EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001CJ0152

Arrest van hen Hof (Vijfde kamer) van 20 november 2003.
Kyocera Electronics Europe GmbH tegen Hauptzollamt Krefeld.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Douanewaarde - Vaststelling van transactiewaarde - Interesten te betalen krachtens financieringsovereenkomst - Daarvan uitgesloten - Voorwaarden - Interesten onderscheiden van werkelijk betaalde of te betalen prijs - Aangifte zonder vermelding van verschuldigde of betaalde interesten.
Zaak C-152/01.

European Court Reports 2003 I-13821

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:623

Arrêt de la Cour

Zaak C-152/01


Kyocera Electronics Europe GmbH
tegen
Hauptzollamt Krefeld



(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

«Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewaarde – Vaststelling van transactiewaarde – Interesten te betalen krachtens financieringsovereenkomst – Daarvan uitgesloten – Voorwaarden – Interesten onderscheiden van werkelijk betaalde of te betalen prijs – Aangifte zonder vermelding van verschuldigde of betaalde interesten»

Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 23 januari 2003
    
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 20 november 2003
    

Samenvatting van het arrest

1..
Gemeenschapsrecht – Meertalige teksten – Uniforme uitlegging – Divergentie tussen verschillende taalversies – Algemene opzet en doel van betrokken regeling als referentiebasis

2..
Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewaarde – Transactiewaarde – Vaststelling – Interesten te betalen krachtens financieringsovereenkomst – Daarvan uitgesloten – Voorwaarden – Interesten onderscheiden van werkelijk betaalde of te betalen prijs – Aangifte zonder vermelding van verschuldigde of betaalde interesten

(Verordening nr. 1495/80 van de Commissie, art. 3, lid 2, sub a)

1.
Alle taalversies van een communautair voorschrift hebben in beginsel dezelfde waarde, ongeacht, met name, het bevolkingscijfer van de lidstaten waar de taal in kwestie wordt gesproken. Teneinde de eenvormige uitlegging van het gemeenschapsrecht te handhaven, moet de betrokken bepaling derhalve, indien er verschillen tussen de taalversies bestaan, worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en het doel van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt. cf. punten 32-33

2.
Artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van verordening nr. 1224/80 inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85, volgens hetwelk de uitsluiting van de krachtens een financieringsovereenkomst te betalen interesten uit de douanewaarde afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de interesten van de voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs onderscheiden zijn, moet aldus worden uitgelegd dat interesten ook dan onderscheiden zijn van de prijs van de goederen, wanneer de douaneautoriteiten op het moment van de aanvaarding van de douaneaangifte alleen beschikken over de factuur met de nettoprijs van de goederen, en hieruit ─ evenmin als uit de aangifte inzake de douanewaarde ─ expliciet noch impliciet blijkt dat de koper in het kader van de betrokken invoer aan de verkoper interesten heeft betaald of moet betalen. cf. punten 30, 43 en dictum




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
20 november 2003 (1)


„Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewaarde – Vaststelling van transactiewaarde – Interesten te betalen krachtens financieringsovereenkomst – Daarvan uitgesloten – Voorwaarden – Interesten onderscheiden van werkelijk betaalde of te betalen prijs – Aangifte zonder vermelding van verschuldigde of betaalde interesten”

In zaak C-152/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesfinanzhof (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen

Kyocera Electronics Europe GmbH

en

Hauptzollamt Krefeld,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen (PB L 154, blz. 14), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985 (PB L 25, blz. 7),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: P. Jann, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, C. W. A. Timmermans (rapporteur) en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,
griffier: R. Grass,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Kyocera Electronics Europe GmbH, vertegenwoordigd door H. Nehm, Rechtsanwalt,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.-C. Schieferer als gemachtigde, bijgestaan door M. Núñez-Müller, Rechtsanwalt,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 januari 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 1 maart 2001, ingekomen bij het Hof op 9 april daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen (PB L 154, blz. 14), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985 (PB L 25, blz. 7; hierna: verordening nr. 1495/80).

2
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Kyocera Electronics Europe GmbH (hierna: Kyocera) en het Hauptzollamt Krefeld (hoofdkantoor van de douane te Krefeld; hierna: Hauptzollamt) betreffende de vraag of de interesten die deze vennootschap krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van door haar in het douanegebied van de Gemeenschap ingevoerde goederen heeft betaald, in de douanewaarde van deze goederen moeten worden opgenomen.

Het rechtskader

Verordening (EEG) nr. 1224/80

3
Volgens de zesde overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (PB L 134, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3193/80 van de Raad van 8 december 1980 (PB L 333, blz. 1; hierna: verordening nr. 1224/80), heeft deze verordening tot doel, de wereldhandel te stimuleren via een billijk, uniform en neutraal systeem voor de bepaling van de douanewaarde waarbij het gebruik van willekeurig vastgestelde of fictieve douanewaarden wordt uitgesloten. Daartoe wordt in deze overweging ten eerste gepreciseerd dat de douanewaarde moet worden bepaald aan de hand van criteria die met de handelspraktijk verenigbaar zijn, en ten tweede dat de basis voor de bepaling van de douanewaarde van de goederen in het algemeen de transactiewaarde is, zoals bepaald in artikel 3 van de onderhavige verordening.

