Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0395

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 6 november 2014.
Europese Commissie tegen Koninkrijk België.
Niet-nakoming - Stedelijk afvalwater - Richtlijn 91/271/EEG - Artikelen 3 en 4 - Verplichting tot opvangen - Verplichting tot behandelen.
Zaak C-395/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2347

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

6 november 2014 ( *1 )

„Niet-nakoming — Stedelijk afvalwater — Richtlijn 91/271/EEG — Artikelen 3 en 4 — Verplichting tot opvangen — Verplichting tot behandelen”

In zaak C‑395/13,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 12 juli 2013,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door O. Beynet en E. Manhaeve als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door T. Materne en J.‑C. Halleux als gemachtigden, bijgestaan door E. Gillet en A. Lepièce, advocaten,

verweerder,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, A. Rosas, E. Juhász (rapporteur), D. Šváby en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: V. Tourrès, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 mei 2014,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet te zorgen voor het opvangen en de behandeling van het stedelijk afvalwater van 57 kleine agglomeraties van meer dan 2000 en minder dan 10000 inwonerequivalenten (hierna: „i.e.”), de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40; hierna: „richtlijn”).

Toepasselijke bepalingen

2

In de derde en de achtste overweging van de considerans van de richtlijn wordt verklaard:

„Overwegende dat stedelijk afvalwater in het algemeen een secundaire zuivering dient te ondergaan om te voorkomen dat het milieu nadelig wordt beïnvloed door de lozing van ontoereikend gezuiverd stedelijk afvalwater;

[...]

Overwegende dat het nodig is de zuiveringsinstallaties, de ontvangende wateren en de afvoer van slib te controleren om ervoor te zorgen dat het milieu wordt beschermd tegen de nadelige gevolgen van lozingen van afvalwater”.

3

Artikel 1 van de richtlijn luidt:

„Deze richtlijn betreft het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwater alsmede de behandeling en de lozing van afvalwater van bepaalde bedrijfstakken.

Deze richtlijn heeft ten doel het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen van bovengenoemde soorten afvalwater.”

4

Artikel 2 van de richtlijn bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of het mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;

[...]

4)

agglomeratie: een gebied waar de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn om stedelijk afvalwater op te vangen en naar een stedelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats af te voeren;

5)

opvangsysteem: een systeem van leidingen waardoor stedelijk afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd;

6)

1 [i.e.]: de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag;

7)

primaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;

8)

secundaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in tabel 1 van bijlage I vermelde eisen in acht te nemen;

[...]”

5

Artikel 3 van de richtlijn bepaalt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle agglomeraties voorzien zijn van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater,

[...]

uiterlijk op 31 december 2005 voor agglomeraties met 2000 tot 15000 i.e.

[...]

Wanneer de aanleg van een opvangsysteem niet gerechtvaardigd is omdat het vanuit milieu-oogpunt geen voordeel zou opleveren of buitensporig duur zou zijn, moet gebruik worden gemaakt van afzonderlijke systemen of andere passende systemen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt.

2.   De in lid 1 genoemde opvangsystemen moeten voldoen aan de eisen van afdeling A van bijlage I. [...]”

6

Artikel 4 van de richtlijn bepaalt:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing als volgt aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:

[...]

lozingen van agglomeraties met 2000 tot 10000 i.e. in zoet water en estuaria uiterlijk op 31 december 2005.

[...]

3.   Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in de leden 1 en 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. [...]

4.   De belasting, uitgedrukt in i.e., wordt berekend op basis van de maximale gemiddelde wekelijkse belasting van de zuiveringsinstallatie in de loop van het jaar, afgezien van ongebruikelijke situaties, bijvoorbeeld als gevolg van zware regenval.”

7

Artikel 15, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„De bevoegde autoriteiten of instanties controleren:

de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties op naleving van de eisen van bijlage I.B, overeenkomstig de controleprocedures van bijlage I.D;

[...]”

