EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CC0223

Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 4 juni 2015.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:364

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

Y. BOT

van 4 juni 2015 ( 1 )

Zaak C‑223/14

Tecom Mican SL,

José Arias Domínguez

[verzoek van de Juzgado de Primera Instancia no 7 de Las Palmas de Gran Canaria (Spanje) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing — Verordening (EG) nr. 1393/2007 — Betekening en kennisgeving van stukken — Buitengerechtelijk stuk — Begripsomschrijving”

1. 

In zijn arrest Roda Golf & Beach Resort ( 2 ) heeft het Hof verklaard dat het begrip „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ( 3 ), een Unierechtelijk begrip is. ( 4 ) Voorts heeft het geoordeeld dat een door een notaris opgemaakt stuk „als zodanig” een buitengerechtelijk stuk is. ( 5 )

2. 

Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing draait om de vraag of ook een onderhandse akte kan vallen onder het begrip „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening (EG) nr. 1393/2007 ( 6 ), die in de plaats is getreden van verordening nr. 1348/2000. Het Hof wordt derhalve verzocht een definitie van dit begrip te geven.

3. 

Dit verzoek is ingediend in het kader van het beroep tot herziening dat door Tecom Mican SL ( 7 ) bij de Juzgado de Primera Instancia no 7 de Las Palmas de Gran Canaria (rechter van eerste aanleg nr. 7 te Las Palmas de Gran Canaria, Spanje) is ingesteld tegen de weigering van de secretario judicial (griffier) van deze rechtbank om een aanmaningsbrief ter kennis te brengen van MAN Diesel & Turbo SE ( 8 ) op grond dat een zuiver onderhandse akte niet als een buitengerechtelijk stuk kan worden aangemerkt.

4. 

In deze conclusie zal ik om te beginnen betogen dat onder „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 moet worden verstaan een stuk dat is opgesteld of gecertificeerd door een overheidsinstantie, een deurwaarder of eender welke persoon die daartoe volgens het recht van de lidstaat van verzending bevoegd is, alsmede elk stuk waarvan de toezending aan degene voor wie het is bestemd, noodzakelijk is voor het uitoefenen, aantonen of behouden van een recht.

5. 

Vervolgens zal ik aanvoeren dat niet van geval tot geval, op basis van een beoordeling van de bijzondere omstandigheden van elke concrete situatie, hoeft te worden nagegaan of de verzending van het stuk dat aan een van die criteria voldoet grensoverschrijdende gevolgen heeft en noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt.

6. 

Ten slotte zal ik uiteenzetten dat een buitengerechtelijk stuk dat reeds is betekend of ter kennis gebracht aan degene voor wie het is bestemd, nogmaals op de wijze zoals bepaald bij verordening nr. 1393/2007 ter betekening of kennisgeving kan worden verzonden, ook als de eerste betekening of kennisgeving reeds overeenkomstig deze verordening heeft plaatsgevonden.

I – Toepasselijke bepalingen

A – Internationaal recht

7.

Artikel 17 van het Verdrag van ’s‑Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en in handelszaken ( 9 ) bepaalt:

„Buitengerechtelijke stukken, afkomstig van autoriteiten en deurwaarders van een Verdragsluitende Staat, kunnen ter betekening of kennisgeving in een andere Verdragsluitende Staat worden toegezonden op de wijzen en onder de voorwaarden als in dit Verdrag geregeld.”

B – Unierecht

8.

Bij akte van 26 mei 1997 heeft de Raad van de Europese Unie op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van de Europese Unie van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ( 10 ) vastgesteld. Artikel 16 van het verdrag van 1997 luidt:

„Buitengerechtelijke stukken kunnen overeenkomstig de bepalingen van dit verdrag ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat worden verzonden.”

9.

Het verdrag van 1997 is nimmer in werking getreden, omdat de lidstaten het niet voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam hebben geratificeerd, maar de tekst van verordening nr. 1348/2000 is er in ruime mate aan ontleend.

10.

In artikel 16 van verordening nr. 1348/2000 was de tekst van het verdrag van 1997 als volgt overgenomen:

„Buitengerechtelijke stukken kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat worden verzonden.”

11.

Artikel 17, onder b), van deze verordening voorzag in de opstelling van een lijst van de stukken waarvan de betekening of kennisgeving op grond van de verordening mogelijk was.

12.

Voornoemde verordening is vervangen door verordening nr. 1393/2007.

13.

Overwegingen 2 en 6 van verordening nr. 1393/2007 luiden als volgt:

„(2)

Het is voor de goede werking van de interne markt nodig de verzending tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, met het oog op betekening of kennisgeving ervan, te verbeteren en te versnellen.

[...]

(6)

Met het oog op de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures in burgerlijke zaken is het nodig dat de verzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken tussen de door de lidstaten aangewezen plaatselijke instanties rechtstreeks en op snelle wijze geschiedt. [...]”

14.

Wat de door de lidstaten aangewezen plaatselijke instanties betreft, bepaalt artikel 2 van deze verordening:

„1.   Elke lidstaat wijst de deurwaarders, autoriteiten of andere personen aan [...] die bevoegd zijn gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken te verzenden ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat. ( 11 )

2.   Elke lidstaat wijst de deurwaarders, autoriteiten of andere personen aan [...] die bevoegd zijn van een andere lidstaat afkomstige gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken in ontvangst te nemen. ( 12 )

[...]”

15.

Overeenkomstig artikel 23, lid 1, van voornoemde verordening heeft het Koninkrijk Spanje de secretario judicial als verzendende instantie aangewezen.

16.

In de artikelen 12 tot en met 15 van verordening nr. 1393/2007 worden de „[a]ndere wijzen van verzending en van betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken” geregeld.

17.

Artikel 16 van deze verordening bepaalt:

„Buitengerechtelijke stukken kunnen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving in een andere lidstaat worden verzonden.”

18.

Voornoemde verordening voorziet niet in de opstelling van een lijst van de stukken waarvan de betekening of kennisgeving mogelijk is.

19.

Volgens artikel 20, lid 1, ervan heeft verordening nr. 1393/2007 voorrang op de bepalingen van met name het Verdrag van Den Haag van 1965.

II – Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20.

In november 2009 hebben Tecom, gevestigd in Spanje, en MAN Diesel, een in Duitsland gevestigde onderneming, een agentuurovereenkomst gesloten, die in 2012 door MAN Diesel is beëindigd.

21.

