Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023IP0113

Resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2023 over de snel inzetbare EU-capaciteit, EU-gevechtsgroepen en artikel 44 VEU: te volgen koers (2022/2145(INI))

PB C, C/2023/448, 1.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/448/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/448/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

Serie C


C/2023/448

1.12.2023

P9_TA(2023)0113

Snel inzetbare EU-capaciteit, EU-gevechtsgroepen en artikel 44 VEU: te volgen koers

Resolutie van het Europees Parlement van 19 april 2023 over de snel inzetbare EU-capaciteit, EU-gevechtsgroepen en artikel 44 VEU: te volgen koers (2022/2145(INI))

(C/2023/448)

Het Europees Parlement,

gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 44,

gezien het actieplan getiteld “Strategisch kompas voor veiligheid en defensie — Voor een Europese Unie die haar burgers, waarden en belangen beschermt en bijdraagt aan de internationale vrede en veiligheid”, dat op 21 maart 2022 door de Raad werd goedgekeurd en op 25 maart 2022 door de Europese Raad werd bekrachtigd,

gezien Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit (1),

gezien de conclusies van de Raad van 19 november 2018 over het sluiten van een civiel GVDB-pact,

gezien de conclusies van de Raad van 22 januari 2018 over de geïntegreerde aanpak van externe conflicten en crises,

gezien de Verklaring van Versailles, die tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van 11 maart 2022 werd aangenomen,

gezien de conclusies van de Raad van 24 en 25 maart en 30 en 31 mei 2022,

gezien zijn resolutie van 18 januari 2023 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid — jaarverslag 2022 (2),

gezien het Noord-Atlantisch Verdrag,

gezien de verklaring van de top van Wales, die werd aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO die op 5 september 2014 aanwezig waren bij de vergadering van de Noord-Atlantische Raad, en met name gezien de maatregelen die de NAVO-reactiemacht (NRF) responsiever en slagvaardiger maken,

gezien de verklaring van de top van Madrid, die werd aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de NAVO die op 29 juni 2022 aanwezig waren bij de vergadering van de Noord-Atlantische Raad in Madrid, en met name gezien het nieuwe strategische concept van de NAVO dat tijdens deze top is aangenomen,

gezien de gezamenlijke verklaringen over de samenwerking tussen de EU en de NAVO, die op 8 juli 2016 en 10 juli 2018 werden ondertekend, en de 74 voorstellen voor gezamenlijk optreden die door de EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten zijn bekrachtigd,

gezien het verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa van 9 mei 2022,

gezien de resultaten van de Raad Buitenlandse Zaken (Defensie) van 15 november 2022,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0077/2023),

A.

overwegende dat de EU sinds 2003 tijdens 19 voltooide en 18 lopende missies uitgebreide ervaring heeft opgedaan met het uitvoeren van militaire operaties en civiele missies om vrede, veiligheid, stabiliteit en vooruitgang in Europa en in de wereld te bevorderen; overwegende dat deze operaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) regelmatig plaatsvinden naast en een aanvulling vormen op missies van de lidstaten, de Verenigde Naties, de NAVO, andere internationale organisaties en derde landen; overwegende dat tal van EU-lidstaten ook belangrijke bijdragen leveren aan door de VN geleide missies en operaties; overwegende dat de gelijktijdige aanwezigheid van verscheidene actoren, missies en operaties in één conflictgebied het belang van coördinatie en taakverdeling benadrukt teneinde de samenhang en doeltreffendheid te verbeteren;

B.

overwegende dat het geopolitieke landschap in Europa ingrijpend is veranderd na het uitbreken van een oorlog op het Europees grondgebied; overwegende dat de mondiale veiligheidssituatie verslechtert en dat de Unie sneller en geloofwaardiger moet reageren op crises; overwegende dat de EU er al meer dan twintig jaar naar streeft een doeltreffender veiligheidsactor te worden en samenwerking tussen de EU-lidstaten aanmoedigt via een verscheidenheid van structuren en instrumenten, zoals het Europees Defensieagentschap, het vermogensontwikkelingsplan, de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO), het militair plannings- en uitvoeringsvermogen (MPCC) en de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie (CARD), teneinde vermogens, interoperabiliteit en kosteneffectieve oplossingen op het gebied van de Europese defensie te verbeteren; overwegende dat de resultaten en doeltreffendheid van deze instrumenten nog steeds vrij beperkt zijn; overwegende dat er sinds 2017 61 PESCO-projecten zijn opgestart, maar dat deze geen tastbare resultaten hebben opgeleverd;

C.

overwegende dat Zweden en Finland op 18 mei 2022 gezamenlijk hun verzoeken om toetreding tot de NAVO hebben ingediend; overwegende dat de NAVO-bondgenoten de toetredingsprotocollen voor Finland en Zweden op 5 juli 2022 hebben ondertekend;

D.

overwegende dat Europa een pijler is van vrede en stabiliteit in de wereld, een rol waarvoor de sterke steun van de Europese burgers is vereist; overwegende dat in dit verband de noodzaak is ontstaan om vijandige desinformatiecampagnes tegen te gaan en proactief het doel en de doelstellingen van de snel inzetbare EU-capaciteit (RDC van de EU) te communiceren aan de Europese burgers, de plaatselijke bevolking van gastlanden en de internationale gemeenschap;

E.

overwegende dat de RDC van de EU een essentieel onderdeel is van de strategische autonomie van de Europese Unie en onze capaciteit om buiten het grondgebied van de EU op te treden op het gebied van veiligheid en defensie aanzienlijk zou verbeteren; overwegende dat de oprichting van de RDC van de EU nieuwe synergieën op het gebied van veiligheid tot stand zou brengen en het operationele vermogen zou versterken, ook in de betrekkingen met onze partners;

