EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CC0304

Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 10 juli 2008.
Directmedia Publishing GmbH tegen Albert-Ludwigs-Universität Freiburg.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
Richtlijn 96/9/EG - Rechtsbescherming van databanken - Recht sui generis - Begrip ‚opvraging’ van inhoud van databank.
Zaak C-304/07.

European Court Reports 2008 I-07565

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:401

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

E. SHARPSTON

van 10 juli 2008 ( 1 )

Zaak C-304/07

Directmedia Publishing GmbH

tegen

Albert-Ludwigs-Universität Freiburg

„Richtlijn 96/9/EG — Rechtsbescherming van databanken — Recht sui generis — Begrip ‚opvraging’ van inhoud van databank”

1. 

Het Bundesgerichtshof Duitsland vraagt het Hof of het overbrengen van gegevens uit een op grond van artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9/EG (hierna: „richtlijn”) ( 2 ) beschermde databank in een andere databank ook een opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van die richtlijn kan zijn wanneer na raadpleging van de databank de gegevens één voor één worden geëvalueerd voordat zij op die manier worden gebruikt, dan wel of opvraging in de zin van deze bepaling enkel ziet op het (fysieke) kopiëren van gegevens. ( 3 )

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn

2.

De considerans van de richtlijn bevat de volgende relevante overwegingen:

„[…]

(7)

Overwegende dat de fabricage van databanken aanzienlijke menselijke, technische en financiële inspanningen vergt, terwijl zij kunnen worden gekopieerd of geraadpleegd voor een fractie van de kosten die moeten worden besteed om deze producten zelfstandig te ontwikkelen;

(8)

Overwegende dat het zonder toestemming opvragen en/of hergebruiken van de inhoud van een databank een handeling is die ernstige economische en technische gevolgen kan hebben;

(9)

Overwegende dat de databanken een essentiële rol spelen bij de ontwikkeling van een informatiemarkt in de Gemeenschap; dat zij kunnen worden gebruikt in een groot aantal sectoren;

(10)

Overwegende dat de hoeveelheid informatie die jaarlijks in alle sectoren van handel en industrie wordt voortgebracht en verwerkt, zowel in als buiten de Gemeenschap exponentieel groeit en er in verband hiermee in alle lidstaten geïnvesteerd moet worden in geavanceerde informatiebeheersystemen;

(11)

Overwegende dat thans zowel tussen de lidstaten onderling als tussen de Gemeenschap en de belangrijkste databankproducerende derde landen een ernstige wanverhouding bestaat wat betreft het niveau van de investeringen;

(12)

Overwegende dat dergelijke investeringen in moderne systemen voor de opslag en verwerking van informatie niet zullen plaatsvinden in de Gemeenschap zolang er geen regeling is voor een stabiele en eenvormige bescherming van de rechten van fabrikanten van databanken;

[…]

(17)

Overwegende dat onder de term databank moet worden verstaan iedere verzameling van literaire, artistieke, muzikale of andersoortige werken, of van enig ander materiaal, zoals tekst, geluid, beeld, cijfers, feiten, gegevens; dat het moet gaan om verzamelingen van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk toegankelijk […];

(18)

Overwegende dat […] de bescherming van databanken door het recht sui generis de bestaande rechten op de inhoud ervan onverlet laat en dat met name wanneer een auteur of een houder van een naburig recht toestaat dat ingevolge een niet-exclusieve licentieovereenkomst een aantal van zijn werken of prestaties in een databank worden opgenomen, een derde deze werken of prestaties met de vereiste toestemming van de auteur of de houder van het naburige recht kan gebruiken zonder dat de fabrikant van de databank hem zijn recht sui generis kan tegenwerpen, op voorwaarde dat het geen opvraging of hergebruik uit de databank betreft;

[…]

(21)

Overwegende dat de in deze richtlijn vastgelegde bescherming betrekking heeft op databanken waarin werken, gegevens of andere elementen systematisch of methodisch geordend zijn; dat dit materiaal niet op een materieel geordende wijze hoeft te zijn opgeslagen;

[…]

(26)

Overwegende dat de door respectievelijk auteursrecht en naburige rechten beschermde werken en prestaties die in een databank zijn opgenomen het voorwerp blijven van deze exclusieve rechten en niet zonder toestemming van de rechthebbende of diens rechtsopvolgers in de databank mogen worden opgenomen of daaruit mogen worden opgevraagd;

(27)

Overwegende dat het auteursrecht en de naburige rechten op respectievelijk de werken en prestaties die aldus in een databank zijn opgenomen, onverlet worden gelaten door het bestaan van een afzonderlijk recht op de keuze of rangschikking van die werken en prestaties in de databank;

[…]

(38)

Overwegende dat de fabrikanten van databanken als gevolg van het toenemend gebruik van digitale technologie het gevaar lopen dat de inhoud van hun databank zonder hun toestemming met elektronische middelen wordt gekopieerd en bewerkt om daarvan een databank met identieke inhoud samen te stellen, zonder dat daarbij het auteursrecht op de rangschikking van de inhoud van hun databank wordt geschonden;

(39)

Overwegende dat de onderhavige richtlijn niet alleen de bescherming beoogt van het auteursrecht op de originele keuze of rangschikking van de inhoud van databanken, maar ook de bescherming van de fabrikanten van databanken tegen onrechtmatige toe-eigening van de resultaten van de financiële en professionele investeringen die zijn gedaan om de inhoud te verkrijgen en te verzamelen, door de gehele databank of substantiële delen ervan te beschermen tegen bepaalde handelingen die door de gebruiker of een concurrent worden verricht;

[…]

(42)

Overwegende dat het bijzondere recht om opvraging en/of hergebruik zonder toestemming te verhinderen, handelingen betreft waarmee de gebruiker zijn legitieme rechten te buiten gaat en die aldus afbreuk doen aan de investering; dat het recht om opvraging en/of hergebruik van de inhoud of een substantieel deel ervan te verbieden, niet alleen gericht is tegen de fabricage van een parasiterend concurrerend product, maar ook tegen de gebruiker die door zijn handelingen in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantiële schade berokkent aan de investering;

(43)

