EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 3.1.2023
COM(2023) 2 final
2023/0001(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie op de zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft het besluit betreffende het namens de Unie op de zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het opnemen van stoffen op de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971. De zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen is gepland voor 13 tot en met 17 maart 2023.
2.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
2.1.Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971
Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (hierna het “Verdrag inzake verdovende middelen” genoemd), is erop gericht drugsmisbruik te bestrijden met gecoördineerde internationale maatregelen. Er zijn twee vormen van interventie en controle, die in combinatie worden toegepast. In de eerste plaats wordt ernaar gestreefd het bezit en het gebruik van, de handel in, en de distributie, de invoer, de uitvoer, de vervaardiging en de productie van verdovende middelen te beperken tot uitsluitend medische en wetenschappelijke doeleinden. In de tweede plaats wordt de drugshandel bestreden door middel van internationale samenwerking om drugshandelaars af te schrikken en te ontmoedigen.
Bij het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake psychotrope stoffen van 1971 (hierna het “Verdrag inzake psychotrope stoffen” genoemd) is een internationaal controlesysteem voor psychotrope stoffen ingesteld. Het Verdrag inzake psychotrope stoffen is tot stand gekomen naar aanleiding van de toegenomen omvang en diversiteit van het drugsmisbruik. Het voert controles in op een aantal synthetische drugs op basis van enerzijds hun misbruikpotentieel en anderzijds hun therapeutische waarde.
Alle EU-lidstaten zijn partij bij de bovengenoemde verdragen, maar de Unie is dat niet.
2.2.Commissie Verdovende Middelen
De Commissie Verdovende Middelen is een commissie van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (Ecosoc), waarvan de taken en bevoegdheden onder meer in de beide verdragen zijn vastgelegd. Zij bestaat uit 53 VN-lidstaten die door de Ecosoc zijn gekozen. Twaalf EU-lidstaten zullen in maart 2023 stemrechtgerechtigd lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen. De Unie heeft de status van waarnemer in de Commissie Verdovende Middelen.
2.3.Voorgenomen besluit van de Commissie Verdovende Middelen
De Commissie Verdovende Middelen brengt regelmatig wijzigingen in de aan de verdragen gehechte lijsten van stoffen aan op basis van aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), die wordt geadviseerd door haar deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid.
De WHO heeft op 2 december 2022 aan de secretaris-generaal van de VN aanbevolen om zeven stoffen die kritisch zijn beoordeeld door het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid, aan de lijsten bij de verdragen toe te voegen.
De Commissie Verdovende Middelen wordt verzocht om tijdens haar zesenzestigste zitting, die gepland staat voor 13 tot en met 17 maart 2023 in Wenen, besluiten vast te stellen over de toevoeging van deze stoffen aan de lijsten bij de verdragen.
3.Namens de Unie in te nemen standpunt
Wijzigingen van de aan de verdragen gehechte lijsten hebben voor alle lidstaten directe gevolgen wat betreft het toepassingsgebied van het Unierecht op het gebied van drugscontrole. Artikel 1, punt 1), van Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (hierna “het Kaderbesluit” genoemd) bepaalt dat voor de toepassing van het kaderbesluit onder “drug” een stof wordt verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen valt, alsook elke in de bijlage bij het kaderbesluit opgenomen stof. Het kaderbesluit is bijgevolg van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen in de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Iedere wijziging van de aan deze verdragen gehechte lijsten heeft dus rechtstreeks gevolgen voor de gemeenschappelijke regelgeving van de EU en wijzigt de strekking daarvan, in de zin van artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit geldt ongeacht of de betrokken stof in de EU aan controle is onderworpen.
