This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52021XC0407(04)
Communication from the Commission concerning the visual appearance of the label on EU fertilising products referred to in Annex III to Regulation (EU) 2019/1009 of the European Parliament and of the Council 2021/C 119/01
Mededeling van de Commissie over hoe het etiket als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad eruit dient te zien 2021/C 119/01
Mededeling van de Commissie over hoe het etiket als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad eruit dient te zien 2021/C 119/01
C/2021/726
PB C 119 van 7.4.2021, p. 1–50
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.4.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 119/1 |
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
over hoe het etiket als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad eruit dient te zien
(2021/C 119/01)
INLEIDING
Overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad (1) (de “verordening bemestingsproducten”), moet de Commissie een document publiceren met richtsnoeren voor fabrikanten en markttoezichtautoriteiten met duidelijke informatie over hoe de in bijlage III bij die verordening bedoelde etiketten eruit dienen te zien, geïllustreerd met voorbeelden.
In juli 2019 werd een taskforce van vertegenwoordigers van de EU-lidstaten en belanghebbenden uit de industrie, die alle onder het toepassingsgebied van de verordening bemestingsproducten vallende productfunctiecategorieën (PFC’s) vertegenwoordigen, door de Commissie opgericht om haar diensten (DG GROW/D2) te ondersteunen bij het vervullen van deze taak. Het mandaat van deze taskforce was om een eerste versie van dit document op te stellen.
Dit document is in 2019 en 2020 met leden en waarnemers van de deskundigengroep van de Commissie inzake bemestingsproducten gedeeld en besproken.
Dit document is juridisch niet bindend en is alleen bedoeld als nuttige leidraad voor belanghebbenden, waaronder fabrikanten en markttoezichtautoriteiten. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de bevoegdheid om een bindende interpretatie van de Uniewetgeving te geven.
Dit document met richtsnoeren geeft uitleg over de praktische uitvoering van de etiketteringsvoorschriften in bijlage III bij de verordening bemestingsproducten. Het bevat voorbeelden van etiketten voor de verschillende PFC’s van EU-bemestingsproducten. Deze voorbeelden dienen louter ter informatie. De positie van elk onderdeel, evenals de kleuren die in deze richtsnoeren worden gebruikt, zijn niet verplicht. Het is aan de fabrikant om te beslissen waar hij de informatie plaatst en hoe hij deze opmaakt, met inachtneming van de voorschriften in de verordening bemestingsproducten.
Tenzij in deze richtsnoeren anders is bepaald of er helemaal geen kleuren worden gebruikt, worden in de voorbeelden van etiketten de volgende kleurcodes gebruikt:
— |
blauw: algemene voorschriften; |
— |
oranje: specifieke voorschriften voor elke PFC; |
— |
zwart: andere informatie die op het etiket moet worden vermeld; |
— |
groen: vermelde nutriënten. |
INHOUD
Inleiding | 1 |
1. |
Algemene regels met betrekking tot etikettering in de basistekst van de verordening bemestingsproducten | 5 |
1.1. |
Welke gegevens vallen onder verplichte etiketteringsinformatie? | 5 |
1.2. |
Is het mogelijk om vrijwillige informatie op het etiket te vermelden? Waar mag deze vrijwillige informatie worden vermeld? | 5 |
1.3. |
Is het mogelijk om informatie op de verpakking te vermelden, buiten het etiket (bv. partijnummer, CE-markering, nummer van de aangemelde instantie, hoeveelheid)? | 5 |
1.4. |
Geldt er een minimale/maximale grootte voor het etiket/lettertype? Is er een proportionele grootte die in acht moet worden genomen? | 5 |
1.5. |
In welke taal/talen wordt een etiket opgesteld? | 6 |
2. |
Algemene etiketteringsvoorschriften in bijlage III bij de verordening bemestingsproducten | 6 |
2.1. |
Hoe wordt de “aangeven functie” beschreven? | 6 |
2.2. |
Hoe wordt de hoeveelheid van het EU-bemestingsproduct uitgedrukt? | 6 |
2.3. |
Hoe wordt informatie over de algemene doseringen verstrekt? | 7 |
2.4. |
Hoe wordt informatie over de opslagomstandigheden verstrekt? | 7 |
2.5. |
Wat houdt de werkingsperiode in van producten die een polymeer bevatten dat tot CMC 9 behoort? | 8 |
2.6. |
Hoe wordt informatie over risicobeheer verstrekt? | 8 |
2.7. |
Wat wordt bedoeld met “bestanddelen” en hoe worden deze op het etiket vermeld? | 9 |
2.8. |
Hoe wordt de functie van een product op het etiket vermeld wanneer het twee of meer functies heeft? | 10 |
2.9. |
Is het mogelijk om verschillende formuleringen te gebruiken voor de voorschriften in bijlage III, deel I, punten 4, 5, 6 en 9? | 10 |
2.10. |
Is het mogelijk om pictogrammen op basis van goede praktijken te gebruiken? Hoe wordt de wisselwerking met de CLP-verordening beheerd? | 10 |
2.11. |
In welke gevallen kan de fabrikant het gehalte aan nutriënten in de vorm van het element uitdrukken? | 11 |
2.12. |
Op welke manier kan worden verwezen naar organische stof in plaats van naar organische koolstof? | 11 |
2.13. |
Voorbeeld van algemene etiketteringsvoorschriften en de uiterlijke kenmerken | 11 |
3. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 1 Meststof | 12 |
3.1. |
Moet het gehalte van alle in een meststof aanwezige nutriënten op het etiket worden vermeld? | 12 |
3.2. |
Als in de verordening geen minimumgehalte voor secundaire nutriënten (PFC 1 A) en PFC 1 B)) is gedefinieerd, hoe moet het gehalte aan deze nutriënten dan op het etiket worden vermeld? | 12 |
3.3. |
