EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0106

Arrest van het Hof van 23 mei 2000.
Comité d'entreprise de la Société française de production, Syndicat national de radiodiffusion et de télévision CGT (SNRT-CGT), Syndicat unifié de radio et de télévision CFDT (SURT-CFDT), Syndicat national Force ouvrière de radiodiffusion et de télévision en Syndicat national de l'encadrement audiovisuel CFE-CGC (SNEA-CFE-CGC) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Hogere voorziening - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Staatssteun - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Vakbonden en ondernemingsraden.
Zaak C-106/98 P.

European Court Reports 2000 I-03659

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:277

61998J0106

Arrest van het Hof van 23 mei 2000. - Comité d'entreprise de la Société française de production, Syndicat national de radiodiffusion et de télévision CGT (SNRT-CGT), Syndicat unifié de radio et de télévision CFDT (SURT-CFDT), Syndicat national Force ouvrière de radiodiffusion et de télévision en Syndicat national de l'encadrement audiovisuel CFE-CGC (SNEA-CFE-CGC) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Staatssteun - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Vakbonden en ondernemingsraden. - Zaak C-106/98 P.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-03659


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Beschikking van Commissie waarbij steun onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Beroep van organen die werknemers van door steun begunstigde onderneming vertegenwoordigen - Niet-ontvankelijkheid

[EG-Verdrag, art. 93, lid 2 (thans art. 88, lid 2, EG) en art. 173, vierde alinea (thans, na wijziging, art. 230, vierde alinea, EG)]

Samenvatting


$$Anderen dan de adressaten van een beschikking kunnen slechts stellen individueel te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG), indien deze beschikking hen treft wegens zekere bijzondere hoedanigheden of een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

De hoedanigheid van onderhandelaar met betrekking tot de sociale aspecten van een beschikking waarbij staatssteun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, volstaat als zodanig niet om organen die de werknemers van de door de steun begunstigde onderneming vertegenwoordigen, op soortgelijke wijze als de adressaat van die beschikking te individualiseren wanneer uit de motivering van de litigieuze beschikking blijkt, dat die hoedanigheid slechts weinig verband houdt met het onderwerp zelf van die beschikking, en wanneer de verzoekende organen niet aan de krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG) ingeleide procedure hebben deelgenomen.

De omstandigheid dat de Commissie in een punt van de motivering van de litigieuze beschikking naar sociale overwegingen verwijst, is niet relevant, aangezien die instelling haar beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt niet op die opmerking heeft gebaseerd, maar integendeel uit die beschikking, in haar geheel genomen, blijkt dat zij op andere rechtsgronden berust.

( cf. punten 39, 47-49, 51, 53-54 )

Partijen


In zaak C-106/98 P,

Comité d'entreprise de la Société française de production, gevestigd te Bry-sur-Marne (Frankrijk),

Syndicat national de radiodiffusion et de télévision CGT (SNRT-CGT), gevestigd te Parijs (Frankrijk),

Syndicat unifié de radio et de télévision CFDT (SURT-CFDT), gevestigd te Parijs,

Syndicat national Force ouvrière de radiodiffusion et de télévision, gevestigd te Parijs,

Syndicat national de l'encadrement audiovisuel CFE-CGC (SNEA-CFE-CGC), gevestigd te Parijs,

vertegenwoordigd door H. Masse-Dessen, advocaat bij de Conseil d'État en de Cour de cassation, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van G. Thomas, advocaat aldaar, Boulevard Grande-Duchesse Charlotte 77,

rekwiranten,

betreffende hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer - uitgebreid) van 18 februari 1998, Comité d'entreprise de la Société française de production e.a./Commissie (T-189/97, Jurispr. blz. II-335), strekkende tot vernietiging van die beschikking,