4
Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1224/80 bepaalt: De douanewaarde van ingevoerde goederen, vastgesteld met toepassing van dit artikel, is de transactiewaarde, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij worden verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap, aangepast overeenkomstig artikel 8, mits:[...]d) de koper en de verkoper niet verbonden zijn [...]

5
Artikel 3, lid 3, sub a, van verordening nr. 1224/80 luidt als volgt: De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die werkelijk zijn gedaan of moeten worden gedaan als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, en wel door de koper aan de verkoper of door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper. [...]

6
Artikel 3, lid 4, van deze verordening bepaalt: De volgende kosten behoren niet tot de douanewaarde, op voorwaarde dat ze onderscheiden zijn van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs:

a)
kosten voor constructiewerkzaamheden, installatie, montage, onderhoud of technische bijstand, welke na de invoer zijn verricht en die betrekking hebben op de ingevoerde goederen, zoals industriële installaties, machines of materieel;

b)
invoerrechten en andere belastingen die in de Gemeenschap zijn verschuldigd bij de invoer of de verkoop van de goederen.

7
Artikel 8, leden 1 tot en met 3, van verordening nr. 1224/80 luidt als volgt:

1.
Bij de vaststelling van de douanewaarde met toepassing van artikel 3, wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

a)
de volgende elementen, voorzover deze ten laste komen van de koper en zij niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs:

i)
commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies;

ii)
de kosten van de verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden een geheel worden geacht te zijn met de goederen;

iii)
de kosten van het verpakken, zowel van het arbeidsloon als van het materiaal;

b)
de waarde, naar verhouding toegedeeld, van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verminderde prijs rechtstreeks of zijdelings door de koper worden geleverd voor gebruik in verband met de voortbrenging en verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voorzover deze waarde niet is begrepen in de werkelijk betaalde of te betalen prijs:

i)
materialen, delen, onderdelen en dergelijke goederen, verwerkt in de ingevoerde goederen;

ii)
werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke goederen, gebruikt bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen;

iii)
materialen, verbruikt bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen;

iv)
engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen en schetsen, verricht of gemaakt elders dan in de Gemeenschap en noodzakelijk voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen;

c)
royalties en licentierechten betrekking hebbende op de goederen waarvan de waarde wordt bepaald, die de koper moet betalen, hetzij rechtstreeks of zijdelings, ingevolge de voorwaarden van de verkoop, voorzover deze royalties en licentierechten niet zijn begrepen in de werkelijk betaalde of te betalen prijs;

d)
de waarde van dat deel van de opbrengst van latere wederverkoop, overdracht of gebruik van de ingevoerde goederen dat rechtstreeks of zijdelings ten goede komt aan de verkoper;

e)

i)
de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen, en

ii)
de kosten van het laden en van handelingen met de ingevoerde goederen in verband met het vervoer, tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.

2.
Wanneer met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd dient dit uitsluitend te geschieden op basis van objectieve en meetbare gegevens.

3.
Er worden bij de vaststelling van de douanewaarde geen elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd dan met toepassing van de bepalingen van dit artikel.

8
Artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1224/80 bepaalt: Voor de vaststelling van de douanewaarde, en onverminderd de nationale voorschriften waarbij aan de douaneautoriteiten van de lidstaten meer uitgebreide bevoegdheden worden verleend, dienen alle personen of ondernemingen die direct of indirect bij de desbetreffende invoer zijn betrokken, aan die autoriteiten en binnen de door hen vastgestelde termijnen alle noodzakelijke documenten en inlichtingen te verstrekken.

9
Artikel 15, lid 1, van verordening nr. 1224/80 bepaalt: De kosten van vervoer na de invoer in het douanegebied van de Gemeenschap behoren niet tot de douanewaarde van ingevoerde goederen op voorwaarde dat zij onderscheiden zijn van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs.

Verordening nr. 1495/80

10
In artikel 3, leden 1 en 2, van verordening nr. 1495/80 wordt bepaald:

1.
De volgende betalingen of commissies behoren niet tot de douanewaarde, vastgesteld overeenkomstig artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1224/80, op voorwaarde dat ze onderscheiden zijn van de werkelijk betaalde of te betalen prijs:

a)
betalingen voor het recht tot reproductie van de ingevoerde goederen in de Gemeenschap;

b)
inkoopcommissies.

