EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CJ0142

Arrest van het Hof van 21 maart 1990.
Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Staatssteun voor een fabrikant van stalen buizen - Ongedaanmaking via terugvordering.
Zaak C-142/87.

European Court Reports 1990 I-00959

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1990:125

61987J0142

ARREST VAN HET HOF VAN 21 MAART 1990. - KONINKRIJK BELGIE TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - STAATSSTEUN VOOR EEN FABRIKANT VAN STALEN BUIZEN - INTREKKING VIA TERUGVORDERING. - ZAAK 142/87.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-00959
Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00369
Finse bijz. uitgave bladzijde 00387


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Steunmaatregelen van de staten - Voorgenomen steunmaatregelen - Geen aanmelding - Uitvoering vóór definitieve beschikking van Commissie - Bevoegdheid van de Commissie om Lid-Staten bevelen te geven - Weigering om bevelen op te volgen - Gevolgen

( EEG-Verdrag, artikel 93, leden 2 en 3 )

2 . Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Door Lid-Staat aan onderneming verleende financiële steun - Beoordelingscriterium - Situatie van onderneming ten opzichte van kapitaalmarkt

( EEG-Verdrag, artikel 92 )

3 . Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Steun bij uitvoer

( EEG-Verdrag, artikelen 92 tot en met 94, 112 )

4 . Steunmaatregelen van de staten - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen Lid-Staten - Steun bij uitvoer

( EEG-Verdrag, artikel 92 )

5 . Steunmaatregelen van de staten - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen Lid-Staten - Beoordelingscriteria

( EEG-Verdrag, artikel 92 )

6 . Gemeenschapsrecht - Beginselen - Rechten van verdediging - Toepassing op door Commissie gevoerde administratieve procedures - Onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen - Draagwijdte

( EEG-Verdrag, artikel 93, lid 2 )

7 . Steunmaatregelen van de staten - Verbod - Afwijkingen - Steun die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Verwijzing naar communautair kader

( EEG-Verdrag, artikel 92, lid 3 )

8 . Steunmaatregelen van de staten - Terugvordering van onwettige steun - Geen schending van evenredigheidsbeginsel - Toepassing van nationaal recht - Voorwaarden en grenzen

( EEG-Verdrag, artikel 93, lid 2, eerste alinea )

Samenvatting


1 . Wanneer de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel zonder voorafgaande aanmelding overeenkomstig artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag is ingevoerd of gewijzigd, is zij bevoegd om de betrokken Lid-Staat, na deze in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken, middels een voorlopige beschikking - in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de steunmaatregel - te gelasten, de betaling van de steun onmiddellijk op te schorten en de Commissie, binnen de door haar vastgestelde termijn, alle documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen die nodig zijn om de steunmaatregel te onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt . Zij beschikt over dezelfde bevoegdheid wanneer de steunmaatregel wél bij haar is aangemeld, maar de betrokken Lid-Staat, zonder de afloop van de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag af te wachten, de maatregel in strijd met het in artikel 93, lid 3, neergelegde verbod tot uitvoering brengt .

Wanneer de Lid-Staat het bevel van de Commissie om de gevraagde inlichtingen te verstrekken volledig opvolgt, moet laatstgenoemde overeenkomstig de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag onderzoeken, of de steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt . Laat de Lid-Staat daarentegen niettegenstaande het bevel van de Commissie na, de gevraagde inlichtingen te verstrekken, dan is de Commissie bevoegd de procedure te beëindigen en op basis van de haar ter beschikking staande gegevens vast te stellen, of de steunmaatregel al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt . In voorkomend geval kan in deze beschikking terugvordering van de reeds betaalde steun worden gelast .

Indien de Lid-Staat geen gevolg geeft aan het bevel tot opschorting van de steun, is de Commissie gerechtigd deze verdragsschending, hangende het onderzoek ten gronde, rechtstreeks aan het Hof van Justitie voor te leggen . Gelet op de spoedeisendheid is een dergelijk beroep gerechtvaardigd, aangezien er een bevel is uitgevaardigd nadat de betrokken Lid-Staat in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen kenbaar te maken, en dus na een contradictoire precontentieuze procedure, zoals in geval van de in artikel 93, lid 2, tweede alinea, EEG-Verdrag voorziene beroepsgang . Deze beroepsgang is immers niet meer dan een variant van het beroep wegens niet-nakoming, specifiek aangepast aan de bijzondere problemen die steunmaatregelen van staten meebrengen voor de mededinging in de gemeenschappelijke markt .

2 . Om uit te maken, of financiële bijdragen van een Lid-Staat aan een onderneming het karakter van staatssteun hebben, is toepassing van het criterium dat is gebaseerd op de mogelijkheid voor de betrokken onderneming om de betrokken bedragen op de kapitaalmarkt te verkrijgen, ter zake dienend .

