EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0120

Arrest van het Hof van 28 april 1998.
Nicolas Decker tegen Caisse de maladie des employés privés.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Conseil arbitral des assurances sociales - Groot-Hertogdom Luxemburg.
Vrij verkeer van goederen - Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag - Vergoeding van in andere lidstaten gemaakte ziektekosten - Voorafgaande toestemming van bevoegd orgaan - Aanschaf van bril.
Zaak C-120/95.

European Court Reports 1998 I-01831

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:167

61995J0120

Arrest van het Hof van 28 april 1998. - Nicolas Decker tegen Caisse de maladie des employés privés. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Conseil arbitral des assurances sociales - Groot-Hertogdom Luxemburg. - Vrij verkeer van goederen - Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag - Vergoeding van in andere lidstaten gemaakte ziektekosten - Voorafgaande toestemming van bevoegd orgaan - Aanschaf van bril. - Zaak C-120/95.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-01831


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Bevoegdheid van lidstaten tot inrichting van hun stelsels van sociale zekerheid - Grenzen - Eerbiediging van gemeenschapsrecht - Verdragsregels inzake vrij verkeer van goederen

(EG-Verdrag, art. 30)

2 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Ziektekostenverzekering - Verstrekkingen, verleend in andere lidstaat - Artikel 22 van verordening nr. 1408/71 - Draagwijdte - Vergoeding, door lidstaten, van kosten van in andere lidstaat gekochte medische producten volgens tarief van bevoegde staat - Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 22)

3 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Nationale regeling inzake vergoeding van in andere lidstaat gemaakte ziektekosten - Aankoop van medische producten - Brillen - Vereiste van voorafgaande toestemming van socialezekerheidsorgaan van staat van verzekering - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Beheersing van kosten van gezondheidszorg - Bescherming van volksgezondheid - Geen rechtvaardiging

(EG-Verdrag, art. 30 en 36)

Samenvatting


4 Het feit dat een nationale regeling deel uitmaakt van het gebied van de sociale zekerheid, sluit de toepassing van artikel 30 van het Verdrag niet uit.

Het gemeenschapsrecht laat de bevoegdheid van de lidstaten om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, weliswaar onverlet, doch niettemin behoren de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht te eerbiedigen.

5 Artikel 22 van verordening nr. 1408/71, dat de verzekerde die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een passende behandeling te ondergaan, de mogelijkheid wil bieden zonder extra kosten gebruik te maken van verstrekkingen in natura voor rekening van het bevoegde orgaan en volgens de wettelijke regeling van de staat waar de verstrekkingen worden verleend, in het bijzonder in gevallen waarin die overbrenging wegens zijn gezondheidstoestand noodzakelijk is, schrijft niet voor, dat de kosten van in een andere lidstaat zonder voorafgaande toestemming gekochte medische producten worden vergoed volgens de tarieven van de bevoegde lidstaat, en staat derhalve een dergelijke vergoeding door de lidstaten niet in de weg.

6 De artikelen 30 en 36 van het Verdrag verzetten zich tegen een nationale regeling op grond waarvan een socialezekerheidsorgaan van een lidstaat een verzekerde de forfaitaire kostenvergoeding voor een bril met corrigerende glazen, die bij een opticien in een andere lidstaat is gekocht, weigert omdat voorafgaande toestemming is vereist voor de aankoop van medische producten in het buitenland.

Een dergelijke regeling moet als een belemmering voor het vrije verkeer van goederen worden beschouwd, omdat zij de sociaalverzekerden ertoe aanzet deze producten eerder op het nationale grondgebied dan in andere lidstaten te kopen en derhalve de invoer kan afremmen.

Zij is noch wegens het risico van een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel gerechtvaardigd, aangezien de forfaitaire vergoeding van de kosten van in andere lidstaten gekochte brillen en corrigerende glazen geen invloed heeft op de financiering of het evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, noch om redenen van bescherming van de volksgezondheid, te weten bewaking van de kwaliteit van in andere lidstaten aan de verzekerden afgeleverde medische producten, aangezien de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van gereglementeerde beroepen worden beheerst door communautaire richtlijnen en de aankoop van een bril op voorschrift van een oogarts bij een opticien in een andere lidstaat gelijkwaardige waarborgen biedt als die welke bestaan in geval van verkoop van een bril door een op het nationale grondgebied gevestigde opticien.