Naar aanleiding van deze contractbeëindiging heeft Tecom een aanmaningsbrief opgesteld met betrekking tot onder meer de betaling van een klantenvergoeding en verschuldigde commissies. In deze brief werd verwezen naar de mogelijkheid van gerechtelijke stappen mocht aan de aanmaning geen gevolg worden gegeven, en tevens vermeld dat een soortgelijke, bij notariële akte opgestelde aanmaning reeds aan MAN Diesel in de persoon van haar uitvoerend directeur was gestuurd.

22.

Op 19 november 2013 heeft Tecom de secretario judicial van de Juzgado de Primera Instancia no 7 de Las Palmas de Gran Canaria op grond van verordening nr. 1393/2007 verzocht via het Amtsgericht Augsburg (regionale rechter van eerste aanleg te Augsburg, Duitsland) van bovengenoemde aanmaningsbrief kennisgeving te doen op het adres van de zetel van MAN Diesel.

23.

De secretario judicial heeft geweigerd de brief te verzenden op grond dat er geen sprake was van een lopende gerechtelijke procedure in het kader waarvan de gevraagde rechtshulp noodzakelijk was.

24.

Tecom heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering omdat naar haar mening uit het arrest Roda Golf & Beach Resort ( 13 ) volgt dat artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 voor de kennisgeving van buitengerechtelijke stukken geen lopende gerechtelijke procedure vereist.

25.

Bij beschikking van 20 december 2013 heeft de secretario judicial het bezwaar afgewezen en de bestreden beslissing bevestigd, daar hij van oordeel was dat, ofschoon Spanje geen lijst van het in artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 bedoelde soort stukken heeft opgesteld, niet ervan kan worden uitgegaan dat van elke onderhandse akte kennis kan worden gegeven overeenkomstig die verordening. Meer bepaald heeft de secretario judicial geoordeeld dat „alleen buitengerechtelijke stukken met de genoemde kenmerken, waaraan zij hun officiële karakter ontlenen, binnen de materiële werkingssfeer van [bovengenoemde] verordening vallen, dat wil zeggen dat dergelijke stukken door hun aard of hun formele karakter bepaalde rechtsgevolgen in het leven roepen”. Elke andere uitlegging zou volgens hem het begrip „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 zodanig uithollen dat de nationale rechter verwordt tot een „koerierdienst”, een term die hij ontleende aan de conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak Roda Golf & Beach Resort (C‑14/08, EU:C:2009:134).

26.

Op 2 januari 2014 heeft Tecom tegen deze beschikking beroep tot herziening ingesteld met als argument dat een zuiver onderhandse akte kan worden aangemerkt als een „buitengerechtelijk stuk” waarvan overeenkomstig verordening nr. 1393/2007 kennisgeving kan worden gedaan.

27.

De verwijzende rechter heeft in herinnering gebracht dat het begrip „buitengerechtelijk stuk” volgens het arrest Roda Golf & Beach Resort ( 14 ) een autonoom Unierechtelijk begrip is. Hij acht zich evenwel niet tot het uitleggen van een autonoom begrip van Unierecht in staat omdat hij niet beschikt over gegevens aan de hand waarvan hij kan bepalen welke kenmerken een stuk moet hebben om als buitengerechtelijk stuk te worden aangemerkt.

28.

Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af, of in een situatie waarin het buitengerechtelijk stuk ertoe strekt gebruik te maken van in het nationale recht of Unierecht erkende subjectieve rechten, aan de tenuitvoerlegging van verordening nr. 1393/2007 beperkingen zijn gesteld ter zake van, ten eerste, de cumulatie van een notariële betekening en een gerechtelijke kennisgeving van een aanmaning, en, ten tweede, het vereiste, als voorwaarde voor toepassing van de verordening, inzake grensoverschrijdende gevolgen van de justitiële samenwerking en de goede werking van de interne markt.

29.

In het licht van het bovenstaande heeft de Juzgado de Primera Instancia no 7 de Las Palmas de Gran Canaria het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)

Kan een zuiver onderhandse akte worden aangemerkt als een „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening [...] nr. 1393/2007 [...], ook al komt zij niet van een niet-gerechtelijke overheidsinstantie of een deurwaarder?

2)

Zo ja, kan iedere onderhandse akte worden aangemerkt als een buitengerechtelijk stuk of moet een akte daartoe over enkele specifieke kenmerken beschikken?

3)

Kan een burger van de Unie, ook al beschikt de onderhandse akte over die kenmerken, verzoeken om kennisgeving en betekening volgens de procedure van artikel 16 van [...] verordening nr. 1393/2007, wanneer hij een dergelijke kennisgeving reeds heeft gedaan via een andere niet-gerechtelijke overheidsinstantie zoals een notaris?

4)

Moet ten slotte voor de toepassing van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 er rekening mee worden gehouden dat die samenwerking grensoverschrijdende gevolgen heeft en nodig is voor de goede werking van de interne markt? Wanneer moet de samenwerking worden geacht ‚grensoverschrijdende gevolgen te hebben en nodig te zijn voor de goede werking van de interne markt?’”

III – Analyse

A – Eerste en tweede vraag

30.

Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een zuiver onderhandse akte die niet door een overheidsinstantie of deurwaarder is afgegeven of geauthenticeerd, als een „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 valt te beschouwen.

31.

Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de kwalificatie „buitengerechtelijk” in het Unierecht niet is gedefinieerd, al wordt zij in verschillende bepalingen van primair recht gebruikt. ( 15 ) Dit adjectief heeft ook meerdere betekenissen, afhankelijk van het substantief waarbij het hoort. Zo kunnen wij vaststellen dat het begrip „buitengerechtelijke beslissing” verwijst naar beslissingen in geschillen waarbij voor een alternatieve wijze van geschillenbeslechting is gekozen, terwijl het begrip„buitengerechtelijk stuk” een ruimere uitlegging lijkt toe te laten die meer omvat dan enkel het kader van procedures voor het oplossen van geschillen. Gelet op het polysemantische karakter van de term „buitengerechtelijk” zal ik mijn analyse derhalve moeten toespitsen op het begrip „buitengerechtelijk stuk” in de zin van verordening nr. 1393/2007.

32.

Om te bepalen wat dit begrip inhoudt, moeten wij het eerst in historisch perspectief plaatsen.

33.