Overwegende dat door online transmissie het recht om hergebruik te verbieden niet wordt uitgeput ten aanzien van de databank, noch ten aanzien van een materiële kopie van de databank of een deel ervan, die door de ontvanger met instemming van de rechthebbende is gemaakt;

[…]

(45)

Overwegende dat het recht van verbod op opvraging en/of hergebruik zonder toestemming geen uitbreiding vormt van de auteursrechtelijke bescherming tot blote feiten of gegevens;

[…]

(48)

Overwegende dat de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verwezenlijking van een passend en eenvormig beschermingsniveau van databanken als middel om de vergoeding van fabrikanten van databanken te waarborgen, verschilt van de doelstellingen van richtlijn 95/46/EG […][ ( 4 )], te weten de waarborg van het vrije verkeer van persoonsgebonden gegevens op basis van geharmoniseerde voorschriften ter bescherming van de grondrechten en inzonderheid het recht op eerbiediging van het privéleven zoals dat is erkend in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; dat de bepalingen van deze richtlijn de wetgeving inzake gegevensbescherming onverlet laten;

[…]”

3.

In artikel 1, lid 1, wordt het toepassingsgebied van de richtlijn gedefinieerd als „de rechtsbescherming van databanken in ongeacht welke vorm”.

4.

„Databank” wordt in artikel 1, lid 2, gedefinieerd als „een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk”.

5.

Artikel 3, lid 1, bepaalt dat „databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen, als zodanig door het auteursrecht [worden] beschermd. Er worden geen andere criteria toegepast om te bepalen of ze voor die bescherming in aanmerking komen.”

6.

In artikel 7 wordt een bescherming sui generis voor databanken ingesteld:

„1.   De lidstaten voorzien in een recht voor de fabrikant van een databank, waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering, om de opvraging en/of het hergebruik van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van die inhoud te verbieden.

2.   In dit hoofdstuk wordt:

a)

onder ‚opvraging’ verstaan, het permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm;

b)

onder ‚hergebruik’ verstaan, elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan, door verspreiding van kopieën, verhuur, online transmissie of in een andere vorm. De eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een databank door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de doorverkoop van die kopie in de Gemeenschap;

[…]

4.

Het in lid 1 bedoelde recht geldt ongeacht de mogelijkheid dat die databank door het auteursrecht dan wel door andere rechten beschermd wordt. Het geldt bovendien ongeacht de mogelijkheid dat de inhoud van die databank door het auteursrecht dan wel door andere rechten beschermd wordt. De bescherming van databanken door het in lid 1 bedoelde recht laat de bestaande rechten op de inhoud ervan onverlet.

5.

Het herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met een normale exploitatie van die databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank, zijn niet toegestaan.”

Relevante nationale bepalingen

7.

§ 87a van het Urheberrechtsgesetz (wet op het auteursrecht; hierna: „UrhG”) ( 5 ) bepaalt:

„(1)   Een databank in de zin van deze wet is een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, die afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie in kwalitatief of kwantitatief opzicht een substantiële investering vereist. Een databank waarvan de inhoud kwalitatief of kwantitatief substantieel is gewijzigd, geldt als een nieuwe databank mits voor de wijziging in kwalitatief of kwantitatief opzicht een substantiële investering is vereist.

(2)   De fabrikant van een databank in de zin van deze wet is degene die de in lid 1 gedefinieerde investering heeft gedaan.”

8.

§ 87b UrhG bepaalt:

„(1)   De fabrikant van de databank heeft het exclusieve recht om de databank in zijn geheel of een kwalitatief of kwantitatief substantieel deel daarvan te reproduceren, te distribueren en openbaar te maken. Herhaalde of systematische reproductie, distributie of openbaarmaking van kwalitatief of kwantitatief niet-substantiële delen van de databank staat gelijk aan de reproductie, distributie of openbaarmaking van een kwalitatief of kwantitatief substantieel deel van de databank, wanneer deze handelingen in strijd zijn met een normale exploitatie van de databank of daardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank.

[…]” ( 6 )

Feiten en prejudiciële vragen

9.

Ulrich Knoop is hoogleraar aan de Duitse faculteit I van de Albert-Ludwigs-Universität Freiburg (hierna: „universiteit van Freiburg”). Hij leidt het project „Vocabulaire van de klassiekers” (Klassikerwortschatz), dat heeft geleid tot de publicatie van de zogenaamde Freiburger Anthologie, een bloemlezing van gedichten van 1720 tot 1933.

10.

Als onderdeel van het project „Vocabulaire van de klassiekers” heeft Knoop een lijst van titels van gedichten opgesteld die onder de titel „Die 1100 wichtigsten Gedichte der deutschen Literatur zwischen 1730 und 1900” ( 7 ) op internet is gepubliceerd en die als basis heeft gediend voor de Freiburger Anthologie. De lijst vermeldt, in rangorde van het aantal malen dat de gedichten worden vermeld ( 8 ), de auteur, de titel, de eerste versregel en het jaar van publicatie van elk gedicht.

11.

De gedichten die aan de lijst ten grondslag liggen, zijn als volgt geselecteerd: uit ongeveer 3000 gepubliceerde poëzieanthologieën zijn er 14 gekozen. Daarbij kwam de bibliografische compilatie van 50 Duitstalige anthologieën door Anneliese Dühmert, „Von wem ist das Gedicht?”. Alles bijeen leverde dit ongeveer 20000 gedichten op. Gedichten die in minstens drie anthologieën voorkwamen of minstens driemaal in de compilatie van Dühmert werden vermeld, kwamen in aanmerking om op de lijst te worden opgenomen. Met het oog op deze statistische analyse werden de titels en aanvangsregels van de gedichten geüniformiseerd en werd een lijst van alle gedichtentitels opgesteld. Tot slot werd vastgesteld in welke werken de gedichten waren gepubliceerd en in welk jaar zij waren geschreven.

12.

Het opstellen van de lijst, dat werd verricht door Klemens Wolber en zijn medewerkers onder algemeen toezicht van Knoop, nam ongeveer twee en een half jaar in beslag. De kosten — in totaal 34900 EUR — werden gedragen door de universiteit van Freiburg.