F.

overwegende dat het voor het waarborgen van effectieve missies en operaties in het kader van het GVDB vaak nodig is de geïntegreerde aanpak van de EU correct in praktijk te brengen, de missies van de internationale partners doeltreffend uit te voeren, betrouwbaar samen te werken, tijdig informatie uit te wisselen en te zorgen voor welgemeende institutionele en maatschappelijke steun van het gastland, eigen verantwoordelijkheid, eerbiediging van het internationaal recht inzake mensenrechten en het internationaal humanitair recht en van de democratische en transparantienormen, alsmede de politieke wil van de lidstaten om voldoende personele en financiële middelen te waarborgen; overwegende dat het ontbreken daarvan de succesvolle uitvoering van het mandaat van een GVDB-missie in gevaar kan brengen en uiteindelijk tot de terugtrekking van door de EU geleide troepenmachten kan leiden; overwegende dat in de mandaten duidelijk omschreven doelstellingen voor EU-missies en -operaties moeten worden vastgesteld, met inbegrip van een tijdschema voor de verwezenlijking ervan, alsmede een alomvattende exitstrategie;

G.

overwegende dat lering moet worden getrokken uit de recente ervaringen in de Sahel en dat de veiligheidsbelangen van de plaatselijke bevolking centraal moeten staan in een benadering die gericht is op het daadwerkelijk waarborgen van de menselijke veiligheid;

H.

overwegende dat door de voortijdige beëindiging van GVDB-missies gastlanden en hun autoriteiten zich in een zwakke positie kunnen bevinden om hun bevolking te beschermen, waardoor machtsvacuüms ontstaan die kunnen worden uitgebuit door andere statelijke en niet-statelijke actoren, onder wie terroristen en extremisten, met inbegrip van actoren die door onze mondiale concurrenten worden gesponsord;

I.

overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten moeten streven naar coördinatie met gelijkgestemde partners bij de voorbereiding, uitvoering en ondersteuning van GVDB-missies en -operaties; overwegende dat de Unie in staat moet zijn om snel multinationale, multidimensionale en modulaire strijdkrachten in te zetten, deze waar nodig snel te versterken en ze zo lang als nodig is te ondersteunen in coördinatie met gelijkgestemde partners, maar zonder afhankelijk te zijn van steun van derden;

J.

overwegende dat GVDB-missies worden uitgevoerd met gebruikmaking van de door de lidstaten ter beschikking gestelde personele middelen en capaciteit en afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van voldoende strijdkrachten en uitrusting; overwegende dat de lidstaten er vaak niet in slagen voldoende strijdkrachten en uitrusting ter beschikking van GVDB-missies te stellen, waardoor de doeltreffendheid van de missies in het gedrang komt; overwegende dat de capaciteiten van de lidstaten worden gebruikt voor nationale doeleinden en voor hun bijdragen aan collectieve defensie en missies in het buitenland; overwegende dat kandidaat-lidstaten en geassocieerde landen ook aan GVDB-missies hebben bijgedragen;

K.

overwegende dat veel lidstaten hun inspanningen wat betreft collectieve defensie coördineren en hun strijdkrachten binnen het NAVO-kader inzetten; overwegende dat veel lidstaten ook bijdragen aan missies buiten de EU in het kader van het GVDB;

L.

overwegende dat vermogensopbouw en de aanpassing ervan aan militaire behoeften een gemeenschappelijke strategische cultuur vereisen, alsmede een gemeenschappelijke dreigingsperceptie, oplossingen die moeten worden ontwikkeld en gecombineerd in de doctrine en de concepten en in de organisatie en structuur van de strijdkrachten, regelmatige individuele, collectieve en multinationale opleiding, adequate logistiek, de ontwikkeling van defensiematerieel, het inkoop- en levenscyclusbeheer, de ontwikkeling van militair leiderschap, de aanwerving en opleiding van personeel, defensie-infrastructuur, -installaties en -voorzieningen, interoperabiliteit en normalisatie;

M.

overwegende dat initiatieven op het gebied van gemeenschappelijke aanbestedingen van cruciaal belang zijn voor het waarborgen van de strategische autonomie van de EU in de huidige volatiele regionale en internationale omgeving;

N.

overwegende dat de lidstaten tegen 2025 tekorten aan strategische hulpmiddelen moeten aanpakken en zich ertoe moeten verbinden de kritieke lacunes op te vullen, met name die welke verband houden met de RDC van de EU;

O.

overwegende dat oefeningen moeten worden aangepast aan het huidige dreigingslandschap en mogelijke inzetscenario’s van de RDC van de EU; overwegende dat op basis van het beginsel van één set strijdkrachten de convergentie van opleidings- en certificeringsnormen de interoperabiliteit van de beschikbare strijdkrachten van de EU-lidstaten kan verbeteren; overwegende dat voor de gezamenlijke opleiding van civiele en militaire functionarissen van de RDC van de EU de geleidelijke aanpassing is vereist van het onderwijs en de opleiding van de Europese Veiligheids- en defensieacademie, die is opgericht bij Gemeenschappelijk Optreden 2008/550/GBVB;

P.

overwegende dat het strategisch kompas op 21 maart 2022, zeer kort na het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, werd aangenomen en dat het maatregelen op EU-niveau op veel van deze gebieden bevat;

Q.

overwegende dat de lidstaten bij hun goedkeuring van het strategisch kompas zijn overeengekomen dat zij collectief moeten kunnen reageren op onmiddellijke dreigingen of snel moeten kunnen reageren op een crisis buiten de EU in elk stadium van de conflictcyclus en een snelle inzetbaarheid moeten ontwikkelen waarmee de EU snel een modulaire krijgsmacht, met inbegrip van land-, lucht- en zeecomponenten, en de nodige strategische middelen kan inzetten;

