelegd dat zij zowel eenvormig als exhaustief is.

101

Als gevolg van de exhaustiviteit van deze beschermingsregeling heeft het Hof geoordeeld dat verordening nr. 510/2006 aldus moest worden uitgelegd dat zij zich verzette tegen toepassing van een beschermingsregeling waarin is voorzien in verdragen tussen twee lidstaten, volgens welke een benaming die overeenkomstig het recht van een lidstaat is erkend als oorsprongsbenaming, wordt beschermd in een andere lidstaat waar daadwerkelijk op deze bescherming aanspraak wordt gemaakt ofschoon voor deze oorsprongsbenaming geen aanvraag tot registratie op grond van deze verordening is ingediend.

102

Bovendien blijkt uit het arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar (C‑478/07, EU:C:2009:521), niet dat het gevolg dat het Hof aldus heeft getrokken omtrent de exhaustiviteit van de beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006, niet zou zien op de situatie waarin de betrokken nationaalrechtelijke regeling een beschermde geografische aanduiding of oorsprongsbenaming „aanvullende” bescherming zou bieden in de zin van een versterkte of hogere bescherming dan die welke uitsluitend uit die verordening zou volgen.

103

Om de in de punten 83 en 89 tot en met 93 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen is de beschermingsregeling van verordening nr. 1234/2007 exhaustief, zodat deze verordening zich verzet tegen toepassing van een nationale beschermingsregeling voor krachtens deze verordening beschermde geografische aanduidingen.

104

Het Gerecht heeft in punt 44 van het bestreden arrest evenwel geoordeeld dat de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen krachtens verordening nr. 1234/2007 niet diende te worden opgevat als een exhaustieve bescherming in die zin dat zij „buiten haar eigen werkingssfeer” niet kan worden aangevuld door een andere beschermingsregeling.

105

In casu dient te worden vastgesteld dat het geding een nietigheidsprocedure betreft die tegen de houder van het merk PORT CHARLOTTE is ingesteld op grond dat dit merk afbreuk doet aan, met name, de bescherming die naar Portugees recht is verleend aan de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port”.

106

Deze oorsprongsbenaming valt duidelijk binnen de eigen werkingssfeer van verordening nr. 1234/2007 aangezien het gaat om een geografische aanduiding voor een wijnsoort, die krachtens deze verordening is geregistreerd en wordt beschermd.

107

Hoewel verordening nr. 1234/2007 zich in beginsel niet verzet tegen bescherming krachtens het nationale recht van een „eenvoudige geografische herkomstaanduiding”, te weten een benaming waarbij geen rechtstreekse band bestaat tussen enerzijds een bepaalde kwaliteit, de reputatie of een ander kenmerk van het product, en anderzijds zijn specifieke geografische oorsprong en die dus niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1234/2007 valt (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 73en aldaar aangehaalde rechtspraak), ligt dit anders wanneer – zoals in casu – het geding ziet op een voor wijn toegekende oorsprongsbenaming die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt.

108

Hieruit volgt dat het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven door in punt 44 van het bestreden arrest te oordelen dat de bescherming die krachtens verordening nr. 1234/2007 beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen genieten, mits zij „oudere rechten” vormen in de zin van artikel 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 4, ervan, en van artikel 53, lid 2, onder d), van deze verordening, kan „worden aangevuld door het toepasselijke nationale recht dat aanvullende bescherming biedt”.

109

Gelet op het voorgaande dient het enige middel van de principale hogere voorziening te worden toegewezen.

Tweede middel van de incidentele hogere voorziening

110

Met het tweede middel van zijn incidentele hogere voorziening, namelijk schending van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 1234/2007, dat bepaalt dat de betrokken oorsprongsbenamingen worden beschermd tegen elk direct of indirect gebruik door de handel, zelfs voor niet-vergelijkbare producten, voor zover dat gebruik neerkomt op het uitbuiten van de reputatie ervan, verwijt het IVDP het Gerecht in punt 72 van het bestreden arrest te hebben geoordeeld dat de kamer van beroep terecht had geoordeeld dat het omstreden merk, te weten het teken „PORT CHARLOTTE”, „een gebruik noch een voorstelling” van de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” inhield.