3 . Wanneer staatssteun het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig beïnvloedt, zijn de artikelen 92 tot en met 94 EEG-Verdrag daarop van toepassing, zelfs indien hij aangemerkt kan worden als steun bij uitvoer in de zin van artikel 112 EEG-Verdrag betreffende de harmonisatie van bij uitvoer toegepaste nationale steun in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek .

4 . Wegens de interdependentie van de markten waarop de ondernemingen van de Gemeenschap opereren, is het niet uitgesloten dat een steunmaatregel de intracommunautaire mededinging kan vervalsen, ook al exporteert de begunstigde onderneming nagenoeg haar gehele produktie buiten de Gemeenschap . De uitvoer van een gedeelte van de produktie van de betrokken onderneming naar derde landen is namelijk slechts een van de factoren die in dat verband moeten worden beoordeeld .

5 . De betrekkelijk geringe omvang van een steunmaatregel of de betrekkelijk geringe omvang van de betrokken onderneming sluit niet a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed .

6 . De eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure tegen een persoon, die tot een voor deze laatste nadelige handeling kan leiden, moet worden beschouwd als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij gebreke van een bijzondere regeling in acht moet worden genomen . Wanneer dit beginsel wordt toegepast op het door de Commissie verrichte onderzoek van voorgenomen steunmaatregelen, brengt het mee, dat de betrokken Lid-Staat behoorlijk in staat moet zijn geweest zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de door belanghebbende derden overeenkomstig artikel 93, lid 2, ingediende opmerkingen, waarop de Commissie haar beschikking wil gronden . In de mate waarin de Lid-Staat niet in staat is gesteld zijn mening over die opmerkingen kenbaar te maken, kan de Commissie ze in haar beschikking niet tegen die Lid-Staat gebruiken, zonder daarbij de rechten van de verdediging te schenden . Opdat een dergelijke schending van de rechten van de verdediging tot nietigverklaring zou kunnen leiden, is evenwel vereist, dat de procedure zonder die onregelmatigheid een andere afloop zou hebben gehad .

7 . Ter zake van artikel 92, lid 3, beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader .

8 . De terugvordering van onwettige steun, die in beginsel niet is te beschouwen als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de verdragsbepalingen inzake staatssteun, moet volgens de relevante procesrechtelijke bepalingen van het nationale recht geschieden, onder voorbehoud evenwel dat die bepalingen aldus worden toegepast, dat de door het gemeenschapsrecht verlangde terugvordering niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt .

Partijen


In zaak C-142/87,

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door R . Hoebaer, administratief directeur bij het Ministerie van Buitenlandse Betrekkingen, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, bijgestaan door L . Matray en Ch . Hanot, advocaten te Luik, en G . Schubert, advocaat te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, ter Belgische ambassade, 4, rue des Girondins,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A . Abate en door H . van Lier, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 87/507/EEG van 4 februari 1987 van de Commissie, houdende vaststelling dat de in verschillende vormen door de Belgische staat aan een fabrikant van stalen buizen toegekende steun onwettig was en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en derhalve door middel van terugvordering ongedaan moest worden gemaakt,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, C . N . Kakouris en F . A . Schockweiler, kamerpresidenten, G . F . Mancini, R . Joliet, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Díez de Velasco, rechters,

advocaat-generaal : G . Tesauro

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van de vertegenwoordigers van partijen ter terechtzitting van 11 mei 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 september 1989,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 8 mei 1987, heeft het Koninkrijk België krachtens artikel 173, eerste alinea, EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van beschikking 87/507/EEG van 4 februari 1987, waarin de Commissie heeft vastgesteld, dat de financiële steun die de Belgische staat in diverse vormen heeft verleend aan de onderneming SA des Usines à tubes de la Meuse-Tubemeuse ( hierna : "Tubemeuse "), onwettig was wegens niet-inachtneming van de procedure van artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 EEG-Verdrag, en derhalve door middel van terugvordering ongedaan moest worden gemaakt .

2 Luidens de bestreden handeling heeft de in 1911 in het Luikse opgerichte onderneming Tubemeuse zich toegelegd op de fabricage van naadloze stalen buizen, bestemd voor de olie-industrie . Reeds in de jaren zeventig verkeerde de onderneming in moeilijkheden . Tegen 1979 is die situatie kritiek geworden, als gevolg waarvan een aantal particuliere aandeelhouders zich hebben teruggetrokken en de Belgische staat hun plaats heeft ingenomen ten belope van 72% van het maatschappelijk kapitaal .

3 Nadat de nieuwe aandeelhouders van Tubemeuse voor de industriële herstructurering van de onderneming en voor de hernieuwing van haar produktie-apparaat hadden geopteerd, gaf de Commissie in 1982 toestemming voor een reeks steunmaatregelen van de Belgische staat voor de verwezenlijking van een investeringsprogramma, dat de toekomst van de onderneming veilig diende te stellen in het kader van twee contracten op middellange en lange termijn met de Sovjet-Unie .