Het stelsel voor de betekening en kennisgeving van stukken via een centrale autoriteit wortelt in het Verdrag van Den Haag van 1965, dat in artikel 17 voorziet in verzending, op de wijzen en onder de voorwaarden als bepaald in het verdrag, van „[b]uitengerechtelijke stukken, afkomstig van autoriteiten en deurwaarders van een Verdragsluitende Staat”. Zoals blijkt uit de voorbereidende stukken van dit verdrag, stond de opstellers ervan voor ogen, zuiver onderhandse akten van de werkingssfeer van het verdrag uit te sluiten en te bewerkstelligen dat door de tussenkomst van een officiële instantie een selectie of controle van de te verzenden stukken zou worden verricht. ( 16 )

34.

Deze restrictieve benadering wordt in de handleiding bij het Verdrag van Den Haag van 1965 ( 17 ) evenwel niet in alle opzichten onderschreven. Het is juist dat daarin wordt aangegeven dat buitengerechtelijke stukken zich onderscheiden van gerechtelijke stukken doordat zij niet rechtstreeks met een gerechtelijke procedure verband houden, en van zuiver onderhandse stukken doordat zij de tussenkomst van een „autoriteit of deurwaarder” vereisen. ( 18 ) Voorts bestaat er volgens deze handleiding „een groot aantal soorten buitengerechtelijke stukken” en zijn „[b]uitengerechtelijke stukken in de zin van artikel 17 [...] aanmaningen tot betaling, opzeggingen van huur- of arbeidscontracten en protesten met betrekking tot wisselbrieven en orderbriefjes, mits zij afkomstig zijn van een autoriteit of deurwaarder”. ( 19 ) De handleiding is evenwel niet geheel eenduidig, daar zij, in meer algemene zin, toevoegt dat „ook verklaringen van bezwaar tegen een huwelijk, van instemming met adoptie en van erkenning van vaderschap onder deze categorie vallen, voor zover daarvoor bepaalde vormvereisten in acht moeten worden genomen”. ( 20 ) Daarnaast wordt opgemerkt – na de vermelding dat privépersonen in bepaalde stelsels zelf, met identieke rechtsgevolgen, van sommige buitengerechtelijke stukken kennis geven – dat „de Bijzondere Commissie, ondanks het feit dat het Verdrag stukken afkomstig van privépersonen van artikel 17 beoogt uit te sluiten, de centrale autoriteiten [heeft] aangemoedigd kennis te geven van buitengerechtelijke stukken die niet van een autoriteit of een deurwaarder afkomstig zijn, indien het stukken betreft van een type waarvoor normaal gesproken de tussenkomst van een autoriteit in de betrokken landen is vereist”. ( 21 ) Bovendien wordt gepreciseerd dat „[h]et antwoord op de vraag of een stuk als gerechtelijk of buitengerechtelijk moet worden aangemerkt, dient te worden gezocht in het recht van de verzoekende staat (staat van verzending)” ( 22 ), aangezien „het recht van die staat de bevoegdheden van zijn autoriteiten en deurwaarders voor het opstellen van een specifiek stuk bepaalt” ( 23 ), waarbij wordt aangetekend dat het begrip gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken ruim moet worden uitgelegd. ( 24 )

35.

Het verdrag van 1997, dat op het Verdrag van Den Haag van 1965 is gebaseerd, onderscheidt zich van dit laatste doordat het niet uitsluitend van toepassing is op de verzending van buitengerechtelijke stukken die door overheidsinstanties of deurwaarders zijn afgegeven. Het toelichtend verslag over het verdrag van 1997 ( 25 ) preciseert dienaangaande dat hoewel een scherpe definitie van buitengerechtelijke stukken niet mogelijk lijkt, „[t]e denken valt aan stukken opgesteld door een deurwaarder, zoals een notariële akte of een deurwaardersexploot, of aan stukken van een officiële instantie van de lidstaat of ook aan stukken die op grond van hun inhoud en belang volgens een officiële procedure aan de adressanten toegezonden en ter kennis gebracht moeten worden”. ( 26 )

36.

De tekst van artikel 16 van verordening nr. 1348/2000 was nagenoeg identiek aan die van artikel 16 van het verdrag van 1997. Deze verordening had evenwel iets nieuws toegevoegd door te bepalen dat een lijst zou worden opgesteld van de stukken waarvan de betekening of kennisgeving op grond van de verordening mogelijk was. Deze lijst, bijlage II bij beschikking 2001/781/EG van de Commissie van 25 september 2001 tot vaststelling van een handleiding van ontvangende instanties en een lijst van de stukken waarvan de betekening of kennisgeving mogelijk is op grond van verordening nr. 1348/2000 ( 27 ), zoals gewijzigd bij beschikking 2008/541/EG van de Commissie van 8 april 2008 ( 28 ), bestond uit de door de lidstaten krachtens artikel 17, onder b), van verordening nr. 1348/2000 meegedeelde gegevens. Uit voornoemde bijlage blijkt dat vorm en inhoud van deze gegevens per lidstaat verschilden. Sommige lidstaten hadden enkel in algemene termen aangegeven dat buitengerechtelijke stukken tot de stukken behoorden waarvan de betekening of kennisgeving mogelijk was. ( 29 ) Andere daarentegen hadden het begrip „buitengerechtelijk stuk” nadrukkelijk beperkt tot stukken afkomstig van een overheidsinstantie of een deurwaarder. ( 30 ) Weer andere hadden gekozen voor een ruime definitie waaronder ook onderhandse akten konden vallen. ( 31 ) Tot slot hadden enkele lidstaten een uitgebreide lijst opgesteld van stukken waarvan de betekening of kennisgeving volgens hen mogelijk was, zonder onderscheid te maken tussen gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. ( 32 )

37.

Artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 heeft exact dezelfde bewoordingen als artikel 16 van verordening nr. 1348/2000. Anders dan laatstgenoemde verordening voorziet verordening nr. 1393/2007 evenwel niet in de opstelling van een lijst.

38.

Uit deze historische schets blijkt dat in de lidstaten twee verschillende opvattingen over het begrip „buitengerechtelijk stuk” bestaan. In de ene opvatting is de tussenkomst van een overheidsinstantie of deurwaarder het criterium om te bepalen of van een dergelijk stuk sprake is. In de andere opvatting daarentegen speelt het criterium aangaande de opsteller van het stuk geen rol en staat het verband met de uitoefening of het behoud van een recht centraal. Deze heterogeniteit van de nationale rechtsstelsels vormt stellig de verklaring voor het feit dat in de internationale en communautaire regelingen aangaande de verzending van stukken in burgerlijke en handelszaken – afgezien van het Verdrag van Den Haag van 1965, waarvan de restrictieve teneur later evenwel enigszins is afgezwakt – een definitie van het begrip „buitengerechtelijk stuk” ontbreekt.

39.

Voor een antwoord op de vraag of een zuiver onderhandse akte een buitengerechtelijk stuk kan zijn, moeten wij de louter negatieve definitie van „buitengerechtelijk stuk”, als zijnde niet een gerechtelijk stuk, achter ons laten en dit begrip in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 positief trachten te omschrijven.

40.

In de schriftelijke opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend, klinken de verschillen in benadering door die ik hierboven in mijn weergave van de historische ontwikkeling heb geschetst.

41.

Enerzijds meent de Spaanse regering dat een onderhandse akte niet een buitengerechtelijk stuk kan zijn, aangezien die kwalificatie – althans in Spanje – voorbehouden moet zijn aan stukken die worden afgegeven door deurwaarders, notarissen en hypotheekbewaarders. Voor deze stelling voert zij in het bijzonder aan dat de verzending van stukken tussen in verschillende lidstaten woonachtige particulieren die verordening nr. 1393/2007 beoogt te garanderen, niet eender welk stuk betreft, doch enkel stukken die in het kader van een gerechtelijke procedure moeten worden afgegeven dan wel bedoeld zijn om rechten met het oog op een eventuele procedure te beschermen, waaruit zij afleidt dat het altijd moet gaan om een openbaar stuk, dat wil zeggen een stuk dat de identiteit van de opsteller, de datum van afgifte en de inhoud rechtsgeldig aantoont.

42.

Anderzijds kiezen Tecom, de Duitse en de Hongaarse regering en de Europese Commissie voor een ruimere definitie waarin de opsteller van het stuk geen rol speelt en waaronder dus ook bepaalde onderhandse akten vallen. Zo omvat de categorie buitengerechtelijke stukken volgens de Duitse regering ook onderhandse akten „voor zover de formele mededeling daarvan het mogelijk maakt een civiel- of handelsrechtelijke vordering veilig te stellen, te doen gelden of te beschermen”, terwijl de Hongaarse regering voorstelt de kwalificatie „buitengerechtelijk stuk” te hanteren voor elke onderhandse akte die „volgens de in een bepaalde burgerlijke of handelszaak toepasselijke nationale of uniale regels van materieel of procesrecht via een procedure voor betekening of kennisgeving moet worden verzonden aan degene voor wie zij is bestemd”. Tecom en de Commissie onderschrijven van hun kant het criterium inzake de aard en het belang van het stuk dat in het toelichtend verslag over het verdrag van 1997 wordt genoemd.

43.

De Portugese regering, die verwijst naar de criteria die door advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in zijn conclusie in de zaak Roda Golf & Beach Resort ( 33 ) zijn ontwikkeld, neemt een enigszins ambivalente middenpositie in, die inhoudt dat een onderhandse akte als een buitengerechtelijk stuk kan worden beschouwd indien met name sprake is van „tussenkomst van een autoriteit of opmaking van een openbare akte”.

44.

Ik zal zo mijn eigen opvatting kenbaar maken, maar eerst zou ik eraan willen herinneren dat het Hof zich reeds heeft uitgesproken over de vraag of het begrip „buitengerechtelijk stuk” al dan niet autonoom moet worden uitgelegd. In zijn arrest Roda Golf & Beach Resort ( 34 ) heeft het ten aanzien van dit begrip opgemerkt, in weerwil van het betoog van verschillende regeringen dat de inhoud ervan op basis van het recht van elke lidstaat moest worden bepaald, dat het moest worden gezien als een Unierechtelijk begrip ( 35 ), gelet op, ten eerste, de „wil van de lidstaten om [maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen] in de communautaire rechtsorde te verankeren en aldus het beginsel van hun autonome uitlegging vast te leggen” ( 36 ), en, ten tweede, de keuze voor de vorm van de verordening, die volgens het Hof „het belang [aantoont] dat de gemeenschapswetgever hecht aan de rechtstreekse toepasselijkheid van de bepalingen van verordening nr. 1348/2000 en aan de eenvormige toepassing daarvan [...]” ( 37 ).

45.

Voorts wijs ik erop dat het Hof in hetzelfde arrest heeft geoordeeld dat een door een notaris opgemaakte akte „als zodanig” een buitengerechtelijk stuk is. Het heeft bovendien een nadere toelichting gegeven door het argument dat een ruime opvatting van het begrip „buitengerechtelijk stuk”, gelet op de middelen van de nationale rechterlijke instanties, een onevenredig grote last meebrengt, af te wijzen en te benadrukken dat de uit verordening nr. 1348/2000 voortvloeiende verplichtingen ter zake van betekening en kennisgeving niet noodzakelijkerwijs op de rechterlijke instanties rusten. ( 38 )

46.

Deze oplossingen in de context van verordening nr. 1348/2000 kunnen mijns inziens zonder meer worden toegepast in het kader van verordening nr. 1393/2007, temeer daar bij deze verordening een streep is gehaald door de lijst met voor betekening of kennisgeving in aanmerking komende stukken, die de indruk kon wekken dat de lidstaten bij het bepalen van wat een buitengerechtelijk stuk was, een zekere speelruimte behielden.

47.

Het Hof heeft evenwel geen criteria aangegeven om te beoordelen of een stuk al dan niet als „buitengerechtelijk stuk” in de zin van het Unierecht moet worden beschouwd. In zijn conclusie in de zaak Roda Golf & Beach Resort ( 39 ) had advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer drie, door hem als cumulatief beschouwde criteria voorgesteld, gebaseerd op, ten eerste, de opsteller van het stuk, die een overheidsinstantie dient te zijn, ten tweede, de rechtsgevolgen van het stuk, die „specifiek en verschillend” moeten zijn, en, ten derde, het bestaan van een minimaal verband tussen het stuk en een rechterlijke instantie, in de zin dat het stuk „[moet] dienen ter ondersteuning van een vordering in een eventuele gerechtelijke procedure”. ( 40 )

48.

Alvorens in te gaan op de criteria die ik zelf zou willen voorstellen, lijkt het mij geboden nader te onderzoeken waar het bij een meer of minder ruime definitie van het begrip „buitengerechtelijk stuk” nu eigenlijk om draait, aangezien de verschillen van inzicht ten aanzien van dit begrip deels lijken te worden veroorzaakt doordat van die problematiek geen scherp beeld bestaat.

49.

Om te beginnen moet worden benadrukt, dat ofschoon „de [...] justitiële samenwerking niet tot enkel de gerechtelijke procedures [kan] worden beperkt” ( 41 ), het doel inzake de verzending van buitengerechtelijke stukken ondergeschikt is aan het hoofddoel, de verzending van gerechtelijke stukken te verbeteren en te versnellen, zoals blijkt uit het feit dat slechts één artikel van verordening nr. 1393/2007 op eerstgenoemde stukken betrekking heeft. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat voor de kennisgeving van gerechtelijke stukken aan degenen voor wie zij zijn bestemd, in het nationale recht van de lidstaten doorgaans bijzondere vormvereisten gelden die de procedure trager of ingewikkelder kunnen maken, vooral wanneer de overhandiging in het buitenland moet plaatsvinden en raakt aan de soevereiniteit van de staat waarin dat moet gebeuren. Harmonisatie van de nationale wetgevingen is dus een doeltreffend middel om de grensoverschrijdende verzending van deze stukken te verbeteren en te bespoedigen. Voor de betekening of kennisgeving van buitengerechtelijke stukken gelden in de nationale rechtstelsels echter niet noodzakelijkerwijs dezelfde regels als voor gerechtelijke stukken. Indien regels voor de verzending van eerstgenoemde stukken ontbreken en die verzending onder de mechanismen van verordening nr. 1393/2007 komt te vallen, zal dat, lijkt mij, de gang van zaken niet echt vergemakkelijken en bespoedigen. Wel kan een ander doel, dat van de betrouwbaarheid van de verzending, waarmee bescherming van de belangen van zowel de aanvrager als de adressant wordt beoogd, rechtvaardigen dat deze stukken overeenkomstig verordening nr. 1393/2007 kunnen worden verzonden.

50.

Voorts lijkt mij het doel van een autonome definitie van het begrip „buitengerechtelijk stuk” niet te zijn te komen tot de kleinste gemeenschappelijke deler van alle rechtstradities van de lidstaten en dus alleen die criteria te behouden die alle nationale rechtstelsels met elkaar gemeen hebben. Naar mijn mening moet deze oefening in begripsomschrijving juist op het overstijgen van scheidslijnen zijn gericht, in die zin dat het er veeleer om gaat dat elk stuk dat in een lidstaat als buitengerechtelijk wordt erkend, zonder belemmeringen in de andere lidstaten kan worden verzonden.

51.

Dienaangaande heb ik mijzelf afgevraagd of het probleem van de definitie van het begrip „buitengerechtelijk stuk” niet had moeten worden opgelost door de toepassing van een beginsel dat zou kunnen worden aangeduid als het „beginsel van het land van verzending”, dat voor de autoriteiten van de aangezochte lidstaat een toezendingsplicht zou inhouden voor alle stukken die door de lidstaat van verzending als buitengerechtelijk zijn erkend. Daarmee zou het doel van verordening nr. 1393/2007 zijn gerealiseerd, aangezien elk stuk dat in een lidstaat als „buitengerechtelijk” wordt aangemerkt, vrij en zonder problemen in de gehele Unie zou kunnen circuleren. Nu in het arrest Roda Golf & Beach Resort ( 42 ) evenwel is bevestigd dat het begrip „buitengerechtelijk stuk” als een autonoom begrip moet worden opgevat, lijkt deze oplossing, waarvan het nadeel waarschijnlijk is dat zij de lidstaten te veel speelruimte laat, uitgesloten te zijn.

52.

Welbeschouwd moeten wij een definitie vinden die ruim genoeg is om recht te doen aan de heersende verscheidenheid van opvattingen, maar ook nauwkeurig genoeg om rechtsonzekerheid te voorkomen.

53.

Ik zou om te beginnen willen pleiten voor een organiek criterium, te weten de tussenkomst van een niet-gerechtelijke autoriteit die bevoegd is juridische stukken op te stellen of te certificeren. Dit criterium is relevant vanwege de controle, door de autoriteit die de te verzenden stukken opstelt of certificeert, van de inhoud van die stukken, welke controle verschilt van de controle die de verzendende en de ontvangende instanties in het kader van verordening nr. 1393/2007 verrichten. Bij deze laatste controle wordt immers enkel nagegaan of het te verzenden stuk onder de werkingssfeer van deze verordening valt en of aan de daarin vastgelegde vormvoorschriften voor verzending is voldaan.

54.

Ik denk niet dat de reikwijdte van dit organieke criterium zou moeten worden beperkt door andere, cumulatieve voorwaarden, meer bepaald met betrekking tot de specifieke en verschillende rechtsgevolgen die het stuk ten gevolge van de tussenkomst van de autoriteit zou moeten hebben of de omstandigheid dat het stuk dient ter ondersteuning van een vordering in een eventuele gerechtelijke procedure. Mijns inziens heeft het Hof, door in zijn arrest Roda Golf & Beach Resort ( 43 ) te oordelen dat een door een notaris opgemaakte akte „als zodanig” een buitengerechtelijk stuk is, deze oplossing impliciet verworpen.

55.

Is er dan wellicht aanleiding een ander, niet cumulatief maar alternatief criterium in aanmerking te nemen op grond waarvan onder het begrip „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 ook stukken zouden kunnen worden geschaard die van particulieren afkomstig zijn en waarvan de inhoud dus niet vooraf door een autoriteit is gecertificeerd?

56.

Hoewel het mij niet mogelijk lijkt de reikwijdte van het begrip „buitengerechtelijk stuk” te bepalen aan de hand van een zo contingent en vaag criterium als het „belang” van het stuk, dat dermate subjectief is dat het kan leiden tot rechtsonzekerheid en dus tot strijdigheid met het doel de verzending van stukken te verbeteren en te versnellen, ben ik geneigd te denken dat de doelstelling inzake de goede werking van de interne markt rechtvaardigt dat wij een objectief criterium trachten te vinden op basis waarvan het begrip „buitengerechtelijk stuk” kan worden uitgebreid tot bepaalde juridische stukken die niet door een autoriteit zijn opgesteld of gecertificeerd.

57.

Het is echter niet eenvoudig een beginsel van onderscheid te vinden dat het mogelijk maakt rekening te houden met de diversiteit van juridische stukken en tegelijkertijd recht te doen aan het rechtszekerheidsbeginsel.

58.

Een criterium zou kunnen zijn of voor de kennisgeving van het stuk al dan niet een vormvereiste geldt. Wanneer de kennisgeving volgens het nationale recht van de lidstaat van verzending aan bijzondere formaliteiten is gebonden, zou zij in het buitenland via de methoden van verordening nr. 1393/2007 kunnen plaatsvinden. Gelden voor de keuze van de wijze van kennisgeving daarentegen geen beperkingen, dan zou de verzending in het buitenland niet via die methoden kunnen verlopen. Echt bevredigend lijkt mij dit criterium van onderscheid nochtans niet, daar het vraagt om beoordeling van elk stuk afzonderlijk, op basis van het recht van het land van verzending, om te bepalen of voor de kennisgeving al dan niet bijzondere formaliteiten gelden.

59.

Misschien zou het criterium dat wij zoeken dan de vraag kunnen zijn of kennisgeving al dan niet noodzakelijk is voor de gelding van het betrokken juridische stuk, waarmee welbeschouwd de vraag zou worden gesteld of sprake is van een ontvangstbehoevend stuk, dat wil zeggen een stuk waarvan kennis moet worden gegeven aan de persoon die de gevolgen ervan kan ondergaan om jegens die persoon te kunnen gelden, of van een niet-ontvangstbehoevend stuk. ( 44 )

60.

Invoering van dit criterium zou het probleem van de begripsomschrijving echter enkel verplaatsen zonder het op te lossen, aangezien het onderscheid tussen ontvangstbehoevende en niet-ontvangstbehoevende stukken zelf ook moeilijk te maken is. Het lijkt mij dan ook noodzakelijk een duidelijker richtsnoer te bieden in de vorm van een criterium dat betrekking heeft op de natuurlijke, directe functie van de toezending van het stuk in kwestie aan degene voor wie het is bestemd. Aldus zou ik tot het begrip „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 tevens willen rekenen elk stuk waarvan de toezending aan degene voor wie het is bestemd, noodzakelijk is voor het uitoefenen, het aantonen of het behouden van een recht.

61.

Deze verruiming zou zowel degene die verzoekt om verzending van deze stukken als degene voor wie zij zijn bestemd meer rechtszekerheid kunnen bieden, met name doordat gebruik kan worden gemaakt van het verzendkanaal tussen verzendende instanties en instanties die bevoegd zijn de stukken te ontvangen.

62.

Ik denk niet dat de voorgestelde verruiming zou leiden tot een toename van het aantal verzoeken om verzending tussen verzendende en ontvangende instanties en dus tot een buitensporige werklast voor die instanties, die daarmee tot postdiensten zouden verworden. Laten wij niet vergeten dat de aanvrager die gebruikmaakt van het systeem voor de verzending van stukken van verordening nr.°1393/2007, een vergoeding moet betalen en zich bovendien aan bepaalde formaliteiten heeft te houden, met name ten aanzien van de vertaling.

63.

Deze ruimere begripsopvatting biedt het voordeel dat personen zoals de bestuurder van Tecom, die, om hun rechten te kunnen uitoefenen, een stuk ter kennis dienen te brengen van degene voor wie het is bestemd, extra waarborgen in handen krijgen in een situatie die wordt bemoeilijkt door het feit dat het stuk naar het buitenland moet worden verzonden.

64.

Om die redenen geef ik het Hof in overweging de eerste twee vragen aldus te beantwoorden dat onder „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 moet worden verstaan een stuk dat is opgesteld of gecertificeerd door een overheidsinstantie, een deurwaarder of eender welke persoon die daartoe volgens het recht van de lidstaat van verzending bevoegd is, alsmede elk stuk waarvan de toezending aan degene voor wie het is bestemd, noodzakelijk is voor het uitoefenen, het aantonen of het behouden van een recht.

B – Vierde vraag

65.

De vierde vraag houdt nauw verband met de eerste en de tweede vraag. Daarom zal ik de vierde vraag vóór de derde onderzoeken.

66.

Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing komt de twijfel van de Juzgado de Primera Instancia no 7 de Las Palmas de Gran Canaria over de uitlegging van de voorwaarde inzake grensoverschrijdende gevolgen van de justitiële samenwerking en die inzake de goede werking van de interne markt eruit voort dat in punt 56 van het arrest Roda Golf & Beach Resort ( 45 ) wordt aangegeven dat de justitiële samenwerking als bedoeld in artikel 65 EG zowel in het kader van een gerechtelijke procedure als buiten een dergelijke procedure om kan plaatsvinden „voor zover die samenwerking grensoverschrijdende gevolgen heeft en noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt”. ( 46 )

67.

De verwijzende rechter vraagt zich derhalve in wezen af of moet worden nagegaan, om te bepalen of een stuk kan worden aangemerkt als „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007, of de verzending van het stuk grensoverschrijdende gevolgen heeft en noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt.

68.

Dienaangaande volstaat het eraan te herinneren dat de voorwaarde dat de justitiële samenwerking grensoverschrijdende gevolgen heeft en noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt, de rechtsgrond vormt van verordening nr. 1393/2007.

69.

Overeenkomstig de methode van teleologische en systematische uitlegging moet deze verordening worden uitgelegd in het licht van de doelstellingen die daarmee op basis van voornoemde rechtsgrond worden nagestreefd.

70.

Nochtans lijkt mij de voorwaarde inzake grensoverschrijdende gevolgen van de justitiële samenwerking irrelevant waar het gaat om het bepalen van de werkingssfeer van verordening nr. 1393/2007 ten aanzien van de stukken in kwestie, aangezien de situaties die worden geregeld door deze verordening, die betrekking heeft op de verzending van gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken van een lidstaat naar een andere, per definitie, vanwege de betrokkenheid van twee lidstaten, grensoverschrijdend zijn.

71.

Wel dient, om te bepalen wat het begrip „buitengerechtelijk stuk” inhoudt, rekening te worden gehouden met het doel van de goede werking van de interne markt. ( 47 ) Toch ben ik het met de Duitse regering eens, dat wanneer is vastgesteld dat het stuk in kwestie tot de categorie van buitengerechtelijke stukken in de zin van artikel 16 van verordening nr. 1393/2007 behoort, het onnodig is per geval aan te tonen dat de goede werking van de interne markt vereist dat de betekening of kennisgeving van het stuk plaatsvindt overeenkomstig de regelingen van deze verordening.

72.

Ik ben dan ook van mening dat het antwoord op de vierde vraag moet luiden dat het niet nodig is per geval, op basis van een beoordeling van de bijzondere omstandigheden van elke concrete situatie, na te gaan of de verzending van het betrokken stuk grensoverschrijdende gevolgen heeft en noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt.

C – Derde vraag

73.

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of voor een buitengerechtelijk stuk dat reeds is betekend of ter kennis gebracht aan degene voor wie het is bestemd, opnieuw betekening of kennisgeving volgens de procedure van verordening nr. 1393/2007 mogelijk is.

74.

Over het antwoord op deze vraag kan mijns inziens geen twijfel bestaan wanneer de eerste betekening of kennisgeving niet overeenkomstig de regelingen van verordening nr. 1393/2007 heeft plaatsgevonden.

75.

In dat geval moet een nieuwe geldige betekening of kennisgeving worden toegestaan. Het beginsel dat in geval van verblijf in het buitenland van degene voor wie een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk is bestemd, de betekening en kennisgeving van dat stuk moeten plaatsvinden op de wijze die verordening nr. 1393/2007 daartoe zelf vastlegt ( 48 ), impliceert dat de aanvrager de mogelijkheid moet worden gelaten de betekening of kennisgeving overeenkomstig deze verordening te doen plaatsvinden.

76.

Het antwoord is minder evident wanneer de eerste betekening of kennisgeving overeenkomstig verordening nr. 1393/2007 heeft plaatsgevonden. Zoals de Commissie suggereert, zou hiervan in het hoofdgeding sprake kunnen zijn indien de kennisgeving van de aanmaning bij notariële akte zou kunnen gelden als een rechtstreekse kennisgeving per post als voorzien in artikel 14 van verordening nr. 1393/2007.

77.

In zijn arrest Alder (C‑325/11, EU:C:2012:824) heeft het Hof geoordeeld dat verordening nr. 1393/2007 geen hiërarchie vastlegt tussen de verschillende wijzen van verzending waarin zij voorziet. ( 49 ) Het staat naar mijn mening aan de aanvrager, en aan hem alleen, om uit de verschillende wegen die voor hem open staan, de in zijn ogen meest geschikte te kiezen en, indien noodzakelijk, het stuk nadat het een eerste keer is verzonden opnieuw te verzenden.

78.

Het lijkt mij dat een aanvrager goede redenen kan hebben om een reeds betekend of ter kennis gebracht stuk opnieuw te willen verzenden en dat het niet aan de verzendende of ontvangende instanties volgens verordening nr. 1393/2007 is om na te gaan of die redenen ter zake doen. Zo kan het zijn dat de betekening of kennisgeving van een stuk niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn die daarvoor in het nationale recht is gesteld.

79.

Overigens zou een andersluidend standpunt, meer bepaald dat de verzendende en ontvangende instanties in dit verband een opportuniteitscontrole hebben te verrichten, betekenen dat op hun schouders een verantwoordelijkheid wordt gelegd waarvan niet zeker is dat zij die kunnen dragen.

80.

Ik ben dan ook van mening dat eenzelfde stuk rechtsgeldig meerdere malen kan worden betekend of ter kennis kan worden gebracht, langs dezelfde weg of langs verschillende wegen, en dat het antwoord op de derde vraag bijgevolg moet luiden dat een buitengerechtelijk stuk dat reeds is betekend of ter kennis gebracht aan degene voor wie het is bestemd, nogmaals op de wijze zoals bepaald bij verordening nr. 1393/2007 ter betekening of kennisgeving kan worden verzonden, ook als de eerste betekening of kennisgeving reeds overeenkomstig deze verordening heeft plaatsgevonden.

IV – Conclusie

81.

Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de door de Juzgado de Primera Instancia no 7 de Las Palmas de Gran Canaria voorgelegde vragen te beantwoorden als volgt:

„1)

Onder „buitengerechtelijk stuk” in de zin van artikel 16 van verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad, moet worden verstaan een stuk dat is opgesteld of gecertificeerd door een overheidsinstantie, een deurwaarder of eender welke persoon die daartoe volgens het recht van de lidstaat van verzending bevoegd is, alsmede elk stuk waarvan de toezending aan degene voor wie het is bestemd, noodzakelijk is voor het uitoefenen, het aantonen of het behouden van een recht.

2)

Het is niet nodig van geval tot geval, op basis van een beoordeling van de bijzondere omstandigheden van elke concrete situatie, na te gaan of de verzending van een stuk dat aan een van deze twee criteria voldoet, grensoverschrijdende gevolgen heeft en noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt.

3)

Een buitengerechtelijk stuk dat reeds is betekend of ter kennis gebracht aan degene voor wie het is bestemd, kan nogmaals op de wijze zoals bepaald bij verordening nr. 1393/2007 ter betekening of kennisgeving worden verzonden, ook als de eerste betekening of kennisgeving reeds overeenkomstig deze verordening heeft plaatsgevonden.”


( 1 )   Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 )   C‑14/08, EU:C:2009:395.

( 3 )   PB L 160, blz. 37.

( 4 )   Punten 47 en 50 van dit arrest.

( 5 )   Punt 58 van voornoemd arrest.

( 6 )   Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324, blz. 79).

( 7 )   Hierna: „Tecom”.

( 8 )   Hierna: „MAN Diesel”.

( 9 )   Hierna: „Verdrag van Den Haag van 1965”.

( 10 )   PB 1997, C 261, blz. 2; hierna: „verdrag van 1997”.

( 11 )   Hierna: „verzendende instanties”.

( 12 )   Hierna: „ontvangende instanties”.

( 13 )   C‑14/08, EU:C:2009:395.

( 14 )   C‑14/08, EU:C:2009:395.

( 15 )   Zie artikel 67, lid 4, VWEU, dat bepaalt dat de Europese Unie de toegang tot de rechter vergemakkelijkt, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van „gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen” in burgerlijke zaken; artikel 81 VWEU, dat erin voorziet dat de Unie een justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen ontwikkelt die berust op het beginsel van wederzijdse erkenning „van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken”, en dat het Europees Parlement en de Raad, met name wanneer dat nodig is voor de goede werking van de interne markt, maatregelen vaststellen die zijn gericht op de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten „van gerechtelijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken” en de tenuitvoerlegging daarvan, en op de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van „gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken”, en artikel 11, lid 6, van protocol nr. 5 betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank, dat bepaalt dat de president, of bij ontstentenis een van de vicepresidenten, de Bank „in en buiten rechte” vertegenwoordigt.

( 16 )   Zie „Rapport de la commission spéciale présenté par M. Vasco Taborda Ferreira”, Conférence de La Haye de droit international privé – Actes et documents de la Dixième session – Tome III – Notification, Den Haag, 1965, blz. 74. Op blz. 108 van dit verslag staat dat artikel 17 „tot doel heeft de justitiabelen wat buitengerechtelijke stukken betreft, toegang te bieden tot de bedoelde wijzen van verzending, inzonderheid die van de centrale autoriteit”, met de aantekening dat „het verdrag slechts kan worden toegepast voor de internationale verzending van stukken afkomstig van autoriteiten of deurwaarders van een Verdragsluitende Staat die ambtshalve optreden”. Hieraan wordt toegevoegd dat „[h]et voorontwerp geen betrekking heeft op stukken afkomstig van privépersonen. Besloten is dat het verdrag geen toepassing zou moeten vinden indien niet aanvankelijk sprake was van een stuk van een officiële instantie die een selectie of controle kan verrichten”. Zie ook „Rapport explicatif de M. V. Taborda Ferreira”, op. cit., blz. 363 e.v., waarin wordt gepreciseerd dat „het standpunt is ingenomen dat in gevallen waarin de notaris in zijn land niet als ambtenaar wordt beschouwd, diens akten voor de toepassing van het verdrag niet in aanmerking zullen kunnen worden genomen” (blz. 380).

( 17 )   Manuel pratique sur le fonctionnement de la Convention Notification de la Haye, Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, 3e druk, Wilson & Lafleur, Montreal, 2006.

( 18 )   Punt 67, blz. 87.

( 19 )   Idem. In het voorstel tot herziening van de handleiding, dat in mei 2014 door het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht is opgesteld, is deze lijst aangevuld met notariële akten, oproepingen voor een bemiddelingszitting, kennisgevingen van schuldeisers aan schuldenaren, testamentaire akten, kennisgevingen aan de begunstigden van erflatingen wegens overlijden, beschikkingen aangaande de onderhoudsplicht met betrekking tot kinderen en beschikkingen waarbij een scheiding van tafel en bed of een echtscheiding wordt uitgesproken, voor zover afkomstig van een administratieve instantie, deurwaardersexploten en akten en stukken inzake de tenuitvoerlegging door een deurwaarder. Dit herzieningsvoorstel is op de datum van opstelling van deze conclusie beschikbaar op het internetadres http://www.hcch.net/upload/wop/2014/2014sc_pd02fr.pdf

( 20 )   Punt 67, blz. 87 en 88.

( 21 )   Punt 70, blz. 88 en 89.

( 22 )   Punt 68, blz. 88.

( 23 )   Idem.

( 24 )   Punt 70, blz. 88.

( 25 )   PB 1997, C 261, blz. 26.

( 26 )   Zie artikel 1, lid 1, vierde alinea, van dit verslag.

( 27 )   PB L 298, blz. 1, en – rectificaties – PB 2002, L 31, blz. 88 en PB 2003, L 60, blz. 3.

( 28 )   PB L 173, blz. 17.

( 29 )   Dit geldt voor Ierland („Alle gerechtelijke of buitengerechtelijke stukken betreffende aangelegenheden die onder de toepassing van de verordening vallen”); de Italiaanse Republiek („buitengerechtelijke stukken in het algemeen”); het Groothertogdom Luxemburg, dat uitdrukkelijk naar het nationale recht verwees („alle gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken waarin is voorzien door de Luxemburgse wet- en regelgeving in burgerlijke en handelszaken”); het Koninkrijk der Nederlanden („gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken”), en het Koninkrijk Zweden („De stukken die op grond van de verordening kunnen worden betekend of waarvan kennisgeving kan worden gedaan zijn verzoeken tot inleiding van een geding en verzoeken tot afgifte van een betalingsbevel alsook andere gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken welke in burgerlijke en handelszaken kunnen of moeten worden betekend of ter kennis gebracht”).

( 30 )   Dit geldt voor het Koninkrijk België („Stukken die uitgaan van griffiers, het openbaar ministerie, gerechtsdeurwaarders en notarissen”); het Koninkrijk Spanje („[b]uitengerechtelijke stukken die kunnen worden betekend, zijn niet-gerechtelijke stukken van instanties welke volgens de Spaanse wet bevoegd zijn om betekeningen te doen”); en de Franse Republiek („buitengerechtelijke stukken van overheidsinstanties en ministeriële ambtenaren”).

( 31 )   Het betreft hier de Bondsrepubliek Duitsland („Buitengerechtelijke stukken zijn stukken waarvan de betekening of kennisgeving dient ter staving of weerlegging van civiel- of commercieel-rechtelijke aanspraken buiten het kader van een gerechtelijke procedure. Hiertoe behoren onder andere [notariële akten en schikkingen]”); de Republiek Oostenrijk („[Op grond van verordening nr. 1348/2000] kunnen [...] buitengerechtelijke stukken – d.w.z. stukken in verband met het behoud, het afdwingen of het aanvechten van rechten op burgerlijk of handelsgebied, anders dan in een burgerlijk geding – worden betekend of ter kennis worden gebracht”); en het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Noord-Ierland („Gerechtelijke stukken die moeten worden betekend in samenhang met buitengerechtelijke aangelegenheden in burgerlijke en handelszaken”).

( 32 )   Tot deze lidstaten behoren de Helleense Republiek, waarvan de lijst overigens enkel gerechtelijke stukken lijkt te betreffen, de Portugese Republiek en de Republiek Finland.

( 33 )   C‑14/08, EU:C:2009:134.

( 34 )   C‑14/08, EU:C:2009:395.

( 35 )   Punten 47 en 50.

( 36 )   Punt 48.

( 37 )   Punt 49.

( 38 )   Punt 59.

( 39 )   C‑14/08, EU:C:2009:134.

( 40 )   Punt 93.

( 41 )   Arrest Roda Golf & Beach Resort (C‑14/08, EU:C:2009:395, punt 56).

( 42 )   C‑14/08, EU:C:2009:395.

( 43 )   Idem.

( 44 )   Zie voor dit onderscheid aangaande eenzijdige juridische stukken Flour, J., Aubert, J.‑L., en Savaux, E., Les obligations – 1. L’acte juridique, 14e druk, Dalloz, Parijs, 2010, blz. 465, nr. 494.

( 45 )   C‑14/08, EU:C:2009:395.

( 46 )   Cursivering van mij.

( 47 )   Zie mijn analyse in punt 56 van deze conclusie.

( 48 )   Zie arrest Alder (C‑325/11, EU:C:2012:824, punt 25).

( 49 )   Ibidem (punt 31).

Top