EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0266

Zaak C-266/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 juni 2015 door Central Bank of Iran tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 25 maart 2015 in zaak T-563/12, Central Bank of Iran/Raad van de Europese Unie

OJ C 294, 7.9.2015, p. 25–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.9.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/25


Hogere voorziening ingesteld op 3 juni 2015 door Central Bank of Iran tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 25 maart 2015 in zaak T-563/12, Central Bank of Iran/Raad van de Europese Unie

(Zaak C-266/15 P)

(2015/C 294/31)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Central Bank of Iran (vertegenwoordigers: M. Lester en Z. Al-Rikabi, barristers)

Andere partij in de procedure: Raad van de Europese Unie

Conclusies

vernietiging van de beslissing van het Gerecht van 25 maart 2015 in zaak T-563/12;

nietigverklaring van de litigieuze handelingen voor zover zij van toepassing zijn op rekwirant, en

verwijzing van de Raad in de kosten van rekwirant, zowel in eerste aanleg als in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

De Central Bank of Iran heeft hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht in zaak T-563/12 van [25] maart 2015, waarbij rekwirants beroep tot nietigverklaring van diens plaatsing op een lijst bij besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 (1) en uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 (2), werd verworpen. Ter ondersteuning van zijn beroep voert rekwirant vier middelen aan.

Middel A: het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de Raad naar behoren had vastgesteld of was voldaan aan een van de criteria voor plaatsing op een lijst in de litigieuze handelingen.

Het Gerecht heeft ten onrechte de diensten die rekwirant levert in het kader van de Iraanse wet op het geld- en bankwezen verward met „financiële steun” aan de regering van Iran in de zin van het desbetreffende aanwijzingscriterium. De door rekwirant als centrale bank verleende diensten, zoals het aanhouden van rekeningen en het afwikkelen van transacties, vormen geen „financiële steun” van een dusdanig kwalitatief en kwantitatief belang dat het de regering van Iran in staat stelt een nucleair programma te vervolgen. Bij een juiste en evenredige beschouwing is bij die diensten helemaal geen sprake van financiële steun.

Middel B: het Gerecht heeft ten onrechte vastgesteld dat de Raad zijn motiveringsplicht krachtens artikel 296 VWEU was nagekomen.

Het bestaan van de Iraanse wet op het geld- en bankwezen, die rekwirants functies en bevoegdheden als centrale bank van Iran uiteenzet, maakt (anders dan in het arrest van het Gerecht is vastgesteld) niet duidelijk wat de Raad in zijn motivering bedoelt met „financiële steun”. Het Gerecht heeft ten onrechte vastgesteld dat de Raad geen concrete en specifieke motivering hoefde te geven over hoe en op welke wijze hij van mening was dat rekwirant aan de regering van Iran dergelijke steun had verleend.

Middel C: het Gerecht heeft ten onrechte vastgesteld dat de rechten van verdediging van rekwirant zijn geëerbiedigd.

Het Gerecht heeft ook ten onrechte vastgesteld dat de Raad de rechten van verdediging van rekwirant had geëerbiedigd. De Raad heeft geen bewijs geleverd voordat hij het besluit nam om rekwirant opnieuw op de lijst te plaatsen. Het Gerecht heeft de Raad ten onrechte toegestaan om de motivering aan te vullen door zich te verlaten op de bepalingen van de Iraanse wet op het geld- en bankwezen, die (anders dan in het arrest van het Gerecht is vastgesteld) niet duidelijk uit de motivering konden worden afgeleid. Rekwirant was kennis van de zaak tegen hem onthouden en was niet in staat om een gedegen verdediging te voeren.

Middel D: het Gerecht heeft ten onrechte rekwirants middel verworpen dat de Raad, zonder rechtvaardiging of evenredigheid, rekwirants grondrechten, waaronder zijn recht op bescherming van zijn eigendom en van zijn goede naam, had geschonden.

Het Gerecht zou moeten hebben vastgesteld dat de plaatsing van rekwirant op een lijst onevenredig is, omdat het ernstige moeilijkheden heeft veroorzaakt voor rekwirant en voor het Iraanse volk, het geen gevolgen heeft voor de inkomstenbronnen van de regering van Iran en niet zal bijdragen aan het oogmerk de regering van Iran te dwingen een einde te maken aan de ontwikkeling van haar programma inzake nucleaire proliferatie.


(1)  Besluit 2012/635/GBVB van de Raad van 15 oktober 2012 houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, PB L 282, blz. 58.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012 houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, PB L 282, blz. 16.


Top