111

Dit middel betreft de overwegingen in de punten 70 en 71 van het bestreden arrest, die luiden:

„70

Dienaangaande zij ten eerste opgemerkt dat de beschermde oorsprongsbenaming waarvan [verzoeker in eerste aanleg] houder is en die is opgenomen in de database E‑Bacchus, de benamingen ‚[O]porto’, ‚[P]ortvin’, ‚[P]ortwein’, ‚[P]ortwijn’, ‚[V]in de porto’, ‚[P]ort wine’, ‚[P]ort’, ‚[V]inho do porto’ en ‚[P]orto’” omvat. Het gaat dus om benamingen, in verschillende talen, die bestaan uit ofwel twee bestanddelen (‚port’ of ‚porto’ en ‚wijn’), ofwel een enkel bestanddeel (‚oporto’ of ‚porto’). Zoals het [EUIPO] aanvoert, dient, ten tweede, rekening te worden gehouden met het feit dat ook het [omstreden] merk bestaat uit een uitdrukking met twee bestanddelen (‚port’ en ‚charlotte’), die zoals de uitdrukking ‚port wine’ moeten worden opgevat als een logische en begripsmatige eenheid […].

71

Anders dan de uitdrukking betreffende de betrokken beschermde oorsprongsbenaming, verwijst de uitdrukking betreffende het [omstreden] merk niet uitdrukkelijk naar wijn, maar naar de vrouwenvoornaam Charlotte, die rechtstreeks wordt geassocieerd met het bestanddeel ‚port’, waarvan de belangrijkste betekenis, in tal van Europese talen waaronder het Engels en het Portugees, een haven is, te weten een plaats nabij de zee of een rivier. Zoals de kamer van beroep in punt 24 van de [litigieuze] beslissing terecht heeft geoordeeld, wordt het teken PORT CHARLOTTE, in zijn geheel beschouwd als een logische en begripsmatige eenheid, door het relevante publiek opgevat als de benaming van een haven met de naam van de persoon Charlotte, zonder dat een rechtstreeks verband wordt gelegd met de oorsprongsbenaming ‚[P]orto’ of ‚[P]ort’ of met portwijn. Zoals [Bruichladdich] stelt, klemt dit te meer daar het woord ‚charlotte’ het belangrijkste bestanddeel met het grootste onderscheidend vermogen van het [omstreden] merk vormt, dat onmiddellijk de aandacht van het relevante publiek trekt. Dat publiek onderscheidt het bestanddeel ‚port’ niet als een afzonderlijk bestanddeel of een bestanddeel dat scheidbaar is van het woord ‚charlotte’, maar als een rechtstreeks met dat woord verbonden nadere bepaling die de boodschap overbrengt dat het [omstreden] merk verwijst naar een plaats aan de kust of nabij een rivier. Dit oordeel gaat op voor elke gemiddelde consument van de Unie die een op zijn minst elementaire kennis van het Engels of een Romaanse taal bezit.”

112

Zoals het IVDP stelt, bestaat de term „port” niet in het Portugees. Bovendien luidt de term ter aanduiding van een haven, zijnde een plaats nabij de zee of een rivier, „porto”. Hieruit volgt dat het Gerecht op dit precieze punt de feiten kennelijk onjuist heeft beoordeeld.

113

Niettemin vormt het oordeel van het Gerecht dat het relevante publiek, namelijk de gemiddelde Unieconsument met een op zijn minst elementaire kennis van het Engels of van een Romaanse taal, het teken „PORT CHARLOTTE” zal opvatten als de aanduiding van een haven met de naam van de persoon Charlotte, zonder een rechtstreeks verband te leggen met de oorsprongsbenaming „Porto” of„Port” of met portwijn, meer in het algemeen een feitelijke beoordeling die als zodanig en aangezien het IVDP niet heeft aangetoond dat een bewijselement kennelijk onjuist is opgevat waardoor dit oordeel kan worden aangetast, niet in hogere voorziening kan worden getoetst.

114

Dit oordeel vloeit evenmin voort uit een onjuiste uitlegging van de uitdrukking „elk direct of indirect gebruik door de handel” in artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), van verordening nr. 1234/2007.

115

Dat in een merk een krachtens verordening nr. 1234/2007 beschermde benaming, zoals de oorsprongsbenaming „port”, wordt opgenomen, kan immers niet impliceren dat op deze wijze de reputatie van deze oorsprongsbenaming wordt uitgebuit in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van deze verordening wanneer als gevolg van deze opname het relevante publiek niet ertoe wordt gebracht dat merk of de waren waarvoor het is ingeschreven te associëren met de betrokken oorsprongsbenaming of het wijnproduct waarvoor die benaming is beschermd.