13.

Directmedia Publishing GmbH (hierna: „Directmedia”) verhandelt een cd-rom, „1000 Gedichte, die jeder haben muss”, die in 2002 is uitgebracht. Van de gedichten op de cd-rom stammen er 876 uit de periode 1720-1900 en daarvan staan er 856 op de lijst met gedichtentitels die het resultaat was van het project „Vocabulaire van de klassiekers”.

14.

Bij de selectie van de gedichten voor haar cd-rom heeft Directmedia de lijst van gedichtentitels van het project „Vocabulaire van de klassiekers” als gids gebruikt. Zij heeft de door Knoop gemaakte selectie aandachtig bestudeerd, enkele van de vermelde gedichten weggelaten en andere van haar eigen keuze toegevoegd. De gedichtteksten zelf heeft Directmedia uit haar eigen digitale bronnen gehaald.

15.

Volgens Knoop en de universiteit van Freiburg schendt Directmedia door de productie en de distributie van haar cd-rom het auteursrecht van Knoop als auteur van een compilatie en de naburige rechten van de universiteit van Freiburg als fabrikant van een databank. Zij hebben derhalve verzocht Directmedia te verbieden de cd-rom „1000 Gedichte, die jeder haben muss” te produceren en/of te distribueren. Verder hebben zij verzocht Directmedia te veroordelen tot schadeloosstelling, samen met een bevel tot het verstrekken van informatie en tot afgifte van alle in haar bezit zijnde exemplaren van haar bloemlezing met het oog op de vernietiging ervan.

16.

Directmedia stelt echter dat zij voor haar cd-rom zelf de populairste gedichten uit de periode 1720-1900 heeft verzameld. Bij de keuze van de gedichten heeft zij enkel de lijst met titels van gedichten van het project „Vocabulaire van de klassiekers” gebruikt, en dan nog enkel als richtsnoer. Zij heeft aanvullende selectiecriteria toegepast, zoals de vraag of in literatuurlexica naar de verschillende gedichten werd verwezen. De lijst met gedichtentitels van het project „Vocabulaire van de klassiekers” is volgens haar bij gebreke van een creatieve inspanning bij de selectie en ordening van het materiaal een werk dat niet door auteursrecht kan worden beschermd. Voorts is de verzameling van gegevens als zodanig geen databank in de zin van § 87a UrhG.

17.

Het Landgericht heeft de vorderingen van Knoop en van de universiteit van Freiburg toegewezen.

18.

Het hoger beroep van Directmedia bij het Oberlandesgericht is afgewezen, waarop deze beroep in Revision heeft ingesteld bij het Bundesgerichtshof.

19.

Het Bundesgerichtshof heeft bij een eerste arrest het beroep tegen de toewijzing van de vorderingen van Knoop afgewezen. ( 9 ) Het heeft vervolgens het beroep tegen de toewijzing van de vorderingen van de universiteit van Freiburg beoordeeld.

20.

De universiteit van Freiburg stelt dat Directmedia inbreuk heeft gemaakt op haar rechten als fabrikant van de databank op grond van de §§ 97, lid 1, en 98, lid 1 ( 10 ), juncto de §§ 87a en 87b UrhG. Deze bepalingen zijn bij de omzetting van de richtlijn in het UrhG ingevoegd. De verwijzende rechter is derhalve van mening dat de uitkomst van het beroep van Directmedia afhankelijk is van de uitlegging van artikel 7, lid 2, sub a, van deze richtlijn.

21.

Volgens de verwijzende rechter is de lijst met gedichtentitels „Die 1100 wichtigsten Gedichte der deutschen Literatur zwischen 1730 und 1900” een databank in de zin van artikel 1, lid 2, van de richtlijn. ( 11 ) De verwijzende rechter is tevens van oordeel dat de universiteit van Freiburg met betrekking tot deze databank beschikt over een recht sui generis, aangezien zij een substantiële investering heeft gedaan in de verkrijging, de controle en de presentatie van de inhoud van de databank.

22.

De verwijzende rechter verklaart dat Directmedia zich voor de keuze van de gedichten op haar cd-rom herhaaldelijk en systematisch heeft gebaseerd op een groot deel van de gegevens in de databank van de universiteit van Freiburg. Deze keuze stemt voor de periode 1720-1900 bijna volledig overeen met de lijst van gedichtentitels van de universiteit van Freiburg: van de 876 gedichten uit deze periode waren er 856 (bijna 98 %) al vermeld in de databank van de universiteit van Freiburg. Directmedia heeft zelf de teksten van de gedichten verkregen, aangezien de lijst van de universiteit van Freiburg alleen de titels gaf.

23.

De verwijzende rechter merkt op dat Directmedia volgens de vaststellingen van de rechter in hoger beroep de lijst met gedichtentitels van de universiteit van Freiburg enkel als richtsnoer heeft gebruikt bij de selectie van de gedichten voor haar cd-rom. Directmedia heeft zelf de door de universiteit van Freiburg gekozen gedichten telkens kritisch bestudeerd. Als gevolg daarvan zijn enkele gedichten die in de lijst met titels van gedichten stonden, weggelaten en zijn andere gedichten toegevoegd. De vraag is derhalve of het gebruik van de inhoud van een databank op een dergelijke wijze — na beoordeling van elk afzonderlijk element — niettemin een opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn is.

24.

Academische commentatoren verdedigen het standpunt dat het recht sui generis de fabrikant van een databank niet het recht geeft om het gebruik van zijn databank als informatiebron te verbieden, ook niet wanneer op deze wijze beetje bij beetje een substantieel deel van de gegevens in een andere databank wordt overgebracht. Op dit recht kan slechts een beroep worden gedaan wanneer de gehele databank (of substantiële delen ervan) „fysiek” wordt overgebracht — dat wil zeggen naar een andere gegevensdrager wordt gekopieerd. De verwijzende rechter vindt steun voor deze benadering in de 38e, de 42e, de 45e en de 48e overweging van de considerans van de richtlijn, de formulering van artikel 7, lid 2, sub a, zelf, het arrest van het Hof in de zaak British Horseracing Board e.a., zijn opvatting van het doel en het specifieke voorwerp van het recht sui generis, bepaalde passages van de conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl bij het arrest Svenska Spel ( 12 ) en het belang van de rechtszekerheid. De verwijzende rechter erkent evenwel dat een andere uitlegging ook mogelijk is.