4 De modernisering van Tubemeuse leverde niet het verhoopte resultaat op en de situatie waarin zij is terechtgekomen heeft ertoe geleid dat de particuliere aandeelhouders zich definitief hebben teruggetrokken en dat de Belgische staat nagenoeg alle aandelen verkreeg .

5 In de bestreden beschikking zet de Commissie uiteen, dat de Belgische regering haar op 19 juli 1984 conform artikel 93, lid 3, had meegedeeld, dat zij voornemens was om het kapitaal van Tubemeuse te verhogen en om in te tekenen op een uitgifte van voorwaardelijk winstdelende converteerbare obligaties . De Belgische regering heeft die financiële steun, die in het ontwerpstadium was meegedeeld, verleend voordat de intussen door de Commissie ingeleide procedure van artikel 93, lid 2, tot een eindbeslissing had geleid . Voorts heeft de Belgische regering bij brief van 29 juli 1985 bevestigd, dat Tubemeuse voordien nog andere overheidsbijdragen had ontvangen, die niet ter kennis van de Commissie waren gebracht . In totaal bedroegen die bijdragen 9,085 miljard BFR .

6 Voorts heeft de Belgische regering bij de Commissie bij brief van 6 juni 1986 een plan aangemeld om gewaarborgde leningen ten bedrage van 3,010 miljard BFR in kapitaal van Tubemeuse om te zetten . De Belgische regering heeft dat plan uiteindelijk voor een bedrag van 2,510 miljard BFR ten uitvoer gebracht, ofschoon de Commissie dienaangaande een procedure op basis van voormeld artikel 93, lid 2 had ingeleid .

7 In totaal zou ongeveer 12 miljard BFR steun zijn verleend .

8 In de bestreden beschikking concludeert de Commissie, dat de betrokken steun onwettig is wegens niet-inachtneming van de procedure van artikel 93, lid 3 . Ten gronde is de steun volgens haar bovendien onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 1, en komt hij niet in aanmerking voor een van de in lid 3 van dat artikel voorziene afwijkingen . Om deze beide redenen gelastte de Commissie de Belgische staat de steun door middel van terugvordering ongedaan te maken en haar binnen twee maanden mee te delen, welke maatregelen waren genomen om daaraan gevolg te geven .

9 In de middelen die de Belgische regering in haar verzoekschrift aanvoert,

a ) ontkent zij dat de betrokken financiële bijdrage het karakter van een steunmaatregel heeft;

b ) betoogt zij, dat indien dat toch het geval mocht zijn, het om steun bij uitvoer gaat, die bijgevolg onder artikel 112 EEG-Verdrag valt en niet onder de artikelen 92 tot en met 94;

c ) ontkent zij, dat het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig is beïnvloed in de zin van artikel 92, lid 1;

d ) betoogt zij, dat in de fase van het overeenkomstig artikel 93, lid 2, verrichte contradictoire onderzoek van de steun de rechten van de verdediging zijn geschonden;

e ) betoogt zij, dat de bestreden beschikking zonder voorwerp is, daar Tubemeuse op het tijdstip van haar vaststelling reeds een gerechtelijk akkoord had aangevraagd .

f ) betoogt zij, dat de betrokken financiële bijdrage gerechtvaardigd was op grond van artikel 92, lid 3, sub a en c;

g ) betoogt zij, dat terugvordering van de steun onmogelijk is wegens het door Tubemeuse aangevraagde gerechtelijk akkoord .

10 De Commissie concludeert, dat de middelen van het verzoekschrift volgens welke de betrokken financiële bijdrage gerechtvaardigd was op grond van artikel 92, lid 3, sub a en c, niet-ontvankelijk zijn .

11 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het geschil, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

De exceptie van niet-ontvankelijkheid

12 Aanvankelijk was de exceptie van niet-ontvankelijkheid tegen het beroep in zijn geheel gericht . In dupliek en ter terechtzitting heeft de Commissie de exceptie evenwel beperkt tot de middelen van het beroep, die zijn gericht tegen de vaststelling in de bestreden beschikking, dat de betrokken steun niet als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd op grond van artikel 92, lid 3, sub a en c .

13 De Commissie betoogt, dat die vaststelling slechts een bijkomende en overbodige motivering van de bestreden beschikking vormt . De voornaamste motivering, die op zich volstaat, is dat de betrokken steun onwettig is, omdat hij in strijd met het verbod van artikel 93, lid 3, was verleend vóór de afloop van de op grond van die bepaling ingeleide procedure . Zelfs indien de steun materieel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt was op grond van artikel 92, lid 3, sub a en c, dan zou dit de onwettigheid wegens schending van artikel 93, lid 3, niet opheffen .

14 Opgemerkt zij dat het Hof in zijn arrest van 14 februari 1990 ( zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie, Jurispr . 1990, blz . I-307 ) het volgende heeft verklaard omtrent de gevolgen van de schending van die bepaling .