Partijen


In zaak C-120/95,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Conseil arbitral des assurances sociales (Luxemburg), in het aldaar aanhangig geding tussen

N. Decker

en

Caisse de maladie des employés privés,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann en H. Ragnemalm (rapporteur), kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch en P. Jann, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- N. Decker, vertegenwoordigd door A. Braun en S. Wagner, advocaten te Luxemburg,

- de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door C. Ewen, inspecteur eerste klasse sociale zekerheid bij het Ministerie van Sociale zekerheid, als gemachtigde,

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en G. Thiele, Assessor bij dit ministerie, als gemachtigden,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Navarro González, algemeen directeur coördinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschappen, en G. Calvo Díaz, abogado del Estado, als gemachtigden,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en P. Martinet, secretaris buitenlandse zaken bij deze directie, als gemachtigden,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door A. Bos, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Nicoll van het Treasury Solicitor's Department als gemachtigde, bijgestaan door Ph. Watson, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur H. van Lier en J.-F. Pasquier, bij haar juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van N. Decker, vertegenwoordigd door S. Wagner; de Caisse de maladie des employés privés, vertegenwoordigd door A. Rodesch, advocaat te Luxemburg; de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door C. Ewen; de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door G. Calvo Díaz; de Franse regering, vertegenwoordigd door P. Martinet; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door Ph. Watson, en de Commissie, vertegenwoordigd door J.-F. Pasquier, ter terechtzitting van 2 juli 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 september 1997,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 5 april 1995, ingekomen bij het Hof op 7 april daaraanvolgend, heeft de Conseil arbitral des assurances sociales krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag.

2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen N. Decker, van Luxemburgse nationaliteit, en de Caisse de maladie des employés privés (hierna: "ziekenfonds") over de vergoeding van de kosten van een bril met corrigerende glazen, die Decker had gekocht bij een opticien in Arlon (België) op een door een in Luxemburg gevestigde oogarts uitgeschreven recept.

3 Bij brief van 14 september 1992 deelde het ziekenfonds Decker mee, dat de bril niet kon worden vergoed omdat deze in het buitenland was gekocht zonder dat vooraf toestemming daartoe was verleend.

4 Decker heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, onder meer op grond van de bepalingen van het Verdrag inzake het vrij verkeer van goederen. Bij besluit van de raad van bestuur van 22 oktober 1992 heeft het ziekenfonds zijn standpunt gehandhaafd en Deckers bezwaar afgewezen.

5 Daarop heeft Decker zich tot de Conseil arbitral des assurances sociales gewend, die zijn vordering bij beschikking van 24 augustus 1993 heeft verworpen.

6 Op 8 september 1993 heeft Decker tegen deze beschikking verzet gedaan bij de Conseil arbitral des assurances sociales. Dit verzet is verworpen bij vonnis van 20 oktober 1993 op grond dat de zaak geen aanknopingspunten met het vrije goederenverkeer heeft, maar met het socialezekerheidsrecht, dit wil zeggen met verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 12971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen [zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996; PB 1997, L 28, blz. 1].

7 Daarop heeft Decker cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 12 januari 1995 is het vonnis van de Conseil arbitral des assurances sociales vernietigd en is de zaak naar deze rechterlijke instantie terugverwezen. Bij vonnis van 5 april 1995 heeft de Conseil arbitral beslist, dat de artikelen 60 van de Code des assurances sociales en 58 van de statuten van de Union des caisses de maladie des salariés op het geschil van toepassing zijn.

8 Artikel 60 van de Luxemburgse Code des assurances sociales bepaalde ten tijde van de feiten van het hoofdgeding onder meer het volgende:

"De verzekerden kunnen zich tot de arts, de tandarts, de apotheek, het ziekenhuis of de paramedische beroepsbeoefenaar van hun keuze wenden.