25.

Het Bundesgerichtshof heeft daarom de volgende prejudiciële vraag aan het Hof voorgelegd:

„Kan het overbrengen van gegevens uit een op grond van artikel 7, lid 1, van de richtlijn beschermde databank in een andere databank ook een opvraging in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn zijn wanneer daarbij de databank eerst wordt geraadpleegd en de gegevens één voor één worden geëvalueerd, of is voor een opvraging in de zin van deze bepaling vereist dat een databestand (fysiek) wordt gekopieerd?”

26.

Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Directmedia, de universiteit van Freiburg, de Italiaanse regering en de Commissie.

27.

In wezen stelt Directmedia dat voor een „opvraging” in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn is vereist dat de databank direct of indirect fysiek wordt gekopieerd. Er is geen sprake van opvraging wanneer de databank enkel wordt gebruikt als informatiebron. De universiteit van Freiburg (daarbij gesteund door de Italiaanse regering en de Commissie) verdedigt het tegenovergestelde standpunt en stelt dat een „opvraging” op basis van raadpleging vooraf en individuele beoordeling van de gegevens nog steeds een „opvraging” is.

28.

Er is niet verzocht om een terechtzitting en die heeft ook niet plaatsgevonden.

Beoordeling

29.

Het maken van een rechtstreekse kopie van een volledige databank of substantiële delen daarvan van één drager naar een andere vormt duidelijk een opvraging. ( 13 ) Loutere raadpleging van een databank zonder overbrenging van gegevens is dat even duidelijk niet. ( 14 ) Het gebruik door Directmedia van de databank van de universiteit van Freiburg lijkt ergens tussen deze twee punten op het spectrum te liggen.

30.

De verwijzende rechter stelt zich in wezen op het standpunt dat de formulering van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn en het doel en het specifieke voorwerp van het recht sui generis pleiten voor een beperkte uitlegging van het begrip „opvraging”, dat wil zeggen beperkt tot het „fysieke” kopiëren van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan naar een andere drager. Ik zal deze drie factoren derhalve achtereenvolgens onderzoeken.

Formulering van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn

31.

Artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn definieert „opvraging” als het „permanent of tijdelijk overbrengen van de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager, ongeacht op welke wijze en in welke vorm”.

32.

In het arrest British Horseracing Board e.a. oordeelde het Hof dat het gebruik in artikel 7, lid 2, van uitdrukkingen als „ongeacht op welke wijze en in welke vorm” (in de definitie van het begrip „opvraging”) en „elke vorm van het aan het publiek ter beschikking stellen” (in de definitie van „hergebruik”) aantoont dat de communautaire wetgever die begrippen ruim heeft willen definiëren. Het Hof voegde hieraan toe dat deze begrippen in het licht van het doel van de richtlijn „dus in die zin [moeten] worden uitgelegd, dat zij verwijzen naar iedere handeling die bestaat in het zich toe-eigenen respectievelijk het ter beschikking stellen van het publiek, zonder toestemming van de samensteller van de databank, van de resultaten van diens investering, waardoor deze laatste inkomsten waarmee hij wordt geacht de kosten van deze investering te kunnen dekken, worden ontnomen”. ( 15 )

33.

Volgens de verwijzende rechter suggereert die formulering dat er geen sprake is van opvraging wanneer een gebruiker die een elektronische databank raadpleegt, gegevens van het beeldscherm overschrijft en, na een individuele beoordeling, in een andere databank opneemt. Volgens hem duidt „opvraging” veeleer op een handeling waarbij de in de databank opgenomen gegevens, door ze te „kopiëren”, op een andere drager worden „overgebracht”. Punt 38 van de considerans van de richtlijn biedt steun voor die uitlegging, aangezien daarin wordt verklaard dat „de fabrikanten van databanken als gevolg van het toenemend gebruik van digitale technologie het gevaar lopen dat de inhoud van hun databank zonder hun toestemming met elektronische middelen wordt gekopieerd en bewerkt om daarvan een databank met identieke inhoud samen te stellen […]”. ( 16 )

34.

Mijns inziens beperkt de verwijzende rechter daarmee op twee manieren het begrip „opvraging”. Ten eerste introduceert hij een kwalitatief criterium, namelijk de intellectuele inspanning die wordt geleverd door de persoon die de informatie uit de databank kopieert, en meent hij dat er geen sprake is van opvraging wanneer niet aan dat criterium is voldaan. Ten tweede koppelt hij het begrip „opvraging” aan een bijzondere (beperkte) definitie van wat wordt bedoeld met het „kopiëren” van gegevens uit een databank.

35.

Geen van beide beperkingen overtuigt.

36.

In de eerste plaats betekent het feit dat artikel 7, lid 1, de opvraging van „de inhoud van een databank of een substantieel deel ervan” ( 17 ) verbiedt, dat ten minste enige keuze en kritische beoordeling plaatsvindt, al is het maar om te bepalen welke delen moeten worden opgevraagd. Zo veronderstelt ook het verbod in artikel 7, lid 5, van het „herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank” (zoals de universiteit van Freiburg heeft opgemerkt) een individuele beoordeling van de op te vragen elementen. Indien de gebruiker besluit om de gehele databank in één keer te kopiëren, kan dat gebeuren nadat hij de gehele inhoud ervan heeft onderzocht en heeft besloten dat het geheel moet worden opgevraagd.

37.

Zoals de Commissie terecht opmerkt, kan het feit dat Directmedia de inhoud van de databank van de universiteit van Freiburg „kritisch heeft bestudeerd”, relevant zijn bij de beoordeling of de cd-rom van Directmedia (op zijn beurt) het resultaat van haar „eigen intellectuele schepping” in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn is dan wel het resultaat is van een „in kwalitatief of kwantitatief […] substantiële investering” in de zin van artikel 7, lid 1, van de richtlijn, zodat de cd-rom zou worden beschermd door respectievelijk auteursrecht of het recht sui generis. Ook al was dat het geval, zou dit echter geen afbreuk doen aan het (eerdere) recht sui generis van de universiteit van Freiburg. De Commissie maakt in dat verband een vergelijking met artikel 2, lid 3, van de Berner Conventie ( 18 ), die voorziet in de bescherming als oorspronkelijke werken van „vertalingen, bewerkingen, muziekarrangementen en andere wijzigingen van een werk van letterkunde of kunst”, onverminderd de rechten van de auteur van het oorspronkelijke werk.

38.

In de tweede plaats is het mij niet duidelijk op welke grondslag de verwijzende rechter probeert te beperken wat wordt bedoeld met het „kopiëren” van gegevens. Hij lijkt te suggereren dat voor het kopiëren is vereist (in het geval van een elektronische databank) dat gegevens feitelijk elektronisch worden gekopieerd, vermoedelijk door middel van een handeling die lijkt op de „copy”- en „paste”-functies van een tekstverwerker, of (in het geval van een papieren databank) ( 19 ) het maken van een fotokopie. Ik kan in de formulering van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn geen enkele grondslag voor een dergelijke beperking vinden.

39.

In het arrest OPAP ( 20 ) noemde het Hof verschillende aanwijzingen dat het de bedoeling van de communautaire wetgever was geweest om aan het begrip „databank” zelf in de zin van de richtlijn een ruime draagwijdte te geven, vrij van overwegingen van formele, technische of materiële aard. De kwalificatie van een verzameling als databank vereist dat de zelfstandige elementen waaruit deze verzameling bestaat, systematisch of methodisch geordend en op de een of andere wijze afzonderlijk toegankelijk zijn. ( 21 ) Zoals blijkt uit overweging 21 van de considerans van de richtlijn, hoeft de systematische of methodische ordening niet materieel zichtbaar te zijn. ( 22 )

40.

Het lijkt daarom ongepast en willekeurig om het begrip „opvraging” te beperken tot een verrichting waarbij in een databank opgenomen gegevens worden overgebracht naar een andere drager door er „fysiek” een kopie (of kopieën) van te maken. Het is niet aannemelijk dat het voor de investering die de maker van de databank heeft gedaan, minder schadelijk is om het merendeel van de gegevens in een databank afzonderlijk te kopiëren door de databank op het beeldscherm te raadplegen en de gegevens vervolgens handmatig in te voeren op een andere drager, dan een elektronische kopie van die elementen uit de oorspronkelijke databank te maken en ze rechtstreeks te „plakken” in een andere elektronische drager.

41.

Ook in overweging 38 van de considerans van de richtlijn zie ik geen steun voor een beperkte uitlegging van het begrip „opvraging”. In die overweging wordt enkel gesproken van het bijzondere gevaar voor de maker van de databank dat het gevolg is van het elektronisch kopiëren van zijn schepping. Dat impliceert niet dat dit de enige schadelijke manier is waarop databanken kunnen worden gekopieerd. Dat dit niet zo is, volgt uit het feit dat de bescherming op grond van de richtlijn ook geldt voor niet-elektronische databanken. ( 23 ) Indien een gebruiker een databank op een beeldscherm raadpleegt en vervolgens een deel van de inhoud kopieert naar een andere databank door de informatie daarin handmatig in te voeren, heeft hij enkel — op een omslachtiger manier — een verrichting uitgevoerd die gelijkwaardig is aan het „met elektronische middelen […] [kopiëren] en bewerk[en]” van de inhoud van de databank. Wat van belang is, is, zoals de Commissie terecht opmerkt, dat de systematische en methodische ordening van gegevens in de oorspronkelijke databank vervolgens op een of andere manier wordt gereproduceerd op een andere drager.

42.

Overweging 43 van de considerans biedt mijns inziens evenmin steun voor de uitlegging die de verwijzende rechter voorstelt. In overweging 43 wordt verklaard dat „door online transmissie het recht om hergebruik te verbieden niet wordt uitgeput ten aanzien van de databank, noch ten aanzien van een materiële kopie van de databank of een deel ervan, die door de ontvanger met instemming van de rechthebbende is gemaakt”. ( 24 ) Volgens mij wijst deze overweging er enkel op dat het recht sui generis niet wordt uitgeput, louter omdat de databank online is overgebracht. De verwijzing naar een „materiële kopie van de databank” verduidelijkt enkel dat een materiële kopie van een dergelijke databank die online wordt overgebracht, evenmin afbreuk doet aan het recht sui generis van de rechthebbende. Ik zie de woorden „materiële kopie” niet als een beperking van de bescherming sui generis tot situaties waarin een materiële kopie van de databank door de gebruiker wordt gemaakt.

43.

Mijns inziens pleiten de formulering van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn en die overwegingen van de considerans eerder voor een ruime uitlegging van het begrip „opvraging”.

44.

Een analyse van het voorwerp en het doel van het recht sui generis ondersteunt deze conclusie.

Voorwerp van het recht sui generis

45.

De verwijzende rechter merkt terecht op dat het recht sui generis geen recht is op de informatie die in de databank is opgeslagen. ( 25 ) Desalniettemin betekent dit niet, zoals de Commissie terecht benadrukt, dat het recht sui generis betrekking heeft op fysieke databanken als zodanig. Het beschermt eerder het resultaat van een investering in een methodische en systematische ordening van afzonderlijke gegevens als een immaterieel goed, ongeacht de manier waarop de databank ter beschikking wordt gesteld. In dat opzicht lijkt het nogal op een tekst, die hetzelfde blijft, ongeacht of de tekst als een papieren exemplaar van een boek, als een e-book, op internet, op een gebouw geprojecteerd of op een andere manier ter beschikking wordt gesteld. Of er nu een kopieermachine wordt gebruikt om een papieren kopie van het papieren boek te maken, of de tekst elektronisch wordt gekopieerd uit het e-book of van internet en wordt „geplakt” in een ander document, of een digitale foto wordt gemaakt van de projectie die digitaal wordt verwerkt tot een nieuw document, de tekst wordt nog steeds „gekopieerd”.

Doel van het recht sui generis

46.

Het doel van de invoering en de bescherming van het recht sui generis kan worden opgemaakt uit onder meer de considerans van de richtlijn. Daar wordt de nadruk gelegd op de aanzienlijke inspanningen die noodzakelijk zijn voor de fabricage van databanken (waarover wordt verklaard dat zij „een essentiële rol spelen bij de ontwikkeling van een informatiemarkt in de Gemeenschap”), in contrast met het feit dat databanken kunnen worden gekopieerd of geraadpleegd voor een fractie van de kosten die moeten worden besteed om ze zelfstandig te ontwikkelen. ( 26 ) Van het zonder toestemming opvragen en/of hergebruiken van de inhoud van een databank wordt gezegd dat het ernstige economische en technische gevolgen kan hebben. ( 27 ) In de considerans wordt tevens vermeld dat de hoeveelheid informatie die jaarlijks in alle sectoren van handel en industrie wordt voortgebracht en verwerkt, zowel in als buiten de Gemeenschap exponentieel groeit, waardoor in alle lidstaten geïnvesteerd moet worden in „geavanceerde informatiebeheersystemen”, maar wordt opgemerkt dat er thans zowel tussen de lidstaten onderling als tussen de Gemeenschap en de belangrijkste databankproducerende derde landen een ernstige wanverhouding bestaat wat het niveau van de investeringen betreft. ( 28 ) De noodzakelijke investering zal niet plaatsvinden in de Gemeenschap „zolang er geen regeling is voor een stabiele en eenvormige bescherming van de rechten van fabrikanten van databanken”. ( 29 ) Op grond van de overwegingen 9, 10, en 12 van de considerans heeft het Hof geoordeeld dat de richtlijn „het bevorderen en beschermen van investeringen in systemen voor de ‚opslag’ en de ‚verwerking’ van gegevens” ( 30 ) tot doel heeft.

47.

De richtlijn ziet ook op „de bescherming van de fabrikanten van databanken tegen onrechtmatige toe-eigening van de resultaten van de financiële en professionele investeringen die zijn gedaan om de inhoud te verkrijgen en te verzamelen, door de gehele databank of substantiële delen ervan te beschermen tegen bepaalde handelingen die door de gebruiker of een concurrent worden verricht”. ( 31 ) Het recht sui generis heeft dus tot doel, een investering in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van een databank (die een kwestie kan zijn van geld en/of tijd, moeite en energie) te beschermen en de fabrikant van een databank de mogelijkheid te geven te verbieden dat de inhoud van die databank of een substantieel deel ervan zonder zijn toestemming opgevraagd en/of hergebruikt wordt. ( 32 )

48.

Het oordeel van het Hof in het arrest British Horseracing Board e.a. geeft een duidelijke aanwijzing voor hoe de prejudiciële vraag moet worden beantwoord.

49.

Ten eerste oordeelde het Hof dat de begrippen „opvraging” en „hergebruik” in artikel 7, leden 1 en 5, moeten worden uitgelegd in het licht van het doel van het recht sui generis, dat beoogt de samensteller van de databank te beschermen tegen „handelingen […] waarmee de gebruiker zijn legitieme rechten te buiten gaat en die aldus afbreuk doen aan de investering” van deze persoon. ( 33 ) Voorts is „het recht om opvraging en/of hergebruik van de inhoud of een substantieel deel ervan te verbieden, niet alleen gericht […] tegen de fabricage van een parasiterend concurrerend product, maar ook tegen de gebruiker die door zijn handelingen in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantiële schade berokkent aan de investering”. ( 34 ) Tegen deze achtergrond oordeelde het Hof dat het voor de beoordeling van de reikwijdte van de bescherming door het recht sui generis niet van belang was dat, bijvoorbeeld, de opvraging en/of het hergebruik de samenstelling van een andere databank tot doel heeft — ongeacht of deze met de oorspronkelijke databank concurreert en ongeacht of deze al dan niet dezelfde omvang heeft — of dat deze handeling plaatsvindt in het kader van een andere activiteit dan de samenstelling van een databank. ( 35 )

50.

Ten tweede benadrukte het Hof dat de begrippen „opvraging” en „hergebruik” niet kunnen worden beperkt tot de gevallen waarin de opvraging en het hergebruik rechtstreeks geschieden vanuit de oorspronkelijke databank. Anders zou de samensteller van de databank niet worden beschermd tegen het zonder toestemming kopiëren vanuit een kopie van zijn databank. ( 36 ) Het Hof concludeerde dat, aangezien de opvraging en/of het hergebruik zonder toestemming door een derde vanuit een andere bron dan de betrokken databank, evenals dergelijke handelingen die rechtstreeks vanuit deze databank worden verricht, de investering van de samensteller van deze databank aantasten, ervan moet worden uitgegaan dat de begrippen opvraging en hergebruik niet kunnen vereisen dat er sprake is van directe toegang tot de betrokken databank. ( 37 )

51.

Evenzo lijkt het mij dat het overschrijven van de inhoud van een databank, na deze op een beeldscherm te hebben geraadpleegd, en het vervolgens opnemen daarvan in een andere databank, de investering van de samensteller van de databank evenzeer kan aantasten als het elektronisch kopiëren of fotokopiëren van die databank. De analyse van het Hof in het arrest British Horseracing Board e.a. veronderstelt niet dat „opvraging” moet worden beperkt tot deze laatste manieren om (delen van) een databank te kopiëren.

52.

Het feit dat het Hof vaststelde dat de bescherming door het recht sui generis uitsluitend betrekking heeft op opvraging en hergebruik zoals gedefinieerd in artikel 7, lid 2, van de richtlijn, en niet ziet op raadpleging van een databank, impliceert evenmin een dergelijke beperking. De toestemming van de samensteller van de databank voor de raadpleging daarvan, leidt immers niet tot uitputting van zijn recht sui generis. Volgens het Hof werd deze analyse met betrekking tot opvraging bevestigd door overweging 44 van de considerans van de richtlijn, die aangeeft dat voor de permanente of tijdelijke overbrenging van de inhoud van een beeldschermweergave van een databank of een substantieel deel ervan op een andere drager de toestemming van de rechthebbende vereist is. ( 38 )

53.

