This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994CS0002
Order of the Court of 29 September 1995. # Empresa Nacional de Urânio SA v Commission of the European Communities. # Application for authorization to serve a garnishee order in respect of assets of the Community in Portugal. # Case C-2/94 SA.
Beschikking van het Hof van 29 september 1995.
Empresa Nacional de Urânio SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Verzoek om toestemming voor beslaglegging op goederen van de Gemeenschap in Portugal.
Zaak C-2/94 SA.
Beschikking van het Hof van 29 september 1995.
Empresa Nacional de Urânio SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Verzoek om toestemming voor beslaglegging op goederen van de Gemeenschap in Portugal.
Zaak C-2/94 SA.
Jurisprudentie 1995 I-02767
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:301
BESCHIKKING VAN HET HOF VAN 29 SEPTEMBER 1995. - EMPRESA NACIONAL DE URANIO SA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - VERZOEK OM TOESTEMMING VOOR BESLAGLEGGING OP GOEDEREN VAN DE GEMEENSCHAP IN PORTUGAL. - ZAAK C-2/94 SA
Jurisprudentie 1995 bladzijde I-02767
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen ° Verzoek om toestemming voor beslaglegging op goederen van instelling ° Ontbreken van executoriale titel ° Afdoening zonder beslissing
(Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, art. 1)
2. Procedure ° Kosten ° Begroting ° Invorderbare kosten ° Vaststelling van moratoire interessen, verschuldigd wegens te late betaling van kosten ° Uitsluitende bevoegdheid van Hof
(Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 74, eerste alinea)
1. Het onderzoek door het Hof van een verzoek om toestemming om een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging in te leiden op goederen van een instelling, onderstelt het bestaan van een executoriale titel. Bij gebreke hiervan behoeft niet te worden beslist op het verzoek.
2. De vaststelling van een eventuele verplichting om moratoire interessen te betalen wegens de te late betaling van kosten, en de bepaling van de toepasselijke rentevoet behoren ingevolge artikel 74, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering tot de uitsluitende bevoegdheid van het Hof.
In zaak C-2/94 SA,
Empresa Nacional de Urânio SA (ENU), vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Urgeiriça, gemeente Nelas, vertegenwoordigd door J. Mota de Campos en J. L. Mota de Campos, advocaten te Lissabon,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs A. Caeiro en J. Grunwald als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een verzoek om toestemming voor beslaglegging op goederen van de Gemeenschap in Portugal,
geeft
HET HOF VAN JUSTITIE,
samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. A. Schockweiler, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann en P. Jann, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray, D. A. O. Edward (rapporteur), J.-P. Puissochet, G. Hirsch en H. Ragnemalm, rechters,
advocaat-generaal: A. La Pergola
griffier: R. Grass
de advocaat-generaal gehoord,
de navolgende
Beschikking
1 Bij op 23 december 1994 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft Empresa Nacional de Urânio (hierna: "ENU") krachtens artikel 1 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Protocol") toestemming gevraagd voor beslaglegging op goederen die de Commissie van de Europese Gemeenschappen toebehoren, voor het bedrag van haar schuldvordering op laatstgenoemde, voortvloeiende uit een beschikking van het Hof van 15 maart 1994 (zaak C-107/91 DEP, ENU, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) betreffende de vaststelling van kosten na het arrest van 16 februari 1993 (zaak C-107/91, ENU, Jurispr. 1993, blz. I-599).
2 Bij genoemd arrest van 16 februari 1993 heeft het Hof in het kader van een krachtens artikel 148 EGA-Verdrag ingesteld beroep geoordeeld, dat de Commissie heeft nagelaten een beschikking te geven op het verzoek dat ENU krachtens artikel 53, tweede alinea, EGA-Verdrag had ingediend. De Commissie werd verwezen in de kosten.
3 Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen over de invorderbare kosten heeft het Hof bij genoemde beschikking van 15 maart 1994 het totaalbedrag van de door de Commissie aan ENU terug te betalen kosten bepaald op 6 000 000 ESC.
4 Daar de betaling door de Commissie uitbleef, heeft ENU het onderhavige verzoek bij het Hof ingediend om toestemming te verkrijgen haar rechten te doen gelden tot een bedrag van 6 000 000 ESC, vermeerderd met vervallen rente en proceskosten, teneinde voor de nationale rechterlijke instantie een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging krachtens de artikelen 155 en 164 EGA-Verdrag in te leiden.
5 Vaststaat, dat de Commissie na de indiening van dit verzoek het bedrag van 6 000 000 ESC aan ENU heeft betaald.
6 In haar schriftelijke antwoord op een vraag van het Hof heeft ENU geïnsisteerd bij haar belang bij handhaving van het verzoek ten aanzien van de moratoire interessen die verschuldigd zouden zijn wegens de te late betaling van de Commissie.
7 De toestemming voor een procedure van gedwongen tenuitvoerlegging onderstelt het bestaan van een executoriale titel.
8 In casu bestaat er geen executoriale titel met betrekking tot de moratoire interessen die aan ENU verschuldigd zouden zijn wegens de te late betaling van de Commissie. De beschikking van 15 maart 1994 betreffende de vaststelling van de kosten heeft geen betrekking op de vraag van de moratoire interessen die eventueel verschuldigd zouden zijn over de periode na die datum.
9 Volgens ENU behoren de vaststelling van de verplichting om moratoire interessen te betalen, en de bepaling van de toepasselijke rentevoet tot de bevoegdheid van de nationale rechter, voor wie zij de procedure van tenuitvoerlegging wil inleiden.
10 Dit betoog is echter onjuist. Voor de vaststelling van een eventuele verplichting om moratoire interessen te betalen, en de bepaling van de toepasselijke rentevoet is ingevolge artikel 74, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering het Hof bij uitsluiting bevoegd.
11 Onder deze omstandigheden behoeft niet te worden beslist op het onderhavige verzoek.
Kosten
12 Gelet op de bijzondere omstandigheden die tot dit geding hebben geleid, lijkt het billijk dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
HET HOF VAN JUSTITIE
beschikt:
1) Op het verzoek behoeft niet te worden beslist.
2) Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.
Luxemburg, 29 september 1995.