Het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid heeft tijdens zijn 45e vergadering negen stoffen besproken en besloten zeven daarvan aan te bevelen voor opname in de lijsten en twee andere stoffen onder toezicht te houden. Eén van de voor opname in de lijsten voorgestelde stoffen is in de hele Unie reeds aan controlemaatregelen onderworpen: 3-MMC is in 2022 toegevoegd aan de in het Kaderbesluit opgenomen lijst van stoffen. Vier van de stoffen (ADB-BUTINACA, protonitazeen, etazeen, etonitazepyne) staan onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. De overige twee stoffen (2-methyl-AP-237 en α-PiHP) staan onder toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. De twee stoffen die onder toezicht moeten worden gehouden, zijn adinazolam en bromazolam, die ook onder toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving staan.
Het voorstel van de Commissie voor een standpunt van de Unie neemt de aanbevelingen van de WHO – d.w.z. dat de zeven hierboven genoemde stoffen aan controle worden onderworpen – over, aangezien deze aanbevelingen stroken met de huidige stand van de wetenschappelijke kennis. De toevoeging van deze nieuwe psychoactieve stoffen aan de lijsten bij de verdragen wordt ook ondersteund door informatie uit de Europese databank inzake nieuwe drugs van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving.
Het is noodzakelijk dat de Raad het standpunt van de Unie vaststelt voor de zitting van de Commissie Verdovende Middelen, waar een besluit zal moeten worden genomen over de toevoeging van stoffen aan de lijsten bij de verdragen. Een dergelijk standpunt zou, gezien de beperkingen die inherent zijn aan de waarnemersstatus van de Unie, moeten worden ingenomen door de lidstaten die in maart 2023 lid van de Commissie Verdovende Middelen zullen zijn en daar gezamenlijk zullen optreden in het belang van de Unie. De Unie is geen partij bij deze verdragen, maar heeft op dit gebied exclusieve bevoegdheid.
Met het oog hierop stelt de Commissie een standpunt van de Unie voor dat door de lidstaten die in maart 2023 lid van de Commissie Verdovende Middelen zullen zijn, namens de Europese Unie moet worden ingenomen op de zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. In het verleden stelde de Raad deze standpunten van de Unie vast, waardoor de EU op de vorige vergaderingen van de Commissie Verdovende Middelen met één stem kon spreken over het toevoegen van stoffen aan de internationale lijsten. De lidstaten die in de Commissie Verdovende Middelen zitting hebben, stemden namelijk overeenkomstig het vastgestelde standpunt van de Unie in met de toevoeging van de betrokken stoffen aan de lijsten.
4.RECHTSGRONDSLAG
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten “tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Artikel 218, lid 9, VWEU, is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het betrokken lichaam dan wel partij is bij de betrokken overeenkomst. Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die internationaalrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”.
De Commissie Verdovende Middelen is “een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam” in de zin van dit artikel, aangezien het om een door de Ecosoc – een VN-orgaan – opgericht lichaam gaat en dit lichaam specifieke taken heeft gekregen op grond van het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
De besluiten van de Commissie Verdovende Middelen over het opnemen van stoffen in de lijsten zijn “handelingen met rechtsgevolgen” in de zin van artikel 218, lid 9, VWEU. Volgens het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen worden de besluiten van de Commissie Verdovende Middelen automatisch van kracht, tenzij een partij het besluit binnen de voorgeschreven termijn ter beoordeling aan de Ecosoc heeft voorgelegd. De besluiten van de Ecosoc daarover zijn definitief. De besluiten van de Commissie Verdovende Middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten hebben ook rechtsgevolgen voor de rechtsorde van de EU uit hoofde van de Uniewetgeving, aangezien zij beslissende invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van de EU-wetgeving, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad. Wijzigingen van de lijsten bij de verdragen hebben rechtstreekse gevolgen voor het toepassingsgebied van dit rechtsinstrument van de Unie.
De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op illegale drugshandel.
De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is derhalve artikel 83, lid 1, VWEU, waarin illegale drugshandel vermeld wordt als een van de strafbare feiten met een grensoverschrijdende dimensie waarvoor het Europees Parlement en de Raad minimumvoorschriften kunnen vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties.