Tot slot verduidelijkte het Hof de werkingssfeer van artikel 7, lid 5, van de richtlijn. Deze bepaling heeft tot doel, het herhaald en systematisch opvragen en/of hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van een databank te voorkomen, dat door zijn cumulatieve werking even ernstige schade toebrengt aan de investering van de samensteller van de databank als de opvragingen of hergebruiken bedoeld in artikel 7, lid 1, van de richtlijn. ( 39 ) Wat „opvraging” betreft, verwijst de uitdrukking „handelingen in strijd met een normale exploitatie van [een] databank of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank” naar gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van opvragingen de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een door het recht sui generis beschermde databank te reconstrueren, en die aldus ernstige schade toebrengen aan de investering van de samensteller van deze databank. ( 40 )

54.

Mijns inziens biedt het doel van het recht sui generis, zoals uitgelegd door het Hof, dus geen steun voor een beperkte uitlegging van het begrip „opvraging”. Het feit dat verweerster in de zaak British Horseracing Board e.a. alle gegevens niet „fysiek” had kunnen kopiëren op haar eigen elektronische systeem, heeft het Hof duidelijk niet weerhouden van de vaststelling dat verweerster handelingen verrichtte ter zake van „opvraging en hergebruik in de zin van artikel 7, lid 2, van de richtlijn”. ( 41 )

55.

De belangrijkste vraag lijkt dus te zijn of de opvraging (in welke vorm deze ook heeft plaatsgevonden) betrekking heeft op de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een databank en dus schade toebrengt aan de investering die is gedaan om de oorspronkelijke databank samen te stellen. Dat is het geval indien het kopieerprocedé niet alleen betrekking heeft op alle of een substantieel deel van de in de databank opgenomen gegevens zelf, maar ook op de systematische en methodische ordening ervan in de databank. Mijns inziens is het irrelevant of die opvraging plaatsvindt door het kopiëren van de inhoud van de oorspronkelijke databank of door het reproduceren ervan na raadpleging van de databank op een beeldscherm.

56.

De verwijzende rechter suggereert dat de rechtszekerheid beter wordt gediend indien (zoals hij voorstelt) er geen sprake is van „opvraging” wanneer de databank slechts wordt gebruikt als informatiebron, zelfs wanneer dat gebruik bijzonder uitgebreid is. Hij betoogt dat gebruikers van gegevens die deze niet rechtstreeks uit de databank zelf, maar uit een afgeleide bron halen, vaak niet kunnen weten of deze gegevens afkomstig zijn van een beschermde databank en hoe zij daaruit zijn gehaald, en of de overgebrachte gegevens meteen een substantieel deel van de databank vormden dan wel of er sprake is geweest van een ongeoorloofde herhaaldelijke en systematische opvraging.

57.

Zoals ik het begrijp, wordt de bescherming van de rechtszekerheid hier gebruikt als een argument tegen de kwalificatie van het indirect kopiëren van databanken als een inbreuk op het recht sui generis. Het argument is op het eerste gezicht niet onaantrekkelijk. Het Hof heeft echter al impliciet beslist dat overwegingen ter zake van de rechtszekerheid niet doorslaggevend zijn, aangezien het reeds heeft geoordeeld dat directe toegang tot de oorspronkelijke databank niet noodzakelijk is voor een ongeoorloofde „opvraging”. Derhalve kan het indirect kopiëren van een beschermde databank inderdaad inbreuk maken op het recht sui generis. ( 42 )

58.

In ieder geval blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Directmedia feitelijk rechtstreeks gebruik heeft gemaakt van de databank van de universiteit van Freiburg. In de onderhavige prejudiciële procedure rijst de vraag van indirecte toegang tot een databank dus niet. Het staat uiteraard aan de nationale rechter, en niet aan dit Hof, om te bepalen of, gelet op de feiten, het gebruik dat Directmedia heeft gemaakt van de databank van de universiteit van Freiburg, neerkomt op een opvraging.

59.

Ik concludeer derhalve dat voor een „opvraging” in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn niet is vereist dat gegevens (fysiek) worden gekopieerd. Om een „opvraging” in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn te vormen, is het irrelevant of bij de overbrenging van gegevens uit een op grond van artikel 7, lid 1, van de richtlijn beschermde databank en de opneming ervan in een andere databank de gegevens, na raadpleging van de databank, één voor één worden geëvalueerd.

Conclusie

60.

Om de bovenstaande redenen geef ik het Hof in overweging, de door het Bundesgerichtshof gestelde prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:

„—

Voor een ‚opvraging’ in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken, is niet vereist dat gegevens (fysiek) worden gekopieerd.

Om een ‚opvraging’ in de zin van artikel 7, lid 2, sub a, van de richtlijn te vormen, is het irrelevant of bij de overbrenging van gegevens uit een op grond van artikel 7, lid 1, van de richtlijn beschermde databank en de opneming ervan in een andere databank de gegevens, na raadpleging van de databank, één voor één worden geëvalueerd.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB L 77, blz. 20).

( 3 ) Het Hof heeft zich over de uitlegging van deze richtlijn voor het eerst uitgesproken in de arresten van 9 november 2004, The British Horseracing Board e.a. (C-203/02, Jurispr. blz. I-10415), Fixtures Marketing/Veikkaus (C-46/02, Jurispr. blz. I-10365), Fixtures Marketing/Svenska Spel (C-338/02, Jurispr. blz. I-10497) en Fixtures Marketing/OPAP (C-444/02, Jurispr. blz. I-10549). Ik zal de laatste drie zaken elk aanduiden met de naam van de verwerende partij. In alle vier zaken is arrest gewezen op 9 november 2004. Een prejudiciële vraag betreffende de uitlegging van de artikelen 7, leden 1 en 5, en 9 van de richtlijn is aan het Hof voorgelegd, maar vervolgens ingetrokken in de zaak Verlag Schawe (C-215/07).

( 4 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).

( 5 ) Wet van 9 september 1965 (BGBl. I, blz. 1273).

( 6 ) Voetnoot niet van belang voor de Nederlandse taalversie.