Wanneer het gehalte aan stikstof (N) of fosforpentoxide (P2O5) moet worden aangegeven omdat het meer dan 0,5 massaprocent bedraagt, hoe moet deze informatie dan worden verstrekt? | 12 |
3.4. |
Kan de term “minerale” worden gebruikt in plaats van of in aanvulling op de term “anorganische” bij de aanduiding van het product? Waar op het etiket moet de term “minerale” worden vermeld? | 12 |
3.5. |
Heeft ammoniumstikstof (NH3) betrekking op ammoniumstikstof (NH4 +) voor PFC 1? | 12 |
4. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 1 A) Organische meststof | 13 |
4.1. |
Voorbeeld van een etiket | 13 |
4.2. |
Hoe moet organisch stikstof en de oorsprong van organisch materiaal worden aangegeven? | 14 |
4.3. |
Op welk nauwkeurigheidsniveau moet de verplichte informatie voor PFC 1 A) worden aangegeven? | 14 |
4.4. |
Moet ammoniumstikstof worden aangegeven, zelfs als het niet aanwezig is in het product? | 14 |
4.5. |
Is het mogelijk om organische stof in plaats van organische koolstof aan te geven? | 14 |
4.6. |
Waar wordt de informatie met betrekking tot de productiedatum opgenomen? | 14 |
5. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 1 B) Organo-minerale meststof | 15 |
5.1. |
Voorbeeld van een etiket | 15 |
5.2. |
Hoe moet organisch stikstof en de oorsprong van organisch materiaal worden aangegeven? | 16 |
5.3. |
Moet een specifieke vorm van stikstof (N), fosfor (P) of kalium (K) worden aangegeven, ook al is deze niet aanwezig in het product? | 16 |
5.4. |
Op welke manier wordt relevante informatie verstrekt over de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van de uitstoot van ammoniak als gevolg van het gebruik van de meststof, en wordt de gebruikers verzocht om geschikte saneringsmaatregelen te treffen indien ureum (CH4N2O) aanwezig is in het product? | 16 |
5.5. |
Hoe wordt een “laag gehalte aan cadmium” aangegeven? | 16 |
5.6. |
Hoe nauwkeurig kunnen micronutriënten worden aangegeven? | 16 |
6. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 1 C) Anorganische meststof | 17 |
6.1. |
PFC 1 C) I): Anorganische macronutriëntenmeststof | 17 |
6.1.1. |
Voorbeeld van een etiket | 17 |
6.1.2. |
Wat is het minimale aantal decimalen dat op het etiket moet worden vermeld? | 18 |
6.1.3. |
Op welke manier wordt relevante informatie verstrekt over de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van de uitstoot van ammoniak als gevolg van het gebruik van de meststof, en wordt de gebruikers verzocht om geschikte saneringsmaatregelen te treffen indien ureum (CH4N2O) aanwezig is in het product? | 18 |
6.1.4. |
Hoe wordt een “laag gehalte aan cadmium” aangegeven? | 18 |
6.2. |
PFC 1 C) I) a): Vaste anorganische macronutriëntenmeststof | 18 |
6.2.1. |
Voorbeeld van een etiket | 18 |
6.2.2. |
Voorbeeld van korrelgrootteverdeling | 18 |
6.2.3. |
Op welke manier kunnen de korrelgrootteverdeling en fysieke eenheid op het etiket worden aangegeven? Is het toegestaan om naar meer dan één zeef te verwijzen bij het aangeven van de korrelgrootteverdeling van een product? | 19 |
6.2.4. |
Hoe wordt een “coating” gedefinieerd? | 19 |
6.2.5. |
Hoe wordt de werkingsperiode van gecoate meststoffen aangegeven? | 19 |
6.2.6. |
Hoe wordt het type bedekkingsmiddel aangegeven? | 19 |
6.2.7. |
Hoe wordt het etiket voor meststoffen uit gedolven materialen opgesteld? | 20 |
6.3. |
PFC 1 C) I) b): Vloeibare anorganische macronutriëntenmeststof | 20 |
6.4. |
PFC 1 C) II): Anorganische micronutriëntenmeststof | 21 |
6.4.1. |
PFC 1 C) II) a): Enkelvoudige anorganische micronutriëntenmeststof | 21 |
6.4.2. |
PFC 1 C) II) b): Samengestelde anorganische micronutriëntenmeststof | 21 |
6.5. |
PFC 1 C) — Voorbeeld volledig etiket | 22 |
7. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 2 Kalkmeststof | 24 |
7.1. |
Voorbeelden van een etiket | 24 |
7.2. |
Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen | 26 |
8. |
Specifiek etiketteringsvoorschrift voor PFC 3 Bodemverbeteraar | 27 |
8.1. |
PFC 3 A) Organische bodemverbeteraar | 27 |
8.1.1. |
Voorbeelden van een etiket | 27 |
8.1.2. |
Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen | 28 |
8.2. |
PFC 3 B) Anorganische bodemverbeteraar | 29 |
8.2.1. |
Voorbeeld van een etiket | 29 |
8.2.2. |
Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen | 30 |
9. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 4 Groeimedium | 30 |
9.1. |
Voorbeelden van een etiket | 30 |
9.2. |
Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen | 32 |
10. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 5 Remmers | 32 |
10.1. |
PFC 5 A) Nitrificatieremmer | 32 |
10.2. |
PFC 5 B) Denitrificatieremmer | 33 |
10.3. |
PFC 5 C) Ureaseremmer | 33 |
11. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 6 Biostimulant voor planten | 34 |
11.1. |
Voorbeelden van een etiket | 34 |
11.1.1. |
PFC 6 A) Microbiële biostimulant voor planten | 34 |
11.1.2. |
PFC 6 B) Niet-microbiële biostimulant voor planten | 36 |
11.2. |
Hoe moet de fysieke vorm van het product worden geëtiketteerd? | 37 |
11.3. |
Hoe moeten de relevante instructies in verband met de werkzaamheid van het product, met inbegrip van bodembeheerpraktijken, chemische bemesting, onverenigbaarheid met gewasbeschermingsmiddelen, aanbevelingen voor afmetingen van sproeiers, spuitdruk en andere antidriftmaatregelen, worden verstrekt? | 37 |
11.4. |
Hoe moet een verklaring worden opgenomen over het feit dat micro-organismen sensibiliserende reacties kunnen opwekken? | 37 |
11.5. |
Hoe moet de productie- en vervaldatum worden vermeld en waar moet deze op het etiket worden geplaatst? | 37 |
11.6. |
Specifieke instructies voor microbiële biostimulanten | 37 |
12. |
Specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 7 Bemestingsproductenblend | 37 |
12.1. |
Voorbeelden van een etiket | 37 |
12.2. |
Hoe worden de etiketteringsvoorschriften voor PFC 7 uitgedrukt? | 44 |
1. ALGEMENE REGELS MET BETREKKING TOT ETIKETTERING IN DE BASISTEKST VAN DE VERORDENING BEMESTINGSPRODUCTEN
1.1. Welke gegevens vallen onder verplichte etiketteringsinformatie?
Etiketteringsvoorschriften |
|
Artikelen 6 en 8: naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en het postadres van de fabrikant/importeur, evenals een typenummer, partijnummer of een ander middel aan de hand waarvan het EU-bemestingsproduct kan worden geïdentificeerd |
Bijlage III Algemene en specifieke etiketteringsvoorschriften |
Artikel 11:“herverpakt door”/”verpakt door” + naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en het postadres Artikelen 17 en 18: CE-markering en het identificatienummer van de aangemelde instantie (indien van toepassing) |
— |
Dit zijn bindende voorschriften. |
— |
Voor fabrikanten geldt dat ze de vermelding “geproduceerd door” op vrijwillige basis vóór het voorschrift van artikel 6, lid 6, kunnen aanbrengen. |
— |
Voor verpakkers is het mogelijk om naast de voorschriften van artikel 11 de “id-code” toe te voegen die door de nationale autoriteit is verstrekt. Het nummer van de aangemelde instantie hoeft alleen op de etiketten te worden vermeld voor EU-bemestingsproducten waarvan de conformiteit is beoordeeld aan de hand van module A1 en module D1, zoals bepaald in bijlage IV bij de verordening bemestingsproducten. |
1.2. Is het mogelijk om vrijwillige informatie op het etiket te vermelden? Waar mag deze vrijwillige informatie worden vermeld?
Ja, het is mogelijk om vrijwillig andere informatie te vermelden dan die welke in de verordening is gedefinieerd (in de verordening bemestingsproducten zijn bijvoorbeeld regels vastgesteld voor de vrijwillige vermelding “chloorarm”). Overeenkomstig bijlage III, deel I, punt 8, bij de verordening bemestingsproducten mag vrijwillige informatie onder meer de eindgebruiker niet misleiden en moet zij betrekking hebben op toetsbare factoren.
1.3. Is het mogelijk om informatie op de verpakking te vermelden, buiten het etiket (bv. partijnummer, CE-markering, nummer van de aangemelde instantie, hoeveelheid)?
Het etiket moet niet als een vast afgebakende fysieke eenheid worden beschouwd. Op het etiket moet alle verplichte informatie worden vermeld die moet worden aangebracht op of gevoegd bij het EU-bemestingsproduct.
— |
In het geval van een product met verpakking kan de etiketteringsinformatie op de verpakking zelf en/of in een op de verpakking aangebracht document worden vermeld. |
— |
Voor een bulkproduct wordt de etiketteringsinformatie opgenomen in een begeleidend document of bijsluiter. |
Als de marktdeelnemers normaliter het partijnummer, de hoeveelheid, de CE-markering of enige andere verplichte informatie op de verpakking aanbrengen, voldoet dit dus aan de eisen van de verordening bemestingsproducten.
1.4. Geldt er een minimale/maximale grootte voor het etiket/lettertype? Is er een proportionele grootte die in acht moet worden genomen?
In de verordening zijn geen regels vastgesteld met betrekking tot de grootte van het etiket/lettertype. Het is aan de fabrikant om te bepalen welke afmeting hij voor een etiket gebruikt en om ervoor te zorgen dat de informatie duidelijk, begrijpelijk en leesbaar is.
1.5. In welke taal/talen wordt een etiket opgesteld?
Elke lidstaat beslist welke taal moet worden gebruikt voor zijn nationale markt.
Sommige lidstaten aanvaarden een schriftelijke en ondertekende overeenkomst van een klant die werkt met producten voor beroepsmatig gebruik en die ermee akkoord gaat een product te ontvangen met een etiket in een andere taal dan de officiële taal voor die lidstaat (bijvoorbeeld in het Engels). De marktdeelnemer wordt aangeraden om bij de lidstaat waar een product in de handel wordt gebracht, na te gaan of een dergelijke overeenkomst aanvaardbaar is. De nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor bemestingsproducten staan vermeld op:
https://ec.europa.eu/docsroom/documents/35205
2. ALGEMENE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN IN BIJLAGE III BIJ DE VERORDENING BEMESTINGSPRODUCTEN
2.1. Hoe wordt de “aangeven functie” beschreven?
De aanduiding van de aangegeven (of geclaimde) functie moet worden geschreven met het doel de eindgebruikers en markttoezichtautoriteiten van voldoende informatie te voorzien, zonder hen te misleiden. Een fabrikant kan de lengte van de aanduiding van een product beperken tot het noodzakelijke minimum voor de betreffende subcategorie, zolang aan het bovenstaande wordt voldaan. Indien deze aanpak wordt toegepast, moet de PFC-index worden vermeld die overeenkomt met de desbetreffende subcategorie zoals vermeld in bijlage I, deel I, bij de verordening bemestingsproducten.
Rekening houdend met het bovenstaande, kunnen dan ook de volgende voorbeelden worden gebruikt:
Eerste optie: voor PFC 1 tot en met PFC 6 is het mogelijk om de volledige aanduiding met betrekking tot de productfunctie te gebruiken zoals beschreven in bijlage I, deel I.
Bijvoorbeeld:
— |
samengestelde anorganische micronutriëntenmeststof; |
— |
samengestelde vaste anorganische macronutriëntenmeststof op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte; |
— |
vloeibare organo-minerale meststof. |
Tweede optie: het is mogelijk om de PFC-index te gebruiken (met, naargelang het geval, hoofdletters of kleine letters) + een verkorte aanduiding.
De volgende tabel geeft enkele voorbeelden:
Volledige aanduiding |
PFC-index + verkorte aanduiding |
Voorwaarde |
Samengestelde anorganische micronutriëntenmeststof |
PFC 1 C) II) b) — Minerale micronutriëntenmeststof |
Verkorte aanduiding is uitsluitend van toepassing als is voldaan aan de voorwaarden in bijlage III, deel II, PFC 1, punt 4. |
Samengestelde vaste anorganische macronutriëntenmeststof op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte |
PFC 1 C) I) a) ii) A) — Minerale meststof op basis van ammoniumnitraat en met een hoog stikstofgehalte |
Verkorte aanduiding is uitsluitend van toepassing als is voldaan aan de voorwaarden in bijlage III, deel II, PFC 1, punt 4. |
Vloeibare organo-minerale meststof |
PFC 1 B) II) — Organo-minerale meststof |
N.v.t. |
Een functie van een bemestingsproduct kan alleen worden aangegeven als een geslaagde conformiteitsbeoordeling die functie heeft aangetoond, ook voor producten waarvoor meer dan één functie wordt aangegeven (zie bijlage III, deel I, punt 2). Zie punt 2.8 voor nadere informatie.
2.2. Hoe wordt de hoeveelheid van het EU-bemestingsproduct uitgedrukt?
Behalve voor groeimedium zijn in de verordening geen specifieke regels vastgesteld voor het uitdrukken van de hoeveelheid. De hoeveelheid kan dus worden uitgedrukt in massa (t, kg of g) of volume (m3, l of ml). Het wordt aanbevolen om alleen eenheden uit het “Internationaal Stelsel van Eenheden” te gebruiken.
Aanbevolen wordt om de hoeveelheid uit te drukken in nettomassa voor een vast bemestingsproduct en in nettomassa en/of -volume voor een vloeibaar bemestingsproduct.
In bijlage III, deel II, PFC 4, zijn speciale voorschriften voor groeimedium vastgesteld. De hoeveelheid kan, naast de vereiste eenheden, ook worden aangegeven met aanvullende eenheden.
2.3. Hoe wordt informatie over de algemene doseringen verstrekt?
Aangezien bemestingsaanbevelingen gewas-, plaats-, bodem- of klimaatspecifiek kunnen zijn, kan het voor fabrikanten en andere marktdeelnemers gerechtvaardigd zijn om een relatief algemene aanbeveling voor de doseringen te gebruiken, waaronder maximale doseringen.
Een fabrikant kan ervoor kiezen om de informatie over de dosering aan te passen aan de eindgebruiker. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen volgende categorieën:
— |
consumptief gebruik (d.w.z. particuliere huishoudens, hobbytuiniers); |
— |
beroepsmatig gebruik (d.w.z. openbare ruimte, landbouwers); |
— |
industrieel gebruik (d.w.z. gebruik van stoffen als zodanig of in preparaten op industriële locatie, business-to-business). |
Overeenkomstig het hierboven gemaakte onderscheid wordt marktdeelnemers die deze benadering willen volgen, aanbevolen om de informatie over de doseringen als volgt aan te passen:
— |
markt voor consumptief gebruik: er moet gedetailleerde informatie over de doseringen per gewas worden getoond; |
— |
markt voor beroepsmatig gebruik: het etiket moet de algemene doseringen weergeven alsmede een standaardzin zoals “Neem contact op met bedrijf X of met de distributeur van bedrijf X voor meer specifieke aanbevelingen”; |
— |
industriële markt: op het etiket moet een standaardzin staan (bijvoorbeeld): “Dit product is niet bedoeld voor directe toepassing/direct gebruik zonder verdere bewerking.”. |
Daarnaast wordt voorgesteld om een zin toe te voegen waarin landbouwers worden opgeroepen om goede bemestingspraktijken te volgen:
“Deze productdoseringen zijn aanbevelingen. Wij bevelen de landbouwers aan hun adviseur om advies te vragen om de aanbevelingen aan hun specifieke situatie aan te passen en overbemesting te voorkomen.”,
of
“Landbouwers worden aangemoedigd om verlies van nutriënten te voorkomen en om bij het opstellen van bemestingsplannen rekening te houden met officiële aanbevelingen.”.
Opmerking: ter aanvulling van de verplichte voorschriften is het mogelijk om vrijwillige informatie te verstrekken. Zo kan een marktdeelnemer een product aan een industriële klant verkopen met het etiket dat is opgesteld voor een professionele klant.
2.4. Hoe wordt informatie over de opslagomstandigheden verstrekt?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikanten om de opslagomstandigheden te definiëren op basis van hun kennis van het product en van goede praktijken. Het belangrijkste doel moet zijn om het product onder veilige omstandigheden op te slaan zonder de kwaliteit en gewaarborgde gehalte van het product te verliezen. Pictogrammen waarop goede praktijken worden getoond, mogen worden gebruikt zolang ze duidelijk en niet misleidend zijn.
Informatie over opslagomstandigheden kan onder meer de volgende aspecten bevatten:
— |
opslagperiode; |
— |
opslagomgeving (open/overdekt/afgesloten; afgedekt; droog enz.); |
— |
opslagtemperatuur/vochtigheid; |
— |
opstapelen; |
— |
incompatibiliteit met andere materialen; |
— |
“Raadpleeg ook de informatie in het veiligheidsinformatieblad (VIB)” (indien verstrekt). |
2.5. Wat houdt de werkingsperiode in van producten die een polymeer bevatten dat tot CMC 9 behoort?
De werkingsperiode van een polymeer van “bestanddelencategorie (CMC) 9: Andere polymeren dan nutriëntenpolymeren” kan door de fabrikant worden bepaald. Hiermee wordt de snelheid gedefinieerd waarmee het polymeer moet afbreken, alsmede de frequentie van toedieningen waarin de instructies voor gebruik kunnen voorzien. Als de aangegeven werkingsperiode kort is, kunnen de instructies voor gebruik voorzien in een frequente toediening, maar dan moet de feitelijke biologische afbraak ook snel zijn. Indien daarentegen de aangegeven werkingsperiode langer is, kan de biologische afbraak trager zijn, maar dan moet de toepassingsfrequentie in de gebruiksaanwijzing ook langer zijn, aangezien bijlage III, deel I, punt 1, f), is bepaald dat de periode tussen twee toepassingen ten minste zo lang moet zijn als de aangegeven werkingsperiode, d.w.z. dat hertoepassing gedurende de werkingsperiode niet is toegestaan.
Op het etiket kan een algemene zin worden toegevoegd. Indien dit nuttig wordt geacht, kan een pictogram worden toegevoegd dat de maximale duur van de werkingsperiode aangeeft, zoals hieronder voorgesteld. Het pictogram moet worden aangevuld met een tekst zoals die in onderstaande aanbevelingen. In het tweede voorbeeld, waar de werkingsperiode wordt uitgedrukt als een bereik, is het belangrijk dat de instructies voor gebruik waarin opnieuw toedienen wordt verboden, een verwijzing bevatten naar de langst mogelijke tijdspanne die door het bereik wordt bestreken.
“Opnieuw toedienen tijdens de werkingsperiode is niet toegestaan. Neem contact op met het bedrijf of de distributeur van het bedrijf voor meer specifieke aanbevelingen.
www.website.com”.
“Opnieuw toedienen na minder dan 8 weken is niet toegestaan. Neem contact op met het bedrijf of de distributeur van het bedrijf voor meer specifieke aanbevelingen.
www.website.com”.
Indien het product bovendien een polymeer bevat dat wordt gebruikt als bindmiddel, moet er een zin worden opgenomen waarin de gebruiker wordt geïnstrueerd het product niet in contact met de bodem te gebruiken.
2.6. Hoe wordt informatie over risicobeheer verstrekt?
Voor producten die krachtens Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2) (de “CLP-verordening”) zijn ingedeeld, moeten aanvullende etiketteringsvoorschriften in acht worden genomen. Raadpleeg punt 2.10 voor meer informatie.
In andere gevallen is het de verantwoordelijkheid van de fabrikant om relevante informatie ter beheersing van risico’s te verstrekken. Pictogrammen (behalve CLP-gevarenpictogrammen als het product niet is ingedeeld) mogen worden gebruikt zolang ze duidelijk en niet misleidend zijn.
Een algemene zin zoals “Om risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu te vermijden, dient u zich aan de aanbevolen instructies voor gebruik van dit bemestingsproduct te houden” kan worden gebruikt.
Overeenkomstig de punten 4, 5 en 6 van deel I van bijlage III bij de verordening bemestingsproducten moeten in de volgende specifieke gevallen de volgende zinnen worden toegevoegd:
— |
indien het EU-bemestingsproduct afgeleide producten in de zin van de verordening dierlijke bijproducten bevat, met uitzondering van mest: “Landbouwhuisdieren mogen niet worden gevoerd, noch rechtstreeks, noch door grazen, met groenvoer afkomstig van land waarop het product is toegepast, tenzij het maaien of grazen plaatsvindt na het verstrijken van een wachttermijn van ten minste 21 dagen.”; |
— |
indien het EU-bemestingsproduct ricine bevat: “Gevaarlijk voor dieren bij inslikken”; |
— |
indien het EU-bemestingsproduct onbewerkte of verwerkte cacaoschelpen bevat: “Vergiftig voor honden en katten”. |
2.7. Wat wordt bedoeld met “bestanddelen” en hoe worden deze op het etiket vermeld?
Onder bestanddelen moeten worden verstaan alle soorten materiaal (materialen) (zoals grondstoffen, stoffen, mengsels, omvangrijke volumevormende componenten enz.) die doelbewust tijdens de fabricage worden gebruikt voor/toegevoegd aan het bemestingsproduct, of stoffen die doelbewust zijn verkregen door een chemische reactie binnen het productieproces van het product. In sommige gevallen kunnen bestanddelen onzuiverheden bevatten, die van de lijst met bestanddelen moeten worden uitgesloten.
Voor materialen die door een chemische reactie zijn verkregen, moet alleen het reactieproduct worden aangegeven (bijvoorbeeld ammoniumnitraat, ureum) en niet de precursoren ervan.
Overeenkomstig de verordening bemestingsproducten moeten alle ingrediënten die meer dan 5 % van het gewicht van het product uitmaken in afnemende volgorde van het drooggewicht worden vermeld.
Naast de verplichting om alle bestanddelen te vermelden die meer dan 5 gewichtsprocent van het product uitmaken, kunnen marktdeelnemers besluiten om bestanddelen op het etiket op te nemen die minder dan 5 gewichtsprocent van het product bedragen. Om verwarring tussen verplichte en vrijwillige etikettering te voorkomen, moeten deze bestanddelen in dat geval als aanvullende informatie worden vermeld en niet onder de afdeling “Bestanddelen”, waar wordt verwacht dat alleen bestanddelen worden opgesomd die meer dan 5 gewichtsprocent van het product uitmaken.
De verordening bemestingsproducten bevat geen verplichting om op het etiket het werkelijke percentage van elke ingrediënt in de uiteindelijke formulering van het bemestingsproduct vermelden.
Voor stoffen en mengsels die onder de CLP-verordening vallen, moet de identificatie voldoen aan alle eisen van deze verordening. Voor een mengsel moeten daarom de handelsnaam en de identiteit van de stoffen die bijdragen aan de indeling volgens artikel 18, lid 3, van de CLP-verordening in de lijst van bestanddelen worden vermeld.
Voor natuurlijke materialen is het mogelijk om naast de namen die worden gebruikt in overeenstemming met artikel 18 van de CLP-verordening, gebruik te maken van mineralogische namen (bijvoorbeeld sylviniet, langbeiniet) en het overeenkomstige identificatienummer van het materiaal (CAS-nummer of EG-nummer), voor zover dat beschikbaar is.
Om erg lange lijsten op het etiket zelf te vermijden, wordt aanbevolen om de CMC’s van de bestanddelen door middel van een voetnoot of een verkorte CMC-verwijzing te beschrijven.
Voorbeeld van een organo-minerale meststof:
— |
CMC in een voetnoot Cacaodop1, verenmeel2, geconcentreerd superfosfaat3 CAS-nr. 65996-95-4, kaliumchloride3 CAS-nr. 7447-40-7, magnesiumoxide3 CAS-nr. 1309-48-4, ricinuskoek1, beendermeel2, ureum3 CAS-nr. 57-13-6 Verklaring: 1 planten, delen van planten of plantenextracten; 2 afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009; 3 stoffen en mengsels als primair materiaal. |
— |
Verkorte CMC-verwijzing Cacaodop (CMC 2: planten, delen van planten of plantenextracten), verenmeel (CMC 10: afgeleide producten in de zin van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3)), geconcentreerd superfosfaat CAS-nr. 65996-95-4 (CMC 1: stoffen en mengsels als primair materiaal), kaliumchloride CAS-nr. 7447-40-7 (CMC 1), magnesiumoxide CAS-nr. 1309-48-4 (CMC 1), ricinuskoek (CMC 2), beendermeel (CMC 10), ureum CAS-nr. 57-13-6 (CMC 1) In het specifieke geval van bemestingsproducten die compost en/of digestaat bevatten, wordt aanbevolen om de bestanddelenlijst aan te vullen met de gebruikte grondstoffen. |
Voorbeeld:
— |
Compost CMC 3 (groencompost) |
— |
Digestaat CMC 5 (gedroogd digestaat uit mest, energiegewassen en bioafval) of digestaat CMC 5 (vaste fractie van digestaat uit energiegewassen en bioafval van plantaardige oorsprong) |
2.8. Hoe wordt de functie van een product op het etiket vermeld wanneer het twee of meer functies heeft?
Op het etiket moeten de in bijlage I bij de verordening bemestingsproducten vermelde benamingen zijn aangebracht die overeenkomen met de aangegeven functies van het product. Alleen de aanduidingen van PFC waarvoor een geslaagde conformiteitsbeoordeling bestaat, mogen worden aangegeven. In dat geval is het aan de fabrikant om de weergavevolgorde van de verschillende (2 of meer) aanduidingen op het etiket te kiezen. Deze functies kunnen worden gescheiden door een streepje of een woord zoals “en” of “met”.
Voorbeelden:
— |
Enkelvoudige vaste anorganische macronutriëntenmeststof — Kalkmeststof |
— |
Enkelvoudige vaste anorganische macronutriëntenmeststof met kalkmeststof |
— |
Enkelvoudige vaste anorganische macronutriëntenmeststof en kalkmeststof |
Als het product een PFC 7 en een combinatie van een PFC 6 A) en PFC 6 B) is, zijn de algemene aanbevelingen hierboven van toepassing.
Het vermelden van de indexnummers van PFC’s is niet verplicht, zie punt 2.1 voor verdere informatie.
2.9. Is het mogelijk om verschillende formuleringen te gebruiken voor de voorschriften in bijlage III, deel I, punten 4, 5, 6 en 9?
De verordening bemestingsproducten staat geen herformulering toe van de voorschriften in deel I, punten 4, 5 en 6, van bijlage III.
Voor bijlage III, deel I, punt 9 mag een formulering worden gebruikt die vergelijkbaar is met “chloorarm”.
2.10. Is het mogelijk om pictogrammen op basis van goede praktijken te gebruiken? Hoe wordt de wisselwerking met de CLP-verordening beheerd?
Het is mogelijk om de gebruiker op vrijwillige basis te informeren over de opslagomstandigheden of het beheer van effecten op de gezondheid en het milieu met pictogrammen op basis van goede praktijken, zelfs als het product niet onder het toepassingsgebied van de CLP-verordening valt.
Als de CLP-verordening van toepassing is, moet het etiket van het product alle op grond daarvan vastgestelde etiketteringsvoorschriften bevatten (gevarenpictogrammen, signaalwoorden, gevarenaanduidingen en veiligheidsaanbevelingen, unieke formule-identificatie indien van toepassing, aanvullende voorschriften voor consumptief gebruik enz.), waaronder opslagomstandigheden en risicobeheer. Aanvullende informatie (bv. pictogrammen over goede praktijken) kan op het etiket worden aangebracht in overeenstemming met artikel 25 van de CLP-verordening. Deze mogen niet in de plaats komen van, afwijkend zijn van of in tegenspraak zijn met de verplichte etiketteringselementen zoals bedoeld in de CLP-verordening.
Bij het gebruik van pictogrammen is het belangrijk om dubbele etikettering te vermijden in overeenstemming met artikel 25 van de CLP-verordening.
Voorbeeld:
2.11. In welke gevallen kan de fabrikant het gehalte aan nutriënten in de vorm van het element uitdrukken?
De fabrikant kan de door de verordening bemestingsproducten vereiste gehalten aan nutriënten in plaats van of in aanvulling op de geoxideerde vorm uitdrukken in elementaire vorm door gebruik te maken van de in bijlage III, deel I, punt 10, gedefinieerde conversiefactoren. Zie deel 3 van deze leidraad voor meer informatie.
2.12. Op welke manier kan worden verwezen naar organische stof in plaats van naar organische koolstof?
Om te voldoen aan de informatie-eisen van de verordening bemestingsproducten mag in plaats van of in aanvulling op organische koolstof (Corg) ook gegevens voor organische stof worden vermeld, met gebruikmaking van de volgende omrekeningsfactor:
organische koolstof (Corg) = organische stof × 0,56
Als beide worden gebruikt, kan organische stof tussen haakjes naast organische koolstof (Corg) worden geplaatst, of onder de afdeling met vrijwillige informatie.
2.13. Voorbeeld van algemene etiketteringsvoorschriften en de uiterlijke kenmerken
Een gedetailleerd etiketkader met alle PFC’s en verwijzingen naar de etiketteringsvoorschriften van de verordening bemestingsproducten is opgenomen in de bijlage bij deze leidraad.
3. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 1 MESTSTOF
3.1. Moet het gehalte van alle in een meststof aanwezige nutriënten op het etiket worden vermeld?
Volgens punt 1 in PFC 1: Meststof in deel II van bijlage III, is de nutriëntendeclaratie is een vrijwillige vermelding en de beslissen fabrikanten welke nutriënten zij willen declareren — zolang aan de voorschriften met betrekking tot de in bijlage I vermelde minimumhoeveelheden is voldaan, met uitzondering van:
— |
stikstof (N) of fosforpentoxide (P2O5), die moeten worden vermeld zodra het gehalte daarvan meer dan 0,5 massaprocent bedraagt (zie punt 3.3 voor verdere informatie); |
— |
de micronutriënten die aanwezig zijn in het in bijlage I vastgestelde minimumgehalte en die moeten worden aangegeven als ze doelbewust worden toegevoegd aan een anorganische of een organo-minerale meststof. |
Als een nutriënt wordt gedeclareerd, moet aan alle voorschriften van de verordening bemestingsproducten met betrekking tot de nutriëntendeclaratie worden voldaan.
3.2. Als in de verordening geen minimumgehalte voor secundaire nutriënten (PFC 1 A) en PFC 1 B)) is gedefinieerd, hoe moet het gehalte aan deze nutriënten dan op het etiket worden vermeld?
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant om het gehalte aan secundaire nutriënten aan te geven, rekening houdend met de toleranties die erop moeten worden toegepast.
3.3. Wanneer het gehalte aan stikstof (N) of fosforpentoxide (P2O5) moet worden aangegeven omdat het meer dan 0,5 massaprocent bedraagt, hoe moet deze informatie dan worden verstrekt?
De vermelding van het gehalte aan stikstof (N) of fosforpentoxide (P2O5) kan een bereik van waarden zijn en wordt als onderdeel van het etiket net onder de nutriëntendeclaratie weergegeven, en is duidelijk gescheiden door een lijn of door andere etiketteringsinformatie. Zie het etiketkader dat als voorbeeld wordt gegeven in punt 2.13 van deze richtsnoeren. Een algemene zin zoals “het product bevat ...” kan worden gebruikt voor deze vermelding.
3.4. Kan de term “minerale” worden gebruikt in plaats van of in aanvulling op de term “anorganische” bij de aanduiding van het product? Waar op het etiket moet de term “minerale” worden vermeld?
Ja, het is mogelijk om de term “anorganische” te vervangen door “minerale” voor de meststof die tot PFC 1 C) behoort, zolang aan de voorwaarden in punt 4 van PFC 1: Meststof in deel II van bijlage III bij de verordening bemestingsproducten is voldaan. In dat geval moet de fabrikant, om te voldoen aan bijlage III, deel I, punt 1, onder a), de PFC-index van de respectieve subcategorie waartoe het product behoort (d.w.z. PFC 1 C) I) a) ii)) toevoegen.
Voorbeeld:
— |
Minerale macronutriëntenmeststof (PFC 1 C) I) a) i)) |
— |
Minerale macronutriëntenmeststof — PFC 1 C) I) a) i) |
— |
PFC 1 C) I) a) i): Minerale macronutriëntenmeststof |
3.5. Heeft ammoniumstikstof (NH3) betrekking op ammoniumstikstof (NH4 +) voor PFC 1?
Ja.
4. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 1 A) ORGANISCHE MESTSTOF
4.1. Voorbeeld van een etiket
4.2. Hoe moet organisch stikstof en de oorsprong van organisch materiaal worden aangegeven?
Het valt onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant om relevante informatie te verstrekken over de oorsprong van organische stoffen in een organische meststof. Hij of zij is ook verantwoordelijk voor het verstrekken van alle relevante informatie die nodig is om risico’s voor het milieu te beheersen. Met het oog op de naleving, door de gebruiker, van de nitraatrichtlijn moet in de declaratie van organische stikstof dan ook ten minste het volgende worden vermeld:
— |
“X % organische stikstof van dierlijke oorsprong, waarvan Y % uit mest” indien het product uitsluitend dierlijke grondstoffen bevat die organisch stikstof leveren; |
— |
“X % organische stikstof van plantaardige oorsprong” indien het product uitsluitend plantaardige grondstoffen bevat die organisch stikstof leveren; |
— |
“X % organische stikstof van dierlijke en plantaardige oorsprong, waarvan Y % uit mest” indien het product een mengsel is van dierlijke en plantaardige grondstoffen die organisch stikstof leveren. |
4.3. Op welk nauwkeurigheidsniveau moet de verplichte informatie voor PFC 1 A) worden aangegeven?
Dit punt is met name relevant voor informatie-elementen zoals het gehalte aan organische koolstof en het gehalte aan droge stof.
Het staat de fabrikant vrij om voor bovengenoemde informatie het nauwkeurigheidsniveau te bepalen dat het meest relevant is voor de gebruiker. Voor het gehalte aan organische koolstof en het gehalte aan droge stof wordt aanbevolen zich te beperken tot een getal met één decimaal, aangezien meer dan één decimaal niet in overeenstemming zou zijn met de nauwkeurigheid van de huidige analysemethoden.
4.4. Moet ammoniumstikstof worden aangegeven, zelfs als het niet aanwezig is in het product?
Ammoniumstikstof moet alleen worden aangegeven als het aanwezig is in het eindproduct.
4.5. Is het mogelijk om organische stof in plaats van organische koolstof aan te geven?
In overeenstemming met bijlage III, deel I, punt 11, is het mogelijk om te verwijzen naar organische stof in plaats van of in aanvulling op organische koolstof (Corg). Het is belangrijk om de volgende omrekeningsfactor in acht te nemen:
Corg = organische stof × 0,56
Als beide worden gebruikt, kan organische stof tussen haakjes naast organische koolstof (Corg) worden geplaatst, of onder de afdeling met vrijwillige informatie.