4.3.Variabele geometrie
Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ zoals van toepassing tot 21 november 2018, waarvan artikel 1 bepaalt dat onder “drugs” alle stoffen worden verstaan die onder het Verdrag inzake verdovende middelen of het Verdrag inzake psychotrope stoffen vallen.
Aangezien besluiten van de Commissie Verdovende Middelen over het toevoegen van stoffen aan de lijsten gevolgen hebben voor de gemeenschappelijke regelgeving op het gebied van illegale drugshandel waardoor Denemarken is gebonden, neemt deze lidstaat deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten in te nemen standpunt.
Ierland is gebonden door het kaderbesluit en neemt bijgevolg deel aan de aanneming van een besluit van de Raad tot bepaling van het namens de Unie bij het aannemen van die besluiten over het toevoegen van stoffen aan de lijsten in te nemen standpunt.
4.4.Conclusie
De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 83, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Geen gevolgen voor de begroting.
2023/0001 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het namens de Europese Unie op de zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (hierna het “Verdrag inzake verdovende middelen” genoemd), is op 8 augustus 1975 in werking getreden.
(2)Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag inzake verdovende middelen kan de Commissie Verdovende Middelen besluiten bepaalde stoffen toe te voegen aan de aan dat verdrag gehechte lijsten. Zij kan de lijsten alleen wijzigen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), maar zij kan ook besluiten de door de WHO aanbevolen wijzigingen niet over te nemen.
(3)Het VN-Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 (hierna het “Verdrag inzake psychotrope stoffen” genoemd) is op 16 augustus 1976 in werking getreden.
(4)Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag inzake psychotrope stoffen kan de Commissie Verdovende Middelen, op grond van aanbevelingen van de WHO, besluiten om bepaalde stoffen aan de aan dat Verdrag gehechte lijsten toe te voegen of daarvan af te voeren. Zij beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid om rekening te houden met economische, sociale, juridische, administratieve en andere factoren, maar mag niet willekeurig handelen.
(5)Wijzigingen van de aan beide verdragen gehechte lijsten hebben rechtstreekse gevolgen voor het toepassingsgebied van het Unierecht op het gebied van drugscontrole. Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad is van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen in de lijsten bij deze verdragen. Iedere wijziging van de aan de verdragen gehechte lijsten heeft dus rechtstreeks gevolgen voor de gemeenschappelijke regelgeving van de Unie en wijzigt de strekking ervan, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(6)De Commissie Verdovende Middelen zal op haar zesenzestigste zitting, die gepland staat voor 13 tot en met 17 maart 2023 in Wenen, besluiten vaststellen over de toevoeging van zeven nieuwe stoffen aan de lijsten bij de VN-verdragen.
(7)De Unie is geen partij bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Zij heeft de status van waarnemer zonder stemrechten in de Commissie Verdovende Middelen, waarvan in maart 2023 twaalf lidstaten stemgerechtigd lid zullen zijn. Daarom moet de Raad de lidstaten machtigen om het standpunt van de Unie over het toevoegen van stoffen aan de lijsten bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen tot uiting te brengen, aangezien de besluiten betreffende het toevoegen van nieuwe stoffen aan de lijsten bij die verdragen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.
(8)De WHO heeft aanbevolen om vier nieuwe stoffen toe te voegen aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen en drie nieuwe stoffen aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
(9)Alle stoffen die door het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid (hierna “het deskundigencomité” genoemd) zijn beoordeeld en door de WHO worden aanbevolen voor toevoeging aan de lijsten, worden door het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving als nieuwe psychoactieve stof gemonitord op grond van Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad.