2.
Interesten krachtens een door de koper aangegane financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen behoren niet tot de douanewaarde, vastgesteld overeenkomstig verordening (EEG) nr. 1224/80, op voorwaarde dat:

a)
de interesten onderscheiden zijn van de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs;

b)
de financieringsovereenkomst schriftelijk is gesloten;

c)
de koper, indien vereist, kan aantonen dat

dergelijke goederen werkelijk verkocht worden tegen de prijs die als de werkelijk betaalde of te betalen prijs is aangegeven, en

de gevraagde interestvoet niet hoger is dan het voor dergelijke transacties in het land waar [en] op het tijdstip waarop de financiering heeft plaatsgevonden gebruikelijke niveau.

Verordening (EEG) nr. 1496/80

11
Artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1496/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de aangifte van gegevens inzake de douanewaarde en de over te leggen stukken (PB L 154, blz. 16), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3272/88 van de Commissie van 24 oktober 1988 (PB L 291, blz. 49; hierna: verordening nr. 1496/80), luidt als volgt: Indien het voor de toepassing van verordening (EEG) nr. 1224/80 noodzakelijk is dat de douanewaarde wordt vastgesteld, wordt een aangifte van gegevens inzake de douanewaarde gevoegd bij de aangifte die voor de ingevoerde goederen wordt gedaan. De aangifte wordt gesteld op een formulier D.V. 1 overeenstemmend met het model opgenomen in bijlage I, in voorkomend geval vergezeld van een of meer formulieren D.V. 1 bis overeenstemmend met het model opgenomen in bijlage II.

12
Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding bevatte het in bijlage I bij verordening nr. 1496/80 vastgestelde formulier D.V. 1 in wezen drie delen. In deel A, Grondslag voor de berekening, diende de aangever de nettoprijs van de ingevoerde goederen en de eventuele niet-rechtstreekse betalingen in de munteenheid van de factuur en in de nationale munteenheid te vermelden (rubrieken 11 en 12 van formulier D.V. 1). In deel B, Toevoegingen, moest de aangever opgaaf doen van eventuele kosten die niet in deel A waren begrepen, zoals commissies en courtage, royalties en licentierechten of de leveringskosten tot de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap (rubrieken 13 tot en met 18 van formulier D.V. 1). In deel C, Aftrekposten, diende de aangever bepaalde in deel A begrepen kosten te vermelden, zoals de kosten van vervoer na de invoer in het douanegebied van de Gemeenschap, de kosten voor constructiewerkzaamheden, installatie, montage, onderhoud of technische bijstand welke na deze invoer zijn verricht, de invoerrechten en belastingen die in de Gemeenschap zijn verschuldigd bij de invoer of de verkoop van de goederen of de andere kosten (rubrieken 19 tot en met 23 van formulier D.V. 1). De aangegeven douanewaarde werd verkregen door de in deel C vermelde bedragen van de som van de bedragen uit de delen A en B af te trekken.

13
Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1496/80 bepaalt: De aangever is gehouden een exemplaar van de factuur op grond waarvan de douanewaarde van de in te voeren goederen is aangegeven, aan de douane over te leggen. Wordt de aangifte van de douanewaarde schriftelijk gedaan, dan behoudt de douane dit exemplaar.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

14
Kyocera is een in Duitsland gevestigde vennootschap die aldaar diverse elektronische goederen invoert, die zij koopt van haar Japanse moedermaatschappij Kyocera Corporation (hierna: KC). Voor de haar door KC gefactureerde bedragen, die volgens de verwijzingsbeschikking niet zijn beïnvloed door de banden tussen beide vennootschappen, beschikte Kyocera aanvankelijk over een betalingstermijn van 120 dagen te rekenen vanaf de verscheping van de goederen. Vervolgens ─ en zonder daarvoor de genoemde betalingstermijn te wijzigen ─ zijn KC en Kyocera overeengekomen dat voor 90 dagen interesten dienden te worden betaald op de voet van 4,5 % per jaar, welke interesten maandelijks moesten worden berekend. Op basis van deze overeenkomst stelde KC dus, naast de facturen met betrekking tot de eigenlijke verkoop van de goederen, maandelijks een afzonderlijke factuur op met vermelding van de berekening van de interesten die Kyocera aan haar moedermaatschappij verschuldigd was voor elke levering.

15
Het hoofdgeding heeft betrekking op acht importen uit de jaren 1990 en 1991. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt dat de ingevoerde goederen in deze gevallen wel degelijk door een namens Kyocera optredende expediteur bij de bevoegde douanedienst zijn aangegeven in een erkend douane-entrepot ─ waaruit zij later door dezelfde expediteur zijn weggehaald teneinde ze in het vrije verkeer te brengen ─ doch dat de door Kyocera aan KC verschuldigde of betaalde interesten noch bij de aankomst in het douane-entrepot, noch bij het verlaten ervan noch anderszins zijn aangegeven. Van oordeel dat die aangiften derhalve onvolledig waren, heeft het Hauptzollamt op 17 februari 1994 een bericht van wijziging toegestuurd dat het op 2 augustus daaraanvolgend heeft gewijzigd, waarbij Kyocera werd verzocht aanvullende douanerechten te betalen, berekend over het bedrag van de daadwerkelijk door deze vennootschap betaalde interesten.