8

Bijlage I bij de richtlijn, „Aan stedelijk afvalwater gestelde eisen”, bepaalt:

„A. Opvangsystemen [...]

Bij de bouw of de aanpassing van opvangsystemen moet rekening worden gehouden met de eisen inzake afvalwaterzuivering.

Opvangsystemen moeten worden ontworpen, gebouwd en onderhouden overeenkomstig de beste technische kennis die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt, met name ten aanzien van:

volume en eigenschappen van het stedelijk afvalwater;

voorkoming van lekkages;

beperking van verontreiniging van de ontvangende wateren door overstorting van hemelwater.

B. Lozing van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in ontvangende wateren [...]

1.

Waterzuiveringsinstallaties moeten zodanig worden ontworpen of aangepast dat representatieve monsters kunnen worden verkregen van het inkomende afvalwater en van het behandelde effluent voordat dit in de ontvangende wateren wordt geloosd.

2.

Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die overeenkomstig de artikelen 4 en 5 moeten worden behandeld, moeten voldoen aan de eisen van tabel 1.

[...]

D. Referentiemethoden voor controle en beoordeling van de resultaten

1.

De lidstaten zorgen ervoor dat er een controlemethode wordt toegepast die ten minste in overeenstemming is met het niveau van de hierna aangegeven eisen.

[...]

2.

Met het debiet evenredige of op tijdsduur gebaseerde 24-uur-monsters moeten genomen worden op dezelfde, welbepaalde plaats in de afvoer en zo nodig in de inlaat van de zuiveringsinstallatie om te controleren of het geloosde afvalwater voldoet aan de eisen van deze richtlijn.

Er worden goede internationale laboratoriumpraktijken toegepast, die gericht zijn op een zo gering mogelijke achteruitgang van de monsters tussen de monsterneming en de analyse.

3.

Het minimumaantal monsters per jaar wordt vastgesteld naargelang van de grootte van de zuiveringsinstallatie en wordt gedurende het jaar met geregelde tussenpozen genomen:

2000 tot 9999 i. e.:

12 monsters gedurende het eerste jaar.

4 monsters in de daaropvolgende jaren indien kan worden aangetoond dat het water in het eerste jaar aan de richtlijn voldoet; indien één van de vier monsters niet aan de eisen voldoet, moeten twaalf monsters in het daaropvolgende jaar worden genomen;

[...]”

9

In het opschrift van afdeling A en afdeling B van bijlage I bij de richtlijn wordt verwezen naar een voetnoot die als volgt luidt:

„Aangezien het in de praktijk onmogelijk is opvangsystemen en zuiveringsinstallaties zo te bouwen dat ook in situaties zoals ongewoon zware regen al het stedelijk afvalwater kan worden behandeld, treffen de lidstaten maatregelen om verontreiniging ten gevolge van overstorting van hemelwater te beperken. Deze maatregelen kunnen gebaseerd zijn op de mate van verdunning of op de capaciteit in verhouding tot de droog-weer-afvoer, of zouden een aanvaardbaar aantal overstortingen per jaar kunnen vermelden.”

10

Tabel 1 van deze bijlage I heeft als opschrift „Eisen voor lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van de richtlijn” en ziet er als volgt uit:

„Parameters

Concentratie

Minimum-percentage vermindering [...]

[...]

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV5bij 20° C) zonder nitrificatie [...]

25 mg/l O2

70‑90

40 overeenkomstig artikel 4, lid 2

[...]

Chemische zuurstofbehoefte (CZB)

125 mg/l O2

75

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]”

11

Na het opschrift van deze tabel 1 wordt bepaald dat „[t]oegepast wordt de concentratiewaarde of het verminderingspercentage”.

12

In het opschrift van de derde kolom van deze tabel 1 wordt verwezen naar een voetnoot die als volgt luidt:

„Vermindering ten opzichte van de vracht van het influent”.