15 Wanneer de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel zonder voorafgaande aanmelding is ingevoerd of gewijzigd, is zij bevoegd om de betrokken Lid-Staat, na deze in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken, middels een voorlopige beschikking - in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de steunmaatregel - te gelasten, de betaling van de steun onmiddellijk op te schorten en de Commissie, binnen de door haar vastgestelde termijn, alle documenten, inlichtingen en gegevens te verschaffen die nodig zijn om de steunmaatregel te onderzoeken op zijn verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt .

16 De Commissie beschikt over dezelfde bevoegdheid wanneer de steunmaatregel wél bij haar is aangemeld, maar de betrokken Lid-Staat, zonder de afloop van de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag af te wachten, de maatregel in strijd met het in artikel 93, lid 3, neergelegde verbod tot uitvoering brengt .

17 Wanneer de Lid-Staat het bevel van de Commissie volledig opvolgt, moet laatstgenoemde overeenkomstig de procedure van artikel 93, leden 2 en 3, EEG-Verdrag onderzoeken, of de steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt .

18 Laat de Lid-Staat niettegenstaande het bevel van de Commissie na, de gevraagde inlichtingen te verstrekken, dan is de Commissie bevoegd de procedure te beëindigen en op basis van de haar ter beschikking staande gegevens vast te stellen, of de steunmaatregel al dan niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt . In voorkomend geval kan in deze beschikking terugvordering van de reeds betaalde steun worden gelast .

19 Indien de Lid-Staat geen gevolg geeft aan het bevel tot opschorting van de steun, is de Commissie gerechtigd deze verdragsschending, hangende het onderzoek ten gronde, rechtstreeks aan het Hof van Justitie voor te leggen . Gelet op de spoedeisendheid is een dergelijk beroep gerechtvaardigd, aangezien er een bevel is uitgevaardigd nadat de betrokken Lid-Staat in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen kenbaar te maken, en dus na een contradictoire precontentieuze procedure, zoals in geval van de in artikel 93, lid 2, tweede alinea, EEG-Verdrag voorziene beroepsgang . Deze beroepsgang is immers niet meer dan een variant van het beroep wegens niet-nakoming, specifiek aangepast aan de bijzondere problemen die steunmaatregelen van staten meebrengen voor de mededinging in de gemeenschappelijke markt .

20 Gelet op het voorgaande, faalt het argument van de Commissie, dat de onregelmatigheid bestaande in het feit dat de steunmaatregel vóór afloop van de in artikel 93, lid 3, bedoelde procedure tot uitvoering is gebracht, tot gevolg heeft dat de steun onwettig is en dat bijgevolg niet meer behoeft te worden getoetst of de steun verenigbaar is met artikel 92, lid 3 .

21 Derhalve moet de exceptie van niet-ontvankelijkheid, die is aangevoerd tegen de middelen van het beroep betreffende de toepassing van artikel 92, lid 3, worden verworpen en moeten bijgevolg alle middelen van het beroep worden onderzocht .

Het karakter van steunmaatregel van de litigieuze financiële bijdrage

22 In de bestreden beschikking wordt vastgesteld, dat de financiële situatie van de onderneming onzeker was, dat de sector waarin zij actief was met een grote structurele overcapaciteit te kampen had, en dat de situatie op de oliemarkt tot gevolg had, dat de boringsactiviteiten afnamen en de vraag naar naadloze buizen was ingestort . Onder die omstandigheden zou geen enkele particuliere aandeelhouder nieuw kapitaal hebben ingebracht . Bijgevolg waren vorenbedoelde bijdragen van de Belgische staat aan te merken als staatssteun die op basis van artikel 92 moest worden beoordeeld .

23 In zijn eerste middel stelt de Belgische staat, dat artikel 92, lid 1, onjuist is toegepast, daar de betrokken financiële bijdrage geen steunmaatregel is in de zin van die bepaling, doch een gewone inbreng van een aandeelhouder in de vennootschap .

24 Tot staving van dat middel voert de Belgische regering aan, dat haar interventie ten behoeve van Tubemeuse geen steun in eigenlijke zin is, doch het logische vervolg van het uitgebreide herstructurerings - en renovatieprogramma van de onderneming . De betrokken steun vormde de afronding van de investering, waarvoor de Commissie zelf in 1982 toestemming had verleend . De Belgische regering had het ontwerp van dat investeringsprogramma destijds bij de Commissie aangemeld, ofschoon zij daartoe geenszins verplicht was . Haar hulp aan Tubemeuse was dus een normale reactie die iedere aandeelhouder heeft, wanneer zijn oorspronkelijke investering gevaar loopt .

25 Volgens vaste rechtspraak kan deelneming van de overheid in het kapitaal van ondernemingen, in welke vorm ook, staatssteun zijn, wanneer aan de voorwaarden van artikel 92 EEG-Verdrag is voldaan ( zie de arresten van 14.11.1984, zaak 323/82, Intermills, Jurispr . 1984, blz . 3809 en 13.3.1985, gevoegde zaken 296/82 en 318/82, Leeuwarder Papierwarenfabriek, Jurispr . 1985, blz . 809 ).