16
Nadat het tegen dit bericht van wijziging ingediende bezwaar bij beschikking van het Hauptzollamt van 15 september 1994 was afgewezen, heeft Kyocera beroep ingesteld bij het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland). Bij vonnis van 17 februari 1999 is dit beroep door het Finanzgericht verworpen op grond dat de interesten die Kyocera in de in hoofdgeding aan de orde zijnde gevallen aan KC had betaald, behoorden tot de douanewaarde van de uit het douane-entrepot weggehaalde en in het vrije verkeer gebrachte goederen. Volgens het Finanzgericht waren deze interesten immers een voorwaarde voor de verkoop van de goederen en maakten zij dus deel uit van de in artikel 3, leden 1 en 3, van verordening nr. 1224/80 bedoelde transactiewaarde. Volgens het Finanzgericht zou dit slechts anders zijn wanneer was voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1495/80, met name aan de aldaar sub a bedoelde voorwaarde dat de betaalde of verschuldigde interesten afzonderlijk worden vermeld. Hoewel Kyocera in het bezit was van de maandelijkse facturen betreffende deze interesten, had zij deze facturen niet aan de douanediensten overgelegd en had zij deze interesten in de douane-aangiften niet afzonderlijk vermeld, zodat het Hauptzollamt goede gronden had om te oordelen dat de interesten tot de douanewaarde behoorden en bijgevolg om betaling van aanvullende douanerechten te vorderen.

17
Omdat Kyocera in deze omstandigheden van mening was dat het Finanzgericht Düsseldorf de bewoordingen van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 had geschonden door in deze bepaling een voorwaarde te lezen die er niet in voorkomt, te weten de voorwaarde dat de douanediensten bij de aanvaarding van de douane-aangifte in het bezit moeten zijn van de facturen betreffende de interesten, stelde zij tegen dit vonnis Revision in bij het Bundesfinanzhof. In het kader daarvan betoogt zij onder meer dat er reeds van onderscheid in de zin van deze bepaling sprake is wanneer het bedrag van de interesten op enigerlei wijze van de aankoopprijs van de ingevoerde goederen kan worden onderscheiden. Dit is met name het geval wanneer de douanediensten op het tijdstip van de inklaring alleen beschikken over de factuur met de nettoprijs van de goederen, exclusief interesten, doch het onderscheid op een ander document dan de factuur wordt gemaakt.

18
Volgens het Hauptzollamt daarentegen voldoet de loutere vermelding van de nettoprijs van de ingevoerde goederen geenszins aan de eisen van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80, aangezien de douanediensten hierdoor niet kunnen weten of met betrekking tot die goederen interesten werden betaald, en in bevestigend geval niet kunnen nagaan of is voldaan aan de voorwaarden om deze interesten van de douanewaarde uit te sluiten. Zoals alle andere gegevens die van de aankoopprijs kunnen worden onderscheiden, dienen de interesten bij de aanvaarding van de douaneaangifte dus afzonderlijk te worden vermeld en dienen de douanediensten, naast de genoemde aangifte, te beschikken over een document met betrekking tot het afzonderlijk te vermelden gegeven. Alleen deze diensten kunnen dan, na kennis te hebben genomen van alle relevante gegevens, beslissen of de afzonderlijk vermelde en als zodanig aangegeven kosten in de douanewaarde moeten worden opgenomen.

19
Hoewel het Bundesfinanzhof erkent dat het communautaire douanerecht voorziet in een hele reeks kosten en elementen die, wanneer zij afzonderlijk van de prijs van de ingevoerde goederen worden vermeld, niet in de douanewaarde van deze goederen moeten worden opgenomen, en het Hof zich reeds herhaaldelijk over de uitlegging van de relevante bepalingen van verordeningen nrs. 1224/80 en 1495/80 heeft kunnen buigen ─ met name in zijn arresten van 10 december 1985, Mainfrucht Obstverwertung (290/84, Jurispr. blz. 3909), 18 april 1991, Brown Boveri (C 79/89, Jurispr. blz. I-1853), 4 juni 1992, Wünsche (C-21/91, Jurispr. blz. I-3647), 9 augustus 1994, Thierschmidt (C-340/93, Jurispr. blz. I-3905), en 29 mei 1997, ICT (C-93/96, Jurispr. blz. I-2881) ─ wijst het er in zijn verwijzingsbeschikking op dat de analyse van de communautaire regeling en van de relevante rechtspraak van het Hof geen rechtstreeks antwoord geeft op de vraag of interesten als onderscheiden van de prijs van de goederen kunnen worden aangemerkt wanneer de douanediensten op het beslissende moment van de aanvaarding van de douaneaangifte slechts beschikken over de factuur met de nettoprijs van de ingevoerde goederen en uit deze factuur ─ en overigens evenmin uit de aangifte inzake de douanewaarde ─ impliciet noch expliciet blijkt dat door de koper in het kader van de betrokken import tevens interesten werden betaald. Deze vraag blijft in de recente Duitse rechtsleer onbeantwoord en de communautaire wetgeving bevat zowel elementen die in de richting van het standpunt van Kyocera gaan als elementen die in de richting van het standpunt van het Hauptzollamt gaan.