13

In het opschrift van de tweede regel van diezelfde tabel 1 wordt verwezen naar een voetnoot die als volgt luidt:

„Deze parameter kan door een andere worden vervangen: totaal organische koolstof (TOK) of totaal zuurstofverbruik (TZV) indien er een verband kan worden gelegd tussen BZV5 en de vervangende parameter.”

14

Uit tabel 1 van bijlage I bij de richtlijn volgt dat het „biochemisch zuurstofverbruik (BZV5 bij 20° C) zonder nitrificatie” van de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties waarop het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van deze richtlijn van toepassing is, moet voldoen aan het vereiste van een minimumpercentage vermindering van 25 mg/l zuurstof of kan worden verminderd met minstens 70 % ten opzichte van de vracht van het influent van deze installaties, en dat de „chemische zuurstofbehoefte (CZB)” van deze lozingen niet meer mag bedragen dan de maximumconcentratie van 125 mg/l zuurstof of moet worden verminderd met minstens 75 % ten opzichte van de vracht van het influent van deze installaties.

Precontentieuze procedure

15

Bij brief van 29 mei 2007 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten verzocht om informatie over de nakoming van de hun bij de artikelen 3 en 4 van de richtlijn opgelegde verplichtingen tot het opvangen en de behandeling van stedelijk afvalwater. Deze autoriteiten hebben op 15 juli 2009 op dit verzoek geantwoord. Na onderzoek van dit antwoord bleek dat er voor een groot aantal agglomeraties van meer dan 2000 en minder dan 10000 i.e., de zogenaamde „kleine agglomeraties”, sprake was van niet-nakoming van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van de richtlijn. Daarom heeft de Commissie het Koninkrijk België op 25 november 2009 een aanmaningsbrief gestuurd.

16

Na onderzoek van het antwoord dat de Belgische autoriteiten op deze aanmaningsbrief hebben gegeven bij brieven van 29 januari en 10 maart 2010, is de Commissie tot het besluit gekomen dat voor verschillende agglomeraties nog steeds sprake was van niet-nakoming van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van de richtlijn. Bijgevolg heeft zij op 28 april 2011 het Koninkrijk België een met redenen omkleed advies toegezonden. Na het antwoord van de Belgische autoriteiten op het met redenen omklede advies en de daaropvolgende uitwisseling van documenten, heeft de Commissie vastgesteld dat voor 57 agglomeraties, in zowel het Vlaamse Gewest als het Waalse Gewest, de bepalingen van de richtlijn nog steeds niet waren nagekomen zodat zij het onderhavige beroep heeft ingesteld.

Beroep

Argumenten van de partijen

17

De Commissie stelt onder verwijzing naar punt 25 van het arrest Commissie/Spanje (C‑219/05, EU:C:2007:223) dat artikel 3, lid 1, van de richtlijn een verplichting tot het opvangen van het stedelijk afvalwater oplegt, die volgens de rechtspraak van het Hof een duidelijk en ondubbelzinnig geformuleerde nauwkeurige resultaatsverbintenis is, waarbij binnen de door de richtlijn gestelde termijn al het van agglomeraties afkomstige stedelijk afvalwater in de opvangsystemen moet terechtkomen. Ingevolge artikel 4, lid 1, van de richtlijn rust een verplichting tot behandeling van het stedelijk afvalwater op de lidstaten, die ervoor moeten zorgen dat al het stedelijk afvalwater dat terechtkomt in de opvangsystemen waarin krachtens artikel 3 van de richtlijn is voorzien, vóór lozing in de ontvangende wateren wordt onderworpen aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardige behandeling met gebruikmaking van een proces waarmee kan worden voldaan aan de eisen van tabel 1 van bijlage I bij de richtlijn.

