EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61999CJ0385
Judgment of the Court of 13 May 2003.#V.G. Müller-Fauré v Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen UA and E.E.M. van Riet v Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen.#Reference for a preliminary ruling: Centrale Raad van Beroep - Netherlands.#Freedom to provide services - Articles 59 of the EC Treaty (now, after amendment, Article 49 EC) and 60 of the EC Treaty (now Article 50 EC) - Sickness insurance - System providing benefits in kind - System of agreements - Medical costs incurred in another Member State - Prior authorisation - Criteria - Justification.#Case C-385/99.
Arrest van het Hof van 13 mei 2003.
V.G. Müller-Fauré tegen Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen UA en E.E.M. van Riet tegen Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Centrale Raad van Beroep - Nederland.
Vrij verrichten van diensten - Artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG) - Ziektekostenverzekering - Stelsel van verstrekkingen in natura - Overeenkomstenstelsel - Medische kosten gemaakt in andere lidstaat - Voorafgaande toestemming - Criteria - Rechtvaardigingsgronden.
Zaak C-385/99.
Arrest van het Hof van 13 mei 2003.
V.G. Müller-Fauré tegen Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen UA en E.E.M. van Riet tegen Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Centrale Raad van Beroep - Nederland.
Vrij verrichten van diensten - Artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG) - Ziektekostenverzekering - Stelsel van verstrekkingen in natura - Overeenkomstenstelsel - Medische kosten gemaakt in andere lidstaat - Voorafgaande toestemming - Criteria - Rechtvaardigingsgronden.
Zaak C-385/99.
European Court Reports 2003 I-04509
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:270
«Vrij verrichten van diensten – Artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG) – Ziektekostenverzekering – Stelsel van verstrekkingen in natura – Overeenkomstenstelsel – Medische kosten gemaakt in andere lidstaat – Voorafgaande toestemming – Criteria – Rechtvaardigingsgronden»
|
I - 0000 | |||
|
I - 0000 | |||
[EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG)]
[EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG]
ARREST VAN HET HOF
13 mei 2003 (1)
„Vrij verrichten van diensten – Artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG) – Ziektekostenverzekering – Stelsel van verstrekkingen in natura – Overeenkomstenstelsel – Medische kosten gemaakt in andere lidstaat – Voorafgaande toestemming – Criteria – Rechtvaardigingsgronden”
In zaak C-385/99, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Centrale Raad van Beroep (Nederland), in de aldaar aanhangige gedingen tussen V. G. Müller-Fauréen
Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen UA, en tussen E. E. M. van Riet en Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG),wijstHET HOF VAN JUSTITIE,,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen UA, vertegenwoordigd door J. K. de Pree; Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen, vertegenwoordigd door R. Out als gemachtigde; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster; de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Molde; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad; de Ierse regering, vertegenwoordigd door A. Collins, BL; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door D. Lloyd-Jones, QC, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. Michard als gemachtigde en door H. M. H. Speyart, ter terechtzitting van 10 september 2002,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 oktober 2002,
het navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door de Centrale Raad van Beroep bij beschikking van 6 oktober 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Rodríguez Iglesias |
Wathelet |
Schintgen |
Timmermans |
Edward |
La Pergola |
Jann |
Macken |
Colneric |
von Bahr |
Cunha Rodrigues |
|
De griffier |
De president |
R. Grass |
G. C. Rodríguez Iglesias |