26 Om uit te maken, of dergelijke maatregelen het karakter van staatssteun hebben, is de toepassing van het in de beschikking van de Commissie aangegeven en overigens door de Belgische regering niet betwiste criterium dat is gebaseerd op de mogelijkheid voor de betrokken onderneming om de betrokken bedragen op de kapitaalmarkt te verkrijgen, ter zake dienend .

27 In casu blijkt uit de bestreden beschikking, gelezen in samenhang met de processtukken, dat de produktie-installaties van Tubemeuse niet alleen technisch inadequaat waren, wat het uitgebreide renovatieplan van 1982 noodzakelijk maakte, dat is verwezenlijkt met steun van de overheid waarvoor de Commissie destijds haar toestemming had gegeven, maar dat de onderneming sedert 1979 daarnaast ook te kampen had met structurele financiële moeilijkheden . Te hoge produktiekosten, een reeks verliesgevende jaren waardoor de exploitatieverliezen voortdurend waren opgelopen, een precaire kassituatie en een zware schuldenlast hadden ertoe geleid dat nagenoeg alle particuliere aandeelhouders zich uit de onderneming hadden teruggetrokken .

28 Voorts is niet betwist, dat de sector naadloze stalen buizen, die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de prospectie van aardolie, zich in een crisistoestand bevond, die werd gekenmerkt door een grote overcapaciteit in de landen waar die buizen werden geproduceerd, en door het feit dat nieuwe produktiecapaciteiten werden gecreëerd in de ontwikkelingslanden en in de landen met staatshandel . Bovendien is ten gevolge van de door de Verenigde Staten opgelegde beperkingen van de invoer van stalen buizen op zijn grondgebied, alsmede de wereldwijde daling van de olieprijzen, waardoor de boringsactiviteiten afnamen, de vraag naar de betrokken buizen ingestort, waardoor de prijzen en de wereldproduktie ervan aanzienlijk zijn gedaald . Daarom hebben de andere Lid-Staten het nodige ondernomen om hun produktiecapaciteit in de betrokken sector te verlagen .

29 Onder die omstandigheden blijkt uit niets, dat de Commissie het bij het verkeerde eind had, toen zij oordeelde dat de rendementsperspectieven bij Tubemeuse niet van dien aard waren dat zij een particuliere investeerder, die onder de normale omstandigheden van een markteconomie handelt, ertoe konden aanzetten om de betrokken financiële verrichtingen uit te voeren, dat de waarschijnlijkheid gering was dat de betrokken onderneming de voor haar voortbestaan benodigde bedragen op de kapitaalmarkt kon verkrijgen, en dat de steun van de Belgische regering aan Tubemeuse, waartegen zij bezwaar had, dus het karakter van staatssteun had .

30 Mitsdien moet het eerste middel worden verworpen .

Artikel 92, lid 1, EEG-Verdrag

31 Het Koninkrijk België betoogt dat zelfs wanneer de betrokken bijdragen wel als een steunmaatregel zijn aan te merken, het alsdan om steun bij uitvoer gaat, aangezien Tubemeuse 90% van haar produktie naar derde landen exporteerde . In dat geval zouden zij dus onder artikel 112 EEG-Verdrag vallen en zou toepassing van de artikelen 92 tot en met 94 uitgesloten zijn .

32 Ongeacht of de litigieuze steun als steun bij uitvoer kan worden beschouwd, artikel 112, betreffende de harmonisatie van bij uitvoer toegepaste nationale steun in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, staat niet in de weg aan toepassing van de artikelen 92 tot en met 94 . Het is immers niet uitgesloten, dat steun bij uitvoer het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig beïnvloedt .

33 Volgens de Belgische regering heeft de betrokken financiële bijdrage geen ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen Lid-Staten en vervalst zij niet de mededinging op de gemeenschappelijke markt, daar 90% van de produktie van Tubemeuse buiten de Gemeenschap wordt geëxporteerd, ook al moge het waar zijn dat - zoals in de bestreden beschikking wordt gezegd - haar produktie van naadloze stalen buizen 17% van de communautaire produktie uitmaakt .

34 De onderneming was volgens haar vooral geherstructureerd om op de markt van de Sovjet-Unie te kunnen leveren . Bijgevolg kon de nieuw gecreëerde produktiecapaciteit de gemeenschappelijke markt niet overspoelen en kon het intracommunautaire handelsverkeer onmogelijk ongunstig worden beïnvloed door de gewraakte bijdragen van de Belgische staat . Wat dit aangaat zou de bestreden beschikking derhalve rechtens onvoldoende zijn gemotiveerd .