(10)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid is ADB-BUTINACA (IUPAC-benaming: N-[1-(aminocarbonyl)-2,2-dimethylpropyl]-1-butyl-1H-indazol-3-carboxamide) een van indazol afgeleide synthetische cannabinoïde met het S-enantiomeer als actief bestanddeel (CAS No.: 2682867-55-4). ADB‑BUTINACA heeft geen therapeutische toepassingen en heeft geen vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel verkregen. Er is voldoende bewijs voorhanden dat ADB-BUTINACA wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat ADB-BUTINACA wordt opgenomen in lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
(11)ADB-BUTINACA is in 26 lidstaten aangetroffen en in ten minste vijf lidstaten aan controle onderworpen. ADB-BUTINACA staat momenteel onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. De stof heeft het voorwerp uitgemaakt van een volksgezondheidsgerelateerde signalering in het kader van het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing. ADB-BUTINACA wordt ook genoemd in twee andere volksgezondheidsgerelateerde signaleringen. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder veertien sterfgevallen die door twee lidstaten zijn gemeld.
(12)De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat ADB-BUTINACA aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen moet worden toegevoegd.
(13)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is protonitazeen (IUPAC-benaming: N,N-diethyl-5-nitro-2-[(4-propoxyfenyl)methyl]-1-H-benzimidazol-1-ethanamine) een benzimidazolopioïde. Protonitazeen werd voor het eerst gesynthetiseerd als alternatief voor morfine, maar heeft geen goedgekeurde therapeutische toepassing. Er is voldoende bewijs voorhanden dat protonitazeen wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat protonitazeen wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
(14)Protonitazeen is in twee lidstaten aangetroffen en in ten minste drie lidstaten aan controle onderworpen. Protonitazeen staat momenteel onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. Het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving heeft geen meldingen over ernstige ongewenste voorvallen met protonitazeen ontvangen.
(15)De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat protonitazeen aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
(16)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is etazeen (IUPAC-benaming: 2-[(4-ethoxyfenyl)methyl]-N,N-diethyl-1H-benzimidazol-1-ethanamine) een van benzimidazol afgeleide synthetische opioïde die chemisch‑structureel and farmacologisch vergelijkbaar is met stoffen in lijst I (in het kader van de VN-verdragen van 1961) zoals clonitazeen, etonitazeen en isotonitazeen. Etazeen werd onderzocht vanwege zijn analgetische eigenschappen, maar heeft geen bekende medische toepassing. Er is voldoende bewijs voorhanden dat etazeen wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat etazeen wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
(17)Etazeen is in acht lidstaten aangetroffen en in ten minste vijf lidstaten aan controle onderworpen. Etazeen staat momenteel onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder vier sterfgevallen die door twee lidstaten zijn gemeld.
(18)De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat etazeen aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
(19)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is etonitazepyne (IUPAC-benaming: 2-[(4-ethoxyfenyl)methyl]-5-nitro-1-(2-pyrrolidine-1-ylethyl)-1H-benzoimidazol) een van benzimidazol afgeleide synthetische opioïde die chemisch‑structureel and farmacologisch vergelijkbaar is met stoffen in lijst I (in het kader van de VN-verdragen van 1961) zoals etonitazeen. Etonitazepyne werd onderzocht vanwege zijn analgetische eigenschappen, maar heeft geen bekende medische toepassing. Er is voldoende bewijs voorhanden dat etonitazepyne wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat etonitazepyne wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
(20)Etonitazepyne is in zes lidstaten aangetroffen en in ten minste twee lidstaten aan controle onderworpen. Net als andere nieuwe opioïden kan etonitazepyne worden verkocht als vervanging voor gecontroleerde opioïden en heeft de stof het voorwerp uitgemaakt van een volksgezondheidsgerelateerde signalering in het kader van het EU‑systeem voor vroegtijdige waarschuwing. Etonitazepyne staat momenteel onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. Eén land heeft melding gemaakt van een sterfgeval met bevestigde blootstelling aan etonitazepyne.
(21)De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat etonitazepyne aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
(22)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is 2-methyl-AP-237 (IUPAC-benaming: 1-{2-methyl-4-[(2E)-3-fenylprop-2-en-1-yl]piperazine-1-yl}butaan-1-on) een synthetische opioïde, meestal ingedeeld als 1-cinnamylpiperazine. 2-methyl-AP-237 heeft geen bekende therapeutische toepassing en heeft geen vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel verkregen. Er is voldoende bewijs voorhanden dat 2-methyl-AP-237 wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat 2-methyl-AP-237 wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
(23)2-methyl-AP-237 is in zes lidstaten aangetroffen en in ten minste vier lidstaten aan controle onderworpen. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder een sterfgeval.