R.

overwegende dat in het strategisch kompas “een aanzienlijke versterking en benutting van het volledige potentieel van de financieringsinstrumenten van de EU, met name het Europees Defensiefonds, […] van cruciaal belang om onze defensievermogens te versterken en de strijdkrachten van de lidstaten toe te rusten voor de toekomstige slagvelden” wordt voorgesteld;

S.

overwegende dat het Europees Defensiefonds een EU-instrument is dat al is ingezet, is bedoeld om de militaire vermogens te verbeteren en ook tot doel heeft het concurrentievermogen van de industriële basis te versterken;

T.

overwegende dat het Europees Defensiefonds en de Europese Vredesfaciliteit al zijn ingezet; overwegende dat het Europees Defensiefonds een instrument is dat is opgezet om de militaire vermogens te verbeteren, en dat de Europese Vredesfaciliteit is opgezet om operationele steun, samenwerking en lastenverdeling in het buitenland te bevorderen;

U.

overwegende dat de voorgestelde verordeningen inzake de wet ter versterking van de Europese defensie-industrie door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen (Edirpa) en het Europees defensie-investeringsprogramma (EDIP) gemeenschappelijke aanbestedingen moeten faciliteren, waarbij de lidstaten in een echt coöperatieve geest worden betrokken, waardoor de interoperabiliteit tussen de nationale strijdkrachten wordt verbeterd;

V.

overwegende dat een herbeoordeling en een passende verhoging van de begroting van het Europees Vredesfonds absoluut noodzakelijk is om te zorgen voor een adequate en tijdige financiering van de RDC van de EU in elk denkbaar scenario; overwegende dat bij een dergelijke verhoging van de financiering rekening moet worden gehouden met de noodzaak om de militaire steun voor Oekraïne te medefinancieren en dat de financiering derhalve moet worden verhoogd zodat de begroting van de Europese Vredesfaciliteit de kosten voor haar geplande activiteiten en de operationele uitgaven van de RDC van de EU kan dekken; overwegende dat meer dan 50 % van de oorspronkelijke begroting van de Europese Vredesfaciliteit voor de periode 2021-2027 al is besteed;

W.

overwegende dat moet worden onderzocht welke soorten uitgaven in verband met de RDC van de EU uit hoofde van artikel 44 VEU uit de begroting van de EU kunnen worden gefinancierd;

X.

overwegende dat de RDC van de EU essentieel is voor het GVDB, aangezien deze het enige militaire vermogen is dat paraat staat voor eventuele operaties en bijdraagt tot een grotere doeltreffendheid van de troepen van de lidstaten;

Y.

overwegende dat het gevechtsgroepenconcept heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van multinationale samenwerking en interoperabiliteit op defensiegebied, alsook aan de transformatie van de troepen met het oog op een snelle inzet en modernisering ervan;

Z.

overwegende dat problemen in verband met besluitvorming en politieke wil de inzet van de EU-gevechtsgroepen sinds hun oprichting in 2007 structureel hebben belemmerd met als gevolg dat zij nooit zijn ingeschakeld;

AA.

overwegende dat in het algemeen de lidstaten in de loop der jaren onvoldoende politieke wil hebben gemobiliseerd om belangrijke instrumenten zoals de gevechtsgroepen om te vormen tot een betrouwbaar en goed functionerend vermogen;

AB.

overwegende dat individuele EU-lidstaten in gevallen waarin de EU-gevechtsgroepen niet zijn ingezet daarentegen af en toe buiten het EU-kader hebben opgetreden, hetzij alleen, hetzij met andere EU- of niet-EU-landen, en dat zij zo het door de EU gestelde streven naar “integratie” van beleidsinstrumenten, instellingen en actoren met het oog op gemeenschappelijke belangen en waarden, ook in het buitenlands beleid, onvermijdelijk beperken, zo niet ondermijnen; overwegende dat het Parlement in deze gevallen derhalve noch formeel noch informeel democratisch toezicht heeft kunnen uitoefenen;

AC.

overwegende dat het beginsel dat elke lidstaat zijn eigen kosten draagt voor de financiering van de gevechtsgroepen geen stimulans biedt voor lidstaten die bijdragen aan troepen om deze troepen ook daadwerkelijk in te zetten wanneer zij paraat staan; overwegende dat dit een onderliggende reden is geweest voor de onwil van de lidstaten om troepen te leveren;

AD.

overwegende dat de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Europese Raad een gebrek aan gemeenschappelijke financiering van de gevechtsgroepen formeel als het belangrijkste obstakel hebben erkend; overwegende dat uit bewijsmateriaal en eerdere voorbeelden blijkt dat het veel gemakkelijker leek om tot een besluit te komen als er geen extra kosten voor de betrokken landen zijn;

AE.

overwegende dat telkens wanneer de inzet van gevechtsgroepen werd besproken, maar geen overeenkomst werd bereikt, een negatief precedent werd geschapen dat de geest van solidariteit en samenwerking verder ondermijnde;

AF.

overwegende dat de eerste jaren van de gevechtsgroepen gekenmerkt werden door een afnemend momentum voor het GVDB, met name als gevolg van defensiebezuinigingen na de financiële crisis van 2008;

AG.

overwegende dat daadwerkelijke convergentie tussen de lidstaten ten aanzien van dreigingsprioriteiten waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd en de noodzaak om daar snel op te kunnen reageren, relatief beperkt is geweest; overwegende dat het strategisch kompas hierbij aanzienlijke vooruitgang boekt door middel van de gemeenschappelijke dreigingsanalyse;

AH.

overwegende dat een alomvattende aanpak een absolute vereiste is voor het behalen van duurzame resultaten inzake de verbetering van de veiligheid en stabiliteit in conflictgebieden; overwegende dat de geïntegreerde aanpak van de EU voorziet in een coherent gebruik van verschillende instrumenten in verschillende stadia van conflicten; overwegende dat de geïntegreerde aanpak ook tot doel heeft prioriteit te geven aan preventie en de menselijke veiligheid van de plaatselijke bevolking te bevorderen;

AI.

overwegende dat de NAVO het belangrijkste institutionele kader blijft voor de Euro-Atlantische veiligheid;

AJ.

overwegende dat de Europese Unie dringend meer verantwoordelijkheid moet nemen voor haar eigen veiligheid door op te treden in haar nabuurschap en daarbuiten; overwegende dat de EU om dit doel te bereiken haar eigen veiligheids- en defensievermogens moet verbeteren ter waarborging van haar strategische autonomie en haar vermogen om haar eigen waarden en belangen te beschermen;

AK.

overwegende dat de Raad op 14 november 2022 conclusies over vrouwen, vrede en veiligheid heeft aangenomen, waarvan de punten 7 en 14 expliciet het belang benadrukken van zinvol leiderschap van vrouwen gedurende volledige conflictcycli, en van de uitvoering van de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid in GVDB-missies en -operaties;

AL.

overwegende dat in gezamenlijke verklaringen over de samenwerking tussen de EU en de NAVO gebieden voor samenwerking en coördinatie moeten worden vastgesteld en de taken — met routekaarten voor de uitvoering ervan — moeten worden bepaald die binnen elk kader moeten worden uitgevoerd;

AM.

overwegende dat het strategisch kompas een duidelijk stappenplan bevat voor de uitvoering van acties op EU-niveau, met name voor de transformatie van het EU-gevechtsgroepensysteem, de totstandbrenging van een flexibelere en wendbaardere RDC van de EU, het voortbouwen op sterk gewijzigde EU-gevechtsgroepen en het effenen van de weg voor het toevertrouwen van de uitvoering van specifieke GVDB-taken aan een groep lidstaten binnen het kader van de Unie, overeenkomstig artikel 42, lid 5, en artikel 44 VEU;

AN.

overwegende dat, aangezien de RDC van de EU een belangrijk resultaat van het strategisch kompas is, deze derhalve met spoed en gezien het noodzakelijke urgentieniveau door de EU-lidstaten moet worden verwezenlijkt; overwegende dat de RDC van de EU in staat moet zijn de obstakels te overwinnen waarop gevechtsgroepen in het verleden zijn gestuit en niet dezelfde fouten mag maken teneinde volledig operationeel te zijn;

AO.

overwegende dat de RDC van de EU, zoals vermeld in het strategisch kompas, gebaseerd moet zijn op vooraf gedefinieerde operationele scenario’s en praktische ervaring met de inzet van de RDC van de EU en onder meer rekening moet houden met de richtsnoeren in het strategisch kompas;

AP.

overwegende dat artikel 44 VEU nooit is gebruikt en onduidelijk is wat betreft de wijze waarop het in de praktijk zou werken;

AQ.

overwegende dat artikel 44 VEU voorziet in mogelijkheden om binnen een EU-kader sneller en flexibeler te reageren op verschillende crises met het oog op de bescherming van de waarden en belangen van de Unie; overwegende dat nadat de Raad (die 27 lidstaten vertegenwoordigt) heeft besloten overeenkomstig artikel 44 VEU een groep lidstaten samen te stellen, de lidstaten in deze groep hun beslissingsautonomie kunnen uitoefenen en hun veto kunnen uitspreken tegen verdere besluiten van de Raad;

AR.

overwegende dat de mogelijke uitvoering van artikel 44 VEU, alsmede de oprichting en het functioneren van de RDC van de EU moeten worden beschouwd als belangrijke aspecten van het GVDB, waarover de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) het Parlement regelmatig moet raadplegen;

AS.

overwegende dat, overeenkomstig artikel 41 VEU en voortbouwend op de ervaring van de Europese Veiligheids- en defensieacademie, de administratieve uitgaven voor de RDC van de EU ten laste van de begroting van de Unie moeten komen, met uitzondering van de uitgaven die worden gedekt door de Europese Vredesfaciliteit, onverminderd de mogelijkheid voor de deelnemende lidstaten om gratis bijdragen aan de RDC van de EU te leveren;

AT.

overwegende dat de Petersbergtaken bestaan uit onder andere humanitaire en reddingsopdrachten, conflictpreventie en vredeshandhaving, acties van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing, met inbegrip van het tot stand brengen van vrede, gezamenlijke ontwapeningsacties, advies- en bijstandsverlening op militair gebied en stabiliseringsoperaties na afloop van conflicten;

AU.

overwegende dat derhalve het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke kosten voor missies buiten de EU van de RDC van de EU moet worden uitgebreid; overwegende dat het in dit verband nodig kan zijn secundaire EU-wetgeving te actualiseren of nieuwe handelingen van de Unie voor te stellen om rekening te houden met al het voorgaande;

AV.

overwegende dat het MPCC, in overeenstemming met het strategisch kompas, de aangewezen commando- en controlestructuur voor de RDC van de EU op militair-strategisch niveau is en zo spoedig mogelijk volledig operationeel moet zijn, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 19 november 2018, waarin het jaar 2020 als uiterste termijn hiervoor werd vastgesteld;

AW.