20
Volgens het Bundesfinanzhof pleit ontegenzeglijk voor de stelling van Kyocera de omstandigheid dat Kyocera de materieel juiste douanewaarde heeft vermeld en derhalve zowel de doelstellingen van verordening nr. 1224/80, die een billijk, uniform en neutraal systeem voor de bepaling van de douanewaarde beoogt tot stand te brengen, als de bepalingen van de aan deze verordening ten grondslag liggende Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) heeft nageleefd.

21
Daarentegen pleit veeleer voor de stelling van het Hauptzollamt het feit dat de in de Duitse taalversie van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 gebruikte woorden getrennt ausgewiesen sind, hetgeen afzonderlijk vermeld zijn betekent, veronderstellen dat het betrokken bedrag kan worden onderscheiden, dit wil zeggen dat, zoals de Commissie heeft betoogd in haar opmerkingen in de zaak die tot het reeds aangehaalde arrest Mainfrucht Obstverwertung heeft geleid, dit bedrag als een afzonderlijk onderdeel van de globale kostprijs kan worden herkend. Het Bundesfinanzhof merkt dienaangaande op dat indien de loutere aangifte van de nettoprijs van de ingevoerde goederen zou volstaan, de controlemogelijkheden ontoereikend zouden zijn, aangezien de douanediensten in dat geval niet kunnen nagaan of is voldaan aan de materiële voorwaarden om een bepaald element niet in de douanewaarde op te nemen. Gelet op de onzekerheden die met de inning achteraf van douanerechten verbonden zijn, houdt deze situatie het risico van een aanzienlijk verlies van middelen voor de gemeenschapsbegroting in, wanneer blijkt dat een importeur ten onrechte een aftrek heeft verricht.

22
Van oordeel dat onder deze omstandigheden voor de oplossing van het geding een uitlegging van het gemeenschapsrecht nodig is, heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1.
Moet artikel 3, lid 2, sub a, van verordening [...] nr. 1495/80 [...], aldus worden uitgelegd dat interesten onderscheiden zijn van de prijs van de goederen wanneer de douane op het relevante tijdstip van de aanvaarding van de douaneaangifte alleen beschikt over de factuur met de nettoprijs van de goederen, waaruit ─ evenmin als uit de aangifte inzake de douanewaarde ─ expliciet noch impliciet blijkt dat in het kader van de aankopen waarvan de waarde moet worden vastgesteld, door de koper aan de verkoper ook interesten zijn betaald?

2.
Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: Maken de betaalde interesten deel uit van de douanewaarde van de goederen?

De eerste vraag

23
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof de draagwijdte van de voorwaarde van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 te vernemen. Hij wenst meer in het bijzonder te vernemen of interesten die worden betaald krachtens een door de koper aangegane financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen, als onderscheiden van de voor de goederen betaalde prijs kunnen worden aangemerkt wanneer zowel in de aangifte inzake de douanewaarde als in de daarbij gevoegde factuur slechts de nettoprijs van deze goederen wordt genoemd en geen melding wordt gemaakt van de door deze koper als tegenprestatie voor de betalingstermijn aan de verkoper betaalde interesten.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

24
De belanghebbenden die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, zijn het erover eens dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, doch zij verschillen ten dele van mening over de redenen voor een dergelijke oplossing.

25
Volgens Kyocera dienen de interesten immers niet in de aangifte inzake de douanewaarde te worden vermeld, omdat zij niet behoren tot de in artikel 8 van verordening nr. 1224/80 genoemde kosten die de prijs van de goederen kunnen verhogen, en zij, zoals het Hof in het reeds aangehaalde arrest Wünsche heeft opgemerkt, een vergoeding vormen die de koper niet voor de ingevoerde goederen betaalt, doch voor een andere dienst van de verkoper, te weten in casu het verlenen van een betalingstermijn. Om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden om de interesten niet in de douanewaarde op te nemen, is dus veeleer het bewijs van de werkelijke prijs van de ingevoerde goederen van belang dan het onderscheiden zijn van de interesten, en het is perfect mogelijk dat aan de voorwaarde van het onderscheiden zijn is voldaan wanneer, zoals in het hoofdgeding, alleen de nettoprijs van de ingevoerde goederen in de aangifte inzake de douanewaarde wordt vermeld. Een afzonderlijke vermelding in deze aangifte is slechts noodzakelijk wanneer het globale bedrag van de aangifte zowel elementen bevat die in de douanewaarde zijn begrepen, zoals kosten van vervoer buiten het douanegebied van de Gemeenschap, als elementen die niet tot de douanewaarde behoren, zoals de kosten van vervoer binnen dit gebied.

26
Volgens de Commissie daarentegen behoren de in artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 gebruikte termen veeleer tot de materiële regels inzake de bepaling van de douanewaarde dan tot de ter zake geldende vormvoorschriften en procedurele regels, zodat door de niet-inachtneming van de administratieve formaliteiten betreffende de douaneaangifte of door het niet vermelden van de interesten op het daartoe bestemde formulier de rechtstoestand van de aangever niet fundamenteel wordt gewijzigd. Sommige elementen kunnen met andere woorden als onderscheiden van de voor de ingevoerde goederen betaalde prijs worden aangemerkt zonder in de aangifte inzake de douanewaarde afzonderlijk te zijn vermeld.

27
Dienaangaande baseert de Commissie zich ten eerste op de Engelse, de Franse, de Spaanse en de Italiaanse taalversie van verordening nr. 1495/80, waarin, anders dan in de Duitse taalversie van de verordening, volgens welke de interesten afzonderlijk moeten worden vermeld ( ausgewiesen), slechts wordt vereist dat deze interesten onderscheiden zijn van de voor de goederen betaalde prijs. Daartoe is het dus voldoende dat de interesten en de prijs van de goederen waarop zij betrekking hebben, op enigerlei wijze uit elkaar worden gehouden, opdat zij niet meer tot de douanewaarde van deze goederen zouden behoren, zonder dat daarvoor aan de douanediensten spontaan een aanvullend bewijs daarvan moet worden overgelegd.

28
Ten tweede verwijst de Commissie naar de centrale doelstelling van de communautaire regels inzake de vaststelling van de douanewaarde, die erin bestaat een billijk, uniform en neutraal systeem voor de bepaling van de douanewaarde in te stellen, waarbij het gebruik van willekeurig vastgestelde of fictieve douanewaarden wordt uitgesloten. Volgens de Commissie is voor de verwezenlijking van dit doel geenszins vereist dat de interesten die de koper krachtens een met de verkoper aangegane financieringsovereenkomst heeft betaald, uitdrukkelijk of afzonderlijk aan de douanedienst worden aangegeven. Het gevaar van fraude is immers reeds onbestaande wanneer deze interesten afzonderlijk worden vermeld door en bij de aangever, die natuurlijk steeds moet kunnen aantonen dat is voldaan aan de voorwaarden om de interesten niet in de douanewaarde op te nemen.

Antwoord van het Hof

29
Om te beginnen zij opgemerkt dat interesten die worden betaald krachtens een door de koper aangegane financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van goederen die hij in de Gemeenschap invoert, in beginsel niet tot de douanewaarde van deze goederen behoren. Uit artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1224/80 volgt immers dat de douanewaarde van ingevoerde goederen de transactiewaarde van deze goederen is, dat wil zeggen de voor deze goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, aangepast overeenkomstig artikel 8. Hoewel in artikel 8 verschillende elementen worden opgesomd waarmee de prijs van de ingevoerde goederen moet worden verhoogd, zoals commissies en courtage, of royalties en licentierechten, wordt daarin geen gewag gemaakt van interesten die krachtens een financieringsovereenkomst verschuldigd dan wel betaald zijn. Aangezien blijkens artikel 8, lid 3, deze lijst van elementen exhaustief is (zie dienaangaande het arrest Thierschmidt, reeds aangehaald, punt 18), kan de prijs van de ingevoerde goederen niet met dergelijke interesten worden verhoogd om de douanewaarde ervan te bepalen.

30
Hoewel deze conclusie in beginsel wordt bevestigd door verordening nr. 1495/80 van de Commissie betreffende de toepassing van sommige bepalingen van verordening nr. 1224/80, wordt de uitsluiting van de interesten uit de douanewaarde daarin in de praktijk afhankelijk gesteld van de naleving van een aantal voorwaarden, waaronder met name ─ in artikel 3, lid 2, sub a, van deze verordening ─ de voorwaarde dat de interesten van de voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden. Aangezien deze voorwaarde in dit artikel niet nader wordt gepreciseerd, vraagt de verwijzende rechter zich af wat de vorm en de aard van dit onderscheid is, en in welk document het moet worden gemaakt. Uit de door hem verstrekte gegevens blijkt dat de verwijzende rechter zich meer in het bijzonder afvraagt of deze voorwaarde inhoudt dat de interesten afzonderlijk moeten worden vermeld op de factuur met de aankoopprijs van de goederen, of zelfs op de aangifte inzake de douanewaarde, dan wel of de douanediensten genoegen moeten nemen met een summiere aangifte, waarbij het onderscheid in voorkomend geval kan worden gemaakt op eender welk document dat de aangever in zijn bezit heeft.

31
Dienaangaande levert de lezing van de verschillende taalversies van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 geen eenduidig antwoord op de eerste vraag van het Bundesfinanzhof op. Terwijl de Duitse ( getrennt ausgewiesen sind) en de Deense ( saerskilt angivet) taalversie van deze bepaling het inderdaad hebben over een afzonderlijke vermelding van de interesten ─ waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat deze interesten in de aangifte inzake de douanewaarde of op de daarbij gevoegde factuur moeten worden vermeld ─ zijn de Spaanse ( se distingan), de Griekse ( διακριυεται), de Engelse ( are distinguished), de Franse ( sont distincts), de Italiaanse ( siano distinti), de Nederlandse ( onderscheiden zijn) en de Portugese ( sejam distintos) taalversie van deze bepaling neutraler, zowel met betrekking tot de vorm van het betrokken onderscheid als met betrekking tot het document waarin het dient te worden gemaakt. Deze taalversies zinspelen in elk geval niet op een eventuele afzonderlijke vermelding van de interesten in de door de aangever aan de douanediensten overgelegde documenten.

32
Volgens vaste rechtspraak van het Hof, met name in de arresten van 2 april 1998, EMU Tabac e.a. (C-296/95, Jurispr. blz. I-1605, punt 36), en 9 januari 2003, Givane e.a. (C-257/00, Jurispr. blz. I-345, punt 36), hebben alle taalversies van een communautair voorschrift in beginsel dezelfde waarde, ongeacht, met name, het bevolkingscijfer van de lidstaten waar de taal in kwestie wordt gesproken.

33
Teneinde de eenvormige uitlegging van het gemeenschapsrecht te handhaven, moet de betrokken bepaling derhalve, indien er verschillen tussen de taalversies bestaan, worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie met name, in deze zin, arresten van 17 december 1998, Codan, C-236/97, Jurispr. blz. I-8679, punt 28 en 13 april 2000, W. N., C-420/98, Jurispr. blz. I-2847, punt 21, en arrest Givane e.a., reeds aangehaald, punt 37).

34
Zoals de verwijzende rechter terecht heeft opgemerkt, heeft het Hof in het kader van verzoeken om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde verordeningen zich reeds herhaaldelijk uitgesproken over zowel de doelstelling van deze verordeningen als de draagwijdte van de litigieuze voorwaarde van het onderscheiden zijn, die ook in andere bepalingen van deze verordeningen voorkomt (zie met name de in punt 19 van het onderhavige arrest aangehaalde arresten).

35
Zoals reeds uit de titel ervan blijkt, betreft de verordening waarvan de in de eerste prejudiciële vraag aan de orde gestelde bepaling deel uitmaakt, de toepassing van sommige bepalingen van verordening nr. 1224/80, die blijkens de zesde overweging van de considerans ervan tot doel heeft, de wereldhandel te stimuleren via een billijk, uniform en neutraal systeem voor de bepaling van de douanewaarde waarbij het gebruik van willekeurig vastgestelde of fictieve douanewaarden wordt uitgesloten. Volgens dezelfde overweging van de considerans van verordening nr. 1224/80 moet deze doelstelling in de regel worden bereikt door voor de bepaling van de douanewaarde uit te gaan van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen, die in de artikelen 3 en 8 van deze verordening wordt omschreven als de voor die goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, met uitsluiting van alle andere elementen die niet uitdrukkelijk in het genoemde artikel 8 worden vermeld.

36
Hieruit volgt dat de interesten ─ die, zoals in punt 29 van het onderhavige arrest is opgemerkt, niet behoren tot de in artikel 8 van verordening nr. 1224/80 genoemde elementen ─ niet tot de douanewaarde van de ingevoerde goederen behoren en bijgevolg niet moeten worden vermeld in de aangifte inzake de douanewaarde. Zoals uit punt 16 van het reeds aangehaalde arrest Wünsche blijkt, zijn dergelijke interesten geen onderdeel van de voor die goederen betaalde of te betalen prijs, doch zijn zij een vergoeding voor een dienst die bij de koop van de goederen aan de koper wordt verleend. In het hoofdgeding bestaat deze dienst hierin dat aan deze koper een betalingstermijn wordt verleend.

37
In een dergelijke context mag de voorwaarde van artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 niet als een afwijking van verordening nr. 1224/80 worden beschouwd. Evenals de sub b van deze bepaling vermelde voorwaarde dat de financieringsovereenkomst schriftelijk is gesloten, dient de voorwaarde dat de interesten onderscheiden zijn van de voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs, te worden aangemerkt als een vormvoorwaarde die het de douanediensten mogelijk maakt, zich te vergewissen van de werkelijke waarde van de goederen en daardoor de correcte heffing van de douanerechten te verzekeren.