18

Bovendien blijkt uit de achtste overweging van de considerans van de richtlijn dat de lidstaten erop moeten toezien dat gebruik wordt gemaakt van een methode voor controle van de zuiveringsinstallaties die voldoet aan de eisen van afdeling D van bijlage I bij de richtlijn. Naar de mening van de Commissie volstaat het feit dat een zuiveringsinstallatie bestaat en de werking ervan is vastgesteld door een eenmalige monsterneming waarbij de op dat tijdstip gemeten waarden voldoen aan de eisen van tabel 1 van bijlage I bij de richtlijn, niet als bewijs dat de behandeling van het stedelijk afvalwater door deze installatie voldoet aan de voorschriften van artikel 4 van de richtlijn. Het is immers de taak van de lidstaten om erop toe te zien dat, in overeenstemming met de eisen van afdeling D van bijlage I bij de richtlijn, de goede werking van de zuiveringsinstallaties wordt gecontroleerd door het nemen van ten minste twaalf monsters over een tijdspanne van één jaar.

19

De Commissie merkt op dat de richtlijn niet van toepassing is op agglomeraties van minder dan 2000 i.e. zodat, wanneer het stedelijk afvalwater met een belasting van minder dan 2000 i.e. niet wordt opgevangen, dit op zich geen inbreuk op artikel 3 van de richtlijn oplevert. Hoewel de richtlijn een opvangpercentage van 100 % oplegt, heeft de Commissie op grond van haar discretionaire bevoegdheid om een niet-nakomingsprocedure in te leiden bovendien in casu geoordeeld dat een opvangpercentage van 98 % voldoende was, ook al heeft zij daarbij tevens geëist dat de overige 2 % van de niet opgevangen belasting minder dan 2000 i.e. vertegenwoordigde. De Commissie stelt voorts onder verwijzing naar punt 25 van het arrest Commissie/Griekenland (C‑440/06, EU:C:2007:642) dat, aangezien bepaalde agglomeraties niet beschikken over systemen waarmee overeenkomstig de eisen van artikel 3 van de richtlijn 98 % van het door hen geloosde stedelijk afvalwater kan worden opgevangen, a fortiori niet is voldaan aan de bij artikel 4, lid 1, van de richtlijn opgelegde verplichting om alle lozingen aan een secundaire of gelijkwaardige behandeling te onderwerpen.

20

Op basis van deze overwegingen stelt de Commissie vast dat voor één agglomeratie in het Vlaamse Gewest niet is voldaan aan artikel 4 van de richtlijn en dat voor 56 agglomeraties in het Waalse Gewest ofwel niet is voldaan aan artikel 4, ofwel noch aan artikel 3 noch aan artikel 4 van de richtlijn is voldaan.

21

De Belgische regering betwist het betoog van de Commissie dat aan de hand van afdeling D van bijlage I bij de richtlijn moet worden beoordeeld of de werking van een zuiveringsinstallatie in overeenstemming is met artikel 4 van de richtlijn. Er bestaat immers geen wettelijke basis die monsterneming gedurende één jaar verplicht stelt, aangezien artikel 4 van de richtlijn niet verwijst naar afdeling D, maar naar afdeling B van bijlage I, die evenwel geenszins de verplichting oplegt om monsters te nemen gedurende een periode van ten minste één jaar nadat de zuiveringsinstallatie in werking is gesteld opdat voor de betrokken agglomeratie is voldaan aan artikel 4 van de richtlijn.

22

De Belgische regering merkt op dat in artikel 15 van de richtlijn wordt verwezen naar afdeling D van bijlage I. Dat artikel is evenwel niet vermeld in het verzoekschrift en maakt dus niet het voorwerp van de procedure uit. De conclusie moet dus luiden dat, in overeenstemming met artikel 4 van en bijlage I, afdeling B, bij de richtlijn, is voldaan aan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen zodra een zuiveringsinstallatie voor een agglomeratie in werking is gesteld en de eerste resultaten van de analyses aantonen dat de samenstelling van de effluenten voldoet aan de normen van tabel 1 van bijlage I bij de richtlijn.