35 Meteen al zij opgemerkt dat het wegens de interdependentie van de markten waarop de ondernemingen van de Gemeenschap opereren, niet is uitgesloten dat een steunmaatregel de intracommunautaire mededinging kan vervalsen, ook al exporteert de begunstigde onderneming nagenoeg haar gehele produktie buiten de Gemeenschap . De uitvoer van een gedeelte van de produktie van de betrokken onderneming naar derde landen is namelijk slechts een van de factoren die in dat verband moeten worden beoordeeld .

36 In casu heeft de Commissie in de bestreden beschikking opgemerkt, dat de activiteiten van de communautaire producenten van naadloze buizen voor het grootste gedeelte gericht waren op de grote export; zij heeft er echter op gewezen, dat de gemeenschappelijke markt afzetmogelijkheden blijft bieden .

37 Voorts betoogt de Commissie, dat de sector van de naadloze buizen alom ter wereld in een situatie van crisis, recessie en moordende concurrentie verkeerde, die werd gekenmerkt door een grote overcapaciteit in de producerende landen en door de daaruit voortvloeiende instabiliteit van de prijzen . Deze situatie werd nog verergerd door de door de Verenigde Staten opgelegde invoerbeperkingen en door het ontstaan van nieuwe produktiecapaciteiten in de ontwikkelingslanden en de landen met staatshandel . Elk aan een onderneming van de betrokken sector verleend voordeel zou derhalve de concurrentiepositie van die onderneming ten opzichte van de andere kunnen verbeteren .

38 Volgens de bestreden beschikking wilde Tubemeuse, die een groot gedeelte van de communautaire produktie van naadloze buizen voor haar rekening nam en ongeveer 90% van haar omzetcijfer exporteerde, zich in de aldus beschreven algemene context kennelijk nu uit de niet winstgevende genoeg geachte sovjetmarkt terugtrekken en zich - dank zij de haar toegekende steun - op andere markten toeleggen . Redelijkerwijze mocht dus worden verwacht, dat Tubemeuse haar activiteiten weer op de communautaire binnenmarkt zou gaan richten .

39 Ter terechtzitting heeft de Commissie, zonder door de Belgische regering te zijn tegengesproken, daaraan toegevoegd, dat de export van Tubemeuse naar de Sovjet-Unie tot 33,3% van haar totale produktie was gedaald, terwijl zij 31,8% van haar produktie naar de landen van de Gemeenschap uitvoerde .

40 Gelet op deze gegevens is het door de Commissie in de onderhavige beschikking uitgesproken oordeel, dat de aan Tubemeuse verleende steun de concurrentiepositie van de ondernemingen in de Gemeenschap in de betrokken sector kon beïnvloeden, en dus het handelsverkeer nadelig kon beïnvloeden en de mededinging kon vervalsen in de zin van artikel 92, lid 1, rechtens voldoende gemotiveerd en lijkt het niet onjuist .

41 Met betrekking tot verzoekers argument, dat Tubemeuse niet 17% van de communautaire produktie van naadloze buizen voor haar rekening neemt, doch veel minder, moet worden opgemerkt dat zelfs wanneer dat waar is, dit toch niet afdoet aan voormelde beoordeling van de invloed van de gewraakte steun op de concurrentiepositie van de ondernemingen in de Gemeenschap in de betrokken sector .

42 België betoogt eveneens dat, omdat er geen enkele norm bestaat om bij steunmaatregelen van staten vast te stellen, boven welke drempel het communautaire handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed, kan worden verwezen naar het gewoonlijk door de Commissie op het gebied van de mededinging aangehouden cijfer van 5% van de markt .

43 Dit argument kan niet worden aanvaard . Volgens de arresten van 17 september 1980 ( zaak 730/79, Philip Morris, Jurispr . 1979, blz . 2671 ) en 11 november 1987 ( zaak 259/85, Frankrijk/Commissie, Jurispr . 1987, blz . 4393 ) sluit de betrekkelijk geringe omvang van een steun of de betrekkelijk geringe omvang van de betrokken onderneming niet a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed .

44 Uit het voorgaande volgt, dat dit middel rechtens ongegrond is en dus moet worden verworpen .

Schending van de rechten van de verdediging

45 Het Koninkrijk België merkt op, dat de Commissie in de bestreden beschikking verwijst naar de opmerkingen die zijn ingediend door "drie andere Lid-Staten en vier beroepsassociaties van producenten van stalen buizen", zonder de betrokken documenten te hebben overgelegd en zonder verzoeker in de gelegenheid te hebben gesteld om dienaangaande zijn standpunt kenbaar te maken . Bijgevolg is het onbekend, in hoeverre de beschikking van de Commissie door de opmerkingen is beïnvloed . Derhalve zouden de rechten van de verdediging alsook het beginsel van een "eerlijk proces" zijn geschonden .

46 Gelijk het Hof in zijn vaste rechtspraak en met name in de arresten van 10 juli 1986 ( zaken 234/84 en 40/85, Koninkrijk België/Commissie, Jurispr . 1986, blz . 2263 respectievelijk blz . 2321 ) en van 11 november 1987 ( reeds aangehaald ) heeft opgemerkt, moet de eerbiediging van de rechten der verdediging in iedere procedure tegen een persoon, die tot een voor deze laatste nadelige handeling kan leiden, worden beschouwd als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij gebreke van een bijzondere regeling in acht moet worden genomen .

47 In genoemde arresten heeft het Hof erkend dat dit beginsel meebrengt, dat de betrokken Lid-Staat behoorlijk in staat moet zijn geweest zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de door belanghebbende derden overeenkomstig artikel 93, lid 2, ingediende opmerkingen, waarop de Commissie haar beschikking wil gronden . Het Hof heeft overwogen, dat in de mate waarin de Lid-Staat niet in staat is gesteld zijn mening over die opmerkingen kenbaar te maken, de Commissie ze in haar beschikking niet tegen die Lid-Staat kan gebruiken .

48 Opdat een dergelijke schending van de rechten van de verdediging tot nietigverklaring zou kunnen leiden, is evenwel vereist, dat de procedure zonder die onregelmatigheid een andere afloop zou hebben gehad . Ter zake moet worden vastgesteld, dat bedoelde opmerkingen geen aanvullende gegevens bevatten naast die waarover de Commissie reeds beschikte en die ook de Belgische regering bekend waren . In die omstandigheden kon het feit dat de Belgische regering niet de gelegenheid had gehad om met betrekking tot die opmerkingen haar standpunt kenbaar te maken, geen invloed hebben gehad op het resultaat van de administratieve procedure . Mitsdien moet ook dit middel worden verworpen .

Het middel ontleend aan het feit dat op het tijdstip waarop de bestreden beschikking werd genomen, reeds een gerechtelijk akkoord met boedelafstand tot stand was gekomen .

49 Subsidiair betoogt België dat, zelfs indien de aan Tubemeuse verleende financiële bijdrage als een bij artikel 92, lid 1, verboden steunmaatregel was aan te merken, de beschikking van de Commissie zonder voorwerp was, daar op het tijdstip waarop zij werd gegeven, reeds een gerechtelijk akkoord met boedelafstand tot stand was gekomen, hetgeen betekent dat Tubemeuse economisch gezien had opgehouden te bestaan . Bijgevolg kon er geen sprake meer zijn van een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen Lid-Staten noch van een vervalsing van de mededinging .

50 Voorts betoogt België, dat op het tijdstip waarop de bestreden beschikking werd gegeven, de gewraakte steun was beëindigd, doordat de begunstigde onderneming de boeken had neergelegd, zodat de steun was opgeheven door de invereffeningstelling van de onderneming . Daar de bestreden beschikking geen rekening houdt met die situatie, zou zij op onjuiste feiten zijn gebaseerd en, waar zij de terugvordering van de steun gelast, geen voorwerp meer hebben .

51 Ter zake zij opgemerkt, dat naar Belgisch recht de faillissementsrechter de vereffenaar kan toestaan, de commerciële activiteiten van de betrokken onderneming voort te zetten . In casu wordt niet betwist, dat Tubemeuse, zij het op kleinere schaal, de produktie gedurende de hele akkoordprocedure heeft voortgezet, dat zij noch economisch noch juridisch heeft opgehouden te bestaan, en dat zij uiteindelijk door een andere onderneming is overgenomen . Men kan dus niet stellen, dat de bestreden beschikking zonder voorwerp is geraakt .

52 Bijgevolg faalt dit middel .

Artikel 92, lid 3

53 Met betrekking tot de toepassing van artikel 92, lid 3, sub a, verwijst de Commissie in de bestreden beschikking naar een door haar verrichte, grondige sociaal-economische analyse van de gebieden in België ( beschikking 82/740/EEG van 22.7.1982, PB 1982, L 312, blz . 18, gewijzigd bij beschikking 85/544/EEG van 31.7.1985, PB 1985, L 341, blz . 19 ), waarin zij heeft geconstateerd dat de levensstandaard in het gebied van Luik niet abnormaal laag was en dat aldaar geen ernstig tekort aan werkgelegenheid bestond . De Belgische regering zou die analyse niet hebben aangevochten en nadien evenmin nieuwe gegevens hebben verstrekt, die daarin verandering zouden kunnen brengen .

54 Wat de toepassing van artikel 92, lid 3, sub c, aangaat, betoogt de Commissie in de bestreden beschikking dat de litigieuze bijdragen van de Belgische staat aan Tubemeuse de ontwikkeling van voormeld gebied niet kon bevorderen, daar de begunstigde onderneming niet in staat was haar eigen levensvatbaarheid te verzekeren .

55 Dienaangaande betoogt de Belgische regering, dat de sociaal-economische gegevens sedert voormelde analyse van de Commissie zijn gewijzigd, en dat de betrokken steun in aanmerking had moeten komen voor de in artikel 92, lid 3, sub a en c voorziene afwijkingen, daar hij bestemd was ter bevordering van de economische ontwikkeling in het gebied van Luik, dat de laatste tijd ernstig was getroffen door fabriekssluitingen en verlies van arbeidsplaatsen .

56 Verzoekers argumenten kunnen niet worden aanvaard . Er zij aan herinnnerd, dat de Commissie ter zake van artikel 92, lid 3, over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader .

57 Gelet op die bevoegdheid van de Commissie moet het middel waarin de Belgische regering zich ertoe heeft beperkt, de in de motivering van de bestreden beschikking gegeven beoordelingen in het algemeen te betwisten zonder gegevens aan te voeren die die beoordelingen in twijfel kunnen trekken, worden verworpen .

De onmogelijkheid om de bestreden beschikking terstond uit te voeren

58 De Belgische regering betoogt, dat het onmogelijk is om de bestreden beschikking terstond uit te voeren, voor zover daarin de terugvordering van de gewraakte steun wordt gelast . In strijd met het Verdrag verleende steun zou namelijk slechts enkel volgens de ter zake geldende bepalingen van nationaal recht kunnen worden teruggevorderd . In casu zou de akkoordprocedure waarin Tubemeuse zich bevindt, aan alle aanspraken van de Belgische staat kunnen worden tegengeworpen . De onderneming heeft ten behoeve van haar schuldeisers afstand van de boedel gedaan en bijgevolg zou de staat niet bevoegd zijn om de terugvordering van de betrokken steun te gelasten .

59 Verzoeker voegt daaraan toe, dat de beschikking van de Commissie, evenmin als een arrest van het Hof, tot gevolg kan hebben dat hem een voordeel wordt verleend op grond waarvan hij ten detrimente van de schuldeisers van Tubemeuse kan afwijken van de ter zake toepasselijke bepalingen . In het kader van de akkoordprocedure zou de Belgische staat zijn vordering enkel als niet-bevoorrechte schuldeiser bij de schulden van de onderneming kunnen laten bijschrijven . Voor zover in de bestreden beschikking de onmiddellijke terugvordering van de beweerde steun werd gelast, zou dit dus een inbreuk op de beginselen van het vennootschaps - en faillissementsrecht vormen, die de Lid-Staten gemeen hebben .

60 De Belgische regering gaat er bij deze redenering van uit, dat in de bestreden beschikking wordt gelast dat bedoelde steun als een bevoorrechte schuld moet worden teruggevorderd . De beschikking gelast evenwel alleen dat de steun moet worden teruggevorderd, doch zij bepaalt niet op welke wijze dat moet geschieden .

61 De terugvordering van onwettige steun moet in beginsel volgens de relevante procesrechtelijke bepalingen van het nationale recht geschieden, onder voorbehoud evenwel dat die bepalingen aldus worden toegepast, dat de door het gemeenschapsrecht verlangde terugvordering niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt ( zie het arrest van 2.2.1989, zaak 94/87, Commissie/Duitsland, Jurispr . 1989, blz . 175 ).

62 Om die reden heeft de Commissie overigens ter terechtzitting verklaard, dat de Belgische regering de voor haar uit de bestreden beschikking voortvloeiende verplichtingen betreffende de terugvordering van de steun was nagekomen, aangezien zij, nadat haar verzoek in kort geding door de president van het Hof was afgewezen, had verzocht dat haar vordering bij de niet-bevoorrechte schulden van Tubemeuse werd bijgeschreven, en beroep had ingesteld tegen het vonnis waarbij dat verzoek was afgewezen .

63 Eventuele procesrechtelijke of andere moeilijkheden met betrekking tot de uitvoering van de bestreden beschikking kunnen overigens de wettigheid van de beschikking niet beïnvloeden .

64 Bijgevolg moet dit middel worden verworpen .

65 Volgens de Belgische regering is de in de beschikking opgelegde verplichting om de steun door middel van terugvordering ongedaan te maken, bovendien onevenredig ten opzichte van de doelstellingen van de artikelen 92 en 93 EEG-Verdrag, aangezien het indienen van de schuldvordering door de Belgische staat in de akkoordprocedure aan derden-schuldeisers ernstige schade zou berokkenen .

66 Uit de rechtspraak van het Hof ( zie bij voorbeeld het arrest van 24.2.1987, zaak 310/85, Deufil, Jurispr . 1987, blz . 901 ) volgt, dat de ongedaanmaking van een onwettige steun door middel van terugvordering het logische gevolg is van de vaststelling dat de steun onwettig is . Bijgevolg is de terugvordering van onwettige staatssteun teneinde de vroegere toestand te herstellen, in beginsel niet te beschouwen als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de verdragsbepalingen inzake staatssteun .

67 Mitsdien moet dit middel worden verworpen .

68 Aangezien alle middelen van de Belgische regering falen, dient het beroep in al zijn onderdelen te worden verworpen .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

69 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende :

1 ) Verwerpt het beroep .

2 ) Verwijst het Koninkrijk België in de kosten van het geding .

Top