Met het verlenen van medische hulp en diensten op het grondgebied van het Groothertogdom kunnen slechts worden belast:

1_ de artsen, tandartsen, apothekers, ziekenhuizen, vroedvrouwen en paramedische beroepsbeoefenaren die gerechtigd zijn tot uitoefening van hun beroep op het grondgebied van het Groothertogdom of op een deel daarvan;

2_ de buitenlandse artsen die met instemming van de behandelend arts en van de raadgevend arts in consult zijn geroepen in het Groothertogdom, dit alles onverminderd ruimere internationale regelingen.

De verzekerden kunnen zich in het buitenland enkel met toestemming van hun ziekenfonds laten behandelen, tenzij het de verlening van eerste hulp betreft wegens een ongeval in het buitenland of een aldaar opgetreden ziekte.

Het ziekenfonds mag de toestemming niet weigeren, indien de behandelend arts van de verzekerde en de raadgevend arts een behandeling in het buitenland aanbevelen en de noodzakelijke behandeling niet in het Groothertogdom kan worden gegeven."

9 De vergoeding van de kosten van brilmonturen en corrigerende glazen werd ten tijde van de feiten van het hoofdgeding beheerst door artikel 78 van de statuten van de Union des caisses de maladie en door een collectieve overeenkomst van 30 juni 1975, die de Union des caisses de maladie krachtens artikel 308 bis van de Code des assurances sociales had gesloten met de representatieve beroepsvereniging van opticiens.

10 Artikel 78 van de statuten van de Union des caisses de maladie bepaalde:

"Brillen en andere optische hulpmiddelen worden vergoed overeenkomstig de tarieven en voorwaarden die zijn bepaald in de overeenkomsten of vervangende regelingen als bedoeld in artikel 308 bis van de Code des assurances sociales."

11 Artikel 2 van de collectieve overeenkomst van 30 juni 1975 bepaalde, dat onverminderd de communautaire en internationale regelingen betreffende de sociale zekerheid van migrerende werknemers en daaraan gelijkgestelde personen, de aflevering van brillen aan de verzekerden met woon- of verblijfplaats in Luxemburg plaatsvindt door de opticiens die zijn ingeschreven in het register van de Luxemburgse vereniging voor het midden- en kleinbedrijf en gevestigd zijn in het Groothertogdom.

12 Volgens deze bepalingen werd per brilmontuur een vast bedrag van 1 600 LFR vergoed.

13 De tarieven voor de vergoeding van de corrigerende glazen waren vastgelegd in bijlage A bij de collectieve overeenkomst van 30 juni 1975. Volgens artikel 12 van deze overeenkomst werden de in bijlage A bepaalde vergoedingen voor corrigerende glazen aangepast op basis van de prijslijsten van de ondernemingen Zeiss en American Optical.

14 De Code des assurances sociales en de statuten van de Union des caisses de maladie zijn in 1992 op belangrijke punten gewijzigd. Het in artikel 60-oud van de Code des assurances sociales gestelde vereiste van voorafgaande toestemming van het ziekenfonds voor iedere medische behandeling in het buitenland is echter gehandhaafd en thans opgenomen in artikel 20 van de Code.

15 Artikel 22 van verordening nr. 1408/75 bepaalt met name:

"1. De werknemer of zelfstandige die aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, en

(...)

c) die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, heeft recht op:

i) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof deze werknemer of zelfstandige bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde staat;

ii) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde staat.

2. (...)

De op grond van lid 1, sub c, vereiste toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling behoort tot de prestaties waarin de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene woont voorziet, en bedoelde behandeling hun, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten zichtsverloop, niet kan worden gegeven binnen de termijn die gewoonlijk nodig is voor de desbetreffende behandeling in de lidstaat waar hij woont.

3. De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van een werknemer of zelfstandige."

16 Daar hij twijfelde aan de verenigbaarheid van deze nationale bepalingen met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de artikelen 30 en 36 van het Verdrag, heeft de Conseil arbitral des assurances sociales besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

"Is artikel 60 van de Luxemburgse Code des assurances sociales, volgens hetwelk een socialezekerheidsorgaan van lidstaat A aan een verzekerde die onderdaan is van dezelfde lidstaat A, vergoeding van de kosten van een bril met corrigerende glazen, die is voorgeschreven door een in dezelfde staat gevestigde arts, doch gekocht bij een opticien in lidstaat B, kan weigeren op grond dat elke geneeskundige behandeling in het buitenland vooraf door dit orgaan moet worden goedgekeurd, verenigbaar met de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, voor zover het de invoer van geneesmiddelen of, zoals in casu, van een bril uit andere lidstaten door particulieren in het algemeen bestraft?"