overwegende dat de desbetreffende handelingen van de Unie moeten worden geactualiseerd om rekening te houden met al het voorgaande;

Oprichting van een snel inzetbare EU-capaciteit

1.

is ingenomen met het voorstel van de VV/HV, dat is verankerd in het strategisch kompas dat door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van de EU is goedgekeurd en door de Europese Raad is bekrachtigd, om de RDC van de EU op te richten; benadrukt dat het belangrijk is dat de EU over de nodige flexibele, robuuste en geloofwaardige instrumenten, vermogens en commando- en controle-infrastructuur beschikt om doeltreffend op te treden en snel en daadkrachtig te reageren om crises te voorkomen en te beheersen teneinde zich te profileren als een geloofwaardigere speler op het gebied van veiligheid en defensie en de burgers, belangen, beginselen en waarden van de Unie, zoals verankerd in artikel 21 VEU, overal ter wereld te dienen en te beschermen; beschouwt de RDC van de EU als cruciaal voor het dichten van de kloof tussen het ambitieniveau van de EU en haar werkelijke vermogens; onderstreept in dit verband dat:

a)

bij de RDC van de EU rekening moet worden gehouden met de behoeften die zijn vastgesteld in het strategisch kompas en de ontwikkelingen in de operationele omgeving;

b)

het noodzakelijk is de RDC van de EU op te zetten om rekening te houden met de nieuwe geopolitieke context;

c)

de RDC van de EU uiterlijk in 2025 haar volledig operationeel vermogen moet bereiken;

2.

spoort de VV/HV met klem aan een voorstel in te dienen voor een besluit van de Raad tot instelling van een RDC van de EU om de waarden van de Unie te beschermen en de belangen van de Unie als geheel te dienen, om te reageren op onmiddellijke dreigingen of om snel te reageren op een crisissituatie buiten de Unie, ook in niet-permissieve omgevingen en in alle stadia van een conflictcyclus, overeenkomstig het volgende, rekening houdend met veranderingen in de geopolitieke context:

a)

de RDC van de EU moet worden opgericht als een van de vormen van militaire vermogens van de Europese Unie voor crisisrespons met een eigen juridische en institutionele identiteit, zodat deze kan worden opgericht als een permanent beschikbare strijdmacht die gezamenlijk met de andere militaire vermogens traint, met als doel de verwezenlijking van een vaste strijdmacht;

b)

de RDC van de EU moet een weerspiegeling zijn van de uitdagingen, risico’s en dreigingen die in de EU-dreigingsanalyse zijn vastgesteld, moet alle in 1992 vastgestelde Petersbergtaken omvatten en haar conceptuele planning toespitsen op, maar niet beperkt zijn tot, de crisisbeheersingstaken van artikel 43 VEU; de taken van de RDC van de EU moeten ook bestaan uit reddings- en evacuatieoperaties, de eerste interventie en de beginfase van stabilisatieoperaties, de tijdelijke versterking van andere missies en het optreden als reservemacht om een veilig vertrek te waarborgen; de Raad zou verdere taken kunnen toewijzen uit hoofde van artikel 43 VEU, en de duur en de reikwijdte van missies zouden in overeenstemming moeten zijn met de aan de RDC van de EU toegewezen middelen; merkt op dat flexibiliteit moet worden ingevoerd in taak- en scenarioplanning zodat de RDC van de EU is voorbereid op alle mogelijke crisissituaties;

c)

de RDC van de EU moet ten minste 5 000 troepen tellen — waarbij strategische hulpmiddelen niet worden meegerekend, zoals personeel voor lucht- en zeetransport, inlichtingenpersoneel, strategisch vervoer en satellietcommunicatie en strategisch verkenningspersoneel, strijdkrachten voor speciale operaties en medische evacuatie- en verzorgingseenheden — en de verschillende delen van de RDC van de EU hebben een inzetgereedheid die uiteenloopt van vijf tot tien dagen; merkt op dat pas kan worden beoordeeld hoeveel troepen er minimaal ingezet moeten worden nadat conceptuele planners de potentiële scenario’s hebben geanalyseerd;

d)

de RDC van de EU moet regelmatig gezamenlijke oefeningen houden op strategisch, gezamenlijk en tactisch niveau in overeenstemming met de NAVO-normen, binnen een EU-kader op basis van operationele scenario’s en volgens uniforme opleidings- en certificeringsnormen, zoals die van de NAVO, ter verbetering van de paraatheid en interoperabiliteit; de oefeningen moeten door de VV/HV worden ingepland en door het MPCC worden gepland en uitgevoerd om de paraatheid en interoperabiliteit te vergroten; benadrukt dat de operationele scenario’s flexibel moeten zijn en moeten worden aangepast aan de geopolitieke realiteit, het huidige dreigingslandschap en mogelijke inzetscenario’s van de RDC van de EU; onderstreept dat het van vitaal belang is dat er vanaf 2023 regelmatig live oefeningen worden gehouden;

e)

alle troepenelementen van de RDC van de EU mogen uitsluitend aan de RDC van de EU worden toegewezen, onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaten om deze op te roepen voor een nationale taak in het geval van een noodsituatie; benadrukt dat de VV/HV een belangrijke rol moet spelen bij de synchronisatie van acties met de NAVO, zodat de ambities van de EU niet worden beïnvloed door de NAVO en vice versa, onder meer door de paraatheidscategorieën van de RDC van de EU en het NAVO-strijdkrachtenmodel op elkaar af te stemmen; benadrukt dat de inzet van de RDC van de EU en de beschikbaarheid van haar strijdkrachten en vermogens in geval van een crisis uitsluitend gewaarborgd zijn als dit gebeurt in het kader van niet meer dan één operatie tegelijk (het “één-petbeginsel”); verzoekt de lidstaten derhalve hun respectieve verbintenissen na te komen om de operationele paraatheid van de RDC van de EU te waarborgen; is in dit verband ingenomen met de derde gezamenlijke verklaring over de samenwerking tussen de EU en de NAVO en onderstreept het belang van verdere stappen om dit partnerschap te verdiepen, voortbouwend op het strategisch kompas van de EU en het nieuwe strategische concept van de NAVO, en op concrete stappen om de samenwerking verder te versterken;

f)

het grootste deel van de modules van de RDC van de EU moet op een standaardniveau van paraatheid blijven, met uitzondering van die voor taken met een hoge urgentie; merkt op dat het MPCC, afhankelijk van de veiligheidssituatie, kan besluiten de paraatheid van modules die voor een specifieke missie nodig zijn, te vergroten;

g)

de RDC van de EU zal gebruikmaken van roulerende eenheden met een roulatieperiode van twaalf maanden om voor de lidstaten, wanneer zij het leiderschap van de RDC van de EU op zich hebben genomen, de stimulansen om de besluitvorming uit te stellen weg te nemen;

h)

de RDC van de EU moet ter plaatse kunnen worden ingezet en daarom moeten alle deelnemende lidstaten tijdens hun periode van deelname aan het hoofdkwartier van de RDC van de EU meedelen welke eenheden en welk materieel, met inbegrip van lucht-, zee- en landvervoer, permanent ter beschikking van het RDC van de EU zullen staan, zodat het verantwoordelijke land deze onverwijld kan inzetten; landen die niet over voldoende personeel, materieel of logistieke capaciteit beschikken, moeten vooraf overeenkomsten met andere landen sluiten om hun verplichtingen ten aanzien van de RDC van de EU na te komen wanneer zij het leiderschap hiervan op zich nemen;

(i)

De RDC van de EU wordt als volgt gefinancierd:

(i)

overeenkomstig artikel 41 VEU moeten de administratieve uitgaven van de RDC van de EU worden gefinancierd uit de begroting van de Unie, mits de GBVB-begroting aanzienlijk wordt verhoogd en de begroting van de lopende civiele GVDB-missies niet als gevolg daarvan wordt verlaagd;

(ii)

de operationele uitgaven, onder meer voor gezamenlijke oefeningen voor de certificering van volledig operationele vermogens (FOC) en de kosten van munitie, het leasen van militaire uitrusting door de EU en de kosten in verband met de organisatie en uitvoering van live oefeningen, moeten afkomstig zijn van een herziene Europese Vredesfaciliteit met een verhoogd budget; merkt op dat de begrotingsregels van de Europese Vredesfaciliteit dit toestaan “als de Raad daartoe besluit” en moedigt de Raad aan in dergelijke gevallen een positief besluit te nemen; dringt in dit verband verder aan op een uitbreiding van het toepassingsgebied van gemeenschappelijke kosten voor de RDC van de EU; is ingenomen met de conclusies van de Raad van december 2022 en de goedkeuring van de Europese Raad om de begroting van de Europese Vredesfaciliteit voor de periode 2024-2027 met 2 miljard EUR te verhogen;

(iii)

de EU-gevechtsgroepen moeten tijdens hun opbouw-, paraatheids- en afbouwfase op EU-niveau worden gefinancierd; de financiering van deze troepen moet ook de kosten dekken voor de vervanging van verloren gegane of in actie verbruikte uitrusting;

3.

verzoekt de lidstaten blijk te geven van politieke wil, en voldoende middelen en personeel ter beschikking te stellen zodat zo spoedig mogelijk actie kan worden ondernomen om de transformatie tot stand te brengen van het EU-gevechtsgroepensysteem tot een robuuster en flexibeler instrument dat tegemoetkomt aan de behoeften van de RDC van de EU;

4.

verzoekt de lidstaten de nationale procedures aan te passen om snelle inzet mogelijk te maken, met inachtneming van de eigen strategische cultuur, vermogens en bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van veiligheid en defensie;

5.

wijst erop dat de ontwikkeling van de RDC van de EU moet voortbouwen op de ervaring die is opgedaan bij de EU-gevechtsgroepen en dat de RDC van de EU niet moet worden beschouwd als een herzien EU-gevechtsgroepenconcept; is van mening dat het EU-gevechtsgroepenconcept te kampen heeft met structurele tekortkomingen in de opzet, waardoor de lidstaten telkens wanneer een verzoek tot inzet werd gedaan nationale kosten-batenberekeningen konden uitvoeren en hun veto konden gebruiken, en hiervoor alternatieve argumenten aanvoerden; merkt op dat het hogere ambitieniveau van de RDC van de EU in vergelijking met de gevechtsgroepen dus in de eerste plaats kwalitatief is omdat het de tekortkomingen van de gevechtsgroepen verhelpt; is van mening dat de RDC van de EU een groot potentieel heeft om de gevechtsgroepen aanzienlijk te verbeteren en voort te bouwen op de ervaring die hierbij is opgedaan, de strategische autonomie van de EU te versterken en een positieve bijdrage te leveren aan de geïntegreerde EU-aanpak van veiligheid en vrede;

6.

benadrukt dat een snelle inzet flexibiliteit vereist in de politieke besluitvorming en een adequate mate van paraatheid van militaire modules, hetgeen naast landtroepen ook de nodige lucht- en zeecomponenten alsook speciale operationele componenten en strategische hulpmiddelen inhoudt;

7.

benadrukt dat de EU de afgelopen twintig jaar onvoldoende vooruitgang heeft geboekt op het gebied van strategische hulpmiddelen en roept de lidstaten en relevante EU-instellingen op om vermogenstekorten dringend aan te pakken en zich ertoe te verbinden tegen 2025 de kritieke lacunes, met name die welke verband houden met de RDC van de EU, en structurele lacunes voor een groot deel op te vullen; benadrukt dat deze strategische hulpmiddelen moeten worden afgestemd op de behoeften van de RDC van de EU en dat het gebruik ervan prioriteit moet krijgen; verzoekt de Commissie en de VV/HV voorts om de financiële behoeften in kaart te brengen om deze lacunes aan te pakken; onderstreept in dit verband de rol van het Europees Defensiefonds bij het aanpakken van vermogenstekorten; dringt er bij de lidstaten op aan bijzondere aandacht te besteden aan de potentiële behoeften van de RDC van de EU in bestaande kaders zoals PESCO; is ingenomen met de initiatieven van de Commissie om gezamenlijke aanbestedingen te faciliteren als aanvullend instrument ter verbetering van de vermogens en interoperabiliteit van de EU;

8.

benadrukt dat de beschikbaarheid van Europese strategische hulpmiddelen moet worden verbeterd, aangezien dit een voorwaarde is voor een volledig operationele en adequaat uitgeruste RDC van de EU dat robuuste, indien mogelijk autonome en proactieve inlichtingen-, bewakings- en verkenningsvermogens omvat, alsmede vermogens inzake strategisch transport- en luchttransport, bijtanken in de lucht, satellietcommunicatie, ruimtecommunicatiemiddelen, medische zorg- en evacuatie-eenheden en cyberdefensie waarmee crisissituaties op de juiste manier kunnen worden geëvalueerd;

9.

benadrukt dat de RDC van de EU geleidelijk operationeel moet worden gemaakt voor verschillende scenario’s, afhankelijk van de rijpheid van haar strategische hulpmiddelen, van de minst veeleisende tot de meest veeleisende operaties;

10.

wijst erop dat meer inspanningen en investeringen in strategische hulpmiddelen ook zouden bijdragen tot een bredere Europese steun aan de NAVO; onderstreept dat de EU voor de levering van strategische hulpmiddelen grotendeels afhankelijk is van de VS; wijst er verder op dat de wetgevende bevoegdheden van de EU op belangrijke gebieden zoals hybride oorlogvoering, cyberbeveiliging of ruimtevaartbeleid een aanzienlijke impact hebben op de ontwikkeling en beschikbaarheid van de strategische hulpmiddelen die zijn vereist voor de operationalisering van de RDC van de EU; benadrukt derhalve de noodzaak van horizontale coördinatie op alle beleidsterreinen in de EU;

11.

wijst erop dat voor een snelle inzet de paraatheid en samenwerking van de EU moeten worden vergroot door verbetering van de militaire mobiliteit; is ingenomen met het actieplan voor militaire mobiliteit 2.0, met name de doelstelling ervan inzake de ondersteuning van grootschalige verplaatsingen van militaire strijdkrachten in de EU, die van cruciaal belang zijn om de EU in staat te stellen de RDC van de EU op korte termijn in te zetten;

12.

benadrukt dat de in het strategisch kompas geuite aspiraties alleen zullen worden verwezenlijkt als de lidstaten in staat zijn hun aanbestedingsprogramma’s op defensiegebied en hun nationale defensievermogens op adequate wijze te vergroten en te coördineren; herinnert er in dit verband aan dat op basis van Europese samenwerking moet worden gezocht naar duurzame investeringen in de aanpak van de militaire tekorten van Europa, aangezien dit een basisvereiste is om de RDC van de EU doeltreffend uit te rollen en met succes bij te dragen aan de ontwikkeling van de EU als een serieuze en geloofwaardige geopolitieke speler; is voorts ingenomen met de initiatieven van de Commissie om gezamenlijke aanbestedingen te faciliteren als aanvullend instrument om de vermogens en interoperabiliteit van de EU te verbeteren;

13.

is van mening dat het Satellietcentrum van de EU zijn diensten en expertise aan de RDC van de EU moet verlenen en dringt erop aan dat de toekomstige noodzakelijke regelingen worden getroffen, onder meer door ervoor te zorgen dat het SatCen adequate financiering ter beschikking wordt gesteld;

Militair plannings- en uitvoeringsvermogen

14.

wijst erop dat de RDC van de EU een permanent, volwaardig operationeel hoofdkwartier moet hebben in het kader van het MPCC en de doeltreffendheid daarvan moet waarborgen door rekening te houden met het volgende:

a)

het volledig operationeel vermogen (FOC) van het hoofdkwartier moet onmiddellijk worden bereikt aangezien in de conclusies van de Raad van 19 november 2018 het jaar 2020 als uiterste termijn werd vastgesteld; benadrukt dat vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van civiel-militaire samenwerking;

b)

voor een permanent actief hoofdkwartier zijn maximaal 350 personeelsleden nodig die in staat zijn de inzet van de RDC van de EU te plannen en uit te voeren wanneer deze het FOC bereikt;

c)

het hoofdkwartier moet opleidingen en gezamenlijke live oefeningen organiseren, de geïntegreerde aanpak van de EU voor externe conflicten en crises volgen en tegelijkertijd onnodige overlapping met NAVO-initiatieven vermijden, en samenwerken met andere GVDB-gerelateerde structuren, zoals de EDEO, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen, het Inlichtingen- en situatiecentrum van de EU, de Militaire Staf van de EU en de Commissie;

d)

het hoofdkwartier moet beschikken over adequate infrastructuur, een geïntegreerde beveiligde communicatie- en informatiestructuur op basis van het EU-programma voor veilige connectiviteit, alsmede over faciliteiten voor veilige vergaderingen en voor het gebruik van inlichtingendiensten; verzoekt het MPCC het gebrek aan interoperabele communicatiesystemen tussen defensietroepen van de EU aan te pakken;

e)

benadrukt de noodzaak van passende financiering om het hoofdkwartier in staat te stellen zijn taken en mandaat uit te voeren;

15.

stelt voor om nationale operationele hoofdkwartieren met “hoge paraatheid” te behouden als uitwijkmogelijkheid voor het EU-commando om te anticiperen op een scenario waarin zich meerdere crises tegelijkertijd voordoen;

16.

onderstreept dat de VV/HV op grond van artikel 36 VEU het Parlement regelmatig moet informeren en daarom het Parlement op de hoogte moet houden van de vooruitgang die is geboekt bij de ontwikkeling van het MPCC tot een volledige commando- en controlestructuur die in staat is niet-uitvoerende en uitvoerende taken en operaties te plannen, te controleren en te leiden, zodat het Parlement toezicht kan houden, met name wat betreft de vraag of alle EU-acties voldoende gecoördineerd zijn om de samenhang en doeltreffendheid ervan te maximaliseren;

Artikel 44 VEU — handelen namens de Europese Unie

17.

benadrukt dat het gebruik van artikel 44 VEU aanzienlijke voordelen kan bieden, zoals snelheid, flexibiliteit en vrijheid om op te treden, met behoud van gezamenlijk EU-optreden in situaties waarin troepen snel moeten worden ingezet om verdere escalatie te voorkomen en waarin de risico’s voor gevechtstroepen hoger zijn; benadrukt dat bij de besluitvorming over de inzet van de RDC van de EU op basis van artikel 44 VEU waar nodig en gewenst ook derde landen bij missies van de RDC van de EU kunnen worden betrokken;

18.

verzoekt de lidstaten op te treden namens de Europese Unie overeenkomstig het mandaat van de Raad uit hoofde van artikel 44 VEU en derhalve alle instrumenten in het Verdrag te gebruiken om de geloofwaardigheid, flexibiliteit en efficiëntie van de crisisbeheersing van de EU te vergroten;

19.

verzoekt de lidstaten voorts op grond van artikel 44 VEU op te treden op basis van een voorstel van de VV/HV, ook indien dit vooraf door een lidstaat wordt voorgesteld, na unanieme goedkeuring door de Raad, hetgeen kan worden bereikt door middel van constructieve onthouding; dringt er bij de lidstaten die belast zijn met de uitvoering van de taak op aan om voor hun latere besluiten gebruik te maken van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen;

20.

is van mening dat de politieke en economische stimulansen moeten veranderen om de vooruitzichten voor het gebruik van artikel 44 VEU te verbeteren; dringt erop aan dat de lidstaten die gebruikmaken van artikel 44 VEU ruimere toegang krijgen tot gemeenschappelijke financiering voor de dekking van extra kosten en dat zij meer flexibiliteit krijgen met betrekking tot operationele besluiten en het opstellen van crisisbeheersingsconcepten en operationele plannen; stelt voor scenario’s toe te passen om het potentiële gebruik van artikel 44 VEU vooraf te simuleren en de bijbehorende modaliteiten te verduidelijken;

21.

dringt er bij de VV/HV op aan het Parlement regelmatig te informeren overeenkomstig artikel 36 VEU en ervoor te zorgen dat in de voorstellen van de VV/HV terdege rekening wordt gehouden met de standpunten van het Parlement;

22.

benadrukt dat de lidstaten en de RDC van de EU de geïntegreerde aanpak van de EU moeten volgen om te zorgen voor een doeltreffende coördinatie van een EU-respons in de verschillende fasen van een crisis of conflict, waarbij defensie- en veiligheidsactiviteiten worden gecombineerd met ontwikkelings- en diplomatieke acties;

23.

benadrukt dat het gebruik van artikel 44 VEU aanzienlijke voordelen biedt ten opzichte van lidstaten die buiten het EU-kader actief zijn;

Actualisering van desbetreffende rechtshandelingen

24.

verzoekt de Commissie passende wijzigingen voor te stellen in het Financieel Reglement en het Statuut van de ambtenaren van de EU, in het desbetreffende interinstitutioneel akkoord over begrotingsaangelegenheden en zo nodig in andere handelingen van de Unie;

25.

verzoekt de VV/HV de nodige besluiten van de Raad voor te stellen, in voorkomend geval samen met de Commissie;

Gender, sociale rechten en rechten van werknemers

26.

benadrukt dat de deelname van vrouwen aan het GVDB bijdraagt aan de doeltreffendheid van missies en een gunstige invloed heeft op de geloofwaardigheid van de EU als pleitbezorger voor gendergelijkheid wereldwijd; pleit voor zinvolle gendermainstreaming bij de formulering van het GVDB, met name door een beter genderevenwicht bij het personeel en de leiding van GVDB-missies en -operaties en door het ingezette personeel een specifieke opleiding te geven; verlangt dat alle door de EU ingezette militaire personeelsleden naar behoren worden opgeleid inzake gendergelijkheid en de toepassing van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid, en specifiek worden geïnstrueerd over hoe zij een genderperspectief in hun taken kunnen opnemen;

27.

merkt op dat de RDC van de EU zal bestaan uit troepen die samen zullen trainen en werken, en dat de aan de RDC van de EU toegewezen troepen, zolang zij onder EU-bevel staan, gelijke arbeids- en sociale rechten moeten genieten;

o

o o

28.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie.

(1)   PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14.

(2)  Aangenomen teksten, P9_TA(2023)0010.


ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2023/448/oj

ISSN 1977-0995 (electronic edition)


Top