EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 5.4.2022
COM(2022) 150 final
2022/0099(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 517/2014
(Voor de EER relevante tekst)
{SEC(2022) 156 final} - {SWD(2022) 95 final} - {SWD(2022) 96 final} - {SWD(2022) 97 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Met de Europese Green Deal is een nieuwe groeistrategie voor de EU gelanceerd die bedoeld is om de EU tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie om te vormen. De ambitie van de Commissie om haar klimaatdoelstellingen te verhogen en van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken, wordt hierdoor bevestigd. De strategie is er bovendien op gericht om de gezondheid en het welzijn van de burgers tegen milieugerelateerde risico’s en effecten te beschermen. In antwoord op de dringende behoefte aan klimaatmaatregelen heeft de EU haar klimaatambities verhoogd en daartoe in 2021 Verordening (EU) 2021/1119 (de Europese klimaatwet) vastgesteld. In de klimaatwet is voor broeikasgassen een bindende nettoreductiedoelstelling van ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 vastgelegd, evenals de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken in de EU. De EU heeft ook haar initiële nationaal bepaalde bijdrage in het kader van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering verhoogd van een broeikasgasemissiereductie van ten minste 40 % tegen 2030 tot een nettobroeikasgasemissiereductie van ten minste 55 %. Om deze doelstellingen te verwezenlijken en een kans te hebben om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging tot 1,5 °C te beperken, moeten alle instrumenten die een rol spelen bij het koolstofvrij maken van de economie van de EU worden versterkt. De F-gasverordening is een belangrijk instrument op het gebied van de emissies van gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen).
F-gassen zijn door de mens geproduceerde chemische stoffen die zeer sterke broeikasgassen zijn, vaak duizenden keer sterker dan koolstofdioxide (CO2). Samen met koolstofdioxide, methaan en stikstofoxide behoren zij tot de groep broeikasgasemissies die onder de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering valt. De uitstoot van F-gassen bedraagt momenteel 2,5 % van de totale broeikasgasemissies van de EU, maar is tussen 1990 en 2014 verdubbeld, in tegenstelling tot andere broeikasgasemissies, die zijn gedaald. De reden hiervoor is dat F-gassen in het verleden vaak ter vervanging van ozonafbrekende stoffen zijn gebruikt in domeinen waar deze stoffen in de EU werden verboden om de stratosferische ozonlaag te beschermen, zoals vereist op grond van het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (hierna “het protocol”).
Verordening (EU) nr. 517/2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen (hierna “de F-gasverordening”) is vastgesteld om de toename van F-gasemissies om te buigen. Fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) zijn de belangrijkste groep F-gassen waarvan de emissies van invloed zijn op het klimaat. De belangrijkste nieuwigheid van de F-gasverordening was de invoering van een “uitfasering van HFK’s in de EU”, namelijk een quotumregeling waarbij de hoeveelheden HFK’s die ondernemingen jaarlijks in de EU mogen invoeren of produceren, en dus in de handel mogen brengen, geleidelijk worden gereduceerd.
Het EU-beleid inzake F-gassen moet worden gezien in de context van het recente speciaal verslag van de IPCC. Om de opwarming van de aarde tot 1,5 °C te beperken, moeten de emissies van F-gassen tegen 2050 wereldwijd met 90 % zijn gedaald ten opzichte van 2015.
Om de stijgende trend in HFK-emissies en de gevolgen daarvan voor het klimaat om te buigen, hebben de partijen bij het protocol, hoewel HFK’s de ozonlaag niet afbreken, in 2016 met de wijziging van Kigali besloten een wereldwijde uitfasering van HFK’s in te voeren die de productie en het gebruik van HFK’s de komende dertig jaar op mondiaal niveau met meer dan 80 % zal verminderen. Dit houdt in dat elke partij een schema voor de afbouw van het gebruik en de productie van HFK’s moet naleven, een vergunningsplicht moet invoeren voor de invoer en uitvoer van HFK’s en moet rapporteren over HFK’s. Wetenschappers schatten dat de wijziging van Kigali alleen al tegen het einde van de eeuw tot 0,4 °C extra opwarming zal voorkomen.
Zoals blijkt uit de evaluatie van de Commissie, heeft de F-gasverordening sinds 2015 de situatie kunnen ombuigen en heeft zij geleid tot een jaarlijkse daling van de F-gasemissies. Bovendien is het aanbod van HFK’s op de EU-markt tussen 2015 en 2019 met 37 % gedaald in metrieke ton en met 47 % in ton CO2-equivalent. Er is een duidelijke verschuiving geweest naar het gebruik van alternatieven met een lager aardopwarmingsvermogen (hierna “GWP”), waaronder natuurlijke alternatieven (bv. CO2, ammoniak, koolwaterstoffen, water) in veel soorten apparatuur die traditioneel F-gassen gebruikten. De tegen 2030 beoogde emissiereducties zullen echter niet volledig worden gehaald en er is een onbenut potentieel om meer emissies te besparen. Hoewel de F-gasverordening werd vastgesteld vóór de wijziging van Kigali en een belangrijke rol heeft gespeeld bij het bereiken van deze mondiale overeenkomst, kan de verordening niet verzekeren dat aan alle verplichtingen zal worden voldaan (met name na 2030).
Ten slotte blijkt uit de jarenlange ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van de verordening en de feedback van belanghebbenden dat een aantal uitdagingen voor de quotumregeling moet worden aangepakt. Deze variëren van illegale activiteiten, waaronder smokkel en malafide handelaren met louter speculatieve motieven, tot het gebrek aan bekwame technici. Ook bepaalde lacunes in termen van monitoring moeten worden aangepakt, de rapportage en verificatie moeten efficiënter worden en verscheidene bestaande regels moeten verder worden verduidelijkt, aangezien de meeste belanghebbenden uit het bedrijfsleven, ngo’s en autoriteiten dit als een belangrijke doelstelling voor de herziening hebben aangemerkt. Het was dus duidelijk dat de belangrijkste elementen van de verordening behouden moesten blijven, maar dat er behoefte was aan verfijning en aan diverse bijkomende bepalingen.
De algemene doelstellingen van het EU-beleid inzake F-gassen zijn:
1)extra F-gasemissies voorkomen en zo bijdragen aan de klimaatdoelstellingen van de EU;
2)ervoor zorgen dat het protocol wordt nageleefd wat betreft de verplichtingen in verband met fluorkoolwaterstoffen (HFK’s).
Emissies kunnen op twee manieren worden voorkomen: door eerst en vooral te vermijden dat F-gassen worden gebruikt (d.w.z. de vraag naar F-gassen verminderen) en door ervoor te zorgen dat er maatregelen worden genomen om emissies of lekkages bij de productie, het gebruik en de verwijdering van de gassen te voorkomen (“insluiting”). Derhalve heeft het EU-beleid inzake F-gassen specifiek tot doel:
·het gebruik van F-gassen met een hoog aardopwarmingsvermogen te ontmoedigen en het gebruik van alternatieve stoffen of technologieën aan te moedigen wanneer deze leiden tot lagere broeikasgasemissies zonder afbreuk te doen aan de veiligheid, functionaliteit en energie-efficiëntie;
·lekkage van F-gassen uit apparatuur te voorkomen en te zorgen voor een degelijke verwerking van F-gassen aan het einde van hun levensduur;
·duurzame groei te bevorderen, innovatie te stimuleren en groene technologieën te ontwikkelen door de marktkansen voor alternatieve technologieën en gassen met een laag GWP te verbeteren.
Op basis van de conclusies van een evaluatie van de verordening wil de Commissie met de herziening de volgende doelstellingen bereiken:
1)de F-gasemissies verder terugdringen om bij te dragen tot het bereiken van de emissiereductiedoelstelling van 55 % tegen 2030 en van netto koolstofneutraliteit tegen 2050;
2)volledige aanpassing aan het protocol tot stand brengen;
3)een betere uitvoering en handhaving op het gebied van illegale handel, de werking van de quotumregeling en de opleidingsbehoeften op het gebied van alternatieven voor F-gassen bevorderen;
4)de monitoring en rapportage verbeteren om bestaande lacunes op te vullen en de kwaliteit van processen en gegevens voor de naleving te verbeteren;
5)zorgen voor meer duidelijkheid en interne samenhang ter ondersteuning van een betere uitvoering en een beter begrip van de regels.
Het initiatief draagt bij tot de verwezenlijking van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en haar duurzameontwikkelingsdoelstellingen, in de eerste plaats “klimaatactie”.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Om de wettelijk bindende klimaatdoelstellingen in de Europese klimaatwet te bereiken, heeft de Commissie voorgesteld de streefcijfers voor emissiereductie van de lidstaten voor 2021 tot en met 2030 te verhogen door middel van een wijziging van de zogenaamde verordening inzake de verdeling van de inspanningen. De verordening inzake de verdeling van de inspanningen heeft betrekking op emissies van sectoren die niet onder het bestaande EU-systeem voor de handel in emissierechten (ETS) vallen en F-gasemissies vertegenwoordigen bijna 5 % van de emissies die onder die verordening vallen. De individuele streefcijfers van de lidstaten hebben betrekking op deze hele groep broeikasgassen. Bijgevolg bestaan er voor de EU of de lidstaten geen bindende streefcijfers specifiek voor F-gasemissies. Het is echter van cruciaal belang dat de F-gasemissies hoofdzakelijk door middel van de F-gasverordening worden verminderd, omdat de maatregelen ervan zowel doeltreffend als kostenefficiënt zijn gebleken op Europees niveau. Die maatregelen zullen een aanvulling vormen op extra maatregelen ter vermindering van F-gassen die beter op nationaal niveau worden genomen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, bijvoorbeeld extra maatregelen op het gebied van afvalbeleid, strenger toezicht op de sectoren of financiële stimulansen voor alternatieven. Samen moeten de op het niveau van de Unie en op nationaal niveau genomen maatregelen voor alle soorten emissies ervoor zorgen dat elke lidstaat zijn nationale streefcijfers voor broeikasgasemissies, zoals vastgesteld in de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, op doeltreffende wijze kan bereiken.
De F-gasverordening is van toepassing op alle sectoren met veel F-gasemissies, maar wordt aangevuld met Richtlijn 2006/40/EG betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen, die sinds 2017 het gebruik van koelmiddelen met een GWP van meer dan 150 in nieuwe personenauto’s uitdrukkelijk verbiedt. Vóór dit verbod was het gebruikte koelmiddel een HFK met een GWP van 1 430.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Europese Unie
Het voorstel voor een verordening (en de huidige F-gasverordening) vertoont veel overeenkomsten met Verordening (EG) nr. 1005/2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (hierna “ODS-verordening”), die tegelijk wordt herzien. Deze twee verordeningen moeten er samen voor zorgen dat de Unie haar verplichtingen met betrekking tot HFK’s en ozonafbrekende stoffen uit hoofde van het protocol nakomt. Hoewel de twee herzieningen elkaar niet rechtstreeks beïnvloeden, hebben zij wel gevolgen voor soortgelijke belanghebbenden en sectoren, alsook voor soortgelijke activiteiten (handel, gebruik van apparatuur enz.) en gebruiken zij soortgelijke controlemaatregelen, waaronder een vergunningensysteem voor de handel zoals het protocol vereist. Zowel het bedrijfsleven als de autoriteiten hebben er daarom op aangedrongen hun relevante regels nauw op elkaar af te stemmen (bv. met betrekking tot douanecontroles, lekkagevoorschriften, definities enz.).
De bijdrage van de herziene F-gasverordening om de nationale streefcijfers voor broeikasgasemissies in het kader van de verordening inzake de verdeling van de inspanningen te halen, wordt aangevuld met de herziening van de richtlijn industriële emissies (RIE, Richtlijn 2010/75/EU), die betrekking zal hebben op activiteiten die verantwoordelijk zijn voor ongeveer 15 % van de totale broeikasgasemissies van de EU die niet onder de EU-ETS vallen. De richtlijn industriële emissies is in de eerste plaats gericht op emissies van verontreinigende stoffen en emissies van broeikasgassen uit industriële bronnen die niet onder de EU-ETS vallen. De ODS-verordening en de F-gasverordening daarentegen zijn voornamelijk, maar niet uitsluitend, gericht op het in de handel brengen en het gebruik van ozonafbrekende stoffen en gefluoreerde gassen om emissies van die chemische stoffen, die zeer krachtige broeikasgassen zijn, te voorkomen. De richtlijn industriële emissies biedt de mogelijkheid om bij de ontwikkeling van referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken voor industriële sectoren systematisch rekening te houden met F-gasemissies als een belangrijke milieuparameter. Zij vormen de basis voor de vaststelling van emissiegrenswaarden voor industriële installaties om hun emissies van F-gassen en ozonafbrekende stoffen te beperken. Daarnaast zal de E-PRTR-verordening (Verordening (EG) nr. 166/2006) worden gemoderniseerd om de rapportage en de openbare beschikbaarheid van informatie over emissies van zowel verontreinigende stoffen als broeikasgassen te verbeteren en moet zij in de toekomst een verdere verfijning van de gegevens over de emissies van F-gassen en ozonafbrekende stoffen door die installaties mogelijk maken.
Er zijn ook sterke synergieën met het energiebeleid, met name met Richtlijn 2009/125/EG inzake ecologisch ontwerp, gezien het belang van indirecte emissies ten gevolge van het energiegebruik van apparatuur die F-gassen bevat. Het voorstel eerbiedigt het beginsel “energie-efficiëntie eerst” door alleen alternatieven in aanmerking te nemen die ten minste even energie-efficiënt zijn als apparatuur die een traditioneel F-gas gebruikt. Er is ook bijzondere aandacht besteed aan het feit dat er om het energiesysteem koolstofvrij te maken veel meer warmtepompen nodig zullen zijn en dat die momenteel met F-gassen in de handel worden gebracht in de Unie. Dit is met name het gevolg van de recente geopolitieke ontwikkelingen die een sterkere toename van het aantal warmtepompen vereisen om de afhankelijkheid van olie en gas te kunnen verminderen, zoals uiteengezet in de mededeling RePowerEU. Om klimaatneutraliteit te bereiken, is het belangrijk beleidsmaatregelen te nemen die de energie-efficiëntie zo veel mogelijk verhogen en de directe emissies van F-gassen beperken. Dit is met name van belang omdat warmtepompen met F-gassen die vandaag in bedrijf worden gesteld, gedurende vele jaren door lekkage directe broeikasgasemissies zullen veroorzaken, onderhouden moeten worden, met meer F-gassen en eventueel emissies zullen veroorzaken wanneer de apparatuur in de afvalstroom terechtkomt. Waar mogelijk moet dit worden vermeden, en daarom worden in het voorstel specifieke producten verboden. Over het geheel genomen wordt verwacht dat de voorgestelde herziening van de quotumregeling, overeenkomstig de voorkeursoptie van de effectbeoordeling, een voldoende grote buffer zal bieden om een dergelijke toename in de uitrol van warmtepompen te kunnen verwerken.
Wat de bepalingen inzake invoer en rapportage betreft, zijn er synergieën met de REACH-wetgeving, aangezien beide van toepassing zijn op invoerders van gefluoreerde gassen. De meer gedetailleerde gegevensverzameling en de strenge invoervoorschriften in verband met de quotumregeling in de F-gasverordening zouden kunnen worden gebruikt om het overzicht op en de naleving van de registratieverplichtingen op grond van de REACH-verordening te verbeteren, zoals de chemische sector heeft aangegeven.
In het herziene voorstel worden de verbanden met douane, markttoezicht, milieucriminaliteit en klokkenluiders in aanzienlijke mate versterkt omdat daarin de concrete verplichtingen expliciet en in detail worden uiteengezet van zowel marktdeelnemers als bevoegde autoriteiten om illegale activiteiten, waaronder smokkel, terug te dringen en de milieu-integriteit van de verordening te waarborgen.
Bovendien is er een rechtstreeks verband met het afvalbeleid, aangezien het einde van de levensduur een cruciale fase is met veel emissies als de bestaande verplichtingen niet worden nageleefd. De verplichtingen inzake terugwinning in de F-gasverordening worden aangevuld met verwijzingen in de relevante afvalwetgeving (bv. de AEEA-richtlijn en de verordening overbrenging afvalstoffen). Versterkte regelingen voor producentenverantwoordelijkheid, zoals bevorderd door de F-gasverordening, kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de huidige praktijken en aan het verminderen van de emissies aan het einde van de levensduur. Dit is een kans in het licht van de lopende herziening van de kaderrichtlijn afvalstoffen.
Tot slot is de voortdurende en tijdige actualisering van veiligheidsnormen en van codes en wetgeving op alle niveaus — Europees, nationaal, regionaal en lokaal — van cruciaal belang om gelijke tred te houden met de snelle technologische ontwikkeling en ervoor te zorgen dat maximaal gebruik kan worden gemaakt van klimaatvriendelijke koelmiddelen zonder de veiligheid in gevaar te brengen.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Dit voorstel is gebaseerd op artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in overeenstemming met de doelstellingen om de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren; de gezondheid van de mens te beschermen; en op internationaal niveau maatregelen te bevorderen om de klimaatverandering te bestrijden.
•Subsidiariteit
Het voorstel vormt een aanvulling op de EU-wetgeving die sinds 2006 op EU-niveau bestaat en is om de volgende redenen duidelijk in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel:
Ten eerste is de bescherming van het klimaatsysteem een grensoverschrijdende kwestie en vereist de omvang van het probleem wereldwijde actie. Ten tweede zijn de meest doeltreffende maatregelen het verbieden of beperken van het gebruik of het in de handel brengen van F-gassen of producten en apparatuur die F-gassen bevatten. Voor de werking van de interne markt van de EU en het vrije verkeer van goederen is het sterk te prefereren dat dergelijke maatregelen op EU-niveau worden genomen. Ten derde wordt de EU in het protocol beschouwd als een regionale organisatie voor economische integratie (REIO) en moet de EU derhalve voldoen aan de verplichtingen van het protocol op het niveau van de Unie (bv. rapportage, vergunningensysteem, uitfasering van het gebruik). Hiervoor is desbetreffende wetgeving op hetzelfde niveau nodig; het zou zeer moeilijk, zo niet onhaalbaar zijn om naleving te bereiken via 27 verschillende nationale systemen. De enige uitzondering op de REIO-clausule is het uitfaseringsplan voor de productie van HFK’s in het protocol, dat naleving op het niveau van de lidstaten vereist. Niettemin hebben sommige lidstaten gevraagd dat de productie ook op EU-niveau wordt gereguleerd, aangezien dit de flexibiliteit voor de betrokken ondernemingen zou vergroten.
•Evenredigheid
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het voorstel zorgt ervoor dat de F-gasemissies verder zullen worden verminderd en dat de Unie blijft voldoen aan haar internationale verplichtingen uit hoofde van het protocol om de productie en het gebruik van HFK’s geleidelijk af te bouwen. De voorgestelde maatregelen zijn gebaseerd op een grondige beoordeling van hun kostenefficiëntie, waaruit blijkt dat de marginale emissiereductiekosten voor elke sector binnen het bereik liggen dat andere sectoren van de economie naar verwachting zullen moeten dragen om de noodzakelijke transitie naar klimaatneutraliteit tegen 2050 te waarborgen. Bovendien zullen de mitigatiemaatregelen op lange termijn leiden tot algemene kostenbesparingen. Bepaalde maatregelen zullen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven enigszins verhogen, maar sommige ervan zijn essentieel voor de naleving van het protocol en andere zijn nodig om een passende handhaving van de regels en het toezicht op toekomstige dreigingen te bevorderen. Geen van deze laatste maatregelen brengt hoge kosten met zich mee. Er worden geen gedetailleerde bepalingen voorgesteld op terreinen waar de doelstellingen beter kunnen worden bereikt door maatregelen op andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld wetgeving inzake afvalstoffen. Het niveau van voordelen dat met deze maatregelen wordt bereikt, had voor het bedrijfsleven en de lidstaten niet even kostenefficiënt kunnen worden bereikt door in elk van de 27 lidstaten een ander aanvullend beleid op het gebied van F-gassen in te voeren.
•Keuze van het instrument
Het gekozen rechtsinstrument is een verordening, omdat het voorstel erop gericht is de F-gasverordening te vervangen en te verbeteren en tegelijkertijd de algemene structuur ervan voor wat betreft controlemaatregelen (verboden, vrijstellingen en afwijkingen, rapportage) wil handhaven. De F-gasverordening is doeltreffend gebleken. Aangezien het voorstel de structuur van de F-gasverordening op diverse punten aanpast en wijzigt, moet laatstgenoemde worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe verordening om juridische duidelijkheid te waarborgen. Ingrijpende wijzigingen (bv. intrekking, of omzetting in een richtlijn) zouden de lidstaten onnodig belasten en extra onzekerheid creëren voor de ondernemingen die in deze sector actief zijn.
3.RESULTATEN VAN EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
•Evaluatie achteraf
In overeenstemming met de vereisten inzake “betere regelgeving” heeft de Commissie een evaluatie van de F-gasverordening uitgevoerd. Zij heeft ook artikel 21, lid 2, van de F-gasverordening nageleefd, waarin is bepaald dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2022 een uitgebreid verslag over de gevolgen van de verordening moet publiceren.
De conclusie van de evaluatie luidt dat de F-gasverordening over het algemeen doeltreffend is geweest in het verwezenlijken van haar oorspronkelijke doelstellingen, namelijk de F-gasemissies verminderen en bijdragen tot het bereiken van een internationale overeenkomst om HFK’s te verminderen. Bovendien is gebleken dat de afzonderlijke maatregelen goed samen hebben gefunctioneerd om deze doelstellingen te bereiken. Als rechtstreeks gevolg van de verordening zijn de F-gasemissies vanaf 2015, na tien jaar van stijgende emissiewaarden, jaar na jaar gedaald. Deze emissiereducties zijn gerealiseerd tegen zeer lage reductiekosten voor technologische veranderingen (gemiddeld 6 EUR per ton CO2e) en zonder dat de betrokken apparatuur minder energie-efficiënt is geworden. De F-gasverordening heeft de ambitieuze milieudoelstellingen gevrijwaard door in de hele EU dezelfde verplichtingen op te leggen en tegelijk te zorgen voor een gelijk speelveld voor de betrokken sectoren en ondernemingen op de interne markt.
Tevens wordt in de evaluatie geconcludeerd dat sinds de vaststelling van de verordening een aantal belangrijke ontwikkelingen (met name de Europese Green Deal en een gewijzigd internationaal beleidsklimaat met de Overeenkomst van Parijs en de wijziging van Kigali) het desbetreffende beleidskader heeft gewijzigd, waardoor de F-gasverordening van de EU niet volledig aan haar doel beantwoordt, zowel wat betreft het benutten van het onbenutte potentieel voor het bereiken van extra emissiereducties als het waarborgen van de toekomstige naleving van het protocol. Uit modellering blijkt dat de F-gasemissiereducties in 2030 lager zullen zijn dan verwacht in de effectbeoordeling van 2012, die tot doel had bij te dragen tot het behalen van de vorige klimaatdoelstelling voor 2030 (ten minste -40 % ten opzichte van 1990). Ook blijven sommige sectoren F-gassen met een hoog aardopwarmingsvermogen gebruiken en uitstoten, hoewel dit kan worden vermeden (bijvoorbeeld dankzij technologische vooruitgang) en vallen emissies van bepaalde sectoren of stoffen momenteel niet onder de verordening.
In de evaluatie wordt ook gewezen op andere uitdagingen, waaronder de illegale invoer van HFK’s waarmee de quotumregeling wordt omzeild en “malafide handelaren” (een toename van het aantal grootinvoerders van gassen die vaak geen banden hebben met de sector en die om speculatieve redenen de markt betreden en/of onevenredig profiteren van de quotumregeling). Bovendien wordt het gebruik van klimaatvriendelijke alternatieven belemmerd door een gebrek aan personeel dat over de nodige vaardigheden beschikt om apparatuur met klimaatvriendelijke alternatieven te installeren en te onderhouden, en door veiligheidsnormen die niet volledig zijn aangepast aan de technologische vooruitgang. Een betere emissiebeheersing zou ook een oplossing kunnen bieden voor een aantal punten van bezorgdheid over de mogelijke ecotoxicologische gevolgen van atmosferische afbraakproducten van HFK’s en hydro(chloor)fluorolefinen (H(C)FO’s). Bovendien kunnen bepaalde lacunes in de stoffen en activiteiten die onder de monitoring- en rapportagemaatregelen vallen, worden vermeden. Daarnaast kunnen enkele verplichtingen in verband met de rapportage- en verificatieverplichtingen efficiënter worden gemaakt. Tot slot werd het als een bedreiging gezien dat er momenteel geen flexibiliteit is om snel te reageren in geval van ongewenste gevolgen van de quotumregeling, zoals een aanzienlijk tekort aan HFK’s.
Algemeen genomen werd de F-gasverordening extern consistent en coherent bevonden met andere maatregelen met vergelijkbare doelstellingen, hoewel er ook terreinen zijn die hebben geleid tot enkele onsamenhangendheden die moeten worden aangepakt. Een belangrijk terrein is de douanewetgeving, waar synergieën met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane moeten worden benut en doeltreffende grenscontroles moeten worden vergemakkelijkt om illegale activiteiten een halt toe te roepen. Een andere belangrijke synergie is die met de Reach-verordening in het kader waarvan de lidstaten momenteel inspanningen leveren om de relevantie van persistente afbraakproducten van H(C)FO’s te onderzoeken. De interne samenhang van de verordening is goed, maar er zijn enkele verduidelijkingen en aanpassingen nodig.
Op basis van deze bevindingen zijn de vijf in afdeling 1 genoemde doelstellingen van de herziening vastgesteld.
•Raadplegingen van belanghebbenden
De Commissie heeft een brede raadpleging van belanghebbenden gehouden. Door middel van de raadpleging over het stappenplan voor de herziening van 29 juni 2020 tot en met 7 september 2020 en de online openbare raadpleging van 15 september 2021 tot en met 29 december 2021 hebben alle belanghebbenden de gelegenheid gekregen hun mening te geven over de F-gasverordening, ongeacht de mate waarin de respondenten vertrouwd waren met de verordening. Hierop zijn respectievelijk 76 en 241 reacties ontvangen. De individuele antwoorden en een samenvatting ervan zijn voor het publiek beschikbaar op de website “Geef uw mening” van de Commissie. Er is een doelgerichte raadpleging gehouden met 34 semigestructureerde interviews op maat van voor F-gassen bevoegde autoriteiten, douaneautoriteiten, ngo’s, bedrijfsverenigingen en -organisaties in de EU, alsook verschillende individuele ondernemingen. Op 6 mei 2021 is een openbare workshop voor belanghebbenden georganiseerd, die is bijgewoond door 355 deelnemers, waar de voorlopige resultaten van de evaluatie en de effectbeoordeling uit de doeken zijn gedaan. De agenda, het briefingmateriaal en de presentatie tijdens de workshop zijn beschikbaar op de website van DG CLIMA.
Tijdens deze raadplegingen zijn standpunten verzameld over de resultaten van de verordening tot op heden wat betreft de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, EU-meerwaarde en interne en externe samenhang ervan. Daarnaast is ook feedback verzameld over mogelijke maatregelen en de waarschijnlijke ecologische, economische en sociale gevolgen ervan, rekening houdend met de Europese Green Deal en de ambitieuzere doelstellingen ervan en de verplichtingen inzake fluorkoolwaterstoffen uit hoofde van het protocol.
De belanghebbenden waren het er over het algemeen over eens dat de F-gasverordening zeer succesvol was, maar dat deze kon en moest worden verbeterd. Bovendien werd duidelijk opgemerkt dat de doelstellingen van de verordening niet beter konden worden verwezenlijkt door maatregelen op het niveau van de lidstaten (in plaats van op EU-niveau).
De meeste belanghebbenden, en met name de bevoegde autoriteiten, verklaarden dat de verordening moest worden afgestemd op het protocol na 2030 om te zorgen voor samenhang en naleving in de toekomst. Terwijl sommige belanghebbenden uit het bedrijfsleven die vaak met F-gassen werken in de koel-, klimaatregelings- en warmtepompsector het ambitieniveau van de huidige F-gasverordening niet verder wilden verhogen, waren fabrikanten van apparatuur met alternatieve koelmiddelen en ngo’s sterk voorstander van een hogere ambitie. Bij alle raadplegingen bleek dat belanghebbenden uit het bedrijfsleven diverse maatregelen om de illegale handel en uitdagingen voor de quotumregeling aan te pakken krachtig ondersteunden, omdat zij dit als een belangrijk punt beschouwen om de verordening te verbeteren (terwijl de ondersteuning van andere maatregelen varieerde). Deze belanghebbenden toonden zich ook groot voorstander van sterke steun voor aanvullende opleidingen en certificering van technici op het gebied van alternatieven voor F-gassen, waarbij zij benadrukten dat dit nu een belangrijke belemmering vormt voor het gebruik van alternatieven.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De Commissie heeft uitgebreid technisch advies verzameld uit een aantal studies van deskundigen, waaronder verslagen van de Commissie over klimaatregelingsapparatuur, schakelinrichtingen, beschikbaarheid van HFK’s, koelsystemen voor commercieel gebruik, quotatoewijzing, veiligheidsnormen en opleidingen voor onderhoudspersoneel. Daarnaast hebben externe consultants een uitgebreide voorbereidende studie uitgevoerd voor de herziening van de verordening, met inbegrip van een gedetailleerd bottom-up-voorraadmodel van de sectoren die F-gassen gebruiken (AnaFgas-model) om de vraag- en emissiescenario’s voor F-gassen te berekenen, voor de uitgangssituatie en de beleidsopties, alsook voor het energieverbruik van de desbetreffende apparatuur, voor de EU-27 + VK in de periode 2000-2050. Een aangehechte kostenmodule maakt het mogelijk de bijbehorende kosten te kwantificeren voor de exploitanten van apparatuur die F-gassen nodig heeft, of alternatieven daarvoor. De macro-economische gevolgen werden gemodelleerd aan de hand van het GEM-E3-model van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek. Deze voorbereidende studie en de bijlagen daarbij (Öko-Recherche et al., 2021) met de onderliggende gegevens, aannames en gedetailleerde resultaten zijn voor het publiek beschikbaar op de website van DG CLIMA. De sector, de autoriteiten van de lidstaten en het maatschappelijk middenveld hebben uitgebreide input en technische ondersteuning voor de studie geleverd.
•Effectbeoordeling
De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd waarin van drie beleidsopties is geanalyseerd hoe doeltreffend zij zijn om de beoogde doelstellingen te bereiken en wat de ecologische, economische en sociale gevolgen ervan zijn. Voor elke herzieningsdoelstelling werd een aantal maatregelen in kaart gebracht. De maatregelen, die elkaar aanvullen en elkaar niet uitsluiten, zijn gegroepeerd in drie beleidsopties op basis van hun verwachte (reductie-) kosten.
In elk van de drie opties zijn de verbeteringen opgenomen die erop gericht zijn de regels te verduidelijken of coherenter te maken. Concreet gaat het om de drie volgende opties:
·Optie 1: aanpassing aan het protocol — goedkope maatregelen. Deze optie omvat alle maatregelen die ervoor moeten zorgen dat het protocol op lange termijn wordt nageleefd. Zij omvat ook alle nuttige maatregelen voor alle doelstellingen die naar verwachting zeer geringe, of zelfs geen kosten en inspanningen met zich mee zullen brengen.
·Optie 2: evenredige emissiereducties en betere uitvoering. Naast optie 1 omvat deze optie ook maatregelen om tegen matige kosten en inspanningen emissiereducties en verbeteringen in de uitvoering te bewerkstelligen, tot op het punt dat een subsector niet meer hoeft te betalen dan de marginale sectorale reductiekosten die voor de economie in het algemeen worden verwacht om in 2050 koolstofneutraliteit te bereiken. De HFK-quota zijn in deze optie bijgevolg kleiner dan in optie 1 en de uitfasering wordt aangevuld met verdere verboden op het gebruik van F-gassen boven een bepaalde GWP-drempel en vanaf bepaalde data. De optie omvat ook meer maatregelen om de handhaving en de monitoring te verbeteren, zolang deze geen hoge kosten met zich meebrengen.
·Optie 3: maximale haalbaarheid en verbeteringen van de uitvoering. Optie 3 is een optie die hoge kosten met zich meebrengt. Naast alle eerdere maatregelen van de opties 1 en 2 omvat optie 3 ook maatregelen die erop gericht zijn de maximale broeikasgasemissiereducties te bereiken op basis van de huidige technische haalbaarheid, rekening houdend met energie-efficiëntie en veiligheidsaspecten, maar ongeacht wat zij kosten. Deze optie heeft de meest ambitieuze quotumregeling. Alle maatregelen ter verbetering van de handhaving en de monitoring die haalbaar worden geacht, zijn ook in deze optie opgenomen.
Hoewel alle opties volledige naleving van het protocol zouden waarborgen, blijkt uit de gedetailleerde effectbeoordeling duidelijk dat optie 2 de meest geschikte kosten-batenverhouding biedt, waarbij zeer aanzienlijke extra emissiereducties ten opzichte van de huidige verordening (d.w.z. de uitgangswaarde) worden bereikt tegen een bescheiden kostprijs en zonder onbillijke gevolgen voor de betrokken sectoren. In de context van 2030 zal het voorstel voor een verordening naar schatting leiden tot extra besparingen van cumulatief 40 Mt CO2e. Het is belangrijk voor ogen te houden dat deze besparingen bovenop de 430 Mt CO2e zullen komen die naar schatting uit de huidige verordening voortvloeien. Tegen 2050 zullen de extra besparingen van optie 2 ongeveer 310 Mt CO2e bedragen. Dit betekent dat de resterende jaarlijkse F-gasemissies in 2050 naar schatting slechts 14 Mt CO2e zullen bedragen. Optie 2 wordt dus verenigbaar geacht met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraal te zijn, waardoor minder koolstofverwijderingsmaatregelen nodig zijn ter compensatie van emissies die in 2050 niet kunnen worden vermeden om klimaatneutraliteit te bereiken.
De noodzakelijke technologische aanpassing leidt tot kostenbesparingen in het algemeen en in veel subsectoren als gevolg van lagere energiekosten voor de gebruikers. Er zijn echter enkele kosten voor eindgebruikers die niet overschakelen op alternatieven als gevolg van de hogere prijzen voor HFK’s in het kader van een aangescherpte quotumregeling. Niettemin zullen sommige sectoren van de economie op langere termijn profiteren van de technologische omschakeling, met hogere output, innovatie en werkgelegenheid tot gevolg. Optie 2 is daarom het meest coherent met de doelstellingen van de Europese Green Deal en met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Zoals diverse belanghebbenden hebben bevestigd, hebben de soorten maatregelen in optie 2 een EU-meerwaarde. Het niveau van voordelen van deze maatregelen voor het bedrijfsleven en de lidstaten had dus niet even kostenefficiënt bereikt kunnen worden indien de 27 lidstaten elk een apart aanvullend beleid op het gebied van F-gassen hadden ingevoerd. Optie 1 blijkt geen extra cumulatieve emissiebesparingen op te leveren ten opzichte van de huidige verordening en gezien het besparingspotentieel van de opties 2 en 3 zou optie 1 eenvoudigweg minder geschikt zijn in het licht van de ambitieuze klimaatdoelstellingen van de EU. Optie 3 zou daarentegen iets hogere emissiereducties opleveren dan optie 2, maar die extra besparingen zouden zeer hoge kosten met zich meebrengen voor sommige sectoren (marginale sectorale reductiekosten tegen 2050 tot 2 111 EUR/t CO2e bij optie 3, ten opzichte van maximaal 336 EUR/t CO2e bij optie 2). De kosten voor technologische aanpassingen voor alle sectoren bedragen 113 miljoen EUR per jaar voor optie 3, tegenover 12 miljoen EUR per jaar voor optie 2. Het verdient dus de voorkeur naar andere manieren te zoeken om bij te dragen tot de verwezenlijking van de nationale streefcijfers voor broeikasgasemissiereductie.
Optie 2 zal ook zorgen voor een betere controle met een bescheiden toename van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de autoriteiten (de totale nettokosten voor het bedrijfsleven werden geraamd op 7,6 miljoen EUR als terugkerende jaarlijkse kosten, bovenop eenmalige kosten van 3 miljoen EUR). Deze wijzigingen moeten een doeltreffende handhaving mogelijk maken, waarbij de vastgestelde bestaande uitdagingen, met name die welke verband houden met illegale handel, worden aangepakt. Bovendien zullen de monitoringregels gestroomlijnder en omvattender worden omdat zij nieuwe aspecten bestrijken die relevant zijn geworden. De gedetailleerde resultaten van de ecologische, economische en sociale gevolgen worden in de effectbeoordeling gepresenteerd.
Op het gebied van monitoring wordt een aantal vereenvoudigingen bereikt. Daarbij gaat het onder meer om besparingen als gevolg van wijzigingen in de verwerking van de quotaverklaringen (1,2 miljoen EUR aan jaarlijks bespaarde kosten), het op elkaar afstemmen van de rapportage- en vergunningsdrempels voor invoerders van apparatuur (0,09 miljoen EUR per jaar), het versoepelen van de verificatiedrempel voor invoerders van apparatuur (1,7 miljoen EUR per jaar) en het digitaliseren van het verificatieproces (1,5 miljoen EUR per jaar).
De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 25 februari 2022 een positief advies met voorbehoud over de effectbeoordeling uitgebracht. De definitieve aanbevelingen om de verbanden met de verordening inzake de verdeling van de inspanningen beter uit te leggen, de noodzaak om de ambitie te verhogen, om een meer gedetailleerde beschrijving van de methodologie te geven en de succesparameters duidelijk te omschrijven zijn opgenomen in een herziene tekst van de effectbeoordeling. Alle gedetailleerde opmerkingen van de raad en de wijze waarop deze zijn aangepakt, zijn opgenomen in de effectbeoordeling. Deze volledige effectbeoordeling en een samenvatting ervan zijn beschikbaar op de website van DG CLIMA.
•Grondrechten
De voorgestelde regels van dit initiatief waarborgen de volledige eerbiediging van de rechten en beginselen die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Dit voorstel omvat een vaste quotumprijs voor een groot deel van het HFK-quotum dat jaarlijks aan invoerders en producenten wordt toegewezen. De maximale jaarlijkse ontvangsten zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
miljoen EUR/jaar
2025 – 2026
125
2027 – 2029
53
2030 – 2032
27
2033 – 2035
25
2036 – 2038
20
Voor de verdere ontwikkeling, het gebruik, het onderhoud en de IT-beveiliging van de HFK-quotumregeling en het uit hoofde van het Protocol van Montreal vereiste vergunningensysteem voor F-gassen en ozonafbrekende stoffen, alsmede voor de noodzakelijke koppelingen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en voor een betere handhaving zullen echter extra middelen nodig zijn. Daarom wordt voorgesteld dat de inkomsten uit de verkoop van quota worden gebruikt om de kosten in verband met deze activiteiten te dekken en dat de resterende inkomsten uit de quotumverkoop als algemene ontvangsten naar de EU-begroting vloeien.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
Bij de toekomstige monitoring en evaluatie van de verordening kan gebruik worden gemaakt van de gegevens die ondernemingen jaarlijks in het kader van de verordening rapporteren en die door het Europees Milieuagentschap jaarlijks worden verzameld en geaggregeerd. Het agentschap stelt voor de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie (DG CLIMA) een verslag op over de activiteiten in verband met F-gassen, dat onder meer gegevens bevat over de invoer, uitvoer, productie, vernietiging en terugwinning van F-gassen in bulk en apparatuur die dergelijke gassen bevat. Om aan het protocol te voldoen, gebruikt de Commissie de gegevens ook om namens de EU jaarlijks aan het ozonsecretariaat verslag uit te brengen van het protocol over de productie, grondstoffen, vernietiging, invoer en uitvoer van HFK’s. Daarnaast is er een openbare versie van het verslag in de vorm van een webgebaseerde F-gas-indicator die regelmatig door het Europees Milieuagentschap wordt gepubliceerd en bijgewerkt. De voorgestelde maatregelen inzake rapportage en monitoring zouden deze gegevensbasis in de toekomst verder verbeteren.
De wijzigingen van de reikwijdte van de rapportagevoorschriften (nieuwe stoffen, ontvangers van vrijgestelde quota, regeneratiebedrijven) zullen zorgen voor een volledig beeld van de relevante gassen en toepassingen. Dankzij de databanken voor emissierapportage zal de kennis over emissies, en daarmee over de impact van de F-gassector, groter worden en zal de kwaliteit verbeteren van de gegevens die aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) worden gerapporteerd. De stroomlijning van de rapportage- en verificatieregels moet ook bijdragen tot een efficiëntere verbetering van de kwaliteit van de gegevens.
Bovendien zal de Commissie de prijzen, de werking van de quotumregeling en andere marktontwikkelingen in de sector nauwlettend blijven volgen op basis van contracten met externe deskundigen. De lidstaten brengen aan het bij de verordening ingestelde uitvoeringscomité regelmatig verslag uit over relevante activiteiten zoals i) het verzamelen en gebruiken van gegevens om emissies te bepalen, ii) regelingen voor producentenverantwoordelijkheid, iii) handhaving en andere maatregelen met betrekking tot illegale activiteiten, met inbegrip van sancties.
Tot slot zal de Commissie toezicht houden op de uitvoering van de voorgestelde maatregelen. Hierbij zal de Commissie nauw samenwerken met nationale autoriteiten, zoals de nationale deskundigen op het gebied van ozonafbrekende stoffen, douaneautoriteiten en markttoezichtautoriteiten. Het in het voorstel genoemde comité zal de Commissie bijstaan bij haar werkzaamheden en zal eventuele problemen in verband met de geharmoniseerde handhaving van de voorgestelde regels bespreken. Ook zal de ontwikkeling van de desbetreffende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, alsook eventuele besluiten van het uitvoeringscomité van het Protocol van Montreal betreffende de naleving door de EU en haar lidstaten worden opgevolgd.
Indien de verordening goed presteert:
·zullen de emissies van F-gassen dalen zoals voorspeld in de modellen die in het kader van de bijgevoegde effectbeoordeling zijn uitgevoerd, d.w.z. dat de jaarlijkse emissies in 2030 37 Mt CO2e zouden moeten bedragen;
·zullen er geen problemen zijn met de naleving van het Protocol van Montreal met betrekking tot de verplichtingen inzake HFK’s;
·zal de quotumregeling vlot toegepast kunnen worden en zal de illegale handel afnemen om schade op het gebied van milieu, economie of reputatie te voorkomen;
·zullen beleidsevaluatie en nalevingscontrole op een effectievere, maar ook efficiëntere manier worden ondersteund door de monitoring en rapportage.
De gevolgen van de verordening moeten regelmatig worden geëvalueerd; de eerste evaluatie, op basis van deze gegevens, moet uiterlijk in 2033 worden gepubliceerd. In dit verband zou een studie van deskundigen nodig zijn om de vooruitgang op het gebied van schuimbanken in te schatten. Bij de evaluatie moeten ook de ontwikkelingen op het gebied van de administratieve kosten worden onderzocht.
•Artikelsgewijze toelichting
De maatregelen die in het kader van de F-gasverordening zijn vastgesteld om de emissies van gefluoreerde broeikasgassen te verminderen, worden in dit voorstel niet ter discussie gesteld. Het voorstel zorgt er voornamelijk voor dat de voorgestelde verordening afgestemd is op de ambitieuze klimaatdoelstellingen van de EU en dat de naleving van internationale verplichtingen op lange termijn wordt gewaarborgd. De bestaande regels worden verduidelijkt en versterkt met het oog op een betere handhaving.
Hoofdstuk I
In het voorstel worden het onderwerp en het toepassingsgebied van de verordening bepaald. Het bevat ook de nodige definities.
Hoofdstuk II
Het voorstel bevat regels inzake insluiting (preventie van emissies, lekcontroles, lekkagedetectiesystemen en regels inzake terugwinning). De preventie van emissies heeft betrekking op de in de bijlagen I en II vermelde F-gassen en wordt opgelegd aan alle relevante actoren tijdens de productie, de opslag, het vervoer, de vervaardiging en het gebruik van F-gassen en apparatuur die deze gassen bevat. De lekcontroles en het bijhouden van registers hebben ook betrekking op de in bijlage II, deel 1, vermelde gassen. De verplichtingen inzake terugwinning van gefluoreerde broeikasgassen worden uitgebreid tot schuim in sandwichpanelen en gelamineerde platen wanneer dit uit gebouwen wordt verwijderd. Het voorstel bevat ook opleidings- en certificeringsverplichtingen waaronder ook voor taken met betrekking tot apparatuur die gassen bevat die worden gebruikt ter vervanging van gefluoreerde broeikasgassen (alternatieve gassen), teneinde het veilige gebruik en de veilige hantering ervan te bevorderen. In de opleidings- en certificeringsprogramma’s moet ook aandacht worden besteed aan energie-efficiëntie.
Hoofdstuk III
Het voorstel bevat beperkingen en verboden op het in de handel brengen van F-gassen en de betrokken producten en apparatuur. In het voorstel wordt verduidelijkt dat producten en apparatuur die onrechtmatig in de handel zijn gebracht, niet mogen worden gebruikt of verder geleverd. Voor producten en apparatuur die rechtmatig in de handel zijn gebracht, is verdere levering ervan twee jaar na ingang van het verbod alleen toegestaan indien wordt aangetoond dat zij (aanvankelijk) rechtmatig in de handel zijn gebracht. Niet-navulbare houders mogen het douanegebied niet binnenkomen en mogen niet verder worden gebruikt of geleverd.
Het voorstel bevat ook etiketteringsvoorschriften voor het in de handel brengen van F-gassen in houders en in bepaalde apparatuur. Deze voorschriften gelden ook voor fluorkoolwaterstoffen die zijn vrijgesteld van de quotumvereisten om de handhaving van die vrijstellingen mogelijk te maken. Het voorstel verbiedt ook specifieke toepassingen van bepaalde F-gassen.
Hoofdstuk IV
Het voorstel bevat een reductieschema voor de productie van HFK’s, overeenkomstig de bindende voorschriften van het Protocol van Montreal. Aan producenten die HFK’s blijven produceren, zullen rechten worden toegekend op basis van de historische uitgangswaarde van 2011 tot en met 2013, terwijl de Commissie, op verzoek van een lidstaat en binnen de in het protocol vastgestelde productielimieten voor die lidstaat, extra rechten kan toekennen aan nieuwkomers. Dit laatste houdt geen vrijstelling in van HFK’s die in producten en apparatuur worden uitgevoerd.
Het voorstel voorziet ook in een reductieschema voor het in de handel brengen van HFK’s door de vaststelling van individuele kwantitatieve beperkingen (quota) voor producenten en invoerders. Invoerders en producenten moeten ervoor zorgen dat zij over voldoende quota beschikken om de in de handel gebrachte hoeveelheden HFK’s te dekken op het moment dat zij in de handel worden gebracht (of, in het geval van invoerders, het moment dat zij in het vrije verkeer worden gebracht). HFK’s voor bepaalde toepassingen zijn vrijgesteld van quotumvereisten. De vrijstelling van uitfasering voor doseerinhalatoren voor de toediening van geneesmiddelen wordt echter geschrapt om in overeenstemming te zijn met de uitfaseringsdatavan het Protocol van Montreal, waarin deze producten niet zijn vrijgesteld. Het gebruik van HFK’s als drijfgas voor doseerinhalatoren is volledig emissief, d.w.z. dat de totale hoeveelheid HFK’s waarmee deze producten worden gevuld, uiteindelijk in de atmosfeer terechtkomt, en is tussen 2015 en 2019 met 45 % toegenomen. Hoewel er twee geschikte klimaatvriendelijke alternatieven beschikbaar zijn die geen aanpassing vereisen op het gebied van het gebruik van de doseerinhalatoren door patiënten en het proces van goedkeuring door de medische autoriteit (EMA) aan de gang is, verwacht de sector een trage marktintroductie ervan indien er geen beleidssignaal wordt gegeven. Door doseerinhalatoren in de quotumregeling op te nemen, kan tegen 2050 een aanzienlijke emissiebesparing worden bereikt tegen zeer geringe kosten, voor zowel fabrikanten als patiënten.
Elk jaar worden quota toegewezen aan nieuwkomers, uitsluitend op basis van een verklaring, en aan historische invoerders en producenten (gevestigde marktdeelnemers) op basis van hun referentiewaarden (en op basis van een eventuele verklaring). Voor de toewijzing van quota aan alle invoerders en producenten gelden bepaalde voorwaarden, waaronder de betaling van een toewijzingsbedrag. Invoerders en producenten met dezelfde uiteindelijke begunstigde(n) worden voor de vaststelling van de referentiewaarden en de toewijzing van quota als één onderneming beschouwd. HFK’s waarmee bepaalde apparatuur wordt gevuld, moeten ook in de quotumregeling worden opgenomen.
Invoerders en producenten met een referentiewaarde kunnen hun toegewezen quota geheel of gedeeltelijk overdragen aan een andere onderneming om HFK’s in bulk in de handel te brengen en kunnen ook toestaan dat een andere onderneming hun quota geheel of gedeeltelijk gebruikt om met HFK’s gevulde apparatuur in de handel te brengen.
Het voorstel voorziet ook in het gebruik van het F-gas-portaal voor de uitvoering van de quotumregeling, de vergunnings- en rapportageverplichtingen en de koppeling ervan met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane. Geregistreerde invoerders en producenten hebben toegang tot hun individuele quotumtoewijzingen, sancties, de gerapporteerde hoeveelheden die in de handel zijn gebracht en de door deze ondernemingen geregistreerde overdrachten van quota en vergunningen van quota. Vermeende schrijffouten bij de registratie van informatie door ondernemingen en in hun gerapporteerde gegevens moeten met bewijsmateriaal worden gestaafd en tijdig aan de Commissie worden gemeld.
Hoofdstuk V
In het voorstel is de handel pas toegestaan als, in het geval van invoer of uitvoer, een geldige vergunning aan de douaneautoriteiten is overgelegd.
In het voorstel wordt ook verduidelijkt wat de rol van de douaneautoriteiten en de markttoezichtautoriteiten is bij de handhaving van de erin bedoelde controles op de handel. Het voorstel vermeldt welke informatie in geval van invoer en uitvoer moet worden verstrekt en welke informatie de douaneautoriteiten moeten controleren, met name tijdens op risico’s gebaseerde douanecontroles. Niet-navulbare houders moeten in beslag worden genomen, verbeurdverklaard of uit de handel worden genomen. Voor andere goederen moeten de douane- en markttoezichtautoriteiten alle nodige maatregelen nemen, met inbegrip van verbeurdverklaring of inbeslagneming indien nodig, om te voorkomen dat verboden goederen opnieuw in de handel worden gebracht vanuit een ander douanekantoor in de EU. Wederuitvoer van onder de verordening vallende illegale gassen of producten moet verboden worden. Alleen aangewezen of goedgekeurde plaatsen en douanekantoren zullen gevallen van in- en uitvoer van F-gassen mogen behandelen; alleen deze aangewezen kantoren en plaatsen zullen een regeling douanevervoer mogen openen of beëindigen.
Tot slot voorziet het voorstel in een verbod op de handel in HFK’s met landen die geen partij zijn bij het protocol, in overeenstemming met de verplichtingen van het protocol vanaf 2028.
Hoofdstuk VI
Het voorstel voorziet in rapportageverplichtingen, met name voor producenten, invoerders van gassen in bulk en als vulling in producten en apparatuur, exporteurs, gebruikers van grondstoffen, vernietigings- en regeneratiebedrijven en ondernemingen die fluorkoolwaterstoffen hebben ontvangen die onder de vrijstellingen van de quotaregels vallen. De rapportage gebeurt elektronisch via het F-gas-portaal. De verificatie, met inachtneming van kwantitatieve beperkingen, van de gerapporteerde gegevens geschiedt ook via het F-gas-portaal.
Volgens het voorstel moeten de lidstaten emissiegegevens langs elektronische weg verzamelen, waar mogelijk.
Hoofdstuk VII
In het voorstel worden de gevallen gespecificeerd waarin informatie-uitwisseling en samenwerking met de bevoegde autoriteiten binnen een lidstaat, tussen lidstaten onderling en met de bevoegde autoriteiten van derde landen vereist is.
Het voorstel voorziet ook in de verplichting voor de bevoegde autoriteiten om na te gaan of ondernemingen de verordening naleven, op risicobasis en wanneer er concrete bewijzen beschikbaar zijn.
In het voorstel wordt ook gewaarborgd dat meldingen van klokkenluiders in verband met inbreuken op de verordening het beschermingsniveau genieten waarin Richtlijn (EU) 2019/1937 voorziet.
Hoofdstuk VIII
Ten slotte wordt in het voorstel bepaald dat het niveau en de aard van de administratieve sancties voor inbreuken op de verordening doeltreffend, afschrikkend en evenredig moeten zijn en dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met relevante criteria (zoals de aard en de ernst van de inbreuk). In het voorstel wordt met name voorgesteld een administratieve sanctie op te leggen in geval van illegale productie van, gebruik van of handel in gassen en producten en apparatuur die onder deze verordening vallen. De voorgestelde bepalingen zijn op elkaar afgestemd en vormen een aanvulling op het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, dat op 15 december 2021 is aangenomen.
Het voorstel voorziet ook in de oprichting van een overlegforum, met vertegenwoordigers van de lidstaten en van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van milieuorganisaties, vertegenwoordigers van fabrikanten, exploitanten en gecertificeerde personen, die de Commissie advies en expertise zullen verlenen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
2022/0099 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 517/2014
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Met de Europese Green Deal is een nieuwe groeistrategie voor de Unie gelanceerd die bedoeld is om de Unie tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie om te vormen. De ambitie van de Commissie bevestigd om haar klimaatdoelstellingen te verhogen en van Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te maken, wordt hierdoor opnieuw bevestigd. Voorts zet de Unie zich in voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen.
(2)Gefluoreerde broeikasgassen zijn door de mens geproduceerde chemische stoffen die zeer sterke broeikasgassen (“BKG’s”) zijn, vaak enkele duizenden malen sterker dan koolstofdioxide (CO2). Samen met CO2, methaan en distikstofoxide behoren zij tot de groep broeikasgasemissies die zijn opgenomen in de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”). De uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen bedraagt momenteel 2,5 % van alle broeikasgasemissies in de Unie, maar is tussen 1990 en 2014 verdubbeld, in tegenstelling tot andere broeikasgasemissies, die zijn gedaald.
(3)Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad is vastgesteld om de toegenomen uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen om te buigen. Zoals blijkt uit een beoordeling van de Commissie, heeft Verordening (EU) nr. 517/2014 op jaarbasis geleid tot een daling van de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen. De levering van fluorkoolwaterstoffen (“HFK’s”) is tussen 2015 en 2019 gedaald met 37 %, uitgedrukt in metrieke ton, en met 47 %, uitgedrukt in ton CO2-equivalent. Er heeft ook een duidelijke verschuiving plaatsgevonden naar het gebruik van alternatieven met een lager aardopwarmingsvermogen (“GWP”), waaronder natuurlijke alternatieven (bijvoorbeeld CO2, ammoniak, koolwaterstoffen, water) in allerlei soorten apparatuur waarvoor traditioneel gefluoreerde broeikasgassen werden gebruikt.
(4)In het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) wordt geconcludeerd dat de uitstoot van gefluoreerde broeikasgassen tegen 2050 wereldwijd tot 90 % moet worden teruggedrongen ten opzichte van 2015. Als reactie op de dringende behoefte aan klimaatmaatregelen heeft de Unie door middel van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (de Europese klimaatwet) haar klimaatambities verhoogd. In die verordening wordt een bindende nettovermindering van broeikasgasemissies vastgesteld van ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 en klimaatneutraliteit tegen 2050. De Unie heeft in het kader van de Overeenkomst van Parijs haar initiële nationaal bepaalde bijdrage van ten minste 40 % binnenlandse reductie van broeikasgasemissies in 2030 verhoogd naar ten minste 55 %. Uit de evaluatie van Verordening (EU) nr. 517/2014 blijkt echter dat de beoogde emissiereducties tegen 2030 in het kader van de oude klimaatdoelstellingen van de Unie niet volledig zullen worden behaald.
(5)Vanwege de wereldwijd toenemende HFK-emissies hebben de partijen bij het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (“het protocol”) in 2016 in het kader van de wijziging van Kigali besloten HFK’s geleidelijk af te bouwen om zo de productie en het gebruik van HFK’s in de komende dertig jaar met meer dan 80 % terug te dringen. Dit besluit houdt in dat elke partij een schema voor de afbouw van het gebruik en de productie van HFK’s moet naleven, een vergunningsplicht moet invoeren voor de invoer en uitvoer van HFK’s en moet rapporteren over HFK’s. Geschat wordt dat de wijziging van Kigali alleen al een extra opwarming van 0,4 °C tegen het einde van de eeuw zal voorkomen.
(6)Het is belangrijk dat de Unie met deze verordening haar internationale verplichtingen uit hoofde van de wijziging van Kigali van het Protocol van Montreal op lange termijn kan nakomen, met name wat betreft de vermindering van het verbruik en de productie van HFK’s en de rapportage- en vergunningseisen, in het bijzonder door een geleidelijke uitfasering van de productie en in verdere reductiestappen te voorzien voor het in de handel brengen van HFK’s voor de periode na 2030.
(7)Om te zorgen voor coherentie met de rapportagevereisten op grond van het protocol, moet het aardopwarmingsvermogen van HFK’s worden berekend in termen van het aardopwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar van één kilogram van een gas in verhouding tot één kilogram CO2, gebaseerd op het door de IPCC goedgekeurde vierde evaluatierapport. Voor andere stoffen moet het meest recente evaluatierapport van de IPCC worden gebruikt. Indien mogelijk moet het aardopwarmingsvermogen over een periode van twintig jaar worden aangegeven om beter te informeren over de klimaateffecten van de onder deze verordening vallende stoffen.
(8)De opzettelijke uitstoot van gefluoreerde stoffen waar dat onwettig is, is een ernstige inbreuk op deze verordening en moet uitdrukkelijk worden verboden; exploitanten en fabrikanten van apparatuur moeten worden verplicht lekkage van dergelijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door de relevantste apparatuur op lekken te controleren.
(9)Aangezien het productieproces van sommige gefluoreerde verbindingen tot aanzienlijke emissies van andere gefluoreerde broeikasgassen kan leiden die als bijproducten worden geproduceerd, moet het vernietigen of terugwinnen voor later gebruik van dit soort bijproducten worden opgelegd als voorwaarde om gefluoreerde broeikasgassen in de handel te mogen brengen. Producenten en invoerders moeten worden verplicht de maatregelen te documenteren die zij nemen om emissies van trifluormethaan tijdens het productieproces te voorkomen.
(10)Om emissie van gefluoreerde stoffen te voorkomen, moeten bepalingen worden vastgesteld over de terugwinning van stoffen uit producten en apparatuur en het voorkomen van lekkage van dergelijke stoffen. Schuim dat gefluoreerde broeikasgassen bevat, moet worden behandeld in overeenstemming met Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad. De terugwinningsverplichtingen moeten ook worden uitgebreid naar eigenaren van gebouwen en aannemers wanneer zij bepaalde schuimsoorten uit gebouwen verwijderen, teneinde een zo groot mogelijke reductie van emissies te bewerkstelligen.
(11)Om het gebruik van technologieën zonder of met een lagere impact op het klimaat aan te moedigen, waarbij mogelijk giftige, ontvlambare of onder hoge druk staande stoffen worden gebruikt, moet de opleiding van natuurlijke personen die activiteiten met gefluoreerde broeikasgassen uitvoeren, technologieën omvatten die het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen kunnen vervangen en verminderen, alsook informatie over aspecten van energie-efficiëntie en de toepasselijke voorschriften en technische normen. Certificerings- en opleidingsprogramma’s die in het kader van Verordening (EU) nr. 517/2014 zijn ingevoerd en in de nationale beroepsopleidingsstelsels kunnen worden geïntegreerd, moeten worden herzien of aangepast zodat technici veilig met alternatieve technologieën kunnen omgaan.
(12)De bestaande verboden op specifieke toepassingen van zwavelhexafluoride, de meest klimaatschadelijke stof die we kennen, moeten worden gehandhaafd en verder aangevuld met extra beperkingen op het gebruik in de kritische sector van de elektriciteitsdistributie.
(13)Indien er geschikte alternatieven voor het gebruik van specifieke gefluoreerde broeikasgassen beschikbaar zijn, moeten er verbodsbepalingen ten aanzien van het in de handel brengen van nieuwe apparatuur voor koeling, klimaatregeling en brandbeveiliging die gefluoreerde broeikasgassen bevat of nodig heeft voor de werking ervan, worden ingevoerd. Indien er geen alternatieven beschikbaar zijn of deze om technische of veiligheidsredenen niet kunnen worden gebruikt, of indien het gebruik van dergelijke alternatieven buitensporige kosten met zich mee zou brengen, moet de Commissie de mogelijkheid hebben gedurende een beperkte periode een vrijstelling toe te staan om het in de handel brengen van dergelijke producten en apparatuur mogelijk te maken.
(14)Om de indirecte effecten van het gebruik van apparatuur voor koeling en klimaatregeling op het klimaat te verminderen, moet het maximale energieverbruik van dergelijke apparatuur, zoals vermeld in de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen die op grond van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld, nog steeds in aanmerking worden genomen als reden om bepaalde soorten apparatuur vrij te stellen van het verbod op het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen.
(15)Niet-navulbare houders voor stoffen die de ozonlaag aantasten, moeten worden verboden, aangezien na lediging onvermijdelijk een hoeveelheid koelmiddel in deze houders achterblijft en vervolgens in de atmosfeer vrijkomt. Wat dit betreft moet deze verordening een verbod bevatten op de invoer, het in de handel brengen, de latere levering of het op de markt aanbieden, het gebruik, behalve voor analytische en laboratoriumtoepassingen, en de uitvoer ervan.
(16)Teneinde de handhaving te vergemakkelijken van het verbod op het in de handel brengen en van de beperkingen ten aanzien van producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, ook wanneer zij in houders in de handel worden gebracht, is het van belang de nodige etiketteringsvoorschriften voor deze goederen vast te stellen.
(17)Om uitvoering te geven aan het protocol, met inbegrip van de geleidelijke vermindering van de hoeveelheden HFK’s, moet de Commissie aan individuele producenten en invoerders quota voor het in de handel brengen van HFK’s blijven toewijzen, waarbij de krachtens het protocol toegestane totale kwantitatieve limiet niet mag worden overschreden. Teneinde de integriteit van de geleidelijke vermindering van de hoeveelheden HFK’s die in de handel worden gebracht, te beschermen, moeten de in apparatuur opgenomen HFK’s onder de quotumregeling blijven vallen.
(18)De berekening van referentiewaarden en de quotatoewijzing aan individuele producenten en invoerders was in beginsel gebaseerd op de hoeveelheden HFK’s die zij hebben gerapporteerd tijdens de referentieperiode van 2009 tot 2012 in de handel te hebben gebracht. Om echter te voorkomen dat ondernemingen worden uitgesloten van toetreding tot de markt of van uitbreiding van hun activiteiten, moet een kleiner deel van de totale maximumhoeveelheid worden gereserveerd voor invoerders en producenten die nog niet eerder HFK’s in de handel hebben gebracht en voor invoerders en producenten met een referentiewaarde die hun quotumtoewijzing willen verhogen.
(19)Door de referentiewaarden en de quota drie keer per jaar te herberekenen, zorgt de Commissie ervoor dat ondernemingen hun activiteiten mogen voortzetten op basis van de gemiddelde volumes die zij in recente jaren in de handel hebben gebracht, met inbegrip van ondernemingen die voorheen geen referentiewaarde hadden.
(20)Gezien de marktwaarde van het toegewezen quotum is het aangewezen een prijs te vragen voor de toewijzing ervan. Op die manier wordt een verdere versnippering van de markt voorkomen ten nadele van ondernemingen die de HFK-leveringen nodig hebben en nu al afhankelijk zijn van de HFK-handel op een krimpende markt. Aangenomen wordt dat ondernemingen die besluiten geen quotum te claimen en te betalen waarop zij recht zouden hebben in het jaar of de jaren voorafgaand aan de berekening van de referentiewaarden, hebben besloten de markt te verlaten, waardoor zij dus geen nieuwe referentiewaarde krijgen. De inkomsten moeten worden gebruikt om de administratieve kosten te dekken.
(21)Om de flexibiliteit van de markt in bulkfluorkoolwaterstoffen te behouden, moet het mogelijk zijn voor ondernemingen die een referentiewaarde hebben om quota over te dragen aan andere producenten of invoerders in de Unie of aan andere producenten of invoerders die door een enige vertegenwoordiger worden vertegenwoordigd in de Unie.
(22)De Commissie moet een centraal, zogenaamd F-gas-portaal opzetten en beheren om de quota voor het in de handel brengen van HFK’s te beheren, alsook de registratie van de betrokken ondernemingen en de rapportage over alle stoffen en alle in de handel gebrachte apparatuur, met name wanneer de apparatuur is voorgevuld met HFK’s en vóór het vullen nog niet in de handel is gebracht. Om ervoor te zorgen dat alleen echte marktdeelnemers zich op het F-gas-portaal registreren, moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld. Voor een geldige registratie in het F-gas-portaal moet er een vergunning zijn verleend, hetgeen volgens het protocol een essentiële eis is om de handel te kunnen controleren en illegale activiteiten in dit verband te voorkomen.
(23)Voor de uitvoering van automatische, real-time douanecontroles op het niveau van de zending en voor elektronische uitwisseling en opslag van informatie over alle zendingen van gefluoreerde broeikasgassen en de betrokken producten en apparatuur die bij de douane worden aangeboden, moet het F-gas-portaal worden verbonden met de bij Verordening (EU) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad [de volledige verwijzing zal worden ingevoegd zodra die verordening is vastgesteld] ingestelde éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane.
(24)Om de effectiviteit van deze verordening te kunnen monitoren, moet het toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen worden uitgebreid tot andere gefluoreerde stoffen met een aanzienlijk aardopwarmingsvermogen of die waarschijnlijk het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen zullen vervangen. Om dezelfde reden moet ook de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen en de invoer van die gassen in de Unie wanneer zij in producten en apparatuur voorkomen, worden gerapporteerd. Er moeten de-minimisdrempels worden vastgesteld, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen en micro-ondernemingen, om onevenredige administratieve lasten te vermijden, voor zover dit niet tot niet-naleving van het protocol leidt.
(25)Om ervoor te zorgen dat verslagen over aanzienlijke hoeveelheden stoffen accuraat zijn en dat de hoeveelheden HFK’s in voorgevulde apparatuur worden opgenomen in de quotumregeling van de Unie, moet verificatie door een derde partij verplicht worden gesteld.
(26)Voor de kwaliteitsborging van de rapoportage over emissies van gefluoreerde broeikasgassen is het van essentieel belang dat gebruik wordt gemaakt van consistente gegevens van hoge kwaliteit in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Indien de lidstaten rapportagesystemen voor de emissies van gefluoreerde broeikasgassen opzetten, zal dat de samenhang versterken met Verordening (EU) nr. 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad. Gegevens over lekkages van gefluoreerde broeikasgassen uit apparatuur die wordt ingezameld door bedrijven die onder deze verordening vallen, zouden deze emissierapportagesystemen aanzienlijk kunnen verbeteren. Aldus moet het mogelijk zijn de emissies van gefluoreerde broeikasgassen in de nationale broeikasgasinventarissen beter te ramen.
(27)Om de douanecontroles te vereenvoudigen, is het van belang aan te geven welke informatie aan de douaneautoriteiten moet worden verstrekt bij invoer en uitvoer van de onder deze verordening vallende gassen en producten, en welke rol is weggelegd voor douaneautoriteiten bij het toepassen van de verbodsbepalingen en beperkingen van de invoer en uitvoer van de onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten.
(28)De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten alle nodige maatregelen nemen, waaronder inbeslagneming en confiscatie, om te voorkomen dat onder deze verordening vallende gassen en producten op illegale wijze de Unie binnenkomen of verlaten. De wederuitvoer van illegaal ingevoerde producten die onder deze verordening vallen, moet in elk geval worden verboden.
(29)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de douaneautoriteiten die uit hoofde van deze verordening controles uitvoeren, over passende middelen en kennis beschikken, bijvoorbeeld via aan hen aangeboden opleidingen, en voldoende zijn toegerust om gevallen van illegale handel in de onder deze verordening vallende gassen, producten en apparatuur aan te pakken. De lidstaten moeten de specifieke douanekantoren aanwijzen die aan deze voorwaarden voldoen en derhalve gemachtigd zijn douanecontroles op de invoer, uitvoer en doorvoer te verrichten.
(30)Samenwerking en uitwisseling van de nodige informatie tussen alle bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze verordening, namelijk douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en alle andere bevoegde autoriteiten met inspectietaken, tussen de lidstaten onderling en met de Commissie, is uiterst belangrijk om inbreuken op deze verordening, in het bijzonder illegale handel, aan te pakken. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de uitwisseling van informatie over douanerisico’s moet hiervoor het douanerisicobeheersysteem worden gebruikt.
(31)Bij het vervullen van de door deze verordening aan haar toevertrouwde taken, en teneinde samenwerking en adequate uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten en de Commissie bij conformiteitscontroles en illegale handel in gefluoreerde broeikasgassen te bevorderen, moet de Commissie worden bijgestaan door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). OLAF moet toegang hebben tot alle nodige informatie om de uitvoering van zijn taken te vergemakkelijken.
(32)De invoer en uitvoer van HFK’s, alsook van producten en apparaten die HFK’s bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, uit en naar een staat die geen partij is bij het protocol, moet met ingang van 2028 worden verboden. Het parallelle verbod waarin in het protocol vanaf 2033 is voorzien, is dus vervroegd zodat de wereldwijde reductiemaatregelen voor HFK’s van de wijziging van Kigali zo spoedig mogelijk het beoogde voordeel voor het klimaat opleveren.
(33)De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties wegens inbreuken op de bepalingen van deze verordening en erop toezien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
(34)Ook moet worden voorzien in administratieve straffen van een dusdanig niveau en type dat schendingen van deze verordening daadwerkelijk worden ontmoedigd.
(35)Ernstige inbreuken op deze verordening moeten ook strafrechtelijk worden vervolgd, overeenkomstig Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad.
(36)De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder hun milieuautoriteiten, markttoezichtautoriteiten en douaneautoriteiten, moeten controles verrichten, waarbij ze een op risico’s gebaseerde benadering hanteren om toe te zien op naleving van alle bepalingen van deze verordening. Een dergelijke aanpak is nodig om de activiteiten die het grootste risico op illegale handel of onwettige uitstoot van onder deze verordening vallende gefluoreerde broeikasgassen inhouden, aan te pakken. Voorts moeten de bevoegde autoriteiten controles verrichten wanneer zij in het bezit zijn van bewijsmateriaal of van andere relevante informatie over mogelijke gevallen van niet-naleving. Die informatie moet, indien relevant en voor zover mogelijk, aan de douaneautoriteiten worden meegedeeld zodat kan worden overgegaan tot een risicoanalyse voorafgaand aan controles, overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad. Het is van belang dat de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de verdere afhandeling van sancties, op de hoogte worden gebracht wanneer inbreuken op deze verordening door andere bevoegde autoriteiten zijn vastgesteld.
(37)Klokkenluiders kunnen nieuwe informatie onder de aandacht van de bevoegde autoriteiten brengen waarmee die autoriteiten inbreuken op deze verordening kunnen opsporen en sancties kunnen opleggen. Er moeten passende regelingen worden getroffen waarmee klokkenluiders de bevoegde autoriteiten op daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening attent kunnen maken, en waarmee de klokkenluiders tegen represailles worden beschermd. Daartoe moet in deze verordening worden vastgelegd dat Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing is op de melding van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.
(38)Om de rechtszekerheid te vergroten, moet de toepasbaarheid, overeenkomstig deze verordening, van Richtlijn (EU) 2019/1937 op meldingen van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden, in Richtlijn (EU) 2019/1937 tot uiting worden gebracht. De bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat deze wijziging tot uiting komt in hun overeenkomstig de richtlijn vastgestelde omzettingsmaatregelen, hoewel noch de wijziging noch de aanpassing van de nationale omzettingsmaatregelen een voorwaarde zijn voor de toepasbaarheid van Richtlijn (EU) 2019/1937 op de melding van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van de melders.
(39)Bij de uitvoering van deze verordening moet de Commissie een zogenaamd overlegforum instellen om te zorgen voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en vertegenwoordigers uit de maatschappij, inclusief milieuorganisaties, vertegenwoordigers van fabrikanten, exploitanten en gecertificeerde personen.
(40)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de bewijzen die moeten worden geleverd inzake de vernietiging of terugwinning van trifluormethaan dat als bijproduct wordt geproduceerd tijdens het fabricageproces van andere gefluoreerde stoffen; de eisen met betrekking tot controles op lekken; de vorm van de registers en hoe zij moeten worden opgesteld en bijgehouden; minimumeisen voor certificeringsprogramma’s en opleidingsattesten; de vorm van de kennisgeving met betrekking tot certificerings- en opleidingsprogramma’s; vrijstellingen voor producten en apparatuur die onder een verbod op het in de handel brengen vallen; de vorm van etiketten; de vaststelling van productierechten voor producenten van HFK’s; vrijstellingen van de quotumverplichting voor HFK’s voor gebruik in specifieke toepassingen of specifieke categorieën van producten of apparatuur; de vaststelling van referentiewaarden voor producenten en invoerders voor het in de handel brengen van HFK’s; de nadere bepalingen en regelingen voor de betaling van het verschuldigde bedrag; de nadere regelingen voor de conformiteitsverklaring en verificaties van voorgevulde apparatuur, alsook voor de accreditatie van de verificateurs; de goede werking van het register; het toestaan van handel met entiteiten die niet onder het protocol vallen; de nadere gegevens over de verificatie van de rapportage en de accreditatie van verificateurs, alsook de vorm waarin de verslagen moeten worden ingediend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(41)Ter wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening moet aan de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de bevoegdheid worden overgedragen om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de opstelling van een lijst van producten en apparaten waarvoor de terugwinning van gassen of de vernietiging ervan technisch en economisch haalbaar is, en de specificatie van de te gebruiken technologieën; etiketteringsvoorschriften; de vrijstelling van quotumvereisten voor HFK’s overeenkomstig de besluiten van de partijen bij het protocol; de hoeveelheden voor de toewijzing van quota en het mechanisme voor de toewijzing van resterende quota; aanvullende maatregelen voor het toezicht op stoffen, producten en apparatuur die onder de procedure voor tijdelijke opslag en douaneprocedures zijn geplaatst; de voorschriften die van toepassing zijn op het in het vrije verkeer brengen van producten en apparatuur die worden ingevoerd uit en uitgevoerd naar een entiteit die niet onder het protocol valt; de actualisering van het aardopwarmingsvermogen van de in de lijst opgenomen stoffen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer met deskundigen, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(42)De bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten valt onder Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen, en de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de Commissie valt onder Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad, in het bijzonder ten aanzien van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking, de doorgifte van persoonsgegevens door de Commissie aan de lidstaten, de rechtmatige verwerking en de rechten van de betrokkenen op het gebied van informatie en van toegang tot en rectificatie van hun persoonsgegevens.
(43)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft op [datum waarop het advies is uitgebracht] een advies uitgebracht.
(44)Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van het betrokken milieuprobleem en de gevolgen van deze verordening, zowel op de handel binnen de Unie als op de externe handel, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(45)Verordening (EU) 517/2014 moet op verscheidene punten worden gewijzigd. Om redenen van duidelijkheid moet die verordening worden ingetrokken en vervangen.
(46)Met het oog op de in deze verordening vastgestelde jaarlijkse procedure voor quotumtoewijzingen en de rapportageprocedure, is het passend dat deze verordening met ingang van 1 januari [OP het jaar invoegen volgend op het jaar van de datum van inwerkingtreding van deze verordening] van toepassing wordt,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening:
a)stelt regels vast voor de insluiting, het gebruik, de terugwinning en de vernietiging van gefluoreerde broeikasgassen, en voor hiermee verband houdende begeleidende maatregelen, en vergemakkelijkt het veilige gebruik van alternatieve stoffen;
b)stelt voorwaarden aan de invoer, uitvoer, het in de handel brengen, de verdere levering en het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen en specifieke producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan;
c)stelt voorwaarden aan specifieke wijzen van gebruik van gefluoreerde broeikasgassen;
d)stelt kwantitatieve limieten vast voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen;
e)stelt regels vast betreffende rapportage.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1.Deze verordening is van toepassing op de in de bijlagen I, II en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, afzonderlijk of in een mengsel.
2.Deze verordening is ook van toepassing op producten en apparatuur, en onderdelen daarvan, die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1)“aardopwarmingsvermogen” of “GWP”: het klimaatopwarmingsvermogen van een broeikasgas in verhouding tot dat van koolstofdioxide (“CO2”), berekend in termen van het opwarmingsvermogen in een periode van 100 jaar, tenzij anders aangegeven, van één kilogram van een broeikasgas in verhouding tot één kilogram CO2, als opgenomen in de bijlagen I, II, III en VI of, voor mengsels, berekend overeenkomstig bijlage VI;
2)“mengsel”: een vloeistof die uit twee of meer stoffen is samengesteld, waarvan er ten minste één stof van de lijst van bijlage I, II of III is;
3)“ton CO2-equivalent”: een hoeveelheid broeikasgassen uitgedrukt als het product van het gewicht van de broeikasgassen in metrische ton en het aardopwarmingsvermogen ervan;
4)“fluorkoolwaterstoffen” of “HFK’s”: de in deel 1 van bijlage I opgenomen stoffen en mengsels die een van deze stoffen bevatten;
5)“exploitant”: de onderneming die de feitelijke macht over het technisch functioneren van de onder deze verordening vallende producten en apparatuur uitoefent, of de eigenaar indien door een lidstaat aangewezen als zijnde verantwoordelijk voor de verplichtingen van de exploitant in specifieke gevallen;
6)“in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie, al dan niet tegen betaling, leveren of beschikbaar stellen aan een andere persoon, de vrijgave door de douane voor vrij verkeer in de Unie, alsook het gebruik van geproduceerde stoffen of het gebruiken van voor eigen gebruik vervaardigde producten of apparatuur;
7)“invoer”: het binnenkomen van onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten in het douanegebied van de Unie voor zover het gebied onder een ratificatie valt van het protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, met inbegrip van de procedures voor tijdelijke opslag en de douaneprocedures als bedoeld in de artikelen 201 en 210 van Verordening (EU) nr. 952/2013;
8)“uitvoer”: het uitgaan uit het douanegebied van de Unie, voor zover het gebied onder een ratificatie valt van het protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, van stoffen, producten en apparaten;
9)“hermetisch afgesloten apparatuur”: apparatuur waarin alle onderdelen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, zijn afgedicht tijdens het vervaardigingsproces op de bedrijfsterreinen van de fabrikant door lassen, solderen of een soortgelijke permanente verbinding, met inbegrip van afgeschermde kleppen of afgeschermde toegangspunten, die reparatie of verwijdering op adequate wijze mogelijk maken;
10)“houder”: een voornamelijk voor het vervoer of de opslag van gefluoreerde broeikasgassen ontworpen product;
11)“terugwinning”: het verzamelen en opslaan van gefluoreerde broeikasgassen uit producten, waaronder houders, en apparatuur gedurende het onderhoud of de service, dan wel voorafgaand aan de verwijdering van de producten of de apparatuur;
12)“recycling”: het hergebruik van een teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas na een eenvoudig reinigingsproces, met inbegrip van filteren en drogen;
13)“regeneratie”: de opwerking van een teruggewonnen gefluoreerd broeikasgas zodat het gas, gelet op het beoogde gebruik, aan een vergelijkbare prestatienorm voldoet als een nieuw geproduceerde stof;
14)“vernietiging”: het proces waarbij het gefluoreerde broeikasgas volledig, voor zover mogelijk, definitief wordt omgezet of ontleed in één of meer stabiele stoffen die geen gefluoreerde broeikasgassen zijn;
15)“buitendienststelling”: het buiten werking of gebruik stellen van een product dat of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevat, met inbegrip van het definitieve stilleggen van een installatie;
16)“reparatie”: het herstel van beschadigde of lekkende producten of apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, en waarvan een onderdeel zulke gassen bevat dan wel daartoe ontworpen is;
17)“installatie”: het samenvoegen van twee of meer delen van apparatuur of circuits die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, teneinde een systeem te monteren op de plaats waar het zal worden geëxploiteerd, waarbij gastransporterende geleiders van een systeem worden samengevoegd om een circuit te voltooien;
18)“onderhoud of service”: alle activiteiten, met uitsluiting van terugwinning overeenkomstig artikel 8 en controles op lekken overeenkomstig artikel 4 en artikel 10, lid 1, punt b), van deze verordening, waarbij de circuits die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of daartoe ontworpen zijn, worden geopend, gefluoreerde broeikasgassen aan het systeem worden toegevoegd, één of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur worden verwijderd, twee of meer onderdelen van het circuit of de apparatuur aan het systeem worden toegevoegd, alsook lekkages worden gerepareerd;
19)“nieuw geproduceerde stoffen”: een stof die niet eerder is gebruikt;
20)“stationair”: wordt gewoonlijk niet verplaatst tijdens de werking; ook van toepassing op verplaatsbare klimaatregelingsapparatuur voor gebouwen;
21)“mobiel”: wordt gewoonlijk verplaatst tijdens de werking;
22)“ééncomponentschuim”: een schuimsamenstelling in één spuitbus in een vloeibare toestand die niet gereageerd heeft of gedeeltelijk gereageerd heeft, en die uitzet en verhardt wanneer zij de spuitbus verlaat;
23)“koelwagen”: een motorvoertuig met een gewicht van meer dan 3,5 ton dat primair bestemd en gebouwd is om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;
24)“koelaanhangwagen”: een voertuig dat bestemd en gebouwd is om door een vrachtwagen of een trekker te worden gesleept, primair om goederen te vervoeren en dat met een koeleenheid is uitgerust;
25)“lekkagedetectiesysteem”: een geijkt mechanisch, elektrisch of elektronisch apparaat om lekkage van gefluoreerde broeikasgassen op te sporen dat, bij detectie, de exploitant waarschuwt;
26)“onderneming”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een in deze verordening bedoelde activiteit uitoefent;
27)“grondstof”: elk in de bijlagen I en II vermeld gefluoreerd broeikasgas dat chemische transformatie ondergaat in een proces waarbij de oorspronkelijke samenstelling ervan volledig wordt omgezet en de uitstoot ervan onbeduidend is;
28)“commercieel gebruik”: gebruik voor het opslaan, uitstallen of de distributie van producten in de detailhandel en catering die te koop zijn voor eindgebruikers;
29)“brandbeveiligingsapparatuur”: de apparatuur en de systemen die worden gebruikt bij brandbeveiligings- en brandblustoepassingen; dit omvat brandblussers;
30)“organische rankinecyclus”: cyclus die condenseerbare stoffen bevat, waarbij warmte van een warmtebron wordt omgezet in kracht om elektrische of mechanische energie op te wekken;
31)“militaire apparatuur”: voor specifiek militaire doeleinden bedoelde wapens, munitie en materieel die nodig zijn voor de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van de lidstaten;
32)“elektrische schakelinrichtingen”: schakeltoestellen en combinaties daarvan met de bijbehorende controle-, meet-, beschermings- en reguleringsapparatuur, en samenstellingen van dergelijke toestellen en apparatuur met de bijbehorende koppelingen, accessoires, behuizingen en ondersteunende structuren, die bedoeld zijn voor gebruik in verband met het opwekken, het overbrengen, de distributie en omzetting van elektrische energie;
33)“koelsysteem met centraal opgestelde compressoren”: systeem met twee of meer parallel werkende compressoren, die op een of meer gemeenschappelijke condensors en op een aantal koelvoorzieningen zoals vriestoonkasten, vrieskasten en diepvriezers, of gekoelde opslagruimten, zijn aangesloten;
34)“primair koelmiddelcircuit van cascadesystemen”: het primair circuit van een indirect middentemperatuursysteem waarbij een combinatie van twee of meer afzonderlijke koelmiddelcircuits in serie verbonden zijn zodat het bovenste systeem de condensorwarmte van het onderste systeem absorbeert;
35)“gebruik”: het gebruikmaken van gefluoreerde broeikasgassen bij de productie, het onderhoud of de service, inclusief de navulling, van producten en apparatuur, of bij andere in deze verordening bedoelde activiteiten;
36)“vestiging in de Unie”: voor natuurlijke personen betekent dit de gewone verblijfplaats in de Unie hebben en voor rechtspersonen een vaste inrichting als bedoeld in artikel 5, lid 32, van Verordening (EU) nr. 952/2013 in de Unie hebben.
HOOFDSTUK II
INSLUITING
Artikel 4
Preventie van emissies
1.Het opzettelijk uitstoten in de atmosfeer van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen is verboden indien voor het beoogde gebruik de emissie technisch niet noodzakelijk is.
2.Exploitanten en fabrikanten van apparatuur en installaties die de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, alsook ondernemingen die in het bezit zijn van dergelijke apparatuur tijdens het vervoer of de opslag ervan, treffen alle nodige voorzorgsmaatregelen om de onopzettelijke uitstoot van die gassen te voorkomen. Zij nemen alle technisch en economisch haalbare maatregelen om lekkage van de gassen tot een minimum te beperken.
3.Tijdens de productie, de opslag, het vervoer en de overdracht van de ene houder of het ene systeem naar een andere of naar een apparaat of installatie, van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, neemt de onderneming alle nodige voorzorgsmaatregelen om de uitstoot van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen zo veel mogelijk te beperken. Dit lid geldt ook wanneer de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen als bijproducten worden geproduceerd.
4.Indien een lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen wordt vastgesteld, zorgen de exploitanten, de fabrikanten van de apparatuur en installaties en de ondernemingen die in het bezit zijn van de apparatuur tijdens het vervoer of de opslag ervan, ervoor dat de apparatuur zonder nodeloos uitstel wordt gerepareerd.
Indien apparatuur ingevolge artikel 5, lid 1, op lekken moet worden gecontroleerd, zorgen de exploitanten ervoor dat, wanneer een lek in de apparatuur is gerepareerd, de apparatuur binnen één maand na de reparatie door een overeenkomstig artikel 10 gecertificeerde natuurlijke persoon wordt gecontroleerd om na te gaan of de reparatie doeltreffend is geweest.
5.Onverminderd de eerste alinea van artikel 11, lid 1, is het in de handel brengen van gefluoreerde broeikasgassen verboden, tenzij producenten of invoerders op het ogenblik van het in de handel brengen aan de bevoegde autoriteit het bewijs leveren dat alle trifluormethaan (HFK-23), dat als bijproduct wordt geproduceerd tijdens het fabricageproces, inclusief tijdens het fabricageproces van hun grondstof, volgens de beste beschikbare technieken wordt vernietigd of voor later gebruik wordt teruggewonnen.
Om dat bewijs te leveren, stellen invoerders en producenten een conformiteitsverklaring op en voegen zij ondersteunende documentatie toe over de productiefaciliteit en de beperkende maatregelen die zijn genomen om emissies van trifluormethaan te voorkomen. Producenten en invoerders bewaren de conformiteitsverklaring en de ondersteunende documentatie gedurende een periode van minstens vijf jaar nadat zij de producten in de handel hebben gebracht, en stellen deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten en van de Commissie.
De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere regelingen met betrekking tot de conformiteitsverklaring en de ondersteunende documentatie zoals bedoeld in de tweede alinea vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.
6.Natuurlijke personen die de in artikel 10, lid 1, punten a) tot en met c), bedoelde taken uitvoeren, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 10 en nemen voorzorgsmaatregelen om lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen.
Ondernemingen die de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), bedoelde apparatuur installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen, worden gecertificeerd overeenkomstig artikel 10 en nemen voorzorgsmaatregelen om lekkage van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen te voorkomen.
Artikel 5
Lekcontroles
1.Exploitanten van apparatuur die 5 ton of meer CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of 1 kg of meer van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, die niet in schuimen zijn opgenomen, zorgen ervoor dat de apparatuur op lekkage wordt gecontroleerd.
Hermetisch afgesloten apparatuur die minder dan 10 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen of 2 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, wordt niet op lekkage gecontroleerd, mits dergelijke apparatuur als hermetisch afgesloten is geëtiketteerd en de aangesloten onderdelen een geteste lekkage van minder dan 3 g per jaar hebben onder een druk van minstens een vierde van de maximaal toegestane druk.
Een elektrische schakelinrichting wordt niet op lekken gecontroleerd mits zij voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
a)zij heeft een getest lekkagepercentage van minder dan 0,1 % per jaar zoals vermeld in de technische specificatie van de fabrikant en is als zodanig geëtiketteerd;
b)zij is uitgerust met een apparaat voor online druk- of densiteitsmonitoring; of
c)zij bevat minder dan 6 kg van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen.
2.Lid 1 geldt voor exploitanten van de volgende apparatuur die in bijlage I of in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat:
a)stationaire koelapparatuur;
b)stationaire klimaatregelingsapparatuur;
c)stationaire warmtepompen;
d)stationaire brandbeveiligingsapparatuur;
e)koeleenheden van koelwagens en koelaanhangwagens;
f)organische rankinecycli.
g)elektrische schakelinrichtingen.
Wat betreft de in de eerste alinea, punten a) tot en met f), genoemde apparatuur worden de controles verricht door natuurlijke personen die gecertificeerd zijn overeenkomstig de voorschriften van artikel 10.
3.De controles op lekken zoals bedoeld in lid 1 worden uitgevoerd met de volgende frequentie:
a)bij apparatuur die minder dan 50 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of minder dan 10 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de twaalf maanden; of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de vierentwintig maanden;
b)bij apparatuur die minder dan 50 ton CO2-equivalent of meer, maar minder dan 500 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of tussen 10 en 100 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de zes maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de twaalf maanden;
c)bij apparatuur die 500 ton CO2-equivalent van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, of meer dan 100 kg van de in deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen: ten minste om de drie maanden of, wanneer een lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste om de zes maanden.
4.Aan de verplichtingen van lid 1 met betrekking tot brandbeveiligingsapparatuur als bedoeld in lid 2, punt d), wordt geacht te zijn voldaan indien aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
a)er worden inspecties uitgevoerd volgens een regime dat voldoet aan ISO-norm 14520- of EN 15004; en
b)de brandbeveiligingsapparatuur wordt zo vaak als overeenkomstig lid 3 vereist is, geïnspecteerd.
5.De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen vereisten vaststellen voor de controles op lekken die overeenkomstig lid 1 voor elk type apparatuur als bedoeld in lid 2 moeten worden uitgevoerd, en de apparatuuronderdelen identificerendie het meest waarschijnlijk zullen lekken. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 6
Lekkagedetectiesystemen
1.De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met d), genoemde apparatuur die in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer, zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekkagedetectiesysteem dat de exploitant of een onderhoudsbedrijf voor elke lekkage waarschuwt.
2.De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punten f) en g), genoemde apparatuur die in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat in hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer en die na 1 januari 2017 is geïnstalleerd, zorgen ervoor dat de apparatuur is voorzien van een lekkagedetectiesysteem dat de exploitant of een onderhoudsbedrijf voor elke lekkage waarschuwt.
3.De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met d) en f), genoemde apparatuur waarop lid 1 of 2 van toepassing is, zorgen ervoor dat lekkagedetectiesystemen ten minste om de twaalf maanden worden gecontroleerd, teneinde de goede werking ervan te garanderen.
4.De exploitanten van de in artikel 5, lid 2, punt g), genoemde apparatuur waarop lid 2 van toepassing is, zorgen ervoor dat lekkagedetectiesystemen ten minste om de zes jaar worden gecontroleerd, teneinde de goede werking ervan te garanderen.
Artikel 7
Bijhouden van registers
1.Exploitanten van apparatuur die ingevolge artikel 5, lid 1, op lekken moet worden gecontroleerd, houden voor elk hieronder vallend apparaat een register bij met daarin de volgende gegevens:
a)de hoeveelheid en het type geïnstalleerde gassen;
b)de hoeveelheden gassen die tijdens installatie, onderhoud en service of als gevolg van lekkage worden toegevoegd;
c)of de hoeveelheden geïnstalleerde gassen gerecycled of geregenereerd zijn, met de naam en het adres van het recycling- of regeneratiebedrijf in de Unie en, waar van toepassing, het certificeringsnummer;
d)de hoeveelheid teruggewonnen gassen;
e)de identiteit van de onderneming die de apparatuur heeft geïnstalleerd, geservicet, onderhouden en, indien van toepassing, gerepareerd of buiten dienst gesteld, met inbegrip van, indien van toepassing, het nummer van het certificaat;
f)de data waarop de uit hoofde van artikel 5, leden 1, 2 en 3, controles zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan, alsook de data en resultaten van eventuele reparaties van lekken;
g)indien de apparatuur buiten dienst is gesteld, de maatregelen die zijn genomen om de gassen terug te winnen en te verwijderen.
2.Tenzij de in lid 1 bedoelde gegevens in een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten opgezette databank worden opgenomen, gelden de volgende regels:
a)de in lid 1 bedoelde exploitanten bewaren gedurende ten minste vijf jaar de in dat lid bedoelde gegevens;
b)ondernemingen die de in lid 1, punt e), bedoelde activiteiten voor exploitanten uitvoeren, bewaren gedurende ten minste vijf jaar een kopie van de in lid 1 bedoelde gegevens.
De in lid 1 bedoelde gegevens worden op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en de Commissie.
3.Voor de toepassing van artikel 11, lid 5, moeten ondernemingen die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen leveren, relevante informatie over de kopers van deze gefluoreerde broeikasgassen registreren, met inbegrip van de volgende gegevens:
a)het nummer van het certificaat van de kopers;
b)de respectieve aangekochte hoeveelheden van die gassen.
De ondernemingen die deze gassen leveren houden deze gegevens ten minste vijf jaar bij.
De ondernemingen die deze gassen leveren stellen dergelijke gegevens op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat en de Commissie.
4.De Commissie mag door middel van een uitvoeringshandeling de vorm van de in de leden 1 en 3 bedoelde gegevens bepalen en aangeven hoe deze moeten worden opgesteld en bijgehouden. De uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 8
Terugwinning en vernietiging
1.De exploitanten van stationaire apparatuur, of van koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens, die niet in schuimen opgenomen en in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevat, zorgen ervoor dat de terugwinning van die gassen wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die houder zijn van de relevante certificaten als bedoeld in artikel 10 en dat die gassen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.
Deze verplichting is van toepassing op exploitanten van alle volgende apparatuur:
a)de koelcircuits van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur;
b)de koelcircuits van koeleenheden op koelwagens en koelaanhangwagens;
c)stationaire apparatuur die oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen bevat;
d)stationaire brandbeveiligingsapparatuur;
e)stationaire elektrische schakelinrichtingen.
2.Teruggewonnen gefluoreerde broeikasgassen zoals vermeld in bijlage I en deel 1 van bijlage II mogen niet worden gebruikt voor het vullen of navullen van apparatuur, tenzij het gas is gerecycled of geregenereerd.
3.De onderneming die een houder met in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen onmiddellijk vóór verwijdering heeft gebruikt, organiseert de terugwinning van alle restgassen om ervoor te zorgen dat deze worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.
4.Met ingang van 1 januari 2024 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers ervoor dat bij renovatie-, opknap- of sloopwerkzaamheden waarbij met metaal beklede panelen die schuimen bevatten met de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen, worden verwijderd, emissies zoveel mogelijk worden vermeden door terugwinning voor hergebruik of vernietiging van de schuimen en de daarin aanwezige gassen. De terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.
5.Met ingang van 1 januari 2024 zorgen eigenaren van gebouwen en aannemers ervoor dat bij renovatie-, opknap- of sloopwerkzaamheden waarbij schuimen in gelamineerde platen die in holle ruimten of bouwconstructies worden geïnstalleerd en die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, worden verwijderd, emissies zoveel mogelijk worden vermeden door terugwinning voor hergebruik of vernietiging van de schuimen en de daarin aanwezige gassen. De terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.
Indien terugwinning van de in de eerste alinea bedoelde schuimen technisch niet haalbaar is, stelt de eigenaar van het gebouw of de aannemer documentatie op waarin wordt aangetoond dat terugwinning in het specifieke geval niet haalbaar is. Dergelijke documentatie wordt gedurende vijf jaar bewaard en, op verzoek, ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en de Commissie.
6.Exploitanten van producten en apparatuur die niet in de leden 1, 6 en 7 zijn opgenomen en die in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, organiseren de terugwinning van de gassen, tenzij kan worden aangetoond dat dit technisch niet haalbaar is of buitensporige kosten met zich mee zou brengen. De exploitanten zorgen ervoor dat de terugwinning wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken, zodat de gassen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd, of organiseren de vernietiging ervan zonder voorafgaande terugwinning.
De terugwinning van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen, wordt uitgevoerd door natuurlijke personen die over passende kwalificaties beschikken.
Voor de terugwinning van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen uit klimaatregelingssystemen in motorvoertuigen die buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen, worden uitsluitend natuurlijke personen die houder zijn van minimaal een opleidingsgetuigschrift overeenkomstig artikel 10, lid 2, beschouwd als personen die over passende kwalificaties beschikken.
7.In deel 1 van bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen en producten die dergelijke gassen bevatten, mogen alleen worden vernietigd met technologieën die door de partijen bij het Protocol van Montreal van 1987 betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken (“het protocol”) zijn goedgekeurd, of met technologieën die nog niet zijn goedgekeurd, maar die vanuit milieuoogpunt gelijkwaardig zijn en in overeenstemming zijn met de afvalstoffenwetgeving van de Unie en de lidstaten en met de aanvullende eisen uit hoofde van die wetgeving.
Andere gefluoreerde broeikasgassen waarvoor geen vernietigingstechnieken zijn goedgekeurd, mogen alleen worden vernietigd met de vanuit milieuoogpunt meest aanvaardbare vernietigingstechniek waarmee geen buitensporige kosten gemoeid zijn, op voorwaarde dat het gebruik van die technieken in overeenstemming is met de afvalstoffenwetgeving van de Unie en de lidstaten en dat aan de aanvullende eisen van die wetgeving is voldaan.
8.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door een lijst op te stellen van producten en apparatuur waarvoor de terugwinning van de in de bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen dan wel de vernietiging van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten zonder voorafgaande terugwinning van deze gassen, technisch en economisch haalbaar wordt geacht, in voorkomend geval met specificatie van de toe te passen technieken.
9.De lidstaten bevorderen de terugwinning, recycling, regeneratie en vernietiging van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen.
Artikel 9
Regelingen voor producentenverantwoordelijkheid
Onverminderd de bestaande Uniewetgeving moedigen de lidstaten de ontwikkeling aan van regelingen voor producentenverantwoordelijkheid op het gebied van terugwinning van de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen en de recycling, regeneratie en vernietiging ervan.
De lidstaten informeren de Commissie over de genomen maatregelen.
Artikel 10
Certificering en opleiding
1.De lidstaten stellen op basis van de in lid 5 bedoelde minimumvoorschriften certificeringsprogramma’s vast, met inbegrip van evaluatieprocedures, of passen deze aan, en zij zorgen ervoor dat opleidingen over praktische vaardigheden en theoretische kennis beschikbaar zijn voor natuurlijke personen die de volgende taken uitvoeren waarbij de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen en andere relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen betrokken zijn:
a)installatie, service, onderhoud, reparatie of buitendienststelling van de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met g), bedoelde apparatuur;
b)controles op lekken van de apparatuur bedoeld in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), zoals voorgeschreven in artikel 5, lid 1;
c)terugwinning als bedoeld in artikel 8, lid 1.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat er opleidingsprogramma’s beschikbaar zijn voor natuurlijke personen die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen terugwinnen uit klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen die onder Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad vallen, uit hoofde van lid 5.
3.De in de leden 1 en 2 bedoelde certificeringsprogramma’s en opleidingen hebben betrekking op het volgende:
a)geldende voorschriften en technische normen;
b)emissiepreventie;
c)terugwinning van in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen;
d)veilig omgaan met apparatuur van het type en de omvang waarvoor het certificaat geldt; en
e)aspecten van energie-efficiëntie.
4.Certificaten op grond van de certificeringsprogramma’s zoals bedoeld in lid 1 worden afgegeven op voorwaarde dat de aanvrager een overeenkomstig de leden 1, 3 en 5, vastgestelde evaluatieprocedure met succes heeft voltooid.
5.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de minimumvoorschriften voor certificeringsprogramma’s en opleidingsattesten vast. In deze minimumvoorschriften wordt voor elk in de leden 1 en 2 vermeld type apparatuur bepaald welke praktische vaardigheden en theoretische kennis vereist is, en wordt, waar nodig, een onderscheid gemaakt tussen de verschillende te bestrijken activiteiten, de nadere regeling van de certificering of attestering, en worden hierin de voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van certificaten en opleidingsattesten opgenomen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
6.De lidstaten stellen certificeringsprogramma’s vast of passen deze aan op basis van de in lid 5 bedoelde minimumvoorschriften, voor ondernemingen die de in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met f), bedoelde apparatuur die de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen en andere relevante alternatieven voor gefluoreerde broeikasgassen bevat, voor derden installeren, servicen, onderhouden, repareren of buiten dienst stellen.
7.Bestaande certificaten en opleidingsattesten die zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 517/2014 blijven geldig, in overeenstemming met de voorwaarden waaronder zij oorspronkelijk zijn afgegeven.
8.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari [PB: gelieve de datum in te voegen = één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van de certificerings- en opleidingsprogramma’s.
Lidstaten erkennen certificaten en opleidingsattesten die overeenkomstig dit artikel in een andere lidstaat zijn afgegeven. Zij beperken de vrijheid om diensten te verrichten of de vrijheid van vestiging niet omdat een certificaat in een andere lidstaat is afgegeven.
9.De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de vorm van de in lid 8 bedoelde kennisgeving bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
10.Elke onderneming die een in lid 1 bedoelde taak aan een andere onderneming toewijst, onderneemt redelijke stappen om na te gaan of deze laatste houder is van de certificaten die nodig zijn voor de verlangde taken zoals bedoeld in lid 1.
11.Ingeval de verplichtingen van dit artikel met betrekking tot het verstrekken van certificering en opleiding voor een lidstaat tot buitensporige lasten zouden leiden vanwege de geringe bevolkingsomvang en het daaruit voortvloeiend gebrek aan vraag naar dergelijke opleiding en certificering, kan de naleving via de erkenning van in andere lidstaten afgegeven certificaten plaatsvinden.
De lidstaten die dit lid toepassen, geven hiervan kennis aan de Commissie, die de andere lidstaten informeert.
12.Dit artikel belet de lidstaten niet om meer certificerings- en opleidingsprogramma’s in te stellen met betrekking tot andere dan de in lid 1 bedoelde apparatuur.
HOOFDSTUK III
BEPERKINGEN EN REGULERING VAN HET GEBRUIK
Artikel 11
Beperkingen op het in de handel brengen en de verkoop
1.Het in de handel brengen van de in bijlage IV vermelde producten, met inbegrip van onderdelen daarvan, en apparatuur, met een vrijstelling voor militaire apparatuur, is met ingang van de in die bijlage vastgestelde datum verboden, waarbij voor zover van toepassing wordt gedifferentieerd naargelang van het type of het aardopwarmingsvermogen van het gas.
Producten en apparatuur die na de in de eerste alinea genoemde datum op onrechtmatige wijze in de handel zijn gebracht, mogen nadien niet meer worden gebruikt of geleverd, al dan niet tegen betaling, of aan andere personen beschikbaar worden gesteld binnen de Unie, noch worden uitgevoerd. Dergelijke producten en apparatuur mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd voor latere verwijdering en voor de terugwinning van het gas voorafgaand aan de verwijdering overeenkomstig artikel 8.
Gedurende twee jaar na de in bijlage IV genoemde individuele data wordt de latere levering of het al dan niet tegen betaling beschikbaar stellen aan een andere partij in de Unie van producten of apparatuur die vóór de in de eerste alinea bedoelde datum legaal in de handel zijn gebracht, alleen toegestaan indien wordt aangetoond dat het product of de apparatuur vóór die datum legaal in de handel is gebracht.
2.Het in de eerste alinea van lid 1 bedoelde verbod geldt niet voor apparatuur waarvoor in op grond van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp is vastgesteld dat als gevolg van een hogere energie-efficiëntie tijdens de werking van de apparatuur de CO2-equivalente emissies tijdens de levenscyclus ervan lager zijn dan die van equivalente apparatuur die aan de desbetreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voldoet.
3.Naast het in punt 1 van bijlage IV opgenomen verbod op het in de handel brengen, is het verboden om niet-navulbare houders voor de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen leeg of volledig dan wel gedeeltelijk gevuld al dan niet tegen betaling in te voeren, in de handel te brengen, verder te leveren of aan andere personen beschikbaar te stellen binnen de Unie, te gebruiken of uit te voeren. Dergelijke houders mogen alleen worden opgeslagen of vervoerd voor latere verwijdering. Dit verbod geldt niet voor houders voor analytische of laboratoriumtoepassingen.
Dit lid geldt voor:
a)houders die niet kunnen worden bijgevuld zonder daartoe te worden aangepast (niet-navulbaar); en
b)houders die bijgevuld zouden kunnen worden, maar die worden ingevoerd of in de handel worden gebracht zonder dat erin is voorzien dat deze voor navulling worden teruggezonden.
4.Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een vrijstelling van maximaal vier jaar toestaan teneinde het in de handel brengen mogelijk te maken van de in de lijst van bijlage IV vermelde producten en apparatuur, met inbegrip van onderdelen daarvan, die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of die gassen nodig hebben voor de werking ervan, indien is aangetoond dat:
a)voor een specifiek product of een specifiek apparaat, of voor een specifieke categorie producten of apparatuur, alternatieven niet beschikbaar zijn of om technische of veiligheidsredenen niet kunnen worden gebruikt; of
b)indien het gebruik van technisch uitvoerbare en veilige alternatieven buitensporige kosten met zich mee zou brengen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
5.Alleen ondernemingen die houder zijn van een krachtens artikel 10, lid 1, punt a), vereist certificaat of het krachtens artikel 10, lid 2, vereiste opleidingsattest, of ondernemingen die personen in dienst hebben die houder zijn van een certificaat of opleidingsattest, mogen de in bijlage I of deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen aankopen voor het verrichten van de installatie, de service, het onderhoud of de reparatie van apparatuur die dergelijke gassen bevat of nodig heeft voor de werking ervan, als bedoeld in artikel 5, lid 2, punten a) tot en met g), en artikel 10, lid 2.
Dit lid belet niet dat niet-gecertificeerde ondernemingen, die dergelijke activiteiten niet verrichten, de in bijlage I en deel 1 van bijlage II genoemde gefluoreerde broeikasgassen inzamelen, vervoeren of afleveren.
6.Niet-hermetisch afgesloten, met in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen gevulde apparatuur mag uitsluitend aan een eindgebruiker worden verkocht indien wordt aangetoond dat de installatie wordt verricht door een overeenkomstig artikel 10 gecertificeerde onderneming.
Artikel 12
Etikettering en product- en apparatuurinformatie
1.De volgende producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of die voor de werking ervan de in de bijlagen I en II vermelde gassen nodig hebben, mogen alleen in de handel worden gebracht als zij voorzien zijn van een etiket waarop is vermeld dat het gaat om:
a)koelapparatuur;
b)klimaatregelingsapparatuur;
c)warmtepompen;
d)brandbeveiligingsapparatuur;
e)elektrische schakelinrichtingen;
f)spuitbussen die gefluoreerde broeikasgassen bevatten, met inbegrip van doseerinhalatoren;
g)alle houders van gefluoreerde broeikasgassen;
h)oplosmiddelen op basis van gefluoreerde broeikasgassen;
i)organische rankinecycli.
2.De producten of apparatuur waarvoor een vrijstelling geldt als bedoeld in artikel 11, lid 4, worden dienovereenkomstig geëtiketteerd en er wordt op vermeld dat die producten of apparatuur uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor een vrijstelling uit hoofde van dat artikel is verleend.
3.Op het overeenkomstig lid 1 vereiste etiket wordt:
a)vermeld dat het product of de apparatuur gefluoreerde broeikasgassen bevat of nodig heeft voor de werking ervan;
b)de door de industrie aanvaarde benaming van de betreffende gefluoreerde broeikasgassen aangegeven of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de chemische naam;
c)met ingang van 1 januari 2017 aangegeven hoeveel gefluoreerde broeikasgassen het product of de apparatuur bevat, uitgedrukt in gewicht en CO2-equivalent, of voor hoeveel gefluoreerde broeikasgassen de apparatuur is ontworpen, en het aardopwarmingsvermogen van dergelijke gassen.
Op het etiket wordt voor zover van toepassing,vermeld:
a)dat de gefluoreerde broeikasgassen zich in hermetisch afgesloten apparatuur bevinden;
b)dat het geteste lekkagepercentage voor elektrische schakelinrichtingen minder dan 0,1 % per jaar volgens de technische specificatie van de fabrikant bedraagt.
4.Het overeenkomstig lid 1 vereiste etiket is duidelijk leesbaar en onuitwisbaar, en is aangebracht:
a)nabij de servicepunten voor het vullen of terugwinnen van het gefluoreerde broeikasgas; of
b)op het gedeelte van het product of de apparatuur dat het gefluoreerde broeikasgas bevat.
Het etiket is gesteld in de officiële talen van de lidstaat waarin het product of de apparatuur in de handel wordt gebracht.
5.Schuimen en vooraf gemengde polyolen die de in bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten, mogen niet in de handel worden gebracht, tenzij de gefluoreerde broeikasgassen zijn aangegeven op een etiket waarop de door de industrie aanvaarde benaming of, bij gebreke van een dergelijke benaming, de chemische naam is vermeld. Op het etiket is duidelijk aangegeven dat het schuim of vooraf gemengde polyol gefluoreerde broeikasgassen bevat. Bij schuimplaten wordt die informatie duidelijk en onuitwisbaar op de platen vermeld.
6.Geregenereerde of gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de stof is geregenereerd of gerecycled, informatie over het nummer van de partij en de naam en het adres van de regeneratie- of recyclinginrichting in de Unie.
7.Voor vernietiging in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend mag worden vernietigd.
8.Voor rechtstreekse uitvoer bedoelde en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend rechtstreeks mag worden uitgevoerd.
9.Voor gebruik in militaire apparatuur in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt.
10.In de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen die in de handel worden gebracht voor het etsen van halfgeleidermateriaal en het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders moeten worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt.
11.Voor gebruik als grondstof in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend als grondstof mag worden gebruikt.
12.Voor de vervaardiging van doseerinhalatoren voor de toediening van geneesmiddelen in de handel gebrachte en in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen worden voorzien van een etiket waarop is vermeld dat de inhoud van de houder uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt.
13.In het geval van fluorkoolwaterstoffen bevat het in de leden 7 tot en met 11 bedoelde etiket de vermelding “vrijgesteld van quota krachtens Verordening (EU) nr. …/… [PB: gelieve verwijzing naar deze verordening toe te voegen]”.
Indien de in de eerste alinea en in de leden 7 tot en met 11 bedoelde etiketteringsvoorschriften niet van toepassing zijn, zijn de fluorkoolwaterstoffen onderworpen aan de quotumvoorschriften uit hoofde van artikel 16, lid 1.
14.In de gevallen bedoeld in de punten 3, 8, 18, punten b) en c), 19 en 20 van bijlage IV, moet op het etiket van het product worden vermeld dat het alleen mag worden gebruikt indien dat volgens de aan te geven veiligheidsnorm vereist is. In het in de punten 20 en 22 van bijlage IV bedoelde geval moet op het etiket van het product worden vermeld dat het product alleen mag worden gebruikt indien dat volgens de aan te geven medische toepassing vereist is.
15.De in de leden 3 en 5 bedoelde informatie wordt opgenomen in de handleidingen van de betrokken producten en apparatuur.
Bij producten en apparatuur die de in de bijlagen I en II vermelde gefluoreerde broeikasgassen bevatten met een aardopwarmingsvermogen van 150 of meer, wordt deze informatie ook in beschrijvingen voor reclamedoeleinden opgenomen.
16.De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm van de in lid 1 en de leden 4 tot en met 14 bedoelde etiketten bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
17.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de leden 4 tot en met 14 vastgestelde etiketteringsvoorschriften, indien zulks passend is in het licht van de commerciële of technologische ontwikkeling.
Artikel 13
Regulering van het gebruik
1.Het gebruik van zwavelhexafluoride bij het spuitgieten van magnesium en bij de terugwinning van spuit-gietlegeringen van magnesium is verboden.
2.Het gebruik van zwavelhexafluoride voor het vullen van autobanden is verboden.
3.Het gebruik van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer voor de service of het onderhoud van koelapparatuur is met ingang van 1 januari 2024 verboden.
Dit lid geldt niet voor militaire apparatuur of apparatuur die bedoeld is voor toepassingen die ontworpen zijn om producten te koelen tot temperaturen onder -50 °C.
Tot 1 januari 2030 is het in de eerste alinea bedoelde verbod niet van toepassing op de volgende twee categorieën gefluoreerde broeikasgassen:
a)in bijlage I vermelde geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande koelapparatuur, mits zij overeenkomstig artikel 12, lid 6, zijn geëtiketteerd;
b)in bijlage I vermelde gerecyclede gefluoreerde broeikasgassen met een aardopwarmingsvermogen van 2 500 of meer die worden gebruikt voor het onderhoud of de service van bestaande koelapparatuur, mits zij uit dergelijke apparatuur zijn teruggewonnen. Dergelijke gerecyclede gassen mogen alleen worden gebruikt door de onderneming die de terugwinning ervan heeft uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service of de onderneming waarvoor de terugwinning is uitgevoerd in het kader van het onderhoud of de service.
Het in de eerste alinea bedoelde verbod is niet van toepassing op koelapparatuur waarvoor een vrijstelling is toegekend overeenkomstig artikel 11, lid 4.
4.Het gebruik van desfluraan als inhalatie-anestheticum is met ingang van 1 januari 2026 verboden, behalve wanneer dit gebruik strikt noodzakelijk is en er om medische redenen geen ander anestheticum kan worden gebruikt. De gebruiker verstrekt de bevoegde autoriteit van de lidstaat en de Commissie op verzoek het bewijsmateriaal betreffende de medische rechtvaardiging.
HOOFDSTUK IV
PRODUCTIERECHTEN EN VERMINDERING VAN DE OP DE MARKT GEBRACHTE HOEVEELHEID FLUORKOOLWATERSTOFFEN
Artikel 14
Productie van fluorkoolwaterstoffen
1.Fluorkoolwaterstoffen mogen alleen worden geproduceerd voor zover de Commissie aan de producenten productierechten heeft toegewezen zoals uiteengezet in dit artikel.
2.De Commissie wijst, door middel van uitvoeringshandelingen, productierechten toe op basis van bijlage V aan producenten die in 2022 fluorkoolwaterstoffen hebben geproduceerd, en baseert zich daarbij op de overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 gerapporteerde gegevens. Dergelijke uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.
3.De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen wijzigen teneinde aan de in lid 2 bedoelde producenten of aan andere in de Unie gevestigde ondernemingen extra productierechten toe te kennen, met inachtneming van de productielimieten die krachtens het protocol op de lidstaat van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.
4.Drie jaar na de vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen, en vervolgens om de drie jaar, evalueert de Commissie deze uitvoeringshandelingen en wijzigt zij deze zo nodig, rekening houdend met de wijzigingen van de productierechten uit hoofde van artikel 15 tijdens de voorafgaande periode van drie jaar. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 2.
Artikel 15
Overdracht en vergunning van productierechten met het oog op industriële rationalisering
1.Met het oog op de industriële rationalisering binnen een lidstaat kunnen de producenten hun productierechten geheel of gedeeltelijk overdragen aan elke andere onderneming in die lidstaat, zolang de productielimieten van de partijen bij het protocol in acht worden genomen. Overdrachten worden goedgekeurd door de Commissie en de relevante bevoegde autoriteiten en verwerkt via het F-gasportaal.
2.Met het oog op de industriële rationalisering tussen de lidstaten onderling kan de Commissie, met instemming van zowel de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken productie van een producent plaatsvindt als de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar een productierechtenoverschot bestaat, die producent via het F-gasportaal toestemming geven om zijn in artikel 14, lid 2, bedoelde productie met een bepaalde hoeveelheid te overschrijden, rekening houdend met de in het protocol vastgelegde voorwaarden.
3.De Commissie kan een producent, met instemming van zowel de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de betrokken productie van die producent plaatsvindt als de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land, toestemming geven om de in artikel 14, lid 2, vastgestelde berekende niveaus van zijn productie met het oog op industriële rationalisering met een derde land te combineren met de berekende productieniveaus die voor een producent in dat derde land zijn toegestaan krachtens het protocol en de nationale wetgeving, mits de som van de berekende productieniveaus van de twee producenten niet leidt tot een overschrijding van de productierechten uit hoofde van het Protocol van Montreal, en de desbetreffende nationale wetgeving wordt nageleefd.
Artikel 16
Vermindering van de in de handel gebrachte hoeveelheid fluorkoolwaterstoffen
1.Het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen is alleen toegestaan voor zover de Commissie quota heeft toegewezen aan producenten en invoerders, zoals bepaald in artikel 17.
Producenten en invoerders dragen er zorg voor dat de hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen die zij in de handel brengen niet groter zijn dan het respectieve quotum waarover zij beschikken op het tijdstip dat de fluorkoolwaterstoffen in de handel worden gebracht.
2.Lid 1 is niet van toepassing op fluorkoolwaterstoffen die:
a)in de Unie worden ingevoerd met de bedoeling deze te vernietigen;
b)worden gebruikt door een producent in grondstoftoepassingen of die rechtstreeks door een producent of invoerder aan ondernemingen worden geleverd voor gebruik in grondstoftoepassingen;
c)rechtstreeks door een producent of invoerder aan ondernemingen worden geleverd voor uitvoer buiten de Unie, waarbij zij niet in producten of apparatuur voorkomen, indien die fluorkoolwaterstoffen vervolgens niet, voorafgaand aan de uitvoer, aan andere partijen binnen de Unie worden geleverd;
d)rechtstreeks door een producent of invoerder worden geleverd voor gebruik in militaire apparatuur;
e)rechtstreeks door een producent of invoerder worden geleverd aan een onderneming die deze gebruikt voor het etsen van halfgeleidermateriaal of het reinigen van kamers voor chemische dampafzetting in de sector fabricage van halfgeleiders.
3.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om lid 2 te wijzigen en fluorkoolwaterstoffen uit te sluiten van de in lid 1 vastgestelde quotumvereiste overeenkomstig besluiten van de partijen bij het protocol.
4.Op grond van een onderbouwd verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat en rekening houdend met de doelstellingen van deze verordening kan de Commissie, bij wijze van uitzondering, door middel van uitvoeringshandelingen, een in de tijd beperkte vrijstelling van maximaal vier jaar verlenen om fluorkoolwaterstoffen voor gebruik in specifieke toepassingen, of specifieke categorieën producten of apparatuur, van de in lid 1 vastgelegde quotumvereiste uit te sluiten, indien in het verzoek is aangetoond dat:
a)voor die specifieke toepassingen, producten of apparatuur, geen alternatieven beschikbaar zijn of om technische of veiligheidsredenen niet gebruikt kunnen worden; en
b)een toereikend aanbod van fluorkoolwaterstoffen niet kan worden gewaarborgd zonder dat zulks buitensporige kosten met zich meebrengt.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
5.De emissie van fluorkoolwaterstoffen tijdens de productie wordt beschouwd als zijnde in de handel gebracht in het jaar waarin de emissie plaatsvindt.
6.Dit artikel en de artikelen 17, 20, 29 en 31 zijn ook van toepassing op fluorkoolwaterstoffen in vooraf gemengde polyolen.
Artikel 17
Vaststelling van referentiewaarden en quotatoewijzing voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen
1.Uiterlijk op 31 oktober [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie overeenkomstig bijlage VII referentiewaarden voor producenten en invoerders vast voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen.
De Commissie bepaalt die referentiewaarden voor alle invoerders en producenten die in de voorbije drie jaar fluorkoolwaterstoffen hebben ingevoerd of geproduceerd, door middel van een uitvoeringshandeling waarbij voor alle invoerders en producenten referentiewaarden worden vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
2.Een invoerder of producent kan de Commissie in kennis stellen van een permanente opvolging of overname van het deel van zijn bedrijf dat voor dit artikel relevant is, met als gevolg een wijziging in de toekenning van zijn referentiewaarden en die van de rechtsopvolger.
De Commissie kan hierover relevante documentatie opvragen. De aangepaste referentiewaarden worden beschikbaar gesteld in het F-gasportaal.
3.Uiterlijk op 1 april [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens om de drie jaar kunnen producenten en invoerders een verklaring afleggen om quota uit de in bijlage VIII bedoelde reserve te ontvangen via het F-gasportaal.
4.Uiterlijk op 31 december [PO:: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar wijst de Commissie uit hoofde van bijlage VIII quota toe aan iedere invoerder en producent om fluorkoolwaterstoffen in de handel te brengen. De quota worden via het F-gasportaal aan de invoerders en producenten meegedeeld.
5.Quota kunnen pas worden toegewezen na betaling van het verschuldigde bedrag, dat gelijk is aan drie euro per ton CO2-equivalent van het toe te wijzen quotum. Invoerders en producenten worden via het F-gasportaal in kennis gesteld van het totale bedrag dat zij verschuldigd zijn voor hun berekende maximale quotumtoewijzing voor het volgende kalenderjaar en van de uiterste datum van betaling. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen in detail vaststellen hoe het verschuldigde bedrag moet worden betaald. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Het is invoerders en producenten toegestaan om slechts te betalen voor een deel van de berekende maximale quotumtoewijzing die hun wordt aangeboden. In dat geval wordt aan deze invoerders en producenten het quotum toegewezen dat overeenkomt met de betaling die zij binnen de gestelde termijn hebben verricht.
De Commissie herverdeelt de quota waarvoor binnen de gestelde termijn geen betaling is verricht kosteloos onder uitsluitend die invoerders en producenten die het totale verschuldigde bedrag voor hun berekende maximale quotumtoewijzing als bedoeld in de eerste alinea hebben betaald, en die een verklaring als bedoeld in lid 3 hebben ingediend. Deze verdeling gebeurt op basis van het aandeel dat elke invoerder of producent heeft in de som van alle berekende maximumquota die aan invoerders en producenten zijn aangeboden en volledig door hen zijn betaald.
De Commissie is gemachtigd de in bijlage VII vermelde maximumhoeveelheid niet volledig toe te wijzen of extra quota toe te wijzen als noodmaatregel voor uitvoeringsproblemen tijdens de toewijzingsperiode.
6.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 5 met betrekking tot de voor de toewijzing van quota verschuldigde bedragen en het mechanisme voor de toewijzing van resterende quota, indien dit noodzakelijk is om ernstige verstoringen van de markt van fluorkoolwaterstoffen te voorkomen of indien het mechanisme zijn doel niet bereikt en ongewenste of onbedoelde gevolgen heeft.
7.De ontvangsten uit de quotumtoewijzingen vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046. Deze ontvangsten worden geboekt onder het LIFE-programma en onder rubriek 7 van het meerjarig financieel kader (Europees openbaar bestuur) om de kosten te dekken van extern personeel dat zich bezighoudt met het beheer van de quotumtoewijzingen, IT-diensten en vergunningensystemen voor de uitvoering van deze verordening en het toezicht op de naleving van het protocol. Resterende ontvangsten na aftrek van deze kosten worden opgenomen in de begroting van de Unie.
Artikel 18
Voorwaarden voor registratie en ontvangst van quota
1.Quota worden uitsluitend toegewezen aan producenten of invoerders die een vestiging hebben in de Unie, of die een enige vertegenwoordiger met een vestiging in de Unie hebben aangewezen die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening op zich neemt. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad.
2.Alleen invoerders en producenten die gedurende drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de toewijzingsperiode ervaring hebben opgedaan in de handel met chemische stoffen, mogen een in artikel 17, lid 3, bedoelde verklaring indienen of op die basis een quotum overeenkomstig artikel 17, lid 4, toegewezen krijgen. De invoerders en producenten leggen de Commissie desgevraagd bewijsstukken voor.
3.Met het oog op de registratie in het F-gasportaal moeten invoerders en producenten een fysiek adres opgeven waar de onderneming is gevestigd en van waaruit zij haar activiteiten uitoefent. Per fysiek adres mag slechts één onderneming zijn geregistreerd.
Voor de indiening van een quotaverklaring overeenkomstig artikel 17, lid 3, en voor de ontvangst van de quotumtoewijzing overeenkomstig artikel 17, lid 4, alsook voor de vaststelling van de referentiewaarden overeenkomstig artikel 17, lid 1, worden alle ondernemingen met dezelfde uiteindelijke begunstigde als één onderneming beschouwd. Tenzij anders aangegeven door de uiteindelijke begunstigde, heeft alleen de onderneming die als eerste in het register is ingeschreven recht op een referentiewaarde overeenkomstig artikel 17, lid 1, en op een quotumtoewijzing overeenkomstig artikel 17, lid 4.
Artikel 19
Voorvullen van apparatuur met fluorkoolwaterstoffen
1.Met fluorkoolwaterstoffen gevulde koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur wordt niet in de handel gebracht, tenzij de fluorkoolwaterstoffen waarmee deze apparatuur is gevuld, zijn opgenomen in de in dit hoofdstuk bedoelde quotumregeling.
2.Bij het in de handel brengen van de in lid 1 bedoelde voorgevulde apparatuur moeten fabrikanten en invoerders van apparatuur ervoor zorgen dat de naleving van lid 1 volledig gedocumenteerd is en stellen zij in dit verband een conformiteitsverklaring op.
Door de opstelling van de conformiteitsverklaring nemen de fabrikanten en invoerders van apparatuur de verantwoordelijkheid op zich voor de naleving van dit lid en lid 1.
Fabrikanten en invoerders van apparatuur bewaren deze documentatie en de conformiteitsverklaring gedurende een periode van minstens vijf jaar nadat de apparatuur in de handel is gebracht en zij stellen deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie.
3.Indien fluorkoolwaterstoffen in de in lid 1 vermelde apparatuur niet vóór het vullen van de apparatuur in de handel zijn gebracht, zorgen de invoerders van die apparatuur er met ingang van 30 april [PB: Gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar voor dat de nauwkeurigheid van de documentatie, de conformiteitsverklaring en de waarheidsgetrouwheid van hun verslag uit hoofde van artikel 26 voor het voorafgaande kalenderjaar, met een redelijke mate van zekerheid, door een onafhankelijke, in het F-gasportaal geregistreerde auditor wordt bevestigd.
De onafhankelijke auditor is:
a)ofwel erkend overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad; ofwel
b)overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat geaccrediteerd om financiële staten te verifiëren.
4.De Commissie bepaalt, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere regelingen met betrekking tot de in lid 2 bedoelde conformiteitsverklaring, de verificatie door een onafhankelijke auditor en de accreditatie van verificateurs. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
5.Invoerders van de in lid 1 bedoelde apparatuur die geen vestiging in de Unie hebben, wijzen een enige vertegenwoordiger met een vestiging in de Unie aan die de volledige verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verordening op zich neemt. De enige vertegenwoordiger kan dezelfde zijn als die welke is aangewezen uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1907/2006.
6.Dit artikel is niet van toepassing op ondernemingen die per jaar minder dan 100 ton CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen in de in lid 1 vermelde apparatuur in de handel brengen.
Artikel 20
Het F-gasportaal
1.De Commissie zet een elektronisch systeem op voor het beheer van de quotumregeling, het afgeven van in- en uitvoervergunningen en de rapportage (“het F-gasportaal”), en zorgt voor de werking ervan.
2.De Commissie zorgt voor de interconnectie van het F-gasportaal met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane door middel van het bij Verordening (EU) nr. …/… [volledige verwijzing invoegen zodra die verordening is aangenomen] ingestelde EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten.
3.De lidstaten zorgen voor de interconnectie van hun nationale éénloketomgevingen voor de douane met het EU-douane-éénloketsysteem voor de uitwisseling van certificaten met het oog op de uitwisseling van informatie met het F-gasportaal.
4.Ondernemingen moeten over een geldige registratie in het F-gasportaal beschikken voordat zij gefluoreerde broeikasgassen en producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, invoeren of uitvoeren, behalve in gevallen van tijdelijke opslag, en voor de volgende activiteiten:
a)het indienen van een verklaring overeenkomstig artikel 17, lid 3;
b)het ontvangen van een quotumtoewijzing voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen overeenkomstig artikel 17, lid 4, of het verrichten of ontvangen van een overdracht van quota overeenkomstig artikel 21, lid 1, of het geven of ontvangen van toestemming voor het gebruik van quota overeenkomstig artikel 21, lid 2, of het delegeren van die toestemming voor het gebruik van quota overeenkomstig artikel 21, lid 3;
c)het leveren of ontvangen van fluorkoolwaterstoffen voor de in artikel 16, lid 2, punten a) tot en met e), vermelde doeleinden;
d)het uitoefenen van de activiteiten waarover krachtens artikel 26 verslag moet worden uitgebracht;
e)het ontvangen van productierechten overeenkomstig artikel 14 en het geven of ontvangen van een overdracht en een toestemming van productierechten als bedoeld in artikel 15;
f)het controleren van de in de artikel 19, lid 3, en artikel 26, lid 8, bedoelde verslagen.
De registratie is pas geldig zodra zij door de Commissie is gevalideerd en zolang zij niet door de Commissie is geschorst of ingetrokken of door de onderneming is ingetrokken.
5.Een geldige registratie in het F-gasportaal op het moment van invoer of uitvoer vormt een overeenkomstig artikel 22 vereiste vergunning.
6.De Commissie verzekert, voor zover dit noodzakelijk is, door middel van uitvoeringshandelingen de vlotte werking van het F-gasportaal. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
7.De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de douaneautoriteiten, hebben toegang tot het F-gasportaal om de uitvoering van de relevante voorschriften en controles mogelijk te maken. De douaneautoriteiten krijgen toegang tot het F-gasportaal via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane.
De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zien toe op de vertrouwelijkheid van de in het F-gasportaal opgenomen gegevens.
8.Verzoeken van invoerders en producenten voor een correctie van de door hen in het F-gasportaal ingevoerde informatie betreffende de in artikel 21, lid 1, bedoelde overdracht van quota, de in artikel 21, lid 2, bedoelde toestemmingen voor het gebruik van quota of de in artikel 21, lid 3, bedoelde delegatie van toestemmingen, worden met instemming van alle bij de transactie betrokken ondernemingen, onverwijld en uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar van registratie van de overdracht van het quotum of van de toestemming voor het gebruik ervan, meegedeeld aan de Commissie en worden gestaafd met bewijsstukken waaruit blijkt dat het om een administratieve vergissing gaat.
Onverminderd de in de eerste alinea genoemde voorwaarden worden verzoeken om correctie van gegevens die een negatieve invloed hebben op de rechten van andere, niet bij de onderliggende transactie betrokken invoerders en producenten, afgewezen.
Artikel 21
Overdracht van quota en vergunning om quota te gebruiken voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen in ingevoerde apparatuur
1.Iedere producent of invoerder voor wie overeenkomstig artikel 17, lid 1, een referentiewaarde is vastgesteld, mag in het F-gasportaal zijn op basis van artikel 17, lid 4, toegewezen quota geheel op gedeeltelijk overdragen aan een andere producent of invoerder in de Unie of aan een andere producent of invoerder die in de Unie wordt vertegenwoordigd door een enige vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 18, lid 1.
Overgedragen quota als bedoeld in de eerste alinea mogen geen tweede keer worden overgedragen.
2.Iedere producent of invoerder voor wie overeenkomstig artikel 17, lid 1, een referentiewaarde is vastgesteld, mag in het F-gasportaal aan een onderneming in de Unie of aan een onderneming die in de Unie wordt vertegenwoordigd door een enige vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 19, lid 5, toestemming geven om zijn quotum geheel of gedeeltelijk te gebruiken voor de invoer van de in artikel 19 bedoelde voorgevulde apparatuur.
De respectieve hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen worden geacht door de toestemming verlenende producent of invoerder op het tijdstip van toestemming in de handel te zijn gebracht.
3.Elke onderneming die toestemmingen ontvangt, kan die toestemming voor het gebruik van overeenkomstig lid 2 in het F-gasportaal ontvangen quota delegeren aan een onderneming met het oog op de invoer van voorgevulde apparatuur als bedoeld in artikel 19. Een gedelegeerde toestemming kan niet voor een tweede maal worden gedelegeerd.
4.Overdrachten van quota, toestemmingen voor het gebruik van quota en delegaties van toestemmingen die via het F-gasportaal worden uitgevoerd, zijn slechts geldig indien de ontvangende onderneming deze via het F-gasportaal aanvaardt.
HOOFDSTUK V
HANDEL
Artikel 22
In- en uitvoer
Voor de in- en uitvoer van gefluoreerde broeikasgassen en producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, met uitzondering van gevallen van tijdelijke opslag, is uit hoofde van artikel 20, lid 4, de overlegging van een geldige vergunning aan de douaneautoriteiten vereist.
In de Unie ingevoerde gefluoreerde broeikasgassen worden beschouwd als nieuw geproduceerde gassen.
Artikel 23
Controles op het handelsverkeer
1.De douane- en de markttoezichtautoriteiten zien toe op de naleving van de verbodsbepalingen en andere beperkingen die in deze verordening zijn opgenomen ten aanzien van in- en uitvoer.
2.Met het oog op het in het vrije verkeer brengen is de invoerder die in de douaneaangifte is vermeld, de onderneming die houder is van het quotum of de toestemming om het quotum te gebruiken als vereist uit hoofde van deze verordening en die overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd.
Met het oog op andere invoer dan het in het vrije verkeer brengen is de onderneming die overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd, de in de douaneaangifte vermelde aangever.
Met het oog op de uitvoer is de onderneming die overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd, de in de douaneaangifte vermelde uitvoerder.
3.Voor de invoer van gefluoreerde broeikasgassen en van producten en apparatuur die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan, verstrekt de in de douaneaangifte of in de aangifte voor tijdelijke opslag vermelde invoerder of, indien deze niet beschikbaar is, de in de douaneaangifte vermelde aangever, en in geval van uitvoer de in de douaneaangifte vermelde uitvoerder, aan de douaneautoriteiten het volgende in de aangifte, indien van toepassing:
a)het identificatienummer in het F-gasportaal;
b)het registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (EORI-nummer);
c)de nettomassa van gassen in bulk en van gassen die in producten en apparatuur zijn gevuld;
d)de goederencode waaronder de goederen zijn ingedeeld;
e)de tonnen CO2-equivalent van de gassen in bulk en de gassen die in producten of apparatuur, en onderdelen daarvan, voorkomen.
4.De douaneautoriteiten controleren met name of voor goederen die in het vrije verkeer worden gebracht, de in de douaneaangifte vermelde invoerder over quota beschikt of over vergunningen om quota te gebruiken zoals vereist uit hoofde van deze verordening, voordat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. De douaneautoriteiten zien er tevens op toe dat in gevallen van invoer de in de douaneaangifte vermelde invoerder of, indien deze niet beschikbaar is, de aangever, en in gevallen van uitvoer de in de douaneaangifte vermelde uitvoerder, overeenkomstig artikel 20 in het F-gasportaal is geregistreerd.
5.In voorkomend geval delen de douaneautoriteiten de informatie over de douaneafhandeling van de goederen in het F-gasportaal via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane.
6.Invoerders van de in bijlage I en deel 1 van bijlage II vermelde gefluoreerde broeikasgassen in navulbare houders stellen een conformiteitsverklaring ter beschikking van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer wordt gedaan, inclusief bewijsstukken met betrekking tot getroffen regelingen voor de terugzending van de houder voor navulling.
7.Invoerders van gefluoreerde broeikasgassen stellen het in artikel 4, lid 5, bedoelde bewijsmateriaal ter beschikking van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer wordt gedaan.
8.De conformiteitsverklaring en de in artikel 19, lid 2, bedoelde documentatie worden ter beschikking gesteld van de douaneautoriteiten op het moment waarop de douaneaangifte in verband met de vrijgave voor vrij verkeer in de Unie wordt gedaan.
9.De douaneautoriteiten controleren de naleving van de in deze verordening vastgestelde in- en uitvoervoorschriften wanneer zij op basis van de risicoanalyse in het kader voor douanerisicobeheer en overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013 controles uitvoeren. Bij de risicoanalyse wordt met name rekening gehouden met alle beschikbare informatie over het risico op illegale handel in gefluoreerde broeikasgassen en met het nalevingsverleden van de betrokken onderneming.
10.In het geval van in- of uitvoer gaat de douaneautoriteit bij fysieke douanecontroles op de onder deze verordening vallende gassen en producten op basis van een risicoanalyse met name na of:
a)de bij de douane aangeboden goederen overeenkomen met de beschrijving in de vergunning en in de douaneaangifte;
b)het aangeboden product of apparaat niet onder de in artikel 11, leden 1 en 3, bedoelde beperkingen valt;
c)de goederen naar behoren zijn geëtiketteerd overeenkomstig artikel 12 voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht.
De invoerder, of de aangever indien de invoerder niet beschikbaar is, of de uitvoerder stelt overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 952/2013 tijdens controles zijn vergunning ter beschikking van de douaneautoriteiten.
11.De douaneautoriteiten of de markttoezichtautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om pogingen tot in- of uitvoer van de onder deze verordening vallende stoffen en producten die het grondgebied reeds niet mochten binnenkomen of verlaten, te voorkomen.
12.De douaneautoriteiten gaan over tot confiscatie of inbeslagname van de door deze verordening verboden niet-navulbare houders voor verwijdering overeenkomstig de artikelen 197 en 198 van Verordening (EU) nr. 952/2013. De markttoezichtautoriteiten nemen dergelijke houders ook uit de handel of roepen ze terug overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad.
Voor andere onder deze verordening vallende stoffen, producten en apparaten kunnen alternatieve maatregelen worden genomen om de illegale invoer, verdere levering of uitvoer te voorkomen, met name in gevallen van fluorkoolwaterstoffen die in strijd met de in deze verordening opgenomen voorschriften inzake quota en toestemmingen in de handel zijn gebracht, in bulk of als vulling in producten en apparaten.
De wederuitvoer van gassen, producten en apparaten die niet aan deze verordening voldoen, is verboden.
13.De douaneautoriteiten van de lidstaten wijzen douanekantoren of andere plaatsen aan of keuren deze goed en beschrijven de route naar deze kantoren en plaatsen, overeenkomstig de artikelen 135 en 267 van Verordening (EU) nr. 952/2013, om de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen en de in artikel 19 bedoelde producten en apparatuur bij het binnenkomen of het verlaten van het douanegebied van de Unie aan te brengen bij de douane. Deze douanekantoren of -plaatsen dienen voldoende uitgerust te zijn om de relevante fysieke controles uit te voeren op basis van een risicoanalyse, en dienen kennis te hebben van aangelegenheden die verband houden met de preventie van illegale activiteiten krachtens deze verordening.
Alleen de aangewezen of goedgekeurde plaatsen en douanekantoren zoals bedoeld in de eerste alinea zijn bevoegd om een doorvoerregeling te starten of te beëindigen voor de onder deze verordening vallende gassen, producten of apparatuur.
Artikel 24
Maatregelen voor het monitoren van de illegale handel
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met extra maatregelen naast de in deze verordening vervatte maatregelen voor de controle op gefluoreerde broeikasgassen alsook op producten en apparaten die dergelijke gassen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan en die onder tijdelijke opslag of een douaneregeling zoals douane-entrepot of in een vrije zone zijn geplaatst of worden doorgevoerd door het douanegebied van de Unie; zij baseert zich daarbij op een inschatting van het mogelijke risico van illegale handel in samenhang met die goederenbewegingen, met inbegrip van traceringsmethodologieën voor in de handel gebrachte gassen, rekening houdend met de milieuvoordelen en de sociaaleconomische gevolgen van dergelijke maatregelen.
Artikel 25
Handel met staten of regionale organisaties voor economische integratie die geen partij zijn bij het protocol
1.De in- en uitvoer van fluorkoolwaterstoffen en van producten en apparatuur die fluorkoolwaterstoffen bevatten of die nodig hebben voor de werking ervan, uit en naar staten of regionale organisaties voor economische integratie die niet hebben ingestemd om te worden gebonden door de bepalingen van het protocol inzake die gassen, is met ingang van 1 januari 2028 verboden.
2.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met regels voor het in het vrije verkeer van de Unie brengen en het uitvoeren van producten en apparatuur die uit een staat of regionale organisatie voor economische integratie als bedoeld in lid 1, worden ingevoerd of naar een dergelijke staat of regionale organisatie voor economische integratie worden uitgevoerd en die met fluorkoolwaterstoffen zijn geproduceerd, maar geen gassen bevatten die met zekerheid als fluorkoolwaterstoffen kunnen worden geïdentificeerd, alsmede met regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de relevante besluiten van de partijen bij het protocol en, wat de regels voor de identificatie van dergelijke producten en apparatuur betreft, met de periodieke technische aanwijzingen aan de partijen bij het protocol.
3.In afwijking van lid 1 kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen toestemming verlenen voor handel in fluorkoolwaterstoffen en apparaten die fluorkoolwaterstoffen bevatten of nodig hebben voor de werking ervan of die met een of meer van dergelijke gassen zijn vervaardigd, met een in lid 1 bedoelde staat of regionale organisatie voor economische integratie toestemming , voor zover in een vergadering van de partijen bij het protocol overeenkomstig artikel 4, lid 8, van het protocol is vastgesteld dat die staat of regionale organisatie voor economische integratie volledig aan het protocol voldoet en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens heeft verstrekt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
4.Onverminderd een krachtens lid 2 genomen besluit gelden de bepalingen van lid 1 voor een niet door het protocol bestreken gebied op dezelfde wijze als dergelijke besluiten gelden voor staten of regionale organisaties voor economische integratie waarop lid 1 van toepassing is.
5.Indien de autoriteiten van een niet door het protocol bestreken gebied volledig aan het protocol hebben voldaan en daaromtrent de in artikel 7 van het protocol gespecificeerde gegevens hebben verstrekt, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat sommige of alle bepalingen van lid 1 van dit artikel niet voor dat gebied van toepassing zijn. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK VI
RAPPORTAGE EN VERZAMELING VAN EMISSIEGEGEVENS
Artikel 26
Rapportage door de ondernemingen
1.Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert iedere producent, invoerder en uitvoerder die tijdens het voorgaande kalenderjaar fluorkoolwaterstoffen of hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft geproduceerd, ingevoerd of uitgevoerd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar. Deze bepaling is ook van toepassing op alle ondernemingen die een quotum ontvangen ingevolge artikel 21, lid 1.
Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar brengt elke invoerder of producent aan wie quota overeenkomstig artikel 17, lid 4, zijn toegewezen of aan wie quota overeenkomstig artikel 21, lid 1, zijn toegewezen, maar die in het voorgaande kalenderjaar geen fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht, verslag uit aan de Commissie door indiening van een “nulrapport”.
2.Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar fluorkoolwaterstoffen of hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft vernietigd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.
3.Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar 1 000 ton CO2-equivalent of meer van de in bijlage I vermelde gefluoreerde broeikasgassen als grondstof heeft gebruikt, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.
4.Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] rapporteert elke onderneming die tijdens het voorgaande kalenderjaar 100 ton CO2-equivalent of meer fluorkoolwaterstoffen of 500 ton CO2-equivalent of meer gefluoreerde broeikasgassen in producten of apparatuur in de handel heeft gebracht, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.
5.Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die hoeveelheden fluorkoolwaterstoffen zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, heeft ontvangen, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.
Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke producent of invoerder die fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht voor de productie van doseerinhalatoren voor de toediening van geneesmiddelen, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens. De fabrikanten van dergelijke doseerinhalatoren rapporteren aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens betreffende de ontvangen fluorkoolwaterstoffen.
6.Uiterlijk op 31 maart [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar rapporteert elke onderneming die hoeveelheden van meer dan een metrische ton of 100 ton CO2-equivalent van andere gefluoreerde broeikasgassen heeft geregenereerd, aan de Commissie de in bijlage IX beschreven gegevens over elk van deze stoffen voor het betrokken kalenderjaar.
7.Uiterlijk op 30 april [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] dient elke invoerder van apparatuur die de in artikel 19 bedoelde voorgevulde apparatuur met ten minste 1 000 ton CO2-equivalent aan fluorkoolwaterstoffen in de handel heeft gebracht, en waarbij die fluorkoolwaterstoffen niet vóór het vullen van de apparatuur in de handel zijn gebracht, bij de Commissie een ingevolge artikel 19, lid 3, opgesteld verificatieverslag in.
8. Elke onderneming die op grond van lid 1 rapporteert over het op de markt brengen tijdens het voorgaande kalenderjaar van 1 000 ton of meer CO2-equivalent gefluoreerde broeikasgassen, ziet er bovendien op toe dat uiterlijk op 30 april [PB: gelieve het jaar in te vullen waarin deze verordening van toepassing wordt] en vervolgens elk jaar de waarheidsgetrouwheid van zijn rapportage door een onafhankelijke auditor met een redelijke mate van zekerheid wordt bevestigd. De auditor is geregistreerd in het F-gasportaal en is:
a)ofwel erkend overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG; or
b)ofwel overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat geaccrediteerd om financiële staten te verifiëren.
De in artikel 16, lid 2, punt c), bedoelde transacties worden geverifieerd ongeacht de hoeveelheden in kwestie.
De Commissie kan een onderneming verzoeken om de waarheidsgetrouwheid van haar rapportage, met een redelijke mate van zekerheid, te laten bevestigen door een onafhankelijke auditor, ongeacht de hoeveelheden in kwestie, indien dit nodig is om te bevestigen dat de onderneming voldoet aan de voorschriften van deze verordening.
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de nadere gegevens van de verificatie van rapporten en van de accreditatie van controleurs specificeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
9.De in dit artikel bedoelde rapportage en verificatie gebeuren via het F-gasportaal.
De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de vorm voor het indienen van de in dit artikel bedoelde verslagen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 34, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 27
Verzameling van emissiegegevens
De lidstaten stellen rapportagesystemen voor de in deze verordening bedoelde relevante sectoren in, met als doel gegevens over emissies te verzamelen.
De lidstaten maken, waar passend, de registratie van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde informatie via een gecentraliseerd elektronisch systeem mogelijk.
HOOFDSTUK VII
HANDHAVING
Artikel 28
Samenwerking en uitwisseling van informatie
1.De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten, milieuautoriteiten en andere autoriteiten met inspectietaken, werken met elkaar, met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, met de Commissie en, indien nodig, met de administratieve autoriteiten van derde landen samen om de naleving van deze verordening te waarborgen.
Wanneer samenwerking met de douaneautoriteiten nodig is om een correcte uitvoering van het kader voor douanerisicobeheer te garanderen, verstrekken de bevoegde autoriteiten alle nodige informatie aan de douane overeenkomstig artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013.
2.Wanneer douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten of andere bevoegde autoriteiten van een lidstaat een inbreuk op deze verordening hebben vastgesteld, stelt die bevoegde autoriteit de milieuautoriteit of, indien dit niet relevant is, een andere autoriteit die verantwoordelijk is voor de handhaving van sancties overeenkomstig artikel 31 daarvan in kennis.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op efficiënte wijze toegang kunnen krijgen tot alle informatie die nodig is voor de handhaving van deze verordening, en dat zij deze informatie onderling kunnen uitwisselen. Dergelijke informatie omvat douanegegevens, informatie over eigendom en financiële status, eventuele milieuovertredingen, evenals in het F-gasportaal geregistreerde gegevens.
Die informatie wordt ook ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en van de Commissie, wanneer dat nodig is om de handhaving van deze verordening te waarborgen. De bevoegde autoriteiten stellen de Commissie onverwijld in kennis van inbreuken op artikel 16, lid 1.
4.De bevoegde autoriteiten waarschuwen de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten wanneer zij een inbreuk op deze verordening vaststellen die gevolgen kan hebben voor meer dan één lidstaat. De bevoegde autoriteiten brengen met name de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten op de hoogte wanneer zij vaststellen dat een desbetreffend product in de handel niet in overeenstemming met deze verordening is, zodat dat product met het oog op verwijdering in beslag genomen, geconfisqueerd, uit de handel genomen of teruggehaald kan worden.
Het douanerisicobeheersysteem wordt gebruikt voor de uitwisseling van informatie over douanerisico’s.
De douaneautoriteiten wisselen tevens, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97 van het Europees Parlement en de Raad, alle relevante informatie uit in verband met inbreuken op de bepalingen van deze verordening en verzoeken in voorkomend geval om bijstand van de andere lidstaten en de Commissie.
Artikel 29
Controleplicht
1.De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren controles uit om na te gaan of de ondernemingen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening voldoen.
2.De controles worden uitgevoerd volgens een risicogebaseerde aanpak, waarbij met name rekening wordt gehouden met de wijze waarop ondernemingen in het verleden de voorschriften hebben nageleefd, het risico dat een specifiek product niet in overeenstemming is met deze verordening, en alle andere relevante informatie die wordt ontvangen van de Commissie, de nationale douaneautoriteiten, markttoezichtautoriteiten en milieuautoriteiten of van bevoegde autoriteiten van derde landen.
De bevoegde autoriteiten voeren ook controles uit wanneer ze beschikken over bewijzen of andere relevante informatie dat deze verordening mogelijk niet wordt nageleefd, waaronder gegronde twijfels van derde partijen.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren ook de controles uit die de Commissie nodig acht om de naleving van deze verordening te waarborgen.
3.De in de leden 1 en 2 bedoelde controles omvatten bezoeken aan inrichtingen met passende regelmaat en verificatie van de relevante documentatie en apparatuur.
De controles worden onaangekondigd uitgevoerd, behalve wanneer voorafgaande kennisgeving aan de ondernemingen noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de controles te waarborgen. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de bevoegde autoriteiten alle ondersteuning bieden die nodig is om de controles als bedoeld in dit artikel te verrichten.
4.De bevoegde autoriteiten houden een register van de controles bij, waarbij met name de aard en de resultaten van de controles en de maatregelen die in geval van non-conformiteit zijn genomen, worden vermeld. De gegevens van alle controles worden ten minste vijf jaar bewaard.
5.Een lidstaat mag op verzoek van een andere lidstaat controles verrichten bij ondernemingen die worden verdacht van betrokkenheid bij de illegale overbrenging van de onder deze verordening vallende gassen, producten en apparatuur, en die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam zijn. De verzoekende lidstaat wordt van het resultaat van de controle in kennis gesteld.
6.Bij de uitvoering van de haar ingevolge deze verordening opgelegde taken kan de Commissie de bevoegde instanties van de lidstaten en de ondernemingen om alle benodigde gegevens verzoeken. Wanneer de Commissie een onderneming om gegevens verzoekt, zendt zij tegelijkertijd met het verzoek een afschrift aan de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan het hoofdkantoor van de onderneming is gevestigd.
7.De Commissie neemt passende maatregelen om adequate uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling alsmede tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie te bevorderen. De Commissie neemt passende maatregelen om het vertrouwelijk karakter van de op grond van dit artikel verkregen gegevens te beschermen.
Artikel 30
Melding van inbreuken en bescherming van melders
Richtlijn (EU) 2019/1937 is van toepassing op het melden van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.
HOOFDSTUK VIII
SANCTIES, OVERLEGFORUM, COMITÉPROCEDURE EN UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE
Artikel 31
Sancties
1.De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari [PB: gelieve de datum in te voegen = 1 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.
2.Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten krachtens Richtlijn 2008/99/EG, bepalen de lidstaten in overeenstemming met het nationaal recht dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om passende administratieve sancties op te leggen en andere administratieve maatregelen te nemen met betrekking tot deze inbreuken.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat het niveau en de aard van de sancties passend en evenredig zijn en ten minste aan de hand van de volgende criteria worden toegepast:
a)de aard en de ernst van de inbreuk;
b)de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;
c)eventuele eerdere inbreuken op deze verordening door de onderneming die verantwoordelijk wordt gehouden;
d)de financiële situatie van de onderneming die verantwoordelijk wordt gehouden;
e)de economische voordelen die uit de inbreuk voortvloeien of naar verwachting zullen voortvloeien.
4.De lidstaten dragen er zorg voor dat hun bevoegde autoriteiten ten minste de volgende sancties kunnen opleggen in geval van inbreuken op deze verordening:
a)geldboetes;
b)het verbeurd verklaren of in beslag nemen van wederrechtelijk verkregen goederen of van door de onderneming als gevolg van de inbreuk heeft verworven inkomsten;
c)het schorsen of intrekken van de vergunning voor het verrichten van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
5.In gevallen van het illegaal produceren, invoeren, uitvoeren, in de handel brengen of gebruiken van gefluoreerde broeikasgassen of van producten en apparatuur die deze gassen bevatten of waarvan de werking op deze gassen berust, voorzien de lidstaten in maximale administratieve boetes van ten minste vijf maal de marktwaarde van de betrokken gassen of producten en apparatuur. In geval van herhaalde inbreuken binnen een periode van vijf jaar voorzien de lidstaten in maximale administratieve boetes van ten minste acht maal de waarde van de betrokken gassen of producten en apparatuur.
In geval van inbreuken op artikel 4, lid 1, wordt het potentiële effect op het klimaat tot uiting gebracht door bij de vaststelling van een administratieve boete rekening te houden met de koolstofprijs.
6.Afgezien van de in lid 1 bedoelde sancties mag aan ondernemingen die zich schuldig hebben gemaakt aan een overschrijding van het quotum voor het in de handel brengen van fluorkoolwaterstoffen dat hun overeenkomstig artikel 17, lid 4, is toegewezen of dat overeenkomstig artikel 21, lid 1, aan hen is overgedragen, slechts een gereduceerd quotum worden toegewezen voor de toewijzingsperiode die volgt na de ontdekking van de overschrijding.
De omvang van de reductie wordt bepaald op 200 % van de hoeveelheid waarmee het quotum is overschreden. Indien de omvang van de reductie groter is dan de overeenkomstig artikel 17, lid 4, toe te wijzen omvang als quotum voor de toewijzingsperiode die volgt na de ontdekking van de overschrijding, wordt voor deze toewijzingsperiode geen quotum toegewezen en wordt het quotum voor de volgende toewijzingsperioden op dezelfde manier gereduceerd totdat de volledige omvang in mindering is gebracht. De reductie(s) wordt (worden) geregistreerd in het F-gasportaal.
Artikel 32
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De in artikel 8, lid 8, artikel 12, lid 17, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, artikel 25, lid 2, en artikel 35 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd [met ingang van de datum van toepassing van deze verordening].
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie als bedoeld in artikel 8, lid 8, artikel 12, lid 17, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, artikel 25, lid 2, en artikel 35 te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een overeenkomstig artikel 8, lid 8, artikel 12, lid 17, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 24, artikel 25, lid 2, en artikel 35 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 33
Overlegforum
De Commissie richt een overlegforum op om advies en expertise te verstrekken in verband met de uitvoering van deze verordening. Het reglement van orde van het overlegforum wordt door de Commissie vastgesteld en gepubliceerd.
Artikel 34
Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor gefluoreerde broeikasgassen. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
HOOFDSTUK IX
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 35
Herziening
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II, III en VI te wijzigen wat betreft het aardopwarmingsvermogen (GWP) van de vermelde gassen, wanneer dit noodzakelijk is in het licht van nieuwe beoordelingsverslagen die door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) zijn vastgesteld, of nieuwe verslagen van de wetenschappelijke beoordelingsgroep (SAP) van het Protocol van Montreal.
Uiterlijk op 1 januari 2033 publiceert de Commissie een verslag over de uitvoering van deze verordening.
Artikel 36
Intrekking
Verordening (EU) nr. 517/2014 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar Verordening (EU) nr. 517/2014 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage X opgenomen concordantietabel.
Artikel 37
Wijziging van Richtlijn (EU) nr. 2019/1937
In deel I, afdeling E, punt 2, van de bijlage bij Richtlijn (EU) nr. 2019/1937 wordt het volgende punt toegevoegd:
“Verordening (EU) nr. [PB: gelieve het nummer van deze verordening in te vullen] van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014 [PB: gelieve de verwijzing naar deze verordening in het PB in te voegen]”.
Artikel 38
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari [PB: gelieve het jaar in te vullen volgend op het jaar van inwerkingtreding van deze verordening].
Artikel 20, leden 2 en 3, en artikel 23, lid 5, zijn van toepassing met ingang van:
a)[[1 maart 2023] datum = de toepassingsdatum die in de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 is vermeld in de bijlage voor het gedeelte betreffende gefluoreerde broeikasgassen] voor het in het vrije verkeer brengen als bedoeld in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;
b)[[1 maart 2025] datum = de toepassingsdatum die in de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 952/2013 is vermeld in de bijlage voor het gedeelte betreffende gefluoreerde broeikasgassen] voor andere invoerprocedures dan de in punt a) bedoelde, en voor uitvoer.
Artikel 17, lid 5, is van toepassing met ingang van [PB: gelieve het jaar in te vullen volgend op het jaar waarin deze verordening van toepassing wordt].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De Voorzitter
De Voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
Inhoud
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
1.4.2.Specifieke doelstelling(en) (voor de herziening)
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
1.4.4.Prestatie-indicatoren
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
1.7.Beheersvorm(en)
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader
3.2.5.Bijdragen van derden
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 517/2014
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
Klimaatactie
Rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu)
Titel 9: Milieu- en klimaatactie
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
◻ een nieuwe actie
◻ een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie
✓ de verlenging van een bestaande actie
◻ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
De voorgestelde F-gasverordening van de EU heeft als algemene doelstelling:
–de emissie van F-gas te voorkomen en zo bij te dragen tot de klimaatdoelstellingen van de EU;
–toe te zien op de naleving van de verplichtingen inzake fluorkoolwaterstoffen (HFK’s) krachtens het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken.
1.4.2.Specifieke doelstelling(en) (voor de herziening)
De specifieke doelstellingen voor de herziening van Verordening (EU) nr. 517/2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen (de F-gasverordening):
–het verwezenlijken van extra F-gasemissiereducties om meer bij te dragen tot het bereiken van het streefcijfer van een reductie van ten minste 55 % tegen 2030 en koolstofneutraliteit tegen 2050;
–het volledig in overeenstemming brengen van de EU-voorschriften inzake F-gassen met het Protocol van Montreal om niet-naleving te voorkomen;
–het faciliteren van verbeterde uitvoering en handhaving, en de werking van de quotumregeling en het bevorderen van opleidingen over alternatieven voor F-gas;
–het verbeteren van toezicht en rapportage om bestaande lacunes op te vullen en zo de proces- en gegevenskwaliteit voor naleving te verbeteren;
–het verbeteren van de duidelijkheid en de interne samenhang ter ondersteuning van een betere uitvoering en een beter inzicht in de voorschriften.
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Specifieke herzieningsdoelstelling A:
Cumulatieve emissiebesparingen van ca. 40 miljoen ton CO2-equivalent tegen 2030 en ca. 310 miljoen ton CO2-equivalent tegen 2050, bovenop de besparingen die reeds met de huidige F-gasverordening worden verwacht. De voorgestelde wijzigingen zullen leiden tot kostenbesparingen in het algemeen en in vele subsectoren van de economie en zij zullen innovatie en groene technologieën bevorderen en sommige sectoren zullen op lange termijn profiteren van een hogere productie, meer onderzoek en meer werkgelegenheid.
Specifieke herzieningsdoelstelling B:
Volledige naleving van het Protocol van Montreal wat betreft de verplichtingen inzake fluorkoolwaterstoffen.
Specifieke herzieningsdoelstelling C:
Illegale activiteiten zullen worden teruggedrongen, met name dankzij preciezere voorschriften met betrekking tot de invoer van fluorkoolwaterstoffen en een verschuiving van gratis quotumtoewijzing naar het vereiste van betaling (quotumprijs) voor het toegewezen quotum (3 EUR per ton CO2-equivalent). Sommige van de nieuwe maatregelen zullen de administratieve lasten voor de industrie en de autoriteiten in de lidstaten enigszins doen toenemen. Voorts zal de invoering van een quotumprijs het voordeel verminderen dat quotumhouders halen uit een prijsverschil tussen de markt van de Unie en de wereldmarkt voor fluorkoolwaterstoffen. De invoering van een quotumprijs zal de lasten voor de Commissie aanzienlijk verzwaren, bovenop de reeds uitgebreide inspanningen om de quotumregeling te hosten, te ontwikkelen, te handhaven en te exploiteren en de vergunningsvereisten van het Protocol van Montreal voor zowel F-gassen als stoffen die de ozonlaag afbreken, toe te passen.
Specifieke herzieningsdoelstelling D:
Het toezicht zal uitgebreider zijn, zodat zowel de vooruitgang kan worden beoordeeld als ook toekomstige bedreigingen kunnen worden geïdentificeerd. Het zal ook efficiënter worden door de drempels en data voor de verslagleggings- en verificatieverplichtingen op elkaar af te stemmen en het proces te digitaliseren.
Specifieke herzieningsdoelstelling E:
Betere naleving van de verordening en synergieën met andere beleidsgebieden.
1.4.4.Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.
Doelstelling A: vergelijking van het tot 2030 gemodelleerde emissieniveau met de werkelijke emissies zoals gerapporteerd krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013;
doelstelling B: vermijding van een besluit van het Uitvoerend Comité van het Protocol van Montreal betreffende de naleving door de EU en haar lidstaten van de voorschriften van het Protocol van Montreal inzake fluorkoolwaterstoffen;
doelstelling C: verzamelde gegevens over de werking van de quotumregeling en de feedback van de industrie en de lidstaten, met inbegrip van hun perceptie van illegale activiteiten;
doelstelling D: feedback van de belanghebbenden en de lidstaten over het rapportageproces en ervaringen met nalevingscontroles;
doelstelling E: feedback van de belanghebbenden en de lidstaten over de waargenomen duidelijkheid en samenhang met andere beleidsgebieden.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
In 2021 heeft de EU haar klimaatambitie verhoogd via Verordening (EU) 2021/1119 (de Europese klimaatwet). Deze wet voorziet in een bindend algemeen streefcijfer voor de nettoreductie van broeikasgasemissies (BKG) van ten minste 55 % tegen 2030 ten opzichte van 1990 en klimaatneutraliteit tegen 2050. De wet is gebaseerd op het klimaatdoelstellingsplan 2030, waarin wordt onderstreept dat klimaatactie in alle sectoren vereist is en dat alle beleidsinstrumenten die relevant zijn voor het koolstofarm maken van onze economie in samenhang moeten werken. Daartoe heeft de Commissie in haar voorstel tot wijziging van Verordening (EU) 2018/842 (de verordening inzake de verdeling van de inspanningen) voorgesteld de bindende jaarlijkse streefcijfers voor broeikasgasemissiereductie voor de lidstaten te verhogen van 2021 tot en met 2030 voor sectoren die niet onder de bestaande EU-systeem voor de handel in emissierechten (ETS) vallen.
F-gassen zijn broeikasgassen met een hoog opwarmingsvermogen die meetellen voor de nationale streefcijfers voor broeikasgasemissiereductie van de lidstaten. Emissies van F-gassen vertegenwoordigen momenteel bijna 5 % van alle broeikasgasemissies die onder hun streefcijfers vallen. De voorgestelde F-gasverordening zal de lidstaten verder ondersteunen bij hun inspanningen om hun nationale streefcijfers voor broeikasgasemissiereductie op de meest kosteneffectieve manier te halen. In het voorstel voor een verordening worden dezelfde benaderingen gevolgd als in de huidige verordening, omdat deze over het algemeen als doeltreffend wordt beschouwd. Toch zou het een gemiste kans zijn als het potentieel om de uitstoot van F-gassen tegen matige kosten verder terug te dringen, niet benut zou worden. Ook moet worden gezorgd voor volledige naleving van de wijziging van Kigali op het Protocol van Montreal, dat internationaal is overeengekomen na de vaststelling van de huidige F-gasverordening. Ten slotte moet ervoor worden gezorgd dat de verordening doeltreffender en doelmatiger kan worden gehandhaafd.
De verordening is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten en vereist dat zij binnen een jaar na de datum van toepassing van de verordening hun opleidings- en certificeringsprogramma’s bijwerken overeenkomstig de herziene uitvoeringsbesluiten. De lidstaten zullen ook binnen een jaar na de datum van toepassing van de verordening hun sancties voor inbreuken op de F-gasverordening moeten aanpassen. De verplichtingen voor de bevoegde autoriteiten, waaronder douane- en toezichtautoriteiten, worden in de herziene verordening verduidelijkt om de controles en de handhaving te verbeteren.
Het Europees Milieuagentschap (EEA) moet zijn rapportagetool voor ondernemingen die verslag uitbrengen over F-gassen, enigszins aanpassen als gevolg van wijzigingen in de rapportageverplichtingen
De Commissie moet blijven toezien op de volledige uitvoering van de quotum- en handelsvergunningsregeling voor fluorkoolwaterstoffen, waar momenteel ongeveer 5 000 ondernemingen onder vallen. Ervan uitgaande dat de voorgestelde verordening vanaf 2024 van toepassing wordt, moet de Commissie voor het volgende zorgen:
2023–2024:
–Permanente hosting, exploitatie en onderhoud van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem en ontwikkelingen in verband met de uitwisseling van gegevens tussen het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem en de IT-systemen van de douaneautoriteiten van de lidstaten via het éénloketsysteem voor uitwisseling tussen EU-douaneautoriteiten van DG TAXUD, dat een centraal onderdeel is van de éénloketomgeving voor de douane van de Europese Unie, alsmede passende maatregelen voor de beveiliging van gegevens.
–Verificatie van de koppelingen met de bij het EEA gehoste verslagleggingsmodule en de verdere ontwikkeling die naar aanleiding van de herziening nodig is, met name de elektronische verificatiemodule.
–Voorbereiding van IT-ontwikkelingen van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem om het huidige IT-systeem aan te vullen met nieuwe functies voor de uitvoering van de in het voorstel voor een verordening en afgeleide wetgeving beoogde wijzigingen, met name het proces voor de betaling van de quotumprijs en de verbetering van koppelingen met de ODS-verordening.
–Operationele en administratieve inspanningen in verband met de voorbereiding van wijzigingen in de quotumtoewijzing en de registratievoorschriften, met inbegrip van de inning van de opbrengsten.
–Vaststelling van de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen.
–2025:
–Verdere ontwikkeling van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem en ingebruikneming van de nieuwe functies.
–Ingebruikneming en opstart van de nieuwe verificatiemodule.
–Voortzetting van de taken in verband met de gegevensuitwisseling met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en de verslagleggingsmodule van het EEA.
–Voorbereiding en uitvoering van de nieuwe voorgestelde quotumtoewijzing en het proces voor de inning van de opbrengsten.
–2026 en later:
–Volledige uitvoering van de herziene HFK-quotumregeling en het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem.
–IT-onderhoud van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem.
–Er is een voldoende en stabiel niveau van middelen nodig om te zorgen voor de correcte uitvoering en werking van de systemen die nodig zijn om de volledige naleving van het Protocol van Montreal te waarborgen.
Aangezien de quotumhouders profiteren van het hun toegewezen quotum, lijkt het passend dat de opbrengsten die voortvloeien uit de quotumprijs, zodra deze beschikbaar zijn, worden gebruikt om de kosten van de uitvoering van het systeem te dekken. Bovendien wordt voorgesteld om, in verband met de vereisten van het Protocol van Montreal voor zowel fluorkoolwaterstoffen als stoffen die de ozonlaag afbreken (ODS), de noodzakelijke koppelingen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en de facilitering van een betere handhaving, de opbrengsten uit de quotumverkoop te gebruiken om de kosten in verband met deze vereiste activiteiten te dekken. Voorgesteld wordt de resterende opbrengsten terug te laten vloeien naar de EU-begroting als niet-bestemmingsontvangsten. Zolang geen opbrengsten uit de quotumtoewijzing zijn gegenereerd, zullen de uitvoeringskosten door de Commissie moeten worden gedragen.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
De maatregelen in de verordening hebben betrekking op producten en apparatuur die op de interne markt van de EU worden verhandeld. De maatregelen houden ook verband met de noodzaak om op EU-niveau te voldoen aan de verplichtingen van het Protocol van Montreal. Het is niet alleen het doeltreffendst om deze maatregelen op EU-niveau te nemen, maar het zou praktisch ook onhaalbaar zijn om de naleving van het Protocol van Montreal te waarborgen via 27 verschillende nationale voorschriften en handelsvergunningenstelsels. Dit wordt volledig bevestigd door de evaluatie (bijlage 5 bij de effectbeoordeling).
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
De huidige F-gasverordening is in 2014 vastgesteld en bouwt voort op de eerste F-gasverordening uit 2006. Uit de evaluatie van de huidige F-gasverordening blijkt dat deze grotendeels doeltreffend is geweest.
Er zijn echter enkele uitdagingen die moeten worden aangepakt (zie de specifieke herzieningsdoelstellingen hierboven). Dit voorstel richt zich op deze kwesties met verschillende maatregelen op basis van de opgedane ervaring.
Wat de uitvoering van het quotum- en vergunningenstelsel betreft, hebben de problemen bij de handhaving en een onbevredigend niveau van illegale invoer risico’s opgeleverd voor de milieu-integriteit, het concurrentievermogen van echte handelaren en de reputatie van de EU. Bovendien zijn de administratieve inspanningen die de Commissie vereist om de huidige verordening uit te voeren, ernstig onderschat omdat:
–er een onvoorziene sterke stijging van het aantal quotumhouders was (van 100 naar ongeveer 2 000 importeurs van fluorkoolwaterstoffen);
–importeurs van apparatuur die fluorkoolwaterstoffen bevat, bij de medebeslissingsprocedure werden betrokken (nog eens 3 000 ondernemingen);
–er voor de illegale invoer veel acties nodig waren, waaronder uitgebreide werkzaamheden ter voorbereiding van de koppelingen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane;
–de IT-beveiliging voortdurend moet worden verbeterd.
De Commissie heeft tot dusver middelen herschikt en bij de inkoop van diensten een beroep gedaan op de markt. Dit is echter geen duurzame oplossing voor de lange termijn, aangezien de nieuwe maatregelen in dit voorstel nog meer middelen vergen voor de uitvoering door de Commissie op EU-niveau.
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Het voorstel zal geen extra middelen uit de EU-begroting vergen. Integendeel, zodra de quotumprijs wordt geïnd, zal de quotumregeling jaarlijks opbrengsten genereren uit de quotumverkoop, die de bedragen die nodig zijn om alle uitgaven voor de werking, het onderhoud en de ontwikkeling van de quotumregeling voor fluorkoolwaterstoffen en de krachtens het Protocol van Montreal vereiste handelsvergunningen te dekken, alsmede de bedragen voor de noodzakelijke koppelingen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane, ruimschoots zullen overschrijden.
De aanzienlijke resterende opbrengsten na dekking van deze IT- en administratieve kosten zullen in de begroting van de Unie worden opgenomen als niet-bestemmingsontvangsten.
De maximumopbrengst van de quotumverkoop (3 EUR per ton CO2-equivalent) wordt geleidelijk verlaagd van 125 miljoen EUR in 2024 tot 20 miljoen EUR in 2036 (zie tabel onder punt 3.3).
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
Voorgesteld wordt dat de Commissie, totdat de opbrengsten uit de quotumverkoop een feit zijn, door middel van een herschikking van de middelen zal blijven toezien op de uitvoering van de HFK-quotumregeling en de HFK- en ODS-handelsvergunningensystemen die krachtens het Protocol van Montreal vereist zijn. Zodra de opbrengsten beschikbaar zijn, zal een deel van de voor de uitvoering relevante taken worden gefinancierd uit de quotumverkoop aan de ondernemingen die gebruikmaken en profiteren van het systeem.
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
◻ beperkte geldigheidsduur
–◻
van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
–◻
financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.
✓ onbeperkte geldigheidsduur
✓ uitvoering met een opstartperiode vanaf 2023 tot en met 2025,
✓ gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Beheersvorm(en)
✓ Direct beheer door de Commissie
–✓ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;
–◻
door de uitvoerende agentschappen
◻ Gedeeld beheer met de lidstaten
◻ Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
–◻ derde landen of de door hen aangewezen organen;
–◻ internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
–◻ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
–◻ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
–◻ publiekrechtelijke organen;
–◻ privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
–◻ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
–◻ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
–Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.
Opmerkingen
Het EEA is belast met de uitvoering van de in artikel 26 van het voorstel voorgeschreven rapportage.
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
De voorschriften inzake toezicht en evaluatie zijn beschreven in de artikelen 26 en 34 van het voorstel voor een F-gasverordening.
De Commissie zal ook de vooruitgang van de toepassing van de F-gasverordening blijven volgen en evalueren, die voorschrijft dat de ondernemingen waarvoor de rapportageverplichting geldt, bij de Commissie jaarlijks een verslag indienen over hun activiteiten onder bepaalde drempels.
Het EEA zal het Business Data Repository (BDR) blijven beheren, waar zowel de verslagen van de ondernemingen aan de Commissie worden ingediend als de Montreal-verslaglegging op EU-niveau wordt uitgevoerd.
De Commissie voert tot slot regelmatig studies uit over verschillende relevante aspecten van het klimaatbeleid van de EU.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Voor de uitvoering van dit voorstel moeten personele middelen binnen de Commissie worden herverdeeld (voor de voorbereidende fase 2023–2025), terwijl na de uitvoering van de nieuwe voorgestelde quotumtoewijzing en de procedure voor de inning van de opbrengsten en het innen van de opbrengsten, alsmede eventueel van andere daarmee samenhangende taken, de middelen die nodig zijn om de beheerskosten te dekken, uit de opbrengsten moeten worden gefinancierd.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken
Moeilijkheden met het tijdig upgraden van de IT-systemen.
Op basis van de ervaring die is opgedaan bij de ontwikkeling en de exploitatie van het huidige F-gasportaal en HFK-vergunningensysteem, kan worden verwacht dat een cruciale factor voor een succesvolle aanpassing de tijdige verdere ontwikkeling van het systeem zal zijn, met inbegrip van het opzetten van het systeem voor de inning van de opbrengsten.
Voor zover mogelijk moet worden overwogen de inning van de ontvangsten en aanverwante taken uit te besteden om de risico’s tot een minimum te beperken.
De Commissie zal ervoor blijven zorgen dat er procedures zijn om toezicht te houden op de ontwikkeling van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem, in het licht van de doelstellingen met betrekking tot de planning en de kosten en om toezicht te houden op de werking van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem, met inbegrip van de integratie ervan in de éénloketomgeving voor de douane van de Europese Unie, in het licht van de doelstellingen met betrekking tot de technische output, kosteneffectiviteit, veiligheid en kwaliteit van de dienstverlening.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
Dit voorstel brengt geen significante nieuwe controles/risico’s mee die niet onder een bestaand internecontrolekader vallen. Er zijn geen specifieke maatregelen overwogen, behalve de toepassing van het Financieel Reglement.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
De strategie voor fraudepreventie en -opsporing van DG CLIMA zal van toepassing zijn.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
·Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
Begrotingsonderdeel
|
Soort
|
Bijdrage
|
|
Nummer
|
GK/NGK [1]
|
van EVA-landen [2]
|
van kandidaat-lidstaten [3]
|
uit derde landen
|
in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement
|
3
|
09 01 01 01
|
NGK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
3
|
09 02 03
|
GK
|
JA
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 01
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
7
|
20 02 06 02
|
NGK
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
NEE
|
·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: n.v.t.
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
|
|
|
|
|
|
|
|
|
DG: CLIMA
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Beleidskredieten
|
09 02 03
|
Vastleggingen
|
(1)
|
0,541
|
0,410
|
0,280
|
0,200
|
0,200
|
1,631
|
|
Betalingen
|
(2)
|
0,541
|
0,410
|
0,280
|
0,200
|
0,200
|
1,631
|
Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
09 01 01 01
|
|
(3)
|
0,560
|
0,840
|
0,840
|
0,840
|
0,560
|
3,640
|
TOTAAL kredieten voor DG CLIMA
|
Vastleggingen
|
= 1 + 3
|
1,101
|
1,250
|
1,120
|
1,040
|
0,760
|
5,271
|
|
Betalingen
|
= 2 + 3
|
1,101
|
1,250
|
1,120
|
1,040
|
0,760
|
5,271
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL beleidskredieten
|
Vastleggingen
|
(4)
|
0,541
|
0,410
|
0,280
|
0,200
|
0,200
|
1,631
|
|
Betalingen
|
(5)
|
0,541
|
0,410
|
0,280
|
0,200
|
0,200
|
1,631
|
TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten
|
(6)
|
0,560
|
0,840
|
0,840
|
0,840
|
0,560
|
3,640
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 3 van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
= 4 + 6
|
1,101
|
1,250
|
1,120
|
1,04
|
0,76
|
5,271
|
|
Betalingen
|
= 5 + 6
|
1,101
|
1,250
|
1,120
|
1,04
|
0,76
|
5,271
|
TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 6 van het meerjarig financieel kader (referentiebedrag)
|
Vastleggingen
|
= 4 + 6
|
1,101
|
1,250
|
1,120
|
1,040
|
0,760
|
5,271
|
|
Betalingen
|
= 5 + 6
|
1,101
|
1,250
|
1,120
|
1,040
|
0,760
|
5,271
|
Rubriek van het meerjarig financieel
kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in
de bijlage bij het financieel memorandum
(Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.
In miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
7
|
“Administratieve uitgaven”
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
DG: CLIMA
|
|
Personele middelen (goedgekeurde begroting)
|
0,785
|
1,452
|
1,452
|
0,942
|
0,942
|
5,573
|
Personele middelen (extern personeel betaald uit bestemmingsontvangsten)
|
–
|
–
|
–
|
0,510
|
0,510
|
1,020
|
Andere administratieve uitgaven
|
0,008
|
0,008
|
0,004
|
–
|
–
|
0,020
|
TOTAAL DG CLIMA
|
Kredieten
|
0,793
|
1,460
|
1,456
|
1,452
|
1,452
|
6,613
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
0,793
|
1,460
|
1,456
|
1,452
|
1,452
|
6,613
|
In miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
1,894
|
2,710
|
2,576
|
2,492
|
2,212
|
11,884
|
|
Betalingen
|
1,894
|
2,710
|
2,576
|
2,492
|
2,212
|
11,884
|
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten
Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Totaal
|
Vermeld doelstellingen en outputs
|
OUTPUTS
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Soort[1]
|
Gem. kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Aantal
|
Kosten
|
Ontwerp en verdere ontwikkeling van het IT-systeem van het F-gasportaal en het vergunningensysteem
|
Opgegeven tijd en middelen of dienstencontracten
|
0,140
|
2
|
0,280
|
2
|
0,280
|
|
0,000
|
|
0,000
|
|
–
|
|
0,560
|
Ontwikkeling van het F-gasportaal en het HFK-vergunningensysteem en ingebruikneming van de nieuwe functies, met inbegrip van de uitvoering van het proces voor quotumtoewijzing en -verkoop
|
Opgegeven tijd en middelen of dienstencontracten
|
0,140
|
2
|
0,280
|
4
|
0,560
|
6
|
0,840
|
6
|
0,840
|
4
|
0,560
|
|
3,080
|
EU CSW-CERTEX/EU-éénloketomgeving voor de douane
|
Memorandum van overeenstemming TAXUD
|
|
|
0,541
|
|
0,410
|
|
0,280
|
|
0,200
|
|
0,200
|
|
1,631
|
TOTAAL
|
4
|
1,101
|
6
|
1,250
|
6
|
1,120
|
6
|
1,040
|
4
|
0,760
|
0
|
5,271
|
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
In miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen (goedgekeurde begroting)
|
0,785
|
1,452
|
1,452
|
0,942
|
0,942
|
5,573
|
Personele middelen (extern personeel betaald uit bestemmingsontvangsten)
|
–
|
–
|
–
|
0,510
|
0,510
|
1,020
|
Andere administratieve uitgaven
|
0,008
|
0,008
|
0,004
|
–
|
–
|
0,020
|
Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
0,793
|
1,460
|
1,456
|
1,452
|
1,452
|
6,613
|
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
–
|
Andere administratieve uitgaven
|
0,560
|
0,840
|
0,840
|
0,840
|
0,560
|
3,640
|
Subtotaal
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
0,560
|
0,840
|
0,840
|
0,840
|
0,560
|
3,640
|
TOTAAL
|
1,353
|
2,300
|
2,296
|
2,292
|
2,012
|
10,253
|
De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften
–◻
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in voltijdequivalenten
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)
|
5
|
6
|
6
|
6
|
6
|
20 01 02 03 (delegaties)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 01 (onderzoek onder contract)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 11 (eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
• Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)
|
20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)
|
0
|
6
|
6
|
|
|
20 02 01 (AC, END, INT van “bestemmingsontvangsten”)
|
|
|
|
6
|
6
|
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)
|
|
|
|
|
|
XX 01 xx yy zz
|
– centrale diensten
|
|
|
|
|
|
|
– in delegaties
|
|
|
|
|
|
01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)
|
|
|
|
|
|
01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek)
|
|
|
|
|
|
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
5
|
12
|
12
|
12
|
12
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
Toepassing van een striktere uitfasering, ook van de productie, harmonisering met internationale verplichtingen en uitgebreidere en complexere wetgeving inzake verbodsbepalingen
|
Extern personeel
|
Ondersteuning bij het operationeel beheer van de quotumregeling en het vergunningensysteem, met inbegrip van de prijsstelling
|
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader
Het voorstel/initiatief:
–✓
kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).
De nodige financiële middelen zullen worden gevonden binnen het bedrag van het LIFE-programma en/of komen uit de opbrengsten die worden gegenereerd door de prijs van de toegewezen quota.
–◻
hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.
–◻
hiervoor is een herziening van het MFK nodig.
3.2.5.Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief:
–✓
voorziet niet in medefinanciering door derden
–◻
voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–◻
Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
–✓
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–◻
voor de eigen middelen
–✓
voor de overige inkomsten
–Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven X
in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Artikel 6 2 1 1
Programma voor het milieu en klimaatactie – Bestemmingsontvangsten
|
–
|
–
|
125.000
|
125.000
|
125.000
|
53.000
|
Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
20 02 01 – (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)
09 01 01 01 – Ondersteunende uitgaven voor het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)
09 02 03 – Mitigatie van en aanpassing aan klimaatverandering
Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).
De begroting omvat de opbrengsten uit de prijs voor de quotumtoewijzing. Voorgesteld wordt de verdere ontwikkeling, de exploitatie, het onderhoud en de IT-beveiliging van de HFK-quotumregeling — met inbegrip van een nieuwe module voor de quotumverkoop — en het F-gas- en ODS-vergunningensysteem die krachtens het Protocol van Montreal vereist zijn, alsmede de noodzakelijke koppelingen met de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane en het faciliteren van een betere handhaving, uit de geïnde opbrengsten te financieren.
De resterende opbrengsten na dekking van deze IT- en administratieve kosten zullen in de begroting van de Unie worden opgenomen als niet-bestemmingsontvangsten.
De maximale opbrengst van de quotumverkoop tegen een prijs van 3 EUR per ton CO2-equivalent is vermeld in de onderstaande tabel. De werkelijke inkomsten zullen iets lager liggen omdat een (klein) deel van de totale quota nog steeds gratis zal worden toegewezen. De verdeling tussen betaalde quota en vrije quota zal niet van tevoren bekend zijn, maar toch wordt verwacht dat een zeer groot deel van de maximale quotumhoeveelheid tegen betaling zal worden toegewezen. Voorgesteld wordt dat de Commissie de vaste quotumprijs kan wijzigen als dat in verband met zeer specifieke omstandigheden nodig is.
Geraamde maximale jaarinkomsten in miljoenen euro’s:
2025–2026
125
2027–2029
53
2030–2032
27
2033–2035
25
2036–2038
20