4.6. Waar wordt de informatie met betrekking tot de productiedatum opgenomen?
De productiedatum is de datum waarop het fabricageproces van het product is voltooid. Het is aan de fabrikant om de datum vast te stellen waarop de fabricage van het product is voltooid. Wanneer vanwege het fabricage- of opslagsysteem de exacte productiedatum niet bekend is bij de fabrikant, kan de productiedatum worden opgevat als de datum waarop het product is verpakt. De exacte locatie van de productiedatum op het etiket/verpakking kan variëren afhankelijk van wat het beste past bij het betreffende product, zolang alle informatie op het etiket staat. Het is dus mogelijk gebruik te maken van “tracering”, d.w.z. te verwijzen naar een enkele plaats op het etiket waar de datum wordt vermeld. Het is aan de marktdeelnemer om het formaat van zijn/haar eigen keuze te gebruiken om de datum (letters of cijfers) aan te geven, zolang het maar een volledige datum is (dag/maand/jaar). Deze informatie is in zwarte kleur op het etiketvoorbeeld opgenomen.
5. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 1 B) ORGANO-MINERALE MESTSTOF
5.1. Voorbeeld van een etiket
5.2. Hoe moet organisch stikstof en de oorsprong van organisch materiaal worden aangegeven?
Het valt onder de verantwoordelijkheid van de fabrikant om relevante informatie te verstrekken over de oorsprong van organische stof in de organo-minerale meststof. Hij of zij is ook verantwoordelijk voor het verstrekken van alle relevante informatie die nodig is om risico’s voor het milieu te beheersen. Met het oog op de naleving, door de gebruiker, van de nitraatrichtlijn moet in de declaratie van organische stikstof dan ook ten minste het volgende worden vermeld:
— |
“X % organische stikstof van dierlijke oorsprong, waarvan Y % uit mest” indien het product uitsluitend dierlijke grondstoffen bevat die organisch stikstof leveren; |
— |
“X % organische stikstof, van plantaardige oorsprong” indien het product uitsluitend plantaardige grondstoffen bevat die organisch stikstof leveren; |
— |
“X % organische stikstof, van dierlijke en plantaardige oorsprong, waarvan Y % uit mest” indien het product een mengsel is van dierlijke en plantaardige grondstoffen die organisch stikstof leveren. |
5.3. Moet een specifieke vorm van stikstof (N), fosfor (P) of kalium (K) worden aangegeven, ook al is deze niet aanwezig in het product?
Specifieke vormen of de oplosbaarheid van nutriënten hoeven alleen te worden aangegeven als ze aanwezig zijn in het eindproduct.
5.4. Op welke manier wordt relevante informatie verstrekt over de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van de uitstoot van ammoniak als gevolg van het gebruik van de meststof, en wordt de gebruikers verzocht om geschikte saneringsmaatregelen te treffen indien ureum (CH4N2O) aanwezig is in het product?
Op het etiket van alle bemestingsproducten die volgens de verordening bemestingsproducten in de handel worden gebracht en ureum bevatten, moeten de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van het vrijkomen van ammoniak bij het gebruik van meststoffen worden vermeld, en moet gebruikers worden verzocht passende maatregelen te nemen om dit te verhelpen. Deze vermelding staat bij voorkeur dicht bij of onder de nutriëntendeclaratie, of in de afdeling over veiligheid en milieu.
De vermelding kan van algemene aard zijn, bijvoorbeeld van de volgende strekking:
“Deze meststof bevat ureum, dat ammoniak kan uitstoten en de luchtkwaliteit kan beïnvloeden. Afhankelijk van de lokale omstandigheden moeten passende saneringsmaatregelen worden genomen.”,
of
“Deze meststof bevat ureum, dat ammoniak kan uitstoten en de luchtkwaliteit kan beïnvloeden. Afhankelijk van de lokale omstandigheden moeten passende saneringsmaatregelen worden genomen. De fabrikant van deze meststof heeft reeds saneringsmaatregelen genomen door er een ureaseremmer in te verwerken.”.
5.5. Hoe wordt een “laag gehalte aan cadmium” aangegeven?
Als het product een cadmiumgehalte heeft dat gelijk is aan of lager is dan 20 mg/kg fosforpentoxide (P2O5), is het mogelijk om te vermelden dat het product een laag gehalte aan cadmium heeft. Het wordt aanbevolen om deze vermelding in de afdeling “Aanvullende informatie” van het etiket te plaatsen. Deze vermelding kan op verschillende manieren worden opgesteld, hetzij door middel van tekst en/of door middel van een pictogram. Als een pictogram wordt gebruikt, moet het het chemische symbool Cd bevatten, maar geen symbolen die andere productkenmerken vertegenwoordigen.
5.6. Hoe nauwkeurig kunnen micronutriënten worden aangegeven?
Bij het aangeven van micronutriëntengehalten moet de fabrikant de in de verordening bemestingsproducten aangegeven decimalen in acht nemen. Zie punt 6.1.2 voor verdere informatie.
6. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 1 C) ANORGANISCHE MESTSTOF
6.1. PFC 1 C) I): Anorganische macronutriëntenmeststof
6.1.1. Voorbeeld van een etiket
Voorstel voor een nutriëntendeclaratie voor een anorganische macronutriëntenmeststof met micronutriënten, met inbegrip van een verwijzing naar een vermelding voor minerale meststoffen:
VASTE ANORGANISCHE MACRONUTRIËNTENMESTSTOF NPK (Ca, Mg, S) minerale meststof met micronutriënten, 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) of MINERALE MESTSTOF (PFC 1 C) I) a)) NPK (Ca, Mg, S) meststof met micronutriënten, 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) of MINERALE MESTSTOF (PFC 1 C) I) a)) NPK (Ca, Mg, S) meststof op basis van complexvorming (4) met micronutriënten, 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) of MINERALE MESTSTOF (PFC 1 C) I) a)) NPK (Ca, Mg, S) meststof op basis van complexvorming 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) met micronutriënten
Alleen te gebruiken in geval van erkende behoefte. De benodigde hoeveelheden niet overschrijden. |
Opmerking: dit etiketvoorbeeld toont slechts een deel van de verplichte etiketteringsinformatie (van toepassing op deze categorie meststoffen). Zie het voorbeeld in punt 6.5 voor een uitvoerig voorbeeld.
6.1.2. Wat is het minimale aantal decimalen dat op het etiket moet worden vermeld?
De verordening bemestingsproducten geeft geen richtsnoeren voor het aantal te gebruiken decimalen. De auteur van het etiket moet het leesbaar houden voor de gebruiker en daarom wordt aangeraden:
