EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CO0122

Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 30 januari 2014.
Paola C. tegen Presidenza del Consiglio dei Ministri.
Verzoek van het Tribunale ordinario di Firenze om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2004/80/EG – Artikel 12 – Schadeloosstelling van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven – Zuiver interne situatie – Kennelijke onbevoegdheid van het Hof.
Zaak C‑122/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:59

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer)

30 januari 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in strafzaken — Richtlijn 2004/80/EG — Artikel 12 — Schadeloosstelling van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven — Zuiver interne situatie — Kennelijke onbevoegdheid van Hof”

In zaak C‑122/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunale ordinario di Firenze (Italië) bij beslissing van 20 februari 2013, ingekomen bij het Hof op 15 maart 2013, in de procedure

Paola C.

tegen

Presidenza del Consiglio dei Ministri,

geeft HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, kamerpresident, M. Berger (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

C., vertegenwoordigd door P. Pellegrini, avvocato,

het Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,

de Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri en M. G. Palatiello als gemachtigden,

het Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët en F. Moro als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 12 van richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PB L 261, blz. 15).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. en de Presidenza del Consiglio dei Ministri (Voorzitterschap van de ministerraad), over de aansprakelijkheid van laatstgenoemde wegens het feit dat richtlijn 2004/80 door de Italiaanse Republiek niet is uitgevoerd en de schade die C. daardoor heeft geleden.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De punten 7 en 11 van de considerans van richtlijn 2004/80 luiden als volgt:

„(7)

Bij deze richtlijn wordt een systeem van samenwerking opgezet om de toegang van slachtoffers van misdrijven tot schadeloosstelling in grensoverschrijdende situaties te vergemakkelijken; [...]

[...]

(11)

Er dient een systeem van samenwerking tussen de instanties van de lidstaten te worden opgezet om de toegang tot schadeloosstelling te vergemakkelijken wanneer het misdrijf is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer verblijft.”

4

Artikel 12 van deze richtlijn, dat staat in hoofdstuk II daarvan, met het opschrift „Nationale regelingen voor schadeloosstelling”, bepaalt:

„1.   De voorschriften van deze richtlijn betreffende de toegang tot schadeloosstelling in grensoverschrijdende situaties functioneren op basis van de schadeloosstellingsregelingen van de lidstaten voor slachtoffers van op hun grondgebied gepleegde opzettelijke geweldmisdrijven.

2.   Alle lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving voorziet in een schadeloosstellingsregeling voor slachtoffers van op hun grondgebied gepleegde opzettelijke geweldmisdrijven, die een billijke en passende schadeloosstelling van slachtoffers garandeert.”

Italiaans recht

5

Richtijn 2004/80 is in Italiaans recht omgezet met name bij Decreto legislativo n. 204 attuazione della direttiva 2004/80/EG relativa all’indennizzo delle vittime di reato (besluit nr. 204 houdende toepassing van richtlijn 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven) van 9 november 2007 (gewoon supplement bij GURI nr. 261 van 9 november 2007). Dit besluit verwijst met betrekking tot de materiële voorwaarden voor toekenning van schadeloosstellingen ten laste van de Italiaanse Staat naar de specifieke wetten waarin de vormen van schadeloosstelling van slachtoffers van op het nationale grondgebied gepleegde misdrijven zijn bepaald. Niet alle typen opzettelijke geweldmisdrijven worden echter gedekt door deze specifieke wetten. Zo bestaat er geen specifieke wet die een billijke en passende schadeloosstelling in de zin van artikel 12 van richtlijn 2004/80 garandeert voor het slachtoffer van een misdrijf dat onder seksueel geweld valt, zoals aan de orde in het hoofdgeding.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6

C. heeft de verwijzende rechter verzocht de Presidenza del Consiglio dei Ministri te veroordelen haar een schadeloosstelling te betalen die is bepaald op 150000 EUR, na te hebben vastgesteld dat deze Presidenza aansprakelijk is wegens het verzuim om richtlijn 2004/80 uit te voeren.

7

Tot staving van haar verzoek betoogt verzoekster in het hoofdgeding dat zij het slachtoffer is geworden van seksuele geweldpleging door M. Laatstgenoemde is met name veroordeeld om haar een voorlopige schadevergoeding van 20000 EUR te betalen. M. heeft daar echter niet aan voldaan. Op het tijdstip van zijn veroordeling was hij immers gedetineerd, behoeftig en had hij geen werk en geen woonplaats. Volgens C. zal M. bij zijn vrijlating uit de gevangenis insolvabel zijn en worden uitgezet uit Italië, zodat zij elke kans om van hem een billijke en passende schadeloosstelling te verkrijgen, zal verliezen. De Italiaanse Republiek heeft niet de noodzakelijk maatregelen vastgesteld om haar niettemin een billijke en passende schadeloosstelling te garanderen, in strijd met de krachtens artikel 12 van richtlijn 2004/80 op deze lidstaat rustende verplichting.

