EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999TO0013(01)

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 1999.
Pfizer Animal Health SA/NV tegen Raad van de Europese Unie.
Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 2821/98 - Schrapping van virginiamycine van de lijst van toegelaten toevoegingsmiddelen - Richtlijn 70/524/EEG - Spoedeisendheid - Belangenafweging.
Zaak T-13/99 R.

European Court Reports 1999 II-01961

ECLI identifier: ECLI:EU:T:1999:130

61999B0013(01)

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 30 juni 1999. - Pfizer Animal Health SA/NV tegen Raad van de Europese Unie. - Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 2821/98 - Schrapping van virginiamycine van de lijst van toegelaten toevoegingsmiddelen - Richtlijn 70/524/EEG - Spoedeisendheid - Belangenafweging. - Zaak T-13/99 R.

Jurisprudentie 1999 bladzijde II-01961


Samenvatting

Trefwoorden


1 Kort geding - Voorwaarden voor ontvankelijkheid - Ontvankelijkheid van beroep in hoofdzaak - Irrelevant - Grenzen

[EG-Verdrag, art. 185 en 186 (thans art. 242 EG en 243 EG); Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1]

2 Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade - Financiële schade - Materiële situatie van onderneming die vordering indient - Inaanmerkingneming van situatie van groep waartoe onderneming behoort

[EG-Verdrag, art. 185 en 186 (thans art. 242 EG en 243 EG); Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2]

3 Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Afweging van alle betrokken belangen - Bescherming van volksgezondheid van groter gewicht dan economische overwegingen

[EG-Verdrag, art. 185 en 186 (thans art. 242 EG en 243 EG); Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2]

Samenvatting


1 Ofschoon het probleem van de ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak in beginsel niet mag worden onderzocht in het kader van een kort geding, teneinde de grond van de zaak niet te prejudiciëren, kan het niettemin, wanneer wordt gesteld dat het beroep in de hoofdzaak in verband waarmee het verzoek in kort geding is ingediend, kennelijk niet-ontvankelijk is, noodzakelijk zijn het bestaan van bepaalde elementen vast te stellen op grond waarvan aanvankelijk tot de ontvankelijkheid van dat beroep kan worden geconcludeerd.

2 De spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. Deze partij moet het bewijs leveren, dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder ernstige en onherstelbare schade te lijden. Dergelijke schade kan door de rechter in kort geding in het kader van dat onderzoek slechts in aanmerking worden genomen voor zover die schade kan worden berokkend aan de belangen van de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. Schade die kan worden berokkend aan een andere partij, kan door de rechter slechts in aanmerking worden genomen in het kader van de afweging van de betrokken belangen.

Geldelijke schade kan, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, niet worden beschouwd als onherstelbaar of zelfs moeilijk herstelbaar, wanneer zij later financieel kan worden vergoed.

Wat betreft een gestelde aantasting van de financiële levensvatbaarheid van de verzoekende onderneming, die haar bestaan in gevaar kan brengen, kan bij de beoordeling van de materiële situatie rekening worden gehouden met de kenmerken van de groep waartoe zij via aandelenparticipaties behoort.

3 Wanneer de rechter in kort geding in het kader van een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling de diverse betrokken belangen afweegt, moet hij bepalen, of het bij eventuele nietigverklaring van de bestreden handeling door de rechter in de hoofdzaak mogelijk is, de situatie die in geval van onmiddellijke tenuitvoerlegging van die handeling zal zijn ontstaan, terug te draaien en, omgekeerd, of opschorting van de tenuitvoerlegging van die handeling belet dat de handeling nog volledige werking krijgt ingeval het beroep in de hoofdzaak wordt verworpen.

Aan de vereisten verband houdend met de bescherming van de volksgezondheid, moet groter belang worden toegekend dan aan overwegingen van economische aard. Bovendien kunnen de gemeenschapsinstellingen, indien onzekerheden blijven heersen omtrent het bestaan of de omvang van risico's voor de gezondheid van de mens, beschermende maatregelen nemen zonder te hoeven wachten totdat de realiteit en de ernst van die risico's volledig zijn aangetoond.

Derhalve kan geen gevolg worden gegeven aan het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van verordening nr. 2821/98, betreffende de schrapping van een antibioticum als virginiamycine van de lijst van toevoegingsmiddelen waarvan de toevoeging aan diervoeding op communautair niveau is toegestaan, aangezien het gevaar bestaat dat een dergelijk gebruik de antimicrobiële resistentie in de menselijke geneeskunde vergroot, met zeer ernstige gevolgen voor de gezondheid van de mens.

Top