(24)Daarom moeten de lidstaten het standpunt innemen dat 2-methyl-AP-237 aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
(25)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is alpha-PiHP (α-PiHP, IUPAC-benaming: 4-methyl-1-fenyl-2-(pyrrolidine-1-yl)pentaan-1-on) een synthetisch cathinon. Alpha-PiHP heeft geen bekende therapeutische toepassingen en heeft geen vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel verkregen. Er is voldoende bewijs voorhanden dat alpha-PiHP wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat alpha-PiHP wordt opgenomen in lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
(26)Alpha-PiHP is in 18 lidstaten aangetroffen en in ten minste zeven lidstaten aan controle onderworpen. Alpha-PiHP heeft het voorwerp uitgemaakt van een volksgezondheidsgerelateerde signalering in het kader van het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder vier sterfgevallen, die door één lidstaat zijn gemeld, en is aangetroffen in biologische monsters met betrekking tot ernstige ongewenste voorvallen, die door vier lidstaten zijn gemeld.
(27)De lidstaten zouden daarom het standpunt moeten innemen dat alpha-PiHP aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen moet worden toegevoegd.
(28)Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is 3-methylmethcathinon (3-MMC, IUPAC-benaming: 2-(methylamino)-1-(3-methylfenyl)propaan-1-on) een synthetisch cathinon en een positie-isomeer van de internationaal gecontroleerde stof 4-methylmethcathinon (4-MMC, mefedron, lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen). 3-MMC werd in 2016 kritisch beoordeeld, maar er werd besloten om een aanvullende kritische beoordeling aan te vragen voor bespreking tijdens een volgende vergadering, in afwachting van meer informatie. Er bleken enkele octrooiaanvragen, onder meer inzake het gebruik van 3-MMC, te bestaan, maar van lopende klinische proeven voor therapeutische toepassing van 3-MMC was er geen spoor. 3-MMC heeft noch in de humane, noch in de veterinaire geneeskunde in de Unie een erkende toepassing.
(29)De risico’s van 3-MMC zijn beoordeeld door het wetenschappelijk comité van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, en 3-MMC is bij Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2022/1326 van de Commissie al opgenomen in de definitie van “drug” in Kaderbesluit 2004/757/JBZ. 3-MMC staat momenteel onder intensief toezicht van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving. Ten tijde van de risicobeoordeling, in november 2021, was in 23 lidstaten 3-MMC aangetroffen. Vijf lidstaten hebben melding gemaakt van in totaal 27 sterfgevallen met bevestigde blootstelling aan 3-MMC en vier lidstaten hebben melding gemaakt van 14 acute niet-dodelijke vergiftigingen met bevestigde blootstelling aan 3-MMC.
(30)Daarom moeten de lidstaten het standpunt innemen dat 3-MMC aan lijst II van het Verdrag inzake psychotrope stoffen moet worden toegevoegd.
(31)Het is wenselijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Commissie Verdovende Middelen, aangezien de besluiten over de toevoeging van negen nieuwe stoffen aan de diverse lijsten een beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van het Unierecht, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ.
(32)Het standpunt van de Unie moet tot uiting worden gebracht door de gezamenlijk optredende lidstaten die lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen.
(33)Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.
(34)Ierland is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het namens de Unie in te nemen standpunt in de van 13 tot en met 17 maart 2023 te houden zesenzestigste zitting van de Commissie Verdovende Middelen, waarop dat orgaan besluiten dient te nemen over de toevoeging van stoffen aan de lijsten bij het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971, wordt in de bijlage bij dit besluit uiteengezet.
Artikel 2
Het in artikel 1 bedoeld standpunt wordt tot uiting gebracht door de gezamenlijk optredende lidstaten die lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter