This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62001CJ0212
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 20 November 2003. # Margarande Unterpertinger v Pensionsversicherungsanstalt der Arbeiter. # Reference for a preliminary ruling: Landesgericht Innsbruck - Austria. # Sixth VAT Directive - Exemption for medical care provided in the exercise of the medical and paramedical professions - Expert medical report. # Case C-212/01.
Arrest van hen Hof (Vijfde kamer) van 20 november 2003.
Margarene Unterpertinger tegen Pensionsversicherungsanstalt der Arbeiter.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landesgericht Innsbruck - Oostenrijk.
Zesde BTW-richtlijn - Vrijstelling voor gezondheidskundige verzorging van mens in kader van uitoefening van medische en paramedische beroepen - Medische expertise.
Zaak C-212/01.
Arrest van hen Hof (Vijfde kamer) van 20 november 2003.
Margarene Unterpertinger tegen Pensionsversicherungsanstalt der Arbeiter.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landesgericht Innsbruck - Oostenrijk.
Zesde BTW-richtlijn - Vrijstelling voor gezondheidskundige verzorging van mens in kader van uitoefening van medische en paramedische beroepen - Medische expertise.
Zaak C-212/01.
Jurisprudentie 2003 I-13859
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:625
«Zesde BTW-richtlijn – Vrijstelling voor gezondheidskundige verzorging van mens in kader van uitoefening van medische en paramedische beroepen – Medische expertise»
|
||||
|
||||
(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, A, lid 1, sub c)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
20 november 2003 (1)
„Zesde BTW-richtlijn – Vrijstelling voor gezondheidskundige verzorging van mens in kader van uitoefening van medische en paramedische beroepen – Medische expertise”
In zaak C-212/01,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Landesgericht Innsbruck (Oostenrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen Margarete Unterpertinger,en
Pensionsversicherungsanstalt der Arbeiter, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 13, A, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting ─ Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), en de rechtspraak van het Hof, met name het arrest van 14 september 2000, D. (C-384/98, Jurispr. blz. I-6795),wijstHET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ter terechtzitting van 20 november 2002,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 januari 2003,
het navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door het Landesgericht Innsbruck bij beschikking van 9 mei 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Rosas |
Edward |
La Pergola |
De griffier |
De president |
R. Grass |
V. Skouris |