andere partij bij de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. Rozet, en door D. Triantafyllou, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van deze dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, D. A. O. Edward, L. Sevón en R. Schintgen (rapporteur), kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, J. -P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann, H. Ragnemalm en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 21 september 1999,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 november 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 15 april 1994, hebben het Comité d'entreprise de la Société française de production, instelling die het personeel vertegenwoordigt, alsook de vakverenigingen Syndicat national de radiodiffusion et de télévision CGT (SNRT-CGT), Syndicat unifié de radio et de télévision CFDT (SURT-CFDT), Syndicat national Force ouvrière de radiodiffusion et de télévision en Syndicat national de l'encadrement audiovisuel CFE-CGC (SNEA-CFE-CGC), allen organen als bedoeld in boek IV van de Franse Code du travail, krachtens artikel 168 A EG-Verdrag (thans artikel 225 EG) hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van 18 februari 1998, Comité d'entreprise de la Société française de production e.a./Commissie (T-189/97, Jurispr. blz. II-335; hierna beschikking van het Gerecht"), waarbij het Gerecht hun beroep tot nietigverklaring van beschikking 97/238/EG van de Commissie van 2 oktober 1996 betreffende door de Franse Staat verleende steun aan de audiovisuele productiemaatschappij Société française de production (PB 1997, L 95, blz. 19; hierna: beschikking van de Commissie") niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De feiten en het procesverloop voor het Gerecht

2 De aan de hogere voorziening ten grondslag liggende feiten, zoals zij uit de punten 1 tot en met 9 van de beschikking van het Gerecht naar voren komen, zijn de volgende.

3 De Société française de production (hierna: SFP") is een door de Franse overheid gecontroleerde vennootschap die zich hoofdzakelijk bezighoudt met de productie en de uitzending van televisieprogramma's.

4 Bij beschikkingen van 27 februari 1991 en 25 maart 1992 keurde de Commissie goed, dat de Franse autoriteiten in de periode van 1986 tot 1991 tweemaal steun aan SFP hadden verleend voor een bedrag van in totaal 1 260 miljoen FRF.

5 Vervolgens verleenden de Franse autoriteiten opnieuw steun aan SFP door haar in 1993 460 miljoen FRF en in 1994 400 miljoen FRF te betalen. Aangezien de ontvangen steun SFP in staat stelde lage prijzen te hanteren, dienden verscheidene concurrerende vennootschappen, die zich daardoor benadeeld voelden, op 7 april 1994 een klacht bij de Commissie in.

6 Bij beschikking van 16 november 1994 leidde de Commissie ten aanzien van de twee laatstgenoemde steunbetalingen in 1993 en 1994 de in artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG) bedoelde procedure in, en bij mededeling 95/C 80/04 (PB 1995, C 80, blz. 7) verzocht zij de Franse regering en de belanghebbende partijen hun opmerkingen kenbaar te maken. Bovendien verzocht zij de Franse regering haar een herstructureringsplan over te leggen en zich ertoe te verbinden, SFP geen nieuwe publieke middelen meer ter beschikking te stellen zonder haar voorafgaande goedkeuring. Bij brief van 16 januari 1995 dienden de Franse autoriteiten hun opmerkingen in.

7 Bij beschikking van 15 mei 1996, die leidde tot mededeling 96/C 171/03 (PB C 171, blz. 3), besloot de Commissie de procedure uit te breiden tot een onderzoek naar nieuwe overheidssteun ten bedrage van 250 miljoen FRF, waarvan de betaling door de Franse autoriteiten was bekendgemaakt op 19 februari 1996.

8 Na de inleiding van de procedure ontving de Commissie geen opmerkingen van andere lidstaten of andere belanghebbenden.

9 Op 2 oktober 1996 gaf de Commissie haar beschikking. In die beschikking stelde zij vast, dat de betrokken steun, die voortvloeide uit de opeenvolgende betalingen van in totaal 1,110 miljard FRF gedurende de periode 1993-1996, onwettig was wegens strijd met de in artikel 93, lid 3, van het Verdrag vastgestelde procedure van voorafgaande kennisgeving. Haars inziens was die steun niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, omdat daarvoor niet een van de in artikel 92, lid 3, sub c en d, EG-Verdrag [thans, na wijziging, artikel 87, lid 3, sub c en d, EG] genoemde afwijkingen kon gelden. Bijgevolg gelastte zij de Franse regering de steun terug te vorderen, vermeerderd met de rente over de periode vanaf de datum van toekenning van de steun tot de datum van terugbetaling ervan.

10 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 24 juni 1997, hebben het Comité d'entreprise de la SFP, het Syndicat national de radiodiffusion et de télévision CGT, het Syndicat unifié de radio et de télévision CFDT, het Syndicat national Force ouvrière de radiodiffusion et de télévision en het Syndicat national de l'encadrement audiovisuel CFE-CGC beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie ingesteld.

11 Bij afzonderlijke akte, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 30 juli 1997, heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, waarop rekwiranten op 25 september 1997 hebben gereageerd.

De beschikking van het Gerecht

12 Het Gerecht heeft het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk verklaard, op grond dat rekwiranten door de beschikking van de Commissie niet rechtstreeks en individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG).

13 Wat in de eerste plaats de vraag betreft, of rekwiranten door de beschikking van de Commissie individueel worden geraakt, heeft het Gerecht eerst, in punt 34 van zijn beschikking, herinnerd aan de vaste rechtspraak van het Hof, volgens welke anderen dan de adressaten van een beschikking slechts kunnen stellen dat zij individueel worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, indien deze beschikking hen treft op grond van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat.

14 In antwoord op het argument dat rekwiranten ontlenen aan zijn arresten van 27 april 1995, CCE de la Société générale des grandes sources e.a./Commissie (T-96/92, Jurispr. blz. II-1213), en CCE de Vittel e.a./Commissie (T-12/93, Jurispr. blz. II-1247), heeft het Gerecht vervolgens in punt 36 van zijn beschikking beklemtoond dat, zo het in die twee arresten had overwogen dat de erkende vertegenwoordigers van de werknemers van de betrokken ondernemingen individueel door de concentratie werden geraakt, dat was omdat zij in verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1), uitdrukkelijk zijn vermeld als derden die voldoende belang erbij hebben om door de Commissie tijdens de administratieve procedure te worden gehoord, hetgeen hen ten opzichte van ieder ander karakteriseerde.

15 In punt 37 van zijn beschikking heeft het Gerecht daarentegen vastgesteld, dat er, anders dan bij het communautaire toezicht op concentraties, op het gebied van staatssteun geen regels gelijk die van verordening nr. 4064/89 bestaan, waarbij aan erkende werknemersvertegenwoordigers uitdrukkelijk procedurele rechten zijn toegekend. Het Gerecht heeft daaruit afgeleid, dat rekwiranten zich niet met vrucht op die hoedanigheid kunnen beroepen om te stellen, dat zij individueel door de beschikking van de Commissie worden geraakt.

16 Wat ten slotte het argument van rekwiranten betreft, dat het optreden van de Commissie op het gebied van staatssteun ertoe strekt, de mededingingsregels te verzoenen met politieke overwegingen, zodat de wettigheidstoetsing ook in het licht van de sociale doelstellingen van het Verdrag dient te geschieden, heeft het Gerecht in punt 38 van zijn beschikking vastgesteld, dat dit niet aantoont dat rekwiranten individueel door de litigieuze beschikking worden geraakt.

17 Enerzijds heeft het Gerecht, na in punt 39 van zijn beschikking eraan te hebben herinnerd, dat de bepalingen van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot doel hebben te voorkomen, dat een lidstaat handelingen verricht die tot vervalsing van de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt leiden, in punt 40 opgemerkt, dat de Commissie, wanneer zij nagaat of steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag al dan niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt is, eventueel ook rekening kan houden met sociale overwegingen. Het Gerecht heeft daaraan toegevoegd, dat de Commissie in het kader van artikel 92, lid 3, van het Verdrag, waarvan de mogelijke toepassing in haar beschikking werd onderzocht, beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens in een communautair kader inhoudt (arresten van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, Boussac", C-301/87, Jurispr. blz. I-307, punt 49, en 15 mei 1997, TWD/Commissie, C-355/95 P, Jurispr. blz. I-2549, punt 26).

18 In punt 41 van zijn beschikking heeft het Gerecht daaruit geconcludeerd, dat het, gelet op de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, die is bedoeld om de Commissie, nadat zij de belanghebbenden heeft aangemaand hun opmerkingen te maken, volledig te informeren over alle gegevens van de zaak en om alle adviezen in te winnen die noodzakelijk zijn teneinde te kunnen vaststellen of de onderzochte steun al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt (arresten van 20 maart 1984, Duitsland/Commissie, 84/82, Jurispr. blz. 1451, punt 13, en 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, Jurispr. blz. I-3203, punt 16), niet uitgesloten is, dat organen die de werknemers van de door steun begunstigde onderneming vertegenwoordigen, als belanghebbenden in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag hun opmerkingen bij haar kunnen indienen betreffende sociale overwegingen waarmee zij eventueel rekening kan houden.

19 In punt 42 van zijn beschikking heeft het Gerecht evenwel overwogen, dat de enkele omstandigheid dat rekwiranten eventueel als belanghebbenden in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag kunnen worden beschouwd, niet voldoende is om hen te individualiseren op soortgelijke wijze als de staat die adressaat van de beschikking van de Commissie is. Dienaangaande heeft het Gerecht erop gewezen, dat belanghebbenden in de zin van die bepaling niet enkel de door steun begunstigde onderneming of ondernemingen zijn, maar ook de personen, ondernemingen of vakverenigingen die eventueel door de steunverlening in hun belangen worden geraakt, met name concurrerende ondernemingen en beroepsorganisaties (arrest van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punt 16, en arrest Matra/Commissie, reeds aangehaald, punt 18). Met andere woorden, het gaat om een onbepaalde categorie van adressaten (arrest Intermills/Commissie, reeds aangehaald, punt 16), zodat de enkele hoedanigheid van belanghebbende niet kan volstaan om rekwiranten te individualiseren ten opzichte van elke andere mogelijk belanghebbende derde in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag.

20 Anderzijds heeft het Gerecht in punt 43 van zijn beschikking vastgesteld, dat rekwiranten na de bekendmaking van het besluit tot inleiding van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag, zich tijdens die procedure op geen enkel tijdstip tot de Commissie hebben gewend, teneinde in hun hoedanigheid van belanghebbenden hun opmerkingen betreffende eventuele sociale overwegingen bij haar in te dienen.

21 In punt 44 van zijn beschikking heeft het Gerecht erop gewezen, dat, zelfs indien rekwiranten tijdens de administratieve procedure opmerkingen hadden ingediend, die omstandigheid op zich evenmin had kunnen volstaan om hen op soortgelijke wijze te individualiseren als de adressaat van de beschikking. Het heeft namelijk overwogen, dat ook ondernemingen die concurreren met de door steun begunstigde onderneming en die in het kader van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag een actieve rol hebben gespeeld, om als individueel geraakt te kunnen worden beschouwd, dienen aan te tonen dat de steunmaatregel bedoeld in de beschikking waartegen wordt opgekomen, hun marktpositie wezenlijk heeft beïnvloed (arrest van 28 januari 1986, Cofaz e.a./Commissie, 169/84 Jurispr. blz. 391, punt 25, en arrest Gerecht van 5 november 1997, Ducros/Commissie, Jurispr. blz. II-2031, punt 34). Ook heeft het Gerecht eraan herinnerd, dat organisaties die actief aan de procedure hebben deelgenomen en de ondernemingen in de betrokken sector verenigen, enkel individueel door een beschikking tot beëindiging van de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag worden geraakt, wanneer hun positie van onderhandelaar door die beschikking ongunstig wordt beïnvloed (arresten van 2 februari 1988, Van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punten 21-24, en 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125, punten 28-30).

22 In punt 45 van zijn beschikking heeft het Gerecht daaruit afgeleid, dat rekwiranten, aangezien hun concurrentiepositie niet wezenlijk is aangetast en geen daadwerkelijke inbreuk is gemaakt op hun eventuele mogelijkheid om als belanghebbenden in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag opmerkingen in te dienen tijdens de procedure voor de Commissie, waaraan zij trouwens niet hebben deelgenomen, zich niet kunnen beroepen op enig nadeel waaruit zou blijken, dat hun rechtspositie door de beschikking van de Commissie ernstig is aangetast, en dus niet kunnen worden geacht individueel te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

23 Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of rekwiranten door de beschikking van de Commissie rechtstreeks worden geraakt, heeft het Gerecht eerst beklemtoond, dat een beschikking waarbij een steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugbetaling van de steun wordt gelast, op zich niet tot de genoemde gevolgen voor de werkgelegenheid en de arbeidsvoorwaarden in de door die steun begunstigde onderneming kan leiden. Het heeft daaraan toegevoegd, dat dergelijke gevolgen zich noodzakelijkerwijs pas voordoen, wanneer die onderneming zelf of de sociale partners maatregelen hebben genomen die autonoom zijn ten opzichte van de beschikking van de Commissie. Het Gerecht heeft daaruit afgeleid, dat, gelet op de onderhandelingsruimte waarover de sociale partners beschikken met betrekking tot de aard en de omvang van maatregelen die in het kader van een eventuele herstructurering van de onderneming kunnen worden genomen, de mogelijkheid dat dergelijke maatregelen in feite niet worden genomen, niet louter theoretisch lijkt (arrest van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207).

24 Meer in het bijzonder ten aanzien van de collectieve salarisovereenkomst in de overheidssector, waarvan de toepassing volgens rekwiranten door de beschikking van de Commissie rechtstreeks in gedrang is gekomen, heeft het Gerecht in punt 48 van zijn beschikking erop gewezen, dat uit artikel L. 132-8 van de Franse Code du travail volgt, dat zelfs bij opzegging van die overeenkomst - wat in elk geval zou uitgaan van een van de ondertekenaars - de werknemers van de betrokken onderneming de individuele voordelen behouden die door hen bij de overeenkomst zijn verworven, indien die niet binnen de door de wet gestelde termijn door een nieuwe overeenkomst of een nieuw akkoord is vervangen. Het Gerecht heeft daaruit afgeleid, dat het niet meer toepassen van de sociale voordelen voor de werknemers van SFP niet onvermijdelijk is en dus niet rechtstreeks uit de beschikking van de Commissie kan voortvloeien. Het heeft daaraan toegevoegd, dat de enkele omstandigheid dat een besluit van invloed kan zijn op de materiële situatie van rekwiranten, niet volstaat om aan te nemen, dat zij daardoor rechtstreeks worden geraakt (arrest van 10 december 1969, Eridania e.a./Commissie, 10/68 en 18/68, Jurispr. blz. 459, punt 7).

25 In punt 49 van zijn beschikking heeft het Gerecht ook opgemerkt, dat de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie, waarbij de steun aan SFP onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard en de Franse regering wordt gelast die steun terug te vorderen, geen waarborg zou bieden tegen verlies van arbeidsplaatsen of vermindering van sociale voordelen. Hieruit blijkt dus dat de maatregelen die de onderneming of de sociale partners daartoe kunnen nemen, autonome maatregelen zijn, zodat er dus geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de vermeende aantasting van de belangen van de werknemers en de beschikking van de Commissie (arresten CCE de la Société générale des grandes sources e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 42, en CCE de Vittel e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 55).

26 In punt 50 van zijn beschikking heeft het Gerecht vervolgens vastgesteld, dat zijn analyse wordt bevestigd door 's Hofs rechtspraak, volgens welke een vakbond slechts een zijdelings en verwijderd belang bij de toekenning van schadevergoeding heeft, ook al zou die vergoeding een gunstig effect kunnen hebben op de economische bloei van die ondernemingen en bijgevolg op het aantal van hun arbeidsplaatsen (beschikking van 8 april 1981, Ludwigshafener Walzmühle Erling e.a./Europese Economische Gemeenschap, 197/80-200/80, 243/80, 245/80 en 247/80, Jurispr. blz. 1041, punten 8 en 9, en arrest CCE de Vittel e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 52).

27 In punt 51 van zijn beschikking heeft het Gerecht ten slotte opgemerkt, dat de beslechting van geschillen betreffende de eventuele aantasting van de belangen van werknemers, zoals de in casu gestelde belangen, niet valt onder de wettigheidstoetsing van beschikkingen die de Commissie krachtens de artikelen 92 en 93 van het Verdrag heeft gegeven, maar onder de nationale rechtsregels betreffende de toetsing door de nationale rechter van eventueel door de ondernemingen of de betrokken sociale partners genomen maatregelen die rechtstreeks tot een dergelijke aantasting kunnen leiden.

28 In punt 52 van zijn beschikking heeft het Gerecht daaraan de conclusie verbonden, dat de beschikking van de Commissie op zich geen rechtstreekse gevolgen kan hebben voor de belangen van de werknemers van SFP, zodat rekwiranten niet kunnen worden geacht rechtstreeks te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

Hogere voorziening

29 In hogere voorziening concluderen rekwiranten, dat het den Hove behage:

- de beschikking van het Gerecht te vernietigen;

- hun beroep in eerste aanleg ontvankelijk te verklaren;

- de beschikking van de Commissie nietig te verklaren;

- de Commissie in de kosten te verwijzen, en haar te veroordelen om aan ieder van rekwiranten een bedrag van 20 000 ECU te betalen als tegemoetkoming in hun kosten.

30 De Commissie concludeert, dat het den Hove behage:

- primair, de hogere voorziening ongegrond te verklaren;

- subsidiair, het verzoek tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie niet-ontvankelijk of, nog meer subsidiair, ongegrond te verklaren;

- rekwiranten in de kosten te verwijzen.

31 Tot staving van hun hogere voorziening voeren rekwiranten aan, dat het Gerecht, door te oordelen dat de erkende vertegenwoordigers van de werknemers van de onderneming die rechtstreeks door de beschikking van de Commissie wordt geraakt, door deze beschikking niet individueel of rechtstreeks worden geraakt, het recht heeft geschonden. Zij zijn dus van mening dat het beroep ontvankelijk moet worden verklaard en ten gronde moet worden onderzocht.

32 Onder verwijzing naar voornoemde arresten Cofaz e.a./Commissie en Van der Kooy e.a./Commissie betogen rekwiranten, dat zij door de beschikking van de Commissie rechtstreeks worden geraakt, omdat de situatie van de werknemers van de betrokken onderneming daardoor sterk wordt beïnvloed, en zij onderhandelaar zijn wat de sociale aspecten van die beschikking betreft.

33 Enerzijds onderstrepen zij, dat bij de beoordeling van de verenigbaarheid van staatssteun over het algemeen rekening wordt gehouden met sociale overwegingen, met name in verband met de werkgelegenheid.

34 Dienaangaande wijzen zij erop, dat dit in het bijzonder in de onderhavige zaak het geval is geweest, aangezien de Commissie in punt VII van de motivering van haar beschikking heeft geconstateerd, dat de in punt V van die motivering vermelde maatregelen tot herstructurering van SFP onvoldoende blijken, en met name, dat de collectieve overeenkomst inzake de salarissen voor de overheidssector buiten toepassing zou moeten worden verklaard, daar de huidige structuur van de loonlasten bij SFP niet concurrerend is".

35 Anderzijds zouden rekwiranten, in hun hoedanigheid van erkende vertegenwoordigers van de werknemers van SFP, door de beschikking van de Commissie worden geraakt als onderhandelaar binnen de betrokken onderneming wat de sociale aspecten betreft, inzonderheid de werkgelegenheid en de loonstructuur. Overigens zou de onderneming zelf de belangen van haar werknemers niet kunnen behartigen, aangezien die belangen kunnen verschillen van die van de onderneming, onder meer gelet op de mededingingsregels.

36 De Commissie betoogt dat de rechtspraak, zoals zij voortvloeit uit de voornoemde arresten Cofaz e.a./Commissie en Van der Kooy e.a./Commissie, niet kan worden getransponeerd op de onderhavige zaak, aangezien zowel de beïnvloeding van de concurrentiepositie van concurrerende ondernemingen als de beïnvloeding van de positie van onderhandelaar van verenigingen van marktdeelnemers zouden impliceren, dat zij betrokken zijn bij mededingingsverhoudingen welke de regels inzake staatssteun willen beschermen.

37 Zij voert aan, dat de uitbreiding van de ontvankelijkheid tot beroepen die worden ingesteld door schuldeisers van de betrokken ondernemingen of door categorieën van personen die in zekere zin een integrerend deel van die ondernemingen vormen, die beroepen meer en meer zou doen gelijken op een actio popularis, die tot rechtsonzekerheid betreffende het gezag van gewijsde zou kunnen leiden, zonder nochtans de aanzienlijke mogelijkheden tot rechterlijke toetsing te verbeteren.

38 De Commissie merkt ten slotte op, dat het Gerecht terecht vermeldt, dat rekwiranten in de onderhavige zaak niet aan de administratieve procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag hebben deelgenomen.

Beoordeling door het Hof

39 Er zij aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak anderen dan de adressaten van een beschikking slechts kunnen stellen individueel te worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, indien deze beschikking hen treft op grond van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arresten van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207; 19 mei 1993, Cook/Commissie, C-198/91, Jurispr. blz. I-2487, punt 20, en arrest Matra/Commissie, reeds aangehaald, punt 14).

40 Wat meer bepaald het gebied van de staatssteun betreft, is erkend dat een beschikking van de Commissie tot beëindiging van de procedure die zij met betrekking tot een individuele steunverlening krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag had ingeleid, niet alleen de begunstigde onderneming individueel raakt, doch ook de hiermee concurrerende ondernemingen die in het kader van die procedure een actieve rol hebben gespeeld, voor zover de in de bestreden beschikking bedoelde steunmaatregel hun marktpositie wezenlijk heeft beïnvloed (zie arrest Cofaz e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 25).

41 Een onderneming kan zich dus niet enkel op haar hoedanigheid van concurrent van de begunstigde onderneming beroepen, maar moet bovendien aantonen dat zij, gezien de mate van haar eventuele betrokkenheid bij de procedure en het belang van de inbreuk op haar marktpositie, in een feitelijke situatie verkeert die haar op soortgelijke wijze individualiseert als de adressaat.

42 Bovendien is erkend, dat bepaalde verenigingen van marktdeelnemers, die actief aan de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag hebben deelgenomen, door een dergelijke beschikking ook individueel worden geraakt, voor zover zij worden beïnvloed in hun positie van onderhandelaar (zie voornoemde arresten Van der Kooy e.a./Commissie, punten 21-24, en CIRFS e.a./Commissie, punten 28 en 30).

43 In voornoemde zaak Van der Kooy e.a./Commissie had het Landbouwschap met de leverancier onderhandeld over het door de Commissie betwiste preferentieel aardgastarief, en behoorde het bovendien tot de ondertekenaars van de overeenkomst waarbij dat tarief was vastgesteld. Het was als zodanig ter uitvoering van de beschikking van de Commissie ook gedwongen nieuwe tariefonderhandelingen met de leverancier te voeren en een nieuw akkoord te sluiten.

44 In voornoemde zaak CIRFS e.a/Commissie was het Comité international de la rayonne et des fibres synthétiques de gesprekspartner van de Commissie geweest toen het ging om de invoering, de verlenging en de aanpassing van de code inzake steun in de sector synthetische vezels, en had het tijdens de aan het geding voorafgegane procedure actief met de Commissie onderhandeld, met name door schriftelijke opmerkingen in te dienen en rechtstreeks contact met de bevoegde diensten te onderhouden.

45 De voornoemde zaken Van der Kooy e.a./Commissie en CIRFS e.a./Commissie betroffen dus bijzondere situaties, waarin de verzoeker een duidelijk omschreven en nauw met het onderwerp zelf van de beschikking verbonden functie van onderhandelaar bekleedde, waardoor hij in een feitelijke situatie verkeerde die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseerde.

46 In het licht van die rechtspraak moeten de argumenten worden onderzocht, die rekwiranten tegen de beschikking van het Gerecht aanvoeren.

47 Wat in de eerste plaats het argument betreft, dat rekwiranten hebben ontleend aan punt VII van de motivering van de beschikking van de Commissie, moet worden vastgesteld dat uit deze laatste, in haar geheel genomen, blijkt dat de Commissie haar beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel geenszins heeft gebaseerd op hetgeen in punt VII van de motivering wordt opgemerkt.

48 De Commissie heeft in genoemd punt VII immers enkel verklaard, dat het twijfelachtig was of de door de Franse autoriteiten aangekondigde nieuwe loonovereenkomst kon worden gesloten.

49 Zoals echter uit punt IX van de motivering van de beschikking van de Commissie blijkt, werd de steun als herstructureringssteun onverenigbaar verklaard, omdat hij niet voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld in mededeling 94/C 368/05 van de Commissie, betreffende de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 1994, C 368, blz. 12), met name wegens het ontbreken van een herstructureringsplan dat de levensvatbaarheid en gezondheid van de onderneming binnen een redelijk tijdsbestek kan herstellen.

50 De door rekwiranten vermelde passage van de beschikking van de Commissie kan dus niet volstaan om rekwiranten in een feitelijke situatie te brengen die hen karakteriseert ten opzichte van elke andere mogelijk belanghebbende derde in de zin van artikel 93, lid 2, van het Verdrag.

51 In de tweede plaats is het duidelijk, dat hun hoedanigheid van onderhandelaar wat de sociale aspecten bij SFP betreft, zoals de structuur van het personeelsbestand en de salarissen van de onderneming, als zodanig niet volstaat om rekwiranten op soortgelijke wijze als de adressaat van de beschikking van de Commissie te individualiseren.

52 Weliswaar kunnen bij de beoordeling van de verenigbaarheid van staatssteun dergelijke sociale aspecten door de Commissie in aanmerking worden genomen, maar enkel in het kader van een globale beoordeling, waarbij een groot aantal overwegingen van diverse aard, onder meer inzake de bescherming van de mededinging, de regionale ontwikkeling, de bevordering van de cultuur of de milieubescherming gelden.

53 Aangaande de motivering van de beschikking van de Commissie moet echter worden overwogen, dat de door rekwiranten aangevoerde hoedanigheid van onderhandelaar wat de sociale aspecten bij SFP betreft, slechts weinig verband houdt met het onderwerp zelf van die beschikking, zodat de situatie van rekwiranten niet vergelijkbaar is met die welke zich voordeed in de voornoemde zaken Van der Kooy e.a./Commissie en CIRFS e.a./Commissie.

54 Ten slotte hebben rekwiranten, zoals het Gerecht in punt 43 van zijn beschikking heeft opgemerkt, niet aan de krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag ingeleide procedure deelgenomen.

55 Daar rekwiranten hun vorderingen niet hebben gestaafd met enig ander element dat kan bewijzen dat zij door de beschikking van de Commissie individueel worden geraakt, moet worden geconcludeerd, dat het Gerecht niet het recht heeft geschonden door te oordelen dat zij niet als individueel door die beschikking geraakt kunnen worden beschouwd.

56 Deze conclusie volstaat om het dispositief van de bestreden beschikking wettig te rechtvaardigen, zodat het middel in hogere voorziening betreffende het rechtstreeks geraakt worden van rekwiranten niet relevant is en niet behoeft te worden onderzocht.

57 Bijgevolg moet de hogere voorziening worden afgewezen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

58 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de conclusies van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verwijst het Comité d'entreprise de la Société française de production, het Syndicat national de radiodiffusion en de télévision CGT (SNRT-CGT), het Syndicat unifié de radio et de télévision CFDT (SURT-CFDT), het Syndicat national Force ouvrière de radiodiffusion et de télévision, en het Syndicat national de l'encadrement audiovisuel CFE-CGC (SNEA-CFE-CGC) in de kosten.

Top