17 Decker en de Commissie zijn van mening, dat een nationale regeling op grond waarvan een verzekerde de kosten van producten die gewoonlijk worden terugbetaald, niet vergoed krijgt behoudens wanneer zijn socialezekerheidsorgaan vooraf toestemming heeft verleend, het vrij verkeer van goederen ongerechtvaardigd belemmert.

18 De Luxemburgse, de Belgische en de Franse regering alsmede de regering van het Verenigd Koninkrijk daarentegen betogen primair, dat de artikelen 30 en 36 van het Verdrag niet van toepassing zijn op een regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, aangezien zij de sociale zekerheid betreft. Subsidiair stellen zij, dat voormelde artikelen zich in ieder geval niet verzetten tegen handhaving van een dergelijke regeling. Deze laatste opvatting wordt gedeeld door de Duitse, de Spaanse en de Nederlandse regering.

19 Gezien de opmerkingen die zijn ingediend, moet eerst de toepassing van het beginsel van vrij verkeer op het gebied van de sociale zekerheid worden bezien, vervolgens de invloed van verordening nr. 1408/71 en ten slotte de toepassing van de bepalingen van het vrij verrichten van diensten.

De toepassing van het grondbeginsel van vrij verkeer op het gebied van de sociale zekerheid

20 De Luxemburgse, de Belgische en de Franse regering alsmede de regering van het Verenigd Koninkrijk betogen primair, dat de in het hoofdgeding omstreden regeling betreffende de vergoeding van de kosten van medische zorg niet onder artikel 30 van het Verdrag valt, daar zij een deelgebied van de sociale zekerheid bestrijkt.

21 Dienaangaande moet voorop worden gesteld, dat volgens vaste rechtspraak het gemeenschapsrecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, onverlet laat (arresten van 7 februari 1984, Duphar e.a., 238/82, Jurispr. blz. 523, punt 16, en 17 juni 1997, Sodemare e.a., C-70/95, Jurispr. blz. I-3395, punt 27).

22 Bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau staat het derhalve elke lidstaat vrij, de voorwaarden vast te stellen waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid (arresten van 24 april 1980, Coonan, 110/79, Jurispr. blz. 1445, punt 12, en 4 oktober 1991, Paraschi, C-349/87, Jurispr. blz. I-4501, punt 15) en waaronder recht bestaat op uitkeringen (arrest van 30 januari 1997, Stöber en Piosa Pereira, C-4/95 en C-5/95, Jurispr. blz. I-511, punt 36).

23 Niettemin behoren de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht te eerbiedigen, zoals de advocaat-generaal in de punten 17 tot en met 25 van zijn conclusie heeft uiteengezet.

24 Immers, maatregelen van de lidstaten op het gebied van de sociale zekerheid die de afzetmogelijkheden van medische producten kunnen beïnvloeden en indirect de invoer ervan, vallen onder de verdragsregels inzake het vrije goederenverkeer (arrest Duphar e.a., reeds aangehaald, punt 18).

25 Het feit dat de in het hoofdgeding omstreden regeling een regeling van sociale zekerheid is, sluit derhalve de toepassing van artikel 30 van het Verdrag niet uit.

De invloed van verordening nr. 1408/71

26 De Luxemburgse regering is van mening, dat artikel 22 van verordening nr. 1408/71 uitgaat van het beginsel, dat voor elke behandeling in een andere lidstaat voorafgaande toestemming is vereist. Wie opkomt tegen de nationale bepalingen inzake de vergoeding van de kosten van in het buitenland verleende hulp, trekt daarmee tegelijkertijd de geldigheid van de overeenkomstige bepaling in verordening nr. 1408/71 in twijfel.

27 In zoverre moet worden vastgesteld, dat het feit dat een nationale maatregel in overeenstemming kan zijn met een bepaling van afgeleid recht, in casu artikel 22 van verordening nr. 1408/71, niet tot gevolg heeft dat deze maatregel buiten het bereik van de bepalingen van het Verdrag komt te vallen.

28 Zoals de advocaat-generaal in de punten 55 en 57 van zijn conclusie heeft uiteengezet, wil artikel 22, lid 1, van verordening nr. 1408/71 de verzekerde die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar een andere lidstaat te begeven teneinde aldaar een passende behandeling te ondergaan, de mogelijkheid bieden zonder extra kosten gebruik te maken van verstrekkingen in natura voor rekening van het bevoegde orgaan en volgens de wettelijke regeling van de staat waar de verstrekkingen worden verleend, in het bijzonder in gevallen waarin die overbrenging wegens zijn gezondheidstoestand noodzakelijk is.

29 Uitgaande van dit doel schrijft artikel 22 van verordening nr. 1408/71 niet voor, en verzet het zich er ook niet tegen, dat de kosten van in een andere lidstaat zonder voorafgaande toestemming gekochte medische producten worden vergoed volgens de tarieven van de bevoegde lidstaat.

30 Bijgevolg dient te worden onderzocht, of een nationale regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, verenigbaar is met de verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van goederen.

De toepassing van de bepalingen inzake het vrij verkeer van goederen

31 Onderzocht moet worden, of een regeling als de onderhavige de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren (arrest van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5).

32 Decker en de Commissie zijn van mening, dat een systeem dat voor de vergoeding van de kosten van medische producten volgens de voorwaarden van de staat van verzekering, voorafgaande toestemming van het bevoegde orgaan van de staat van verzekering vereist ingeval deze producten in een andere lidstaat worden afgeleverd, een beperking van het vrij verkeer van goederen in de zin van artikel 30 van het Verdrag oplevert.

33 De lidstaten die opmerkingen hebben ingediend, menen dat een regeling als de onderhavige geen beperking van de handelsstromen tot doel of gevolg heeft, maar enkel de voorwaarden regelt waaronder ziektekosten worden vergoed. Een dergelijke regeling komt niet neer op een verbod van de invoer van brillen en heeft evenmin rechtstreeks gevolgen voor de mogelijkheid om ze in het buitenland te kopen. Ten slotte wordt de Luxemburgse opticien niet verboden om brillen en corrigerende glazen uit andere lidstaten te importeren, te bewerken en te verkopen.

34 Vastgesteld moet worden, dat de in het hoofdgeding omstreden regeling degenen die in Luxemburg sociaalverzekerd zijn ertoe aanzet, hun brillen eerder bij opticiens in het Groothertogdom dan in andere lidstaten te kopen en te laten monteren.

35 Deze regeling belet de verzekerden weliswaar niet, de medische producten in een andere lidstaat te kopen, maar zij stelt de vergoeding van de in die staat gemaakte kosten wel afhankelijk van een vooraf verleende toestemming, zonder welke geen vergoeding mogelijk is. Voor de vergoeding van in de staat van verzekering gemaakte kosten is deze toestemming echter niet vereist.

36 Een dergelijke regeling moet als een belemmering voor het vrij verkeer van goederen worden beschouwd, omdat zij de sociaalverzekerden ertoe aanzet deze producten eerder in het Groothertogdom dan in andere lidstaten te kopen, en derhalve de invoer van in deze staten gemonteerde brillen kan afremmen (zie arrest van 7 mei 1985, Commissie/Frankrijk, 18/84, Jurispr. blz. 1339, punt 16).

37 De Luxemburgse regering betoogt evenwel, dat de vrijheid van goederenverkeer niet absoluut is en dat de omstreden regeling haar rechtvaardiging vindt in de ermee beoogde beheersing van de kosten van de gezondheidszorg.

38 Decker daarentegen stelt, dat vergoeding van zijn aankoop dezelfde financiële lasten voor het ziekenfonds meebrengt, aangezien een vast bedrag wordt vergoed, zowel voor het montuur als de corrigerende glazen. Aangezien dit bedrag losstaat van de werkelijke kosten, is er geen objectieve grond voor het ziekenfonds om vergoeding te weigeren ingeval de bril bij een opticien in een andere lidstaat is gekocht. De in het hoofdgeding omstreden regeling zou derhalve niet gerechtvaardigd kunnen worden met de noodzaak, de kosten van de gezondheidszorg te beheersen.

39 Dienaangaande moet erop worden gewezen, dat zuiver economische doelstellingen geen rechtvaardiging kunnen vormen voor een belemmering van het fundamentele beginsel van het vrij verkeer van goederen. Niettemin kan een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel een dwingende reden van algemeen belang vormen waardoor een dergelijke belemmering gerechtvaardigd kan zijn.

40 Vastgesteld moet echter worden, dat - zoals de Luxemburgse regering overigens heeft erkend in antwoord op een vraag van het Hof - de forfaitaire vergoeding van de kosten van in andere lidstaten gekochte brillen en corrigerende glazen geen invloed heeft op de financiering of het evenwicht van het socialezekerheidsstelsel.

41 De Belgische, de Duitse en de Nederlandse regering hebben eveneens aangevoerd, dat de in het hoofdgeding omstreden regeling gerechtvaardigd is uit het oogpunt van bescherming van de volksgezondheid als bedoeld in artikel 36 van het Verdrag, op grond van het recht van verzekerden op toegang tot een hoogwaardige zorg. De Belgische regering voegt eraan toe, dat de aflevering van brillen dient te geschieden door personen die daartoe wettelijk bevoegd zijn. Wordt de hulp in een andere lidstaat verleend, is het toezicht op de goede uitvoering ervan zeer moeilijk zoal niet geheel onmogelijk.

42 In dit verband moet erop worden gewezen, dat de voorwaarden voor de toegang tot en de uitoefening van de gereglementeerde beroepen worden beheerst door de richtlijnen 92/151/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48/EEG (PB L 209, blz. 25), en 95/43/EG van de Commissie van 20 juli 1995 tot wijziging van de bijlagen C en D bij richtlijn 92/51 (PB L 184, blz. 21).

43 Dit betekent, dat de aankoop van een bril bij een opticien in een andere lidstaat gelijkwaardige waarborgen biedt als die welke bestaan in geval van verkoop van een bril door een op het nationale grondgebied gevestigde opticien (zie, in verband met de aankoop van geneesmiddelen in een andere lidstaat, arresten van 7 maart 1989, Schumacher, 215/87, Jurispr. blz. 617, punt 20, en 8 april 1992, Commissie/Duitsland, C-62/90, Jurispr. blz. I-2575, punt 18).

44 Voorts moet erop worden gewezen, dat in casu de bril is gekocht op voorschrift van een oogarts, zodat de bescherming van de volksgezondheid is gewaarborgd.

45 Hieruit volgt, dat bewaking van de kwaliteit van de in andere lidstaten afgeleverde medische producten geen rechtvaardiging uit volksgezondheidsoogpunt kan opleveren voor een regeling als in het hoofdgeding aan de orde is.

46 Mitsdien moet worden geantwoord, dat de artikelen 30 en 36 van het Verdrag zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan een socialezekerheidsorgaan van een lidstaat een verzekerde de forfaitaire kostenvergoeding voor een bril met corrigerende glazen, die bij een opticien in een andere lidstaat is gekocht, weigert omdat voorafgaande toestemming is vereist voor de aankoop van medische producten in het buitenland.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

47 De kosten door de Luxemburgse, de Belgische, de Duitse, de Spaanse, de Franse en de Nederlandse regering alsmede de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Conseil arbitral des assurances sociales bij vonnis van 5 april 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De artikelen 30 en 36 EG-Verdrag verzetten zich tegen een nationale regeling op grond waarvan een socialezekerheidsorgaan van een lidstaat een verzekerde de forfaitaire kostenvergoeding voor een bril met corrigerende glazen, die bij een opticien in een andere lidstaat is gekocht, weigert omdat voorafgaande toestemming is vereist voor de aankoop van medische producten in het buitenland.

Top