38
Al kan niet worden ontkend dat de strijd tegen fictieve kosten of kosten die een verkapt onderdeel van de prijs van de goederen vormen, volgens de rechtspraak van het Hof (zie met name, in deze zin, reeds aangehaalde arresten Mainfrucht Obstverwertung, punten 34-37, en Wünsche, punt 20) een centrale doelstelling van de communautaire regeling betreffende de bepaling van de douanewaarde is, volgt uit deze regeling en deze rechtspraak niet dat de voorwaarde dat de niet tot de douanewaarde van de goederen behorende kosten onderscheiden zijn van de prijs van deze goederen, in elk geval impliceert dat dit onderscheid in de aangifte inzake de douanewaarde of in een daarbij gevoegd document moet worden gemaakt. Aan deze voorwaarde kan ook zijn voldaan wanneer die kosten afzonderlijk worden vermeld in de documenten die in het bezit zijn van de aangever, en deze aan de douanedienst slechts de nettoprijs van de ingevoerde goederen aangeeft.

39
Zoals de advocaat-generaal in punt 19 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zal de aangever in dat geval de douaneautoriteiten desgevraagd de nodige documenten en inlichtingen verstrekken, zoals trouwens door zowel artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1224/80 als artikel 3, lid 2, sub c, van verordening nr. 1495/80 wordt voorgeschreven. De douaneautoriteiten zullen dan in staat zijn, in een concreet geval zowel het bedrag als het tarief van de verschuldigde interesten te controleren. De communautaire wetgever kan de ter zake geldende regels overigens steeds wijzigen indien dergelijke controles in de praktijk bijzondere moeilijkheden opleveren.

40
Het reeds aangehaalde arrest Wünsche is in dit verband van bijzonder belang. Hoewel het probleem in de aan dit arrest ten grondslag liggende zaak veeleer het bestaan van een financieringsovereenkomst in de zin van artikel 3, lid 2, sub b, van verordening nr. 1495/80 was, en niet zozeer het in het sub a van deze bepaling bedoelde onderscheiden zijn van de krachtens een dergelijke overeenkomst betaalde interesten, heeft het Hof in punt 19 van dat arrest geoordeeld dat de betalingstermijn niet het voorwerp van een van de koop van de ingevoerde goederen onderscheiden overeenkomst tussen koper en verkoper behoeft te zijn. In hetzelfde punt heeft het Hof geoordeeld dat indien de interesten die als tegenprestatie voor de door de verkoper verleende betalingstermijn zijn verschuldigd, op de voor de koper bestemde factuur afzonderlijk zijn opgevoerd, moet worden aangenomen, tenzij de koper het tegendeel verklaart, dat deze daadwerkelijk heeft ingestemd met de voor deze betalingstermijn verschuldigde interesten. Het Hof is tot deze conclusie gekomen niettegenstaande de koper in die zaak, zoals in het hoofdgeding, het bedrag van de interesten niet had vermeld in de aangifte inzake de douanewaarde.

41
In het arrest van 25 juli 1991, Hepp (C-299/90, Jurispr. blz. I-4301, punt 20), dat betrekking had op een situatie waarin de douaneautoriteiten de door de importeur op basis van een afzonderlijke, niet in de aangifte inzake de douanewaarde vermelde factuur betaalde inkoopcommissie in de douanewaarde van de ingevoerde goederen hadden opgenomen, heeft het Hof geoordeeld dat alleen de door de importeur aangegeven nettoprijs de douanewaarde in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1224/80 vormde en dat de inkoopcommissie hierin niet moest worden opgenomen.

42
Aangezien om niet in de douanewaarde van de ingevoerde goederen te worden opgenomen voor de door een importeur aan zijn vertegenwoordiger betaalde inkoopcommissie volgens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1495/80 dezelfde voorwaarde van het onderscheiden zijn geldt als voor de krachtens een financieringsovereenkomst betaalde interesten, is er geen enkele reden om in de onderhavige zaak een andere oplossing te kiezen dan in het reeds aangehaalde arrest Hepp. Wanneer een koper op basis van een afzonderlijke factuur interesten moet betalen als tegenprestatie voor de betalingstermijn waarover hij met betrekking tot bepaalde ingevoerde goederen beschikt, doch in de aangifte inzake de douanewaarde alleen de nettoprijs van deze goederen vermeldt, dient bijgevolg alleen deze nettoprijs in aanmerking te worden genomen voor de vaststelling van de douanewaarde van deze goederen.

43
Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 3, lid 2, sub a, van verordening nr. 1495/80 aldus moet worden uitgelegd dat interesten ook dan onderscheiden zijn van de prijs van de goederen, wanneer de douaneautoriteiten op het moment van de aanvaarding van de douaneaangifte alleen beschikken over de factuur met de nettoprijs van de goederen, en hieruit ─ evenmin als uit de aangifte inzake de douanewaarde ─ expliciet noch impliciet blijkt dat de koper in het kader van de betrokken import aan de verkoper interesten heeft betaald of moet betalen.

De tweede vraag

44
Aangezien de tweede vraag slechts werd gesteld voor het geval van een ontkennend antwoord op de eerste vraag, behoeft zij niet te worden beantwoord.


Kosten

45
De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 1 maart 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Jann

Timmermans

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 november 2003.

De griffier

De president

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Duits.

Top