EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002CJ0264

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 maart 2004.
Cofinoga Mérignac SA tegen Sylvain Sachithanathan.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal d'instance de Vienne - Frankrijk.
Richtlijnen 87/102/EEG en 90/88/EEG - Consumentenkrediet - Voorlichting van consument - Jaarlijks kostenpercentage - Variabele rentevoet - Verlenging van overeenkomst.
Zaak C-264/02.

European Court Reports 2004 I-02157

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2004:127

Arrêt de la Cour

Zaak C‑264/02

Cofinoga Mérignac SA

tegen

Sylvain Sachithanathan

(verzoek van het Tribunal d’instance de Vienne om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijnen 87/102/EEG en 90/88/EEG – Consumentenkrediet – Voorlichting van consument – Jaarlijks kostenpercentage – Variabele rentevoet – Verlenging van overeenkomst”

Samenvatting van het arrest

Harmonisatie van wetgevingen – Consumentenbescherming op gebied van consumentenkrediet – Richtlijn 87/102 – Voorlichting van consument – Verplichting tot kennisgeving vóór elke verlenging van kredietovereenkomst – Geen

(Richtlijn 87/102 van de Raad)

Richtlijn 87/102 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, vereist niet dat vóór elke verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij krediet wordt verleend in de vorm van een doorlopend krediet met gebruik van een kredietkaart, terug te betalen door maandelijkse aflossingen en met een variabele rentevoet, de kredietgever de kredietnemer schriftelijk in kennis stelt van het geldende jaarlijkse kostenpercentage en van de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd.

(cf. punt 39 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
4 maart 2004(1)

„Richtlijnen 87/102/EEG en 90/88/EEG – Consumentenkrediet – Voorlichting van consument – Jaarlijks kostenpercentage – Variabele rentevoet – Verlenging van overeenkomst”

In zaak C-264/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunal d'instance de Vienne (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Cofinoga Mérignac SA

en

Sylvain Sachithanathan,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB 1987, L 42, blz. 48), zoals gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 (PB L 61, blz. 14),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, C. W. A. Timmermans en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,
griffier: M. Múgica Arzamendi, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Cofinoga Mérignac SA, vertegenwoordigd door J.-J. Gatineau, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en R. Loosli Surrans als gemachtigden,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door P. Ormond en J. Turner als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M.-J. Jonczy en M. França als gemachtigden,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Cofinoga Mérignac SA, vertegenwoordigd door J.-J. Gatineau; de Franse regering, vertegenwoordigd door C. Lemaire als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door M.-J. Jonczy, ter terechtzitting van 3 juli 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 september 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij vonnis van 5 juli 2002, ingekomen bij het Hof op 18 juli daaraanvolgend, heeft het Tribunal d'instance de Vienne krachtens artikel 234 EG vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB 1987, L 42, blz. 48), zoals gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990 (PB L 61, blz. 14; hierna: „richtlijn”).

2
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Cofinoga Mérignac SA (hierna: „Cofinoga”), een vennootschap naar Frans recht, en S. Sachithanathan ter zake van de betaling van bedragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van een overeenkomst tussen laatstgenoemde en die vennootschap.


Rechtskader

Gemeenschapsrecht

3
Volgens artikel 1, lid 2, sub c, van de richtlijn is deze van toepassing op kredietovereenkomsten, te verstaan als overeenkomsten waarbij „een kredietgever aan een consument in de vorm van uitstel van betaling, van een lening of van een andere soortgelijke financieringsregeling, krediet verleent of toezegt”.

4
Artikel 2, lid 1, van de richtlijn luidt:

„Deze richtlijn is niet van toepassing op:

[…]

e)
kredieten in de vorm van een door een krediet‑ of financiële instelling toegestane debetstand van een rekening-courant anders dan kredieten op kredietkaartrekeningen.

Niettemin zijn de bepalingen van artikel 6 van toepassing op zulke kredieten;

[…]”

5
Volgens artikel 3 van de richtlijn moet in iedere reclamemededeling waarin iemand zich bereid verklaart krediet te verlenen en waarin enig cijfer wordt genoemd met betrekking tot de kosten van het krediet, het jaarlijkse kostenpercentage (hierna: „JKP”) worden aangegeven.

6
Artikel 4, leden 1 en 2, van de richtlijn bepaalt:

„1.     Kredietovereenkomsten worden schriftelijk aangegaan. De consument ontvangt een exemplaar van de schriftelijke overeenkomst.

2.       De schriftelijke overeenkomst bevat:

a)
een opgave van het [JKP];

b)
een opgave van de voorwaarden waaronder het [JKP] kan worden gewijzigd.

Wanneer het niet mogelijk is het [JKP] aan te geven, moet de consument in de schriftelijke overeenkomst behoorlijk worden voorgelicht. Deze voorlichting moet ten minste de in artikel 6, lid 1, tweede streepje, voorgeschreven gegevens bevatten.”

7
Krachtens artikel 1 bis, lid 1, sub a, van de richtlijn wordt het JKP berekend volgens de in de bijlage vermelde wiskundige formule. Volgens lid 4, sub a, van dit artikel wordt het JKP berekend „op het moment waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten”.

8
Artikel 6, leden 1 en 2, van de richtlijn bepaalt:

„1.     Niettegenstaande de uitzondering bedoeld in artikel 2, lid 1, sub e, dient de consument, bij een overeenkomst tussen een krediet- of financiële instelling en de consument inzake kredietverlening in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening, bij of vóór het sluiten van de overeenkomst in kennis te worden gesteld:

van de eventuele kredietlimiet;

van het jaarlijkse rentepercentage, de kosten welke bij het sluiten van de overeenkomst van toepassing zijn en de voorwaarden waaronder die kunnen worden gewijzigd;

van de wijze waarop de overeenkomst kan worden beëindigd.

Deze informatie moet schriftelijk worden bevestigd.

2.       Voorts dient de consument gedurende de looptijd van de overeenkomst in kennis te worden gesteld van iedere wijziging van het jaarlijkse rentepercentage en van de kosten, op het ogenblik waarop deze wijziging zich voordoet. […]

[…]”

Nationale reglementering

9
De voornaamste bepalingen met betrekking tot het consumentenkrediet bevinden zich in de artikelen L. 311‑1 tot en met L. 311‑37 van de Code de la consommation (consumptiewetboek). Voor het hoofdgeding zijn de volgende bepalingen van belang:

Artikel L. 311‑8

„Kredietverrichtingen komen tot stand in de vorm van een voorafgaand aanbod, dat de kredietnemer in twee exemplaren ter hand wordt gesteld […]”

Artikel L. 311‑9

„In geval van een kredietopening, waarbij de begunstigde al dan niet met gebruik van een kredietkaart de mogelijkheid wordt geboden, op de data van zijn keuze in gedeelten te beschikken over het bedrag van het verleende krediet, is het voorafgaande aanbod enkel verplicht voor de aanvankelijke overeenkomst.

Hierin wordt vermeld dat de looptijd van de overeenkomst beperkt is tot één jaar en verlengbaar is en dat de kredietgever drie maanden vóór de vervaldatum de voorwaarden voor de verlenging van de overeenkomst moet meedelen. […]”

Artikel L. 311‑10

„Het voorafgaande aanbod:

[…]

2)
[V]ermeldt het bedrag van het krediet […] en, indien nodig, het jaarlijkse kostenpercentage alsmede het totaal van de forfaitaire bedragen die bovenop de rente verschuldigd zijn […]

[…]”

Artikel L. 311‑37

„Het tribunal d’instance neemt kennis van geschillen die voortvloeien uit de toepassing van het onderhavige hoofdstuk. Vorderingen moeten bij deze rechterlijke instantie op straffe van verval worden ingediend binnen twee jaar te rekenen vanaf de eraan ten grondslag liggende gebeurtenis [...]”

10
Blijkens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens wordt de verlenging van een kredietovereenkomst naar Frans recht beschouwd als de sluiting van een nieuwe overeenkomst.


Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

11
Bij overeenkomst van 1 juli 1993 heeft Cofinoga Sachithanathan een lening verstrekt in de vorm van een doorlopend krediet met een looptijd van een jaar en verlengbaar, op te nemen in gedeelten, met gebruik van een kredietkaart en met maandelijkse aflossingen volgens een variabel JKP.

12
Toen de aflossingen uitbleven, heeft Cofinoga op 19 november 2001 Sachithanathan voor het Tribunal d'instance de Vienne gedaagd en betaling gevorderd van de verschuldigde bedragen, vermeerderd met intresten en boeten. Sachithanathan is niet verschenen.

13
Het Tribunal d'instance de Vienne heeft Cofinoga verzocht aan te tonen dat de overeenkomst op regelmatige wijze was verlengd vanaf de eerste jaarlijkse vervaldag, zoals voorgeschreven in artikel L. 311‑9 van de Code de la consommation.

14
Nadat het kennis had genomen van de opmerkingen van Cofinoga, heeft het Tribunal d'instance de Vienne besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

„1)
Vereist de uitlegging van de richtlijnen [87/102] en [90/88] dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, de kredietnemer-consument vóór elke verlenging van een verlengbaar doorlopend krediet met variabele rentevoet schriftelijk in kennis dienen te stellen van het geldende [JKP]?

2)
Vereist de uitlegging van deze richtlijnen dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat instellingen die consumentenkredieten verlenen, vóór elke verlenging van een dergelijke overeenkomst de consument dienen te wijzen op de clausule dat dit [JKP] variabel is?

3)
Vereist de uitlegging van deze richtlijnen dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat hij bij de beoordeling van een door de kredietinstelling ingestelde vordering tot betaling zonder beperking in de tijd ambtshalve of op verzoek van de consument in aanmerking kan nemen dat het consumentenkrediet onregelmatig tot stand is gekomen of verlengd, bijvoorbeeld omdat de overeenkomst het [JKP] niet vermeldt?

4)
Indien het antwoord ontkennend luidt, vereist de uitlegging van deze richtlijnen dan dat de nationale rechter zijn recht aldus uitlegt, dat hij buiten toepassing kan laten een bepaling van nationaal recht volgens welke de rechter na het verstrijken van een van het gemene recht afwijkende termijn, niet meer ambtshalve of op verzoek van de consument rekening mag houden met de onregelmatige totstandkoming of verlenging van het consumentenkrediet, op grond dat de rechten van de consument om zijn middelen te doen gelden door deze termijn op uitzonderlijke wijze worden beperkt en afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van diens bescherming?”


De prejudiciële vragen

De eerste en de tweede vraag

15
Met deze twee vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat vóór elke verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst met een bepaalde looptijd, waarbij krediet wordt verleend in de vorm van een doorlopend krediet met gebruik van een kredietkaart, terug te betalen door maandelijkse aflossingen en met een variabele rentevoet, de kredietgever de kredietnemer schriftelijk in kennis moet stellen van het geldende JKP en van de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

16
Volgens Cofinoga en de Franse regering moeten deze vragen ontkennend worden beantwoord. De regering van het Verenigd Koninkrijk deelt deze zienswijze, althans voorzover de verlenging van de overeenkomst inderdaad een voortzetting is van de aanvankelijke overeenkomst.

17
Volgens hen hebben in een geval als dat van de litigieuze overeenkomst de krachtens artikel 4 van de richtlijn op de kredietgever rustende voorlichtingsverplichtingen geen betrekking op de verlenging van de overeenkomst. Dienaangaande beroepen zij zich zowel op de bewoordingen van artikel 4 van de richtlijn, volgens welke dit artikel betrekking heeft op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, als op het doel van dit artikel, namelijk de consument in staat te stellen de kostprijs van het krediet te beoordelen en deze met andere aanbiedingen te vergelijken, alvorens zich te verbinden.

18
Cofinoga alsmede de Franse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn, zij het om uiteenlopende redenen, van mening dat de krachtens artikel 6 van de richtlijn op de kredietgever rustende voorlichtingsverplichtingen evenmin van toepassing zijn op het hoofdgeding. Volgens Cofinoga en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn deze verplichtingen niet van toepassing omdat de werkingssfeer van deze bepaling beperkt is tot de debetstand in rekening-courant, behalve in het geval van kredietkaartrekeningen, een categorie waartoe de litigieuze overeenkomst niet behoort. Volgens de Franse regering bevat artikel 6 van de richtlijn weliswaar een regeling van algemene strekking, die van toepassing is op alle binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallende overeenkomsten, maar heeft het enkel betrekking op de wijziging van de overeenkomst, een hypothese die niet overeenstemt met de omstandigheden waarin de litigieuze overeenkomst is verlengd.

19
De Belgische regering en de Commissie stellen voor, de eerste twee vragen bevestigend te beantwoorden.

20
De Belgische regering stelt vast, voortbouwend op het voorbehoud van de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat de verlenging van een kredietovereenkomst naar Frans recht wordt beschouwd als de sluiting van een nieuwe overeenkomst. Bijgevolg moet de kredietgever bij elke verlenging de in artikel 4 van de richtlijn bedoelde inlichtingen verstrekken.

21
Volgens de Commissie bevatten de artikelen 4 en 6 van de richtlijn twee regelingen van algemene strekking en moeten deze dus cumulatief worden toegepast. Zij wijst erop dat de overeenkomst volgens artikel 4 schriftelijk moet worden aangegaan en een opgave van het JKP moet bevatten en dat de consument volgens artikel 6 gedurende de looptijd van de overeenkomst in kennis moet worden gesteld van iedere wijziging van het jaarlijkse rentepercentage of van de kosten zoals die gelden op het ogenblik waarop deze wijziging zich voordoet, en leidt daaruit af dat de consument vóór elke verlenging van de overeenkomst in kennis moet worden gesteld van elke wijziging van de rentevoet.

Antwoord van het Hof

22
Gelet op de bij het Hof ingediende opmerkingen moet in de eerste plaats worden onderzocht of artikel 4 van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de kredietgever in geval van verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst verplicht is de consument het JKP mee te delen.

23
Uit de bewoordingen van artikel 4 van de richtlijn blijkt niet uitdrukkelijk, op welk tijdstip de hierin voorgeschreven voorlichting aan de consument moet worden verstrekt. De opbouw van deze bepaling laat daarover evenwel geen twijfel bestaan. Met het voorschrift dat de kredietovereenkomst schriftelijk moet worden aangegaan en dat dit document het JKP moet vermelden alsook de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd, doelt artikel 4, leden 1 en 2, van de richtlijn immers duidelijk op het tijdstip van de sluiting van de overeenkomst. Deze stelling wordt bevestigd door artikel 1 bis van de richtlijn, dat de wijze van berekening van het JKP vaststelt en in lid 4, sub a, voorschrijft dat het JKP moet worden berekend „op het moment waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten”.

24
Nu derhalve noch de bewoordingen van artikel 4 van de richtlijn noch de structuur van de in deze bepaling vastgestelde regeling kunnen leiden tot de uitlegging volgens welke bij de verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst het JKP ter kennis van de consument moet worden gebracht, dient te worden onderzocht of uit de doelstellingen van de richtlijn blijkt dat de consument op dat tijdstip moet worden voorgelicht.

25
Dienaangaande zij opgemerkt dat de richtlijn blijkens haar considerans met een tweevoudig doel is vastgesteld: in de eerste plaats de totstandbrenging van een gemeenschappelijke markt voor consumentenkrediet (derde tot en met vijfde overweging), en in de tweede plaats de bescherming van de consument die dergelijke overeenkomsten sluit (zesde, zevende en negende overweging) (arrest van 23 maart 2000, Berliner Kindl Brauerei, C‑208/98, Jurispr. blz. I‑1741, punt 20).

26
De voorlichting van de consument over de totale kosten van het krediet, in de vorm van een rentevoet die volgens één wiskundige formule is berekend, is dienaangaande uiterst belangrijk. Deze informatie, die volgens artikel 3 van de richtlijn vanaf het stadium van de reclamemededeling moet worden verstrekt, draagt bij tot de doorzichtigheid van de markt aangezien zij de consument in staat stelt kredietaanbiedingen te vergelijken. Voorts kan de consument aan de hand daarvan beoordelen waartoe hij zich verbindt.

27
Gelet op deze doelstellingen, en zoals de advocaat-generaal in punt 53 van zijn conclusie uiteen heeft gezet, is de betrokken informatie vooral nuttig indien zij aan de consument wordt meegedeeld in de beslissende fase die aan de sluiting van de overeenkomst voorafgaat. In een later stadium, zoals de verlenging van de overeenkomst onder ongewijzigde voorwaarden, is deze informatie, die reeds is meegedeeld, niet meer zo belangrijk.

28
Bij gebreke van enige uitdrukkelijke bepaling in die zin en nu er geen elementen zijn op basis waarvan uit de structuur of de doelstellingen van de richtlijn een ruime uitlegging van artikel 4 van de richtlijn kan worden afgeleid, kan dit artikel bijgevolg niet in die zin worden uitgelegd dat de kredietgever verplicht is om vóór de verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst de kredietnemer in kennis te stellen van het JKP.

29
Dat de verlenging van een kredietovereenkomst volgens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens naar Frans recht wordt beschouwd als de sluiting van een nieuwe overeenkomst, doet niet af aan deze zienswijze. Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou de doelstelling inzake harmonisatie van de richtlijn immers worden tenietgedaan indien de daarin voorziene regels zouden worden uitgelegd rekening houdend met de specifieke kenmerken van het nationale recht van de ene of de andere lidstaat.

30
Voor de uitlegging die aan artikel 4 van de richtlijn moet worden gegeven, dient in de tweede plaats te worden onderzocht of artikel 6 daarvan aldus moet worden uitgelegd dat in geval van verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst, de kredietgever verplicht is de consument het JKP mee te delen.

31
Gelet op de bij het Hof ingediende opmerkingen moet eerst de werkingssfeer van deze bepaling nader worden omschreven.

32
Volgens artikel 6, lid 1, van de richtlijn moet de consument „[n]iettegenstaande de uitzondering bedoeld in artikel 2, lid 1, sub e, […] bij een overeenkomst tussen een krediet‑ of financiële instelling en de consument inzake kredietverlening in de vorm van een debetstand van rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening”, van de verder in dat artikel opgesomde verschillende specifieke voorwaarden in kennis worden gesteld „bij of vóór het sluiten van de overeenkomst”. Artikel 6, lid 2, voegt hieraan toe: „Voorts dient de consument gedurende de looptijd van de overeenkomst in kennis te worden gesteld van iedere wijziging van het jaarlijkse rentepercentage en van de kosten, op het ogenblik waarop deze wijziging zich voordoet […]” Aldus blijkt duidelijk uit de bewoordingen van artikel 6, dat lid 2 betrekking heeft op dezelfde overeenkomsten als die bedoeld in lid 1.

33
Zowel uit de bewoordingen van de artikelen 2, 4 en 6 van de richtlijn als uit de structuur van de in deze bepalingen vervatte regeling blijkt echter even duidelijk, dat artikel 6 een bijzondere regel bevat die van toepassing is op een type overeenkomsten dat elders van de werkingssfeer van de algemene regels van de richtlijn is uitgesloten.

34
In artikel 2, lid 1, sub e, van de richtlijn worden immers kredieten in de vorm van een debetstand in rekening-courant, niet zijnde kredieten op kredietkaartrekeningen, van de werkingssfeer van de richtlijn uitgesloten. Voor kredietverlening in de vorm van een debetstand in rekening-courant is de kredietgever evenwel krachtens artikel 6, lid 2, van de richtlijn verplicht de consument informatie te verstrekken welke niet in artikel 4 van de richtlijn is voorgeschreven, terwijl artikel 6, lid 1, de kredietgever verplicht om de kredietnemer de hierin opgesomde gegevens te verstrekken. Daartoe behoort niet het JKP.

35
Bovendien bepaalt artikel 4, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn dat wanneer het niet mogelijk is het JKP bij de sluiting van de overeenkomst aan te geven, de consument in de schriftelijke overeenkomst niettemin „behoorlijk” moet worden voorgelicht en dat deze voorlichting „ten minste de in artikel 6, lid 1, tweede streepje, voorgeschreven gegevens” moet bevatten. Zoals de advocaat-generaal in punt 73 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou een dergelijke verwijzing niet noodzakelijk zijn indien artikel 6 toch al van toepassing was op alle onder de richtlijn vallende overeenkomsten.

36
Bijgevolg is dit artikel 6 enkel van toepassing op de hierin specifiek beoogde overeenkomsten, namelijk kredietverlening in de vorm van een debetstand in rekening-courant, niet zijnde een kredietkaartrekening.

37
Vaststaat evenwel dat de litigieuze overeenkomst niet tot die categorie behoort.

38
Derhalve kan de in artikel 6 van de richtlijn vervatte regeling niet dienen om in een geval als het in het hoofdgeding aan de orde zijnde de op de kredietgever rustende informatieverplichtingen te bepalen.

39
Gelet op het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat de richtlijn niet vereist dat vóór elke verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst met een bepaalde looptijd, waarbij krediet wordt verleend in de vorm van een doorlopend krediet met gebruik van een kredietkaart, terug te betalen door maandelijkse aflossingen en met een variabele rentevoet, de kredietgever de kredietnemer schriftelijk in kennis stelt van het geldende JKP en van de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd.

De derde en de vierde vraag

40
Gelet op de antwoorden op de eerste en de tweede vraag hoeven de derde en de vierde vraag niet te worden beantwoord.


Kosten

41
De kosten door de Franse en de Belgische regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal d’instance de Vienne bij vonnis van 5 juli 2002 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, zoals gewijzigd bij richtlijn 90/88/EEG van de Raad van 22 februari 1990, vereist niet dat vóór elke verlenging, onder ongewijzigde voorwaarden, van een kredietovereenkomst met een bepaalde looptijd, waarbij krediet wordt verleend in de vorm van een doorlopend krediet met gebruik van een kredietkaart, terug te betalen door maandelijkse aflossingen en met een variabele rentevoet, de kredietgever de kredietnemer schriftelijk in kennis stelt van het geldende jaarlijkse kostenpercentage en van de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd.

Jann

Timmermans

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 4 maart 2004.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Frans.

Top