116

In casu heeft het Gerecht, na een eigen beoordeling van de feitelijke gegevens, in de punten 71 en 76 van het bestreden arrest vastgesteld dat aangezien het teken „PORT CHARLOTTE” bestaat uit de term „port” en de voornaam Charlotte, het relevante publiek dit teken zal beschouwen als een logische en begripsmatige eenheid die verwijst naar een haven, zijnde een plaats nabij de zee of een rivier, waarmee een voornaam, zijnde het belangrijkste en meest onderscheidende element van het omstreden merk, zal worden geassocieerd. Volgens het Gerecht zal het relevante publiek in dat teken geen geografische verwijzing zien naar portwijn waarop de betrokken oorsprongsbenaming betrekking heeft.

117

Het Gerecht heeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door op basis van deze feitelijke beoordeling vast te stellen dat de kamer van beroep terecht had geconcludeerd dat niet kon worden geoordeeld dat het omstreden merk een gebruik van de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” inhield in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 1234/2007.

118

Hoewel het Gerecht in punt 72 van het bestreden arrest ten onrechte daaraan heeft toegevoegd dat het omstreden merk geen voorstelling van deze oorsprongsbenaming inhield en daarbij zijn redenering heeft gesteund op artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), van verordening nr. 1234/2007 terwijl de voorstelling onder b) van deze bepaling valt, heeft deze vergissing geen invloed op de beslissing van het Gerecht om de grief inzake schending van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder a), ii), van deze verordening af te wijzen.

119

Derhalve moet het tweede middel van de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

Derde middel van de incidentele hogere voorziening

120

Met het derde middel van zijn incidentele hogere voorziening stelt het IVDP dat het Gerecht artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder b), van verordening nr. 1234/2007 heeft geschonden door in punt 75 van het bestreden arrest te oordelen dat het gebruik van het voor whisky ingeschreven omstreden merk PORT CHARLOTTE geen „misbruik, […] nabootsing of voorstelling” van de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” in de zin van deze bepaling inhield.

121

Allereerst heeft het Gerecht in punt 76 van het bestreden arrest herinnerd aan de rechtspraak van het Hof inzake het begrip „voorstelling”, zoals dat is opgenomen in de Uniewetgeving betreffende de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

122

Volgens die rechtspraak betreft het begrip „voorstelling” een situatie waarin de voor de aanduiding van een product gebruikte term een deel van een beschermde benaming bevat, zodat de consument, bij het zien van de naam van het product, als referentiebeeld het product waarvoor die benaming geldt voor de geest zal komen [zie met name, wat betreft artikel 16, onder b), van verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB 2008, L 39, blz. 16), dat op alle punten gelijk is aan artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder b), van verordening nr. 1234/2007, arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 21en aldaar aangehaalde rechtspraak].

123

Bovendien kan sprake zijn van een „voorstelling” wanneer er geen gevaar voor verwarring van de betrokken producten bestaat, aangezien het met name erom gaat dat het publiek niet ertoe wordt gebracht een gedachteassociatie te maken met betrekking tot de oorsprong van het product, en dat een marktdeelnemer niet ten onrechte profiteert van de reputatie van de betrokken geografische aanduiding (zie met name arrest van 21 januari 2016, Viiniverla, C‑75/15, EU:C:2016:35, punt 45).

124

Het Gerecht heeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door het uit deze rechtspraak voortvloeiende wezenlijke criterium toe te passen en in punt 76 van het bestreden arrest te oordelen dat gelet op de vaststellingen in punt 71 van datzelfde arrest de gemiddelde consument, wanneer hij van Portugese afkomst is of het Portugees machtig is, bij het zien van whisky met het omstreden merk dat merk niet zal associëren met portwijn met de betrokken oorsprongsbenaming ook al maakt het woord „port” deel uit van dat merk.

125

In dat punt 76 heeft het Gerecht daaraan toegevoegd dat dit oordeel wordt bevestigd door de niet te verwaarlozen verschillen tussen de respectieve kenmerken van portwijn en whisky op het vlak van, met name, de ingrediënten, het alcoholgehalte en de smaak, die bij de gemiddelde consument goed gekend zijn en die de kamer van beroep op correcte wijze in herinnering heeft gebracht in de punten 20 en 34 van de litigieuze beslissing.

126

Aangezien de beoordelingen die het Gerecht aldus heeft gemaakt in dat punt 76 feitelijke beoordelingen zijn en het IVDP niet heeft aangetoond dat het Gerecht een bewijselement onjuist heeft opgevat, kan daartegen niet worden opgekomen in hogere voorziening, ook omdat zij steunen op een juiste uitlegging van het begrip „voorstelling” in de zin van artikel 118 quaterdecies, lid 2, onder b), van verordening nr. 1234/2007.

127

Derhalve moet het derde middel van de incidentele hogere voorziening worden afgewezen.

128

Gelet op een en ander moet de principale hogere voorziening worden toegewezen en de incidentele hogere voorziening worden afgewezen. Het bestreden arrest moet bijgevolg worden vernietigd.

Beroep bij het Gerecht

129

Krachtens artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof ingeval de hogere voorziening gegrond is, zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is.

130

Aangezien de zaak in staat van wijzen is, is het Hof van oordeel dat het beroep bij het Gerecht moet worden afgedaan.

131

In het bestreden arrest heeft het Gerecht immers alle middelen ter ondersteuning van het bij hem ingestelde beroep afgewezen, met uitzondering van het derde middel, waarmee werd gesteld dat de kamer van beroep ten onrechte had geoordeeld dat de bescherming van oorsprongsbenamingen voor wijn uitsluitend werd geregeld door verordening nr. 1234/2007 en niet tegelijk door het nationale recht, en met uitzondering van het eerste onderdeel van het vierde middel, betreffende schending van artikel 53, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met artikel 8, lid 4, van deze verordening, doordat de kamer van beroep had verzuimd de toepasselijke regels van Portugees recht toe te passen.

132

In het onderhavige arrest heeft het Hof de principale hogere voorziening tegen het bestreden arrest toegewezen voor zover het Gerecht daarbij het derde middel en het eerste onderdeel van het vierde middel had toegewezen, en bovendien de incidentele hogere voorziening afgewezen, voor zover die was gericht tegen de afwijzing door het Gerecht van het tweede onderdeel van het vierde middel, betreffende schending van artikel 118 quaterdecies, lid 2, van verordening nr. 1234/2007 doordat de kamer van beroep ten onrechte zou hebben geoordeeld dat de inschrijving of het gebruik van het omstreden merk een gebruik noch een voorstelling van de oorsprongsbenaming „Porto” of „Port” inhield zodat niet behoefde te worden nagegaan of deze oorsprongsbenaming een reputatie bezat.

133

Hieruit volgt dat alle middelen die voor het Gerecht zijn aangevoerd ter ondersteuning van het beroep tegen de litigieuze beslissing, moeten worden afgewezen.

134

Derhalve moet het beroep bij het Gerecht in zijn geheel worden verworpen zonder dat de zaak naar het Gerecht dient te worden terugverwezen.

Kosten

135

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof beslist het Hof over de proceskosten wanneer het bij gegrondheid van de hogere voorziening zelf de zaak afdoet.

136

Volgens artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

137

Aangezien het Hof in casu de hogere voorziening van het EUIPO heeft toegewezen en de incidentele hogere voorziening van het IVDP heeft afgewezen, is het IVDP in het ongelijk gesteld met betrekking tot de middelen die het had aangevoerd ter ondersteuning van zijn beroep bij het Gerecht.

138

Aangezien het EUIPO en Bruichladdich hebben geconcludeerd tot verwijzing van het IVDP in de kosten, moet het IVDP worden verwezen in de kosten die het EUIPO en Bruichladdich in beide instanties hebben gemaakt.

139

Volgens artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, zullen de Portugese Republiek en de Commissie, die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten dragen.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

 

1)

Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 18 november 2015, Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto/BHIM – Bruichladdich Distillery (PORT CHARLOTTE) (T‑659/14, EU:T:2015:863), wordt vernietigd.

 

2)

Het beroep in zaak T‑659/14, dat door Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP was ingesteld tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 juli 2014 (zaak R 946/2013‑4), wordt verworpen.

 

3)

Instituto dos Vinhos do Douro e do Porto IP wordt verwezen in de kosten die door het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) en Bruichladdich Distillery Co. Ltd in beide instanties zijn gemaakt.

 

4)

De Portugese Republiek en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top