23

Hoewel de Belgische regering niet betwist dat de Commissie over een discretionaire bevoegdheid beschikt om te oordelen dat voor een agglomeratie niet is voldaan aan artikel 3 van de richtlijn wanneer minder dan 98 % van het stedelijk afvalwater van deze agglomeratie wordt opgevangen, stelt zij dat een dergelijk standpunt zeer streng en onevenredig is en het doel van de richtlijn niet eerbiedigt aangezien in een dergelijk geval het gevaar voor het milieu zeer marginaal en zelfs onbestaande is, des te meer daar het opvangpercentage van het stedelijk afvalwater voor alle Belgische agglomeraties samen meer dan 98 % bedroeg.

24

Weliswaar erkent de Belgische regering dat het Waalse Gewest niet al zijn verplichtingen van de artikelen 3 en 4 van de richtlijn binnen de daarin gestelde termijn is nagekomen, maar zij stelt dat het voor dit gewest absoluut onmogelijk was al deze verplichtingen na te komen gelet op de materiële, technische en budgettaire beperkingen waarmee het te kampen heeft gehad.

25

Op basis van de informatie en de resultaten in de bijlagen bij het verweerschrift van de Belgische regering heeft de Commissie het voorwerp van haar beroep ingeperkt tot de grieven die zij heeft voor 48 agglomeraties in plaats van 57 daarvóór.

26

Zo is de Commissie van mening dat gelet op de informatie waarvan sprake in het vorige punt, voor 15 agglomeraties, namelijk Aywaille, Baelen, Blegny, Chastre, Grez-Doiceau, Jodoigne, Lasne, Obourg, Oreye, Orp, Raeren, Sart-Dames-Avelines, Soiron, Sombreffe en Yvoir-Anhée, het opvangpercentage van het stedelijk afvalwater minder dan 98 % bedraagt. Bijgevolg is niet voldaan aan de bij artikel 3 van de richtlijn opgelegde verplichting tot het opvangen van het stedelijk afvalwater, hetgeen tevens niet-nakoming van de bij artikel 4 van de richtlijn opgelegde verplichting tot behandeling van het stedelijk afvalwater met zich brengt.

27

Voor 31 agglomeraties, namelijk Bassenge, Chaumont-Gistoux, Chièvres, Crisnée, Dalhem, Dinant, Écaussinnes, Estinnes, Feluy-Arquennes, Fexhe-Slins, Fosses-la-Ville, Godarville, Hannut, Havré, Jurbise, Le Rœulx, Leuze, Lillois-Witterzée, Profondeville, Rotheux-Neuville, Saint-Georges-sur-Meuse, Saint-Hubert, Sirault, Sprimont, Villers-la-Ville, Villers-le-Bouillet, Virginal-Hennuyères, Walcourt, Welkenraedt, Wépion en Wiers, staat vast dat de bij artikel 4 van de richtlijn opgelegde verplichting tot behandeling van het stedelijk afvalwater niet is nagekomen aangezien deze agglomeraties niet over een zuiveringsinstallatie beschikken.

28

Twee agglomeraties, namelijk Gaurain-Ramecroix en Hélécine, beschikken weliswaar over een zuiveringsinstallatie, maar voor deze installaties is niet voldaan aan artikel 4 van de richtlijn aangezien tijdens het eerste jaar van werking van deze installaties geen twaalf monsters zijn genomen zoals in dit artikel is voorgeschreven.

29

Deze 48 agglomeraties zijn gelegen in het Waalse Gewest.

30

De Commissie voegt daaraan toe dat volgens vaste rechtspraak een lidstaat zich niet op praktische of administratieve moeilijkheden kan beroepen ter rechtvaardiging van niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen. Voorts merkt zij op dat de wetgever van de Europese Unie zich bewust was van de omvang van de infrastructuurwerkzaamheden die moesten worden uitgevoerd om de richtlijn toe te passen en daarom de lidstaten een voldoende lange termijn, namelijk een termijn van 14 jaar die verstreek op 31 december 2005, heeft toegekend om te voldoen aan hun verplichtingen voor agglomeraties als die in het hoofdgeding. Bovendien heeft de Commissie het onderhavige beroep bijna acht jaar na afloop van deze termijn ingesteld.