( 7 ) Online beschikbaar op http://www.klassikerwortschatz.uni-freiburg.de/Lyrik.htm.

( 8 ) Zie volgende punt.

( 9 ) Knoop verschijnt derhalve niet als partij in de prejudiciële verwijzing naar het Hof van Justitie.

( 10 ) § 97, lid 1, bepaalt dat de gelaedeerde partij tegen de persoon die inbreuk maakt op een auteursrecht of enig ander door het UrhG beschermd recht, een voorlopige voorziening kan vorderen om hem te doen staken, en naar gelang van het geval schadevergoeding of afgifte van de winst die de inbreukmaker heeft gemaakt. § 98, lid 1, voorziet in de mogelijkheid voor de gelaedeerde partij om de vernietiging te vorderen van alle onrechtmatige exemplaren die de inbreukmaker in zijn bezit heeft of die zijn eigendom zijn.

( 11 ) In de verwijzingsbeschikking staat de motivering van het Bundesgerichtshof voor deze conclusie.

( 12 ) Beide arresten aangehaald in voetnoot 3.

( 13 ) Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl bij de arresten British Horseracing Board e.a. (punten 62-70), Veikkaus (punten 78-86) en OPAP (punten 84-92), alle aangehaald in voetnoot 3.

( 14 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 54 en 55).

( 15 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punt 51). In haar conclusie in die zaak opperde advocaat-generaal Stix-Hackl evenzo dat uit de zinsnede „ongeacht op welke wijze of in welke vorm” kon worden geconcludeerd dat de communautaire wetgever het begrip „opvraging” ruim heeft opgevat, waaraan zij toevoegde dat „[h]et […] dus niet enkel [gaat] om overbrenging op een drager van dezelfde soort […], maar ook op een drager van een andere soort. […] Ook het enkele printen valt daarmee onder het begrip opvraging” (punten 98 en 99). Zie tevens haar conclusie bij de arresten Veikkaus (punten 113 en 114), Svenska Spel (punten 94 en 95) en OPAP (punten 119 en 120), alle aangehaald in voetnoot 3.

( 16 ) Cursivering van mij.

( 17 ) Cursivering van mij.

( 18 ) Berner Conventie van 9 september 1886 voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, zoals ten laatste gewijzigd op 28 september 1979.

( 19 ) In overweging 14 van de considerans van de richtlijn wordt opgemerkt dat de bij de richtlijn toegekende bescherming moet worden uitgebreid tot niet-elektronische databanken.

( 20 ) Aangehaald in voetnoot 3.

( 21 ) Zie tevens overweging 17 van de considerans van de richtlijn.

( 22 ) Deze voorwaarde impliceert niettemin dat er sprake is van een vaste drager, van welke aard ook, en van een technisch middel (zoals elektronische, elektromagnetische of elektro-optische procedés, genoemd in overweging 13 van de considerans van de richtlijn) of een ander middel (zoals een index, een inhoudsopgave of een ordening of een bijzondere wijze van rangschikking) die het mogelijk maakt ieder zelfstandig element dat erin is opgenomen, op te zoeken: arrest OPAP, aangehaald in voetnoot 3 (punten 20 en 30).

( 23 ) Overweging 14 van de considerans van de richtlijn.

( 24 ) Cursivering van mij.

( 25 ) Zie artikel 7, lid 4, van de richtlijn, alsmede overwegingen 18, 26 en 27 van de considerans van de richtlijn.

( 26 ) Overwegingen 7 en 9 van de considerans van de richtlijn.

( 27 ) Overweging 8 van de considerans van de richtlijn.

( 28 ) Overwegingen 10 en 11 van de considerans van de richtlijn.

( 29 ) Overweging 12 van de considerans van de richtlijn.

( 30 ) Arresten British Horseracing Board e.a. (punt 30), Veikkaus (punt 33), Svenska Spel (punt 23) en OPAP (punt 39), alle aangehaald in voetnoot 3 (cursivering van mij).

( 31 ) Overweging 39 van de considerans van de richtlijn.

( 32 ) Overwegingen 40 en 41 van de considerans van de richtlijn.

( 33 ) Punt 45. Het Hof haalde daar overweging 42 van de considerans van de richtlijn aan.

( 34 ) Ibidem. Het Hof verwees in punt 46 ook naar overweging 48 van de considerans, waaruit blijkt dat het recht sui generis een economische rechtvaardigingsgrond heeft, in die zin dat het voor de samensteller van de databank de bescherming en vergoeding van de investering in de samenstelling en in het functioneren van deze databank verzekert.

( 35 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 45-47).

( 36 ) Het Hof stelde vast dat deze uitlegging werd bevestigd door artikel 7, lid 2, sub b, van de richtlijn, dat stelt dat de eerste verkoop in de Gemeenschap van een kopie van een databank door de rechthebbende of met diens toestemming, leidt tot uitputting van het recht om controle uit te oefenen op de doorverkoop van die kopie in de Gemeenschap, maar niet van het recht om de opvraging of het hergebruik van die kopie te controleren.

( 37 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 52 en 53).

( 38 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 54-59).

( 39 ) Zie tevens conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl bij de arresten British Horseracing Board e.a. (punt 34), Svenska Spel (punt 121) en OPAP (punt 146), alle aangehaald in voetnoot 3.

( 40 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 86-89).

( 41 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 63-66). Volgens de verwijzingsbeslissing in die zaak waren de gegevens over de paardenrennen die verweerster op haar website plaatste en die oorspronkelijk uit de databank van de British Horseracing Board (BHB) kwamen, afkomstig uit daags voor de race verschenen kranten en uit onbewerkte informatie die door een derde werd geleverd. Verweerster vroeg gegevens (die afkomstig waren uit de databank van BHB) op uit die twee bronnen door ze in haar eigen elektronische systeem in te voegen. Zij hergebruikte die gegevens vervolgens door ze op haar website ter beschikking van het publiek te stellen, zodat haar cliënten weddenschappen op paardenrennen konden afsluiten.

( 42 ) Arrest British Horseracing Board e.a., aangehaald in voetnoot 3 (punten 52 en 53). Zie punt 51 hierboven.

Top