8

Voor de verwijzende rechter vordert de Presidenza del Consiglio dei Ministri dat het verzoek niet-ontvankelijk en ongegrond wordt verklaard. De Presidenza betoogt met name dat richtlijn 2004/80 tot doel heeft uitsluitend de schadeloosstelling te regelen van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven in grensoverschrijdende situaties, terwijl het betrokken strafbare feit op het Italiaanse grondgebied is gepleegd en het slachtoffer Italiaans staatsburger is.

9

De verwijzende rechter is in dit verband van oordeel dat het weliswaar de doelstelling van richtlijn 2004/80 is om maatregelen in het leven te roepen om de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven te vergemakkelijken in grensoverschrijdende situaties en om ervoor te zorgen dat slachtoffers van misdrijven zich steeds kunnen wenden tot een instantie in de lidstaat waar zij verblijven, doch dat artikel 12, lid 2, van deze richtlijn niettemin in die zin zou kunnen worden uitgelegd dat het alle lidstaten verplicht om instrumenten van zodanige aard vast te stellen dat de schadeloosstelling van de slachtoffers van elk opzettelijk geweldmisdrijf wordt gegarandeerd. In dat geval zou de Italiaanse Republiek haar verplichtingen niet nakomen, voor zover haar nationale regeling voorziet in een schadeloosstellingsregeling die is beperkt tot bepaalde misdrijven, en misdrijven die worden gepleegd door seksueel geweld uitsluiten.

10

Daarop heeft het Tribunale ordinario di Firenze de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 12 van richtlijn [2004/80] aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat te voorzien in de schadeloosstelling voor slachtoffers van een aantal categorieën van opzettelijke geweldmisdrijven dan wel dat dit artikel de lidstaten verplicht om ter uitvoering van die richtlijn een schadeloosstellingsregeling in te voeren voor slachtoffers van alle opzettelijke geweldmisdrijven?”

Bevoegdheid van het Hof

11

Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat bij richtlijn 2004/80, blijkens punt 7 van de considerans ervan, „een systeem van samenwerking [wordt] opgezet om de toegang van slachtoffers van misdrijven tot schadeloosstelling in grensoverschrijdende situaties te vergemakkelijken”. Punt 11 van de considerans van deze richtlijn preciseert in dit verband dat „er een systeem van samenwerking tussen de instanties van de lidstaten [dient] te worden opgezet om de toegang tot schadeloosstelling te vergemakkelijken wanneer het misdrijf is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer verblijft”.

12

Het Hof heeft reeds beklemtoond dat richtlijn 2004/80 voorziet in een schadeloosstelling enkel in het geval van een opzettelijk geweldmisdrijf dat is gepleegd in een andere lidstaat dan die waar het slachtoffer zijn gewone verblijfplaats heeft (arrest van 28 juni 2007, Dell’Orto, C-467/05, Jurispr. blz. I-5557, punt 59).

13

In het kader van het hoofdgeding blijkt evenwel uit de verwijzingsbeslissing dat C. het slachtoffer was van een opzettelijk geweldmisdrijf dat was gepleegd op het grondgebied van de lidstaat waarin zij verblijft, te weten de Italiaanse Republiek. Bijgevolg valt de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/80, maar wordt deze enkel door het nationale recht beheerst.

14

In een zuiver interne situatie is het Hof in beginsel niet bevoegd om uitspraak te doen over de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag.

15

Hoewel het Hof volgens vaste rechtspraak zelfs in een dergelijke situatie de gevraagde uitlegging kan verstrekken wanneer het nationale recht de verwijzende rechter in het kader van procedures zoals die in het hoofdgeding voorschrijft dat eigen staatsburgers over dezelfde rechten moeten beschikken als die welke een staatsburger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het Unierecht kan ontlenen (zie met name arrest van 21 februari 2013, Ordine degli Ingegneri di Verona e Provincia e.a., C‑111/12, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak), staat het niet aan het Hof om een dergelijk initiatief te nemen wanneer niet uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat op de verwijzende rechter inderdaad in een dergelijke verplichting rust (zie in die zin arrest van 22 december 2010, Omalet, C-245/09, Jurispr. blz. I-13771, punten 17 en 18).

16

In het kader van de bevoegdheidsverdeling tussen de rechterlijke instanties en van de Unie en de nationale rechterlijke instanties moet het Hof immers acht slaan op de in de verwijzingsbeslissing omschreven feitelijke en juridische context waarin de prejudiciële vragen moeten worden geplaatst (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C-378/07-C-380/07, Jurispr. blz. I-3071, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

17

In casu kan worden volstaan met vast te stellen dat de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen weliswaar heeft betoogd dat een dergelijke verplichting voortvloeit uit het Italiaanse constitutionele recht, doch dat uit de verwijzingsbeslissing zelf niet blijkt dat het Italiaanse recht de verwijzende rechter verplicht om aan C. dezelfde rechten toe te kennen als die welke een staatsburger van een andere lidstaat in dezelfde situatie aan het Unierecht kan ontlenen.

18

Daaruit volgt dat het Hof op grond van artikel 53, lid 2, van het regelement voor de procesvoering kennelijk onbevoegd is om de door het Tribunale ordinario di Firenze gestelde vraag te beantwoorden.

Kosten

19

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) beschikt:

 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door het Tribunale ordinario di Firenze (Italië) gestelde vraag te beantwoorden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Top