Beoordeling door het Hof

31

Van meet af aan dient te worden vastgesteld dat artikel 3, lid 1, van de richtlijn een duidelijk en ondubbelzinnig geformuleerde nauwkeurige resultaatsverbintenis oplegt, waarbij uiterlijk op 31 december 2005 al het stedelijk afvalwater dat afkomstig is van agglomeraties met een i.e. van meer dan 2000 en minder dan 15000 moet terechtkomen in een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater (zie naar analogie arresten Commissie/Spanje, C‑219/05, EU:C:2007:223, punt 25, en Commissie/Griekenland, C‑440/06, EU:C:2007:642, punt 25).

32

De Commissie is bij uitsluiting bevoegd te beslissen of het opportuun is om een niet-nakomingsprocedure in te leiden en op grond van welk aan de betrokken lidstaat toe te rekenen handelen of nalaten de procedure moet worden ingeleid (zie in die zin arresten Commissie/Duitsland, C‑431/92, EU:C:1995:260, punt 22; Commissie/Duitsland, C‑476/98, EU:C:2002:631, punt 38, en Commissie/Griekenland, C‑394/02, EU:C:2005:336, punt 28).

33

In casu heeft de Commissie dus in lijn met haar algemene praktijk inzake het opvangen van stedelijk afvalwater in de agglomeraties besloten om een niet-nakomingsprocedure in te leiden die enkel ziet op de agglomeraties waarvan het opvangpercentage minder dan 98 % bedraagt of wanneer het percentage aan niet-opgevangen residu van 2 % een belasting vormt van gelijk aan of meer dan 2000 i.e., ook al eist de richtlijn een opvangpercentage van 100 %.

34

Op basis van deze overwegingen vordert de Commissie, die gelet op de door de Belgische regering verstrekte informatie voor bepaalde agglomeraties ten dele afstand heeft gedaan van het oorspronkelijke petitum van haar verzoekschrift, uiteindelijk dat wordt vastgesteld dat voor de 15 agglomeraties die in punt 26 van het onderhavige arrest zijn genoemd, niet is voldaan aan de bij artikel 3 van de richtlijn opgelegde verplichting tot het opvangen van het stedelijk afvalwater.

35

Vaststaat dat deze 15 agglomeraties zijn vermeld in de tabel van bijlage 1 bij het verweerschrift dat de Belgische regering op 15 oktober 2013 bij het Hof heeft ingediend. In deze tabel is aangegeven dat op die datum voor deze agglomeraties niet was voldaan aan de eisen van artikel 3 van de richtlijn, zoals in casu door de Commissie afgebakend.

36

De Belgische regering doet geen beroep op situaties als die bedoeld in artikel 3, lid 1, laatste alinea, van de richtlijn, op grond waarvan de lidstaten kunnen afwijken van de uit artikel 3 van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen betreffende de aanleg van een opvangsysteem.

37

Deze regering merkt evenwel op dat het besluit van de Commissie waarvan sprake in punt 33 van het onderhavige arrest, in casu te streng en onevenredig is, aangezien voor alle Belgische agglomeraties samen het opvangpercentage van het stedelijk afvalwater meer dan 98 % bedraagt. Het gevaar voor de gezondheid en het leefmilieu is dus zeer beperkt.

38

Dienaangaande zij erop gewezen dat de regeling van de richtlijn is gebaseerd op het sleutelbegrip „agglomeratie”, zoals omschreven in artikel 2 ervan. De uit de artikelen 3 en 4 van de richtlijn voor de lidstaten voortvloeiende verplichtingen, die in het hoofdgeding aan de orde zijn, hebben dus concreet betrekking op de agglomeraties en verschillen naargelang van de omvang van de agglomeratie. Of niet aan de eisen van de richtlijn is voldaan, moet dus worden uitgemaakt voor elke agglomeratie afzonderlijk.

39

Het is in elk geval vaste rechtspraak dat het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn (zie arresten Commissie/Italië, C‑525/03, EU:C:2005:648, punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Commissie/Ierland, C‑279/11, EU:C:2012:834, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40

In haar antwoord op de vragen van het Hof ter terechtzitting heeft de Belgische regering echter erkend dat voor de 15 agglomeraties waarop de grieven van de Commissie betrekking hebben en die zijn genoemd in punt 26 van het onderhavige arrest, na afloop van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet was voldaan aan de in artikel 3 van de richtlijn gestelde eisen inzake het opvangen van stedelijk afvalwater.

41

Bijgevolg was, overeenkomstig de rechtspraak van het Hof, evenmin voldaan aan de verplichting om alle lozingen aan een secundaire of gelijkwaardige behandeling te onderwerpen, zoals is voorgeschreven in artikel 4, lid 1, van de richtlijn (zie in die zin arrest Commissie/Griekenland, EU:C:2007:642, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42

Derhalve dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk België de krachtens de artikelen 3 en 4 van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat deze lidstaat niet heeft gezorgd voor het opvangen en de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Aywaille, Baelen, Blegny, Chastre, Grez-Doiceau, Jodoigne, Lasne, Obourg, Oreye, Orp, Raeren, Sart-Dames-Avelines, Soiron, Sombreffe en Yvoir-Anhée.

43

De Commissie heeft gelet op de door de Belgische regering verstrekte informatie voor een aantal agglomeraties ten dele afstand gedaan van het oorspronkelijke petitum van haar verzoekschrift en verzoekt thans het Hof vast te stellen dat voor de 31 agglomeraties die zijn genoemd in punt 27 van het onderhavige arrest niet is voldaan aan de bij artikel 4 van de richtlijn opgelegde verplichting tot behandeling van het stedelijk afvalwater.

44

Vaststaat dat deze 31 agglomeraties zijn vermeld in de tabel van bijlage 1 bij het voormelde verweerschrift van de Belgische regering, waarin wordt aangegeven dat voor deze agglomeraties op 15 oktober 2013 niet was voldaan aan de eisen van artikel 4 van de richtlijn.

45

De Belgische regering betwist in elk geval niet dat deze 31 agglomeraties na afloop van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet beschikten over operationele zuiveringsinstallaties voor het stedelijk afvalwater en dat voor deze agglomeraties dus niet is voldaan aan de eisen van artikel 4 van de richtlijn.

46

Met betrekking tot de twee agglomeraties die zijn genoemd in punt 28 van het onderhavige arrest, dient te worden vastgesteld dat zij op de datum van indiening van het verzoekschrift van de Commissie over zuiveringsinstallaties beschikten maar tijdens het eerste jaar waarin deze werkten, werden geen twaalf monsters genomen zoals is voorgeschreven in bijlage I, afdeling D, bij de richtlijn.

47

Van oordeel dat voor deze agglomeraties dus nog niet was voldaan aan de eisen van artikel 4 van de richtlijn, heeft de Commissie haar beroep gehandhaafd wat deze agglomeraties betreft. Ter terechtzitting heeft de Commissie evenwel gepreciseerd dat zij voor deze twee agglomeraties niet voornemens was de datum te wijzigen waarop het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld.

48

De Belgische regering betwist evenwel niet dat de twee agglomeraties na afloop van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet over zuiveringsinstallaties beschikten en dus niet voldeden aan de eisen van artikel 4 van de richtlijn.

49

Derhalve dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk België de krachtens artikel 4 van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is gekomen doordat deze lidstaat niet heeft gezorgd voor de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Bassenge, Chaumont-Gistoux, Chièvres, Crisnée, Dalhem, Dinant, Écaussinnes, Estinnes, Feluy-Arquennes, Fexhe-Slins, Fosses-la-Ville, Godarville, Hannut, Havré, Jurbise, Le Rœulx, Leuze, Lillois-Witterzée, Profondeville, Rotheux-Neuville, Saint-Georges-sur-Meuse, Saint-Hubert, Sirault, Sprimont, Villers-la-Ville, Villers-le-Bouillet, Virginal-Hennuyères, Walcourt, Welkenraedt, Wépion, Wiers, Gaurain-Ramecroix en Hélécine.

50

Ter rechtvaardiging van de vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden die nodig zijn voor het opvangen en de secundaire behandeling van het stedelijk afvalwater, en de daaruit volgende niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 3 en 4 van de richtlijn, beroept de Belgische regering zich op materiële, technische en budgettaire beperkingen waaronder het Waalse Gewest gebukt ging.

51

Opgemerkt zij dat de Uniewetgever zich bewust was van de omvang van de infrastructuurwerkzaamheden die moesten worden uitgevoerd om de richtlijn toe te passen en van de kostprijs van volledige uitvoering ervan en daarom de lidstaten een termijn van meerdere jaren voor nakoming van hun verplichtingen heeft toegekend, welke in casu is verstreken op 31 december 2005. Overeenkomstig vaste rechtspraak kan een lidstaat in geen geval interne moeilijkheden aanvoeren ter rechtvaardiging van een niet-nakoming van de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen (zie in die zin arresten Commissie/Griekenland, C‑407/09, EU:C:2011:196, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Commissie/Ierland, EU:C:2012:834, punt 71).

52

Gelet op een en ander dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet te zorgen voor het opvangen en de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Aywaille, Baelen, Blegny, Chastre, Grez-Doiceau, Jodoigne, Lasne, Obourg, Oreye, Orp, Raeren, Sart-Dames-Avelines, Soiron, Sombreffe en Yvoir-Anhée, en voor de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Bassenge, Chaumont-Gistoux, Chièvres, Crisnée, Dalhem, Dinant, Écaussinnes, Estinnes, Feluy-Arquennes, Fexhe-Slins, Fosses-la-Ville, Godarville, Hannut, Havré, Jurbise, Le Rœulx, Leuze, Lillois-Witterzée, Profondeville, Rotheux-Neuville, Saint-Georges-sur-Meuse, Saint-Hubert, Sirault, Sprimont, Villers-la-Ville, Villers-le-Bouillet, Virginal-Hennuyères, Walcourt, Welkenraedt, Wépion, Wiers, Gaurain-Ramecroix en Hélécine, de krachtens de artikelen 3 en 4 van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

53

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de niet-nakoming is vastgesteld, dient het Koninkrijk België overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

 

1)

Door niet te zorgen voor het opvangen en de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Aywaille, Baelen, Blegny, Chastre, Grez-Doiceau, Jodoigne, Lasne, Obourg, Oreye, Orp, Raeren, Sart-Dames-Avelines, Soiron, Sombreffe en Yvoir-Anhée, en voor de behandeling van het stedelijk afvalwater van de agglomeraties Bassenge, Chaumont-Gistoux, Chièvres, Crisnée, Dalhem, Dinant, Écaussinnes, Estinnes, Feluy-Arquennes, Fexhe-Slins, Fosses-la-Ville, Godarville, Hannut, Havré, Jurbise, Le Rœulx, Leuze, Lillois-Witterzée, Profondeville, Rotheux-Neuville, Saint-Georges-sur-Meuse, Saint-Hubert, Sirault, Sprimont, Villers-la-Ville, Villers-le-Bouillet, Virginal-Hennuyères, Walcourt, Welkenraedt, Wépion, Wiers, Gaurain-Ramecroix en Hélécine, is het Koninkrijk België de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 3 en 4 van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater.

 

2)

Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 )   Procestaal: Frans.

Top