EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0333

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 maart 1990.
Peter John Krier Tither tegen Commissioners of Inland Revenue.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Special Commissioners of Income Tax - Verenigd Koninkrijk.
Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen - Aftrek van hypoteekrente.
Zaak C-333/88.

European Court Reports 1990 I-01133

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:131

61988J0333

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 22 MAART 1990. - PETER JOHN KRIER TITHER TEGEN COMMISSIONERS OF INLAND REVENUE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: SPECIAL COMMISSIONERS OF INCOME TAX - VERENIGD KONINKRIJK. - PROTOCOL BETREFFENDE DE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN - VERLAGING VAN HYPOTHEEKRENTE. - ZAAK 333/88.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-01133


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen - Ambtenaren en overige personeelsleden van Gemeenschappen - Uitsluiting van nationale regeling ter subsidiëring van over hypotheekleningen betaalde rente - Toelaatbaarheid

( EEG-Verdrag, artikelen 5 en 7; Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, artikel 13 )

Samenvatting


De artikelen 5 en 7 EEG-Verdrag en artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen moeten aldus worden uitgelegd, dat zij er zich niet tegen verzetten, dat een Lid-Staat die rentesubsidie verleent aan particulieren voor leningen bestemd voor de verwerving of verbetering van hun hoofdverblijf in die Lid-Staat, wanneer de betrokkenen in die Lid-Staat een belastbaar inkomen hebben dat lager is dan het bedrag van de betaalde rente, dat voordeel weigert aan personen die de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid van de Europese Gemeenschappen bezitten, wanneer het belastbaar inkomen van die personen in de betrokken Lid-Staat lager is dan het bedrag aan rente dat zij betalen .

Partijen


In zaak C-333/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Special Commissioners of Income Tax, in het aldaar aanhangig geding tussen

P . J . K . Tither

en

Commissioners of Inland Revenue,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen en de artikelen 5 en 7 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

samengesteld als volgt : C . N . Kakouris, kamerpresident, T . Koopmans, G . F . Mancini, T . O' Higgins, M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : F . G . Jacobs

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gelet op de opmerkingen ingediend door :

- verzoeker in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door G . Stone, barrister, geïnstrueerd door het kantoor Kenwright and Cox, solicitors,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J . E . Collins als gemachtigde en door A . Moses, barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R . Wainwright, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 10 januari 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 februari 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 15 november 1988, ingekomen bij het Hof op 18 november 1988, hebben de Special Commissioners of Income Tax het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen ( hierna : het Protocol ) en de artikelen 5 en 7 EEG-Verdrag .

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen P . J . K . Tither, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, en de Commissioners of Inland Revenue . Het geschil heeft betrekking op de afgifte van een verklaring als bedoeld in de Finance Act 1982, welke wet de verwerving en verbetering van eigen woonbezit beoogt te stimuleren .

3 De in geding zijnde regeling, genaamd MIRAS-regeling ( mortgage interest relief at source ), betreft de betaling van rente over een "in aanmerking komende lening" in de zin van de Finance Act, die wordt aangegaan ter financiering van bepaalde onroerend-goedtransacties . Volgens de bepalingen van de Finance Act is de lener gerechtigd om op de rente die hij betaalt, een bedrag in mindering te brengen gelijk aan de inkomstenbelasting daarover volgens het basistarief . De kredietgever moet deze aftrek toestaan en de lener voor het afgetrokken bedrag kwijting geven alsof hij het had betaald .

4 Belastingtechnisch wordt bovenbedoelde aftrek beschouwd als door de kredietgever voldane inkomstenbelasting . Voor de lener komt de inhouding op het bedrag dat hij aan rente betaalt neer op een vermindering van de inkomstenbelasting . Voor de toepassing van de MIRAS-regeling is het evenwel niet nodig, dat de lener voldoende belastbaar inkomen heeft om de hypotheekrente te dekken . De lener kan de inhouding ook toepassen wanneer hij geen belastbaar inkomen heeft .

5 De MIRAS-regeling staat open voor iedere "in aanmerking komende lener" die woonplaats heeft in het Verenigd Koninkrijk, ongeacht zijn fiscale situatie of zijn nationaliteit . Volgens paragraaf 13 van bijlage 7 van de Finance Act evenwel strekt het begrip "in aanmerking komende lener" zich niet uit tot personen die uit hoofde van een ambt of dienstbetrekking een salaris genieten dat ingevolge een bijzondere vrijstelling of vrijdom niet belastbaar is .

6 Verzoeker in het hoofdgeding ( hierna : verzoeker ), eigenaar van een huis in Wales, verzocht om toepassing van de MIRAS-regeling voor een lening die een bouwfonds hem had toegekend voor het aanbrengen van verbeteringen aan zijn huis . De Commissioners of Inland Revenue weigerden verzoeker de verklaring af te geven die nodig was om van die regeling gebruik te kunnen maken, op grond dat hij als gemeenschapsambtenaar geen "in aanmerking komende lener" was .

7 Verzoeker stelde tegen deze weigering beroep in bij de Special Commissioners of Income Tax . Tot staving van zijn beroep beriep hij zich op artikel 13 van het Protocol . De Special Commissioners beschouwden de in artikel 13 van het Protocol voorziene vrijstelling van nationale belasting als een vrijstelling of vrijdom in de zin van paragraaf 13 van bijlage 7 van de Finance Act, met als gevolg dat ambtenaren van de Europese Gemeenschappen van de MIRAS-regeling waren uitgesloten .

8 De Special Commissioners achtten het dan ook nodig, de volgende vragen ter prejudiciële beslissing aan het Hof voor te leggen :

"Indien een Lid-Staat de rente subsidieert die door iemand wordt betaald over een lening voor de aankoop of verbetering van zijn op het grondgebied van deze staat gelegen hoofdverblijf, indien zijn belastbaar inkomen in die staat lager is dan het bedrag van de betaalde rente, doch deze rente onder dezelfde omstandigheden niet subsidieert, indien de betrokkene of diens echtgenoot een salaris ontvangt dat in deze staat niet wordt belast op grond van een bijzondere vrijstelling of vrijdom :

1 ) Moet dan

a ) artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, of

b ) artikel 5, of

c ) artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, of

d ) enige andere bepaling van gemeenschapsrecht

aldus worden uitgelegd, dat deze Lid-Staat verplicht is, de rente te subsidiëren die is betaald door iemand die onderdaan is van deze Lid-Staat en een salaris ontvangt dat in deze staat van belasting is vrijgesteld krachtens voornoemd artikel 13, en wiens belastbaar inkomen in deze staat lager is dan het bedrag van de betaalde rente?

2 ) Indien op de Lid-Staat een verplichting rust als in vraag 1 vermeld, kan de betrokkene zich dan op grond van het gemeenschapsrecht voor de rechterlijke instanties van de Lid-Staat op deze verplichting beroepen, indien deze verplichting in het nationale recht van deze Lid-Staat niet ten uitvoer wordt gelegd?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van het rechtskader en de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

10 Wat de eerste vraag betreft moet worden beklemtoond, dat deze alleen betrekking heeft op de situatie van iemand wiens salaris krachtens een vrijstelling als die van artikel 13 van het Protocol niet belastbaar is en wiens overige inkomsten lager zijn dan de betaalde hypotheekrente, zodat die persoon uit hoofde van de nationale wetgeving geen inkomstenbelasting verschuldigd is .

11 Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet de draagwijdte worden bepaald van artikel 13 van het Protocol, op grond waarvan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschap zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Gemeenschap betaalde salarissen, lonen en emolumenten .

12 Voor de uitlegging van die bepaling in verband met een financiële regeling als de onderhavige, moet worden herinnerd aan het arrest van het Hof van 24 februari 1988 ( zaak 260/86, Commissie/België, Jurispr . 1988, blz . 955 ). Daarin verklaarde het Hof, dat artikel 13 van het Protocol de vrijstelling beoogt van elke directe of indirecte nationale belasting op de daarin bedoelde salarissen, lonen en emolumenten en zich verzet tegen elke nationale belasting, ongeacht haar aard of de wijze waarop zij wordt geheven, die tot gevolg heeft dat de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen direct of indirect worden belast op grond van bezoldiging die zij van de Gemeenschappen ontvangen, ook al wordt de betrokken belasting niet naar rato van deze bezoldiging berekend .

13 Bijgevolg moet worden bepaald, of door de toepassing van een nationale wettelijke regeling als de MIRAS-regeling direct of indirect een belasting op de salarissen van ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschap wordt geheven .

14 Blijkens de overwegingen van de verwijzingsbeschikking strekt de MIRAS-regeling ertoe, de voor de lener uit de betaling van hypotheekrente voortvloeiende lasten te verlichten, ten einde de verwerving of verbetering van eigen woningen door particulieren aan te moedigen . Voor personen met een te laag belastbaar inkomen om naar het basistarief te worden aangeslagen, heeft dit systeem tot gevolg dat de betrokkene een directe subsidie wordt verleend, aangezien er in dat geval geen verband bestaat tussen een fiscale last en een inhouding op rentebetalingen .

15 Onder die omstandigheden moet worden vastgesteld, dat artikel 13 van het Protocol de Lid-Staten niet verplicht om aan ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen dezelfde subsidies toe te kennen als aan rechthebbenden in de zin van de betrokken nationale wettelijke bepalingen . Artikel 13 verlangt enkel, dat wanneer de daarin bedoelde personen aan bepaalde belastingen onderworpen zijn, zij in aanmerking moeten komen voor elk belastingvoordeel waarop belastingsplichtigen normaal recht hebben, om te vermijden dat zij zwaarder worden belast .

16 Aangaande artikel 5 EEG-Verdrag moet eraan worden herinnerd dat, gelijk het Hof te kennen gaf in het arrest van 15 januari 1986 ( zaak 44/84, Hurd, Jurispr . 1986, blz . 29 ), deze bepaling de Lid-Staten onder meer verbiedt maatregelen te nemen die de goede werking van de gemeenschapsinstellingen kunnen belemmeren . Ofschoon een maatregel als de MIRAS-regeling tot gevolg kan hebben, dat ambtenaren en andere personeelsleden van de Gemeenschappen verstoken blijven van een financieel voordeel dat zij wel zouden genieten wanneer zij niet die hoedanigheid hadden, gaat het hier niet om een maatregel die bepaalde personen ervan kan weerhouden, in dienst van de Gemeenschappen te treden, of kan doen besluiten om hun betrekking bij de Gemeenschappen op te zeggen . Het betreft hier derhalve geen maatregel die de goede werking van de gemeenschapsinstellingen belemmert .

17 Wat artikel 7 EEG-Verdrag betreft staat vast, dat de MIRAS-regeling geen onderscheid maakt op grond van nationaliteit . Bijgevolg kan deze bepaling in casu evenmin invloed hebben op de uitlegging van artikel 13 van het Protocol .

18 Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord, dat de artikelen 5 en 7 EEG-Verdrag en artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen aldus moeten worden uitgelegd, dat zij er zich niet tegen verzetten, dat een Lid-Staat die rentesubsidie verleent aan particulieren voor leningen bestemd voor de verwerving of verbetering van hun hoofdverblijf in die Lid-Staat, wanneer de betrokkenen in die Lid-Staat een belastbaar inkomen hebben dat lager is dan het bedrag van de betaalde rente, dat voordeel weigert aan personen die de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid van de Europese Gemeenschappen bezitten, wanneer het belastbaar inkomen van die personen in de betrokken Lid-Staat lager is dan het bedrag aan rente dat zij betalen .

19 Gelet op het antwoord op de eerste vraag komt de tweede vraag niet meer aan de orde .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

20 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde Kamer ),

uitspraak doende op de door de Special Commissioners of Income Tax bij beschikking van 15 november 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

De artikelen 5 en 7 EEG-Verdrag en artikel 13 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen moeten aldus worden uitgelegd, dat zij er zich niet tegen verzetten, dat een Lid-Staat die rentesubsidie verleent aan particulieren voor leningen bestemd voor de verwerving of verbetering van hun hoofdverblijf in die Lid-Staat, wanneer de betrokkenen in die Lid-Staat een belastbaar inkomen hebben dat lager is dan het bedrag van de betaalde rente, dat voordeel weigert aan personen die de hoedanigheid van ambtenaar of ander personeelslid van de Europese Gemeenschappen bezitten, wanneer het belastbaar inkomen van die personen in de betrokken Lid-Staat lager is dan het bedrag aan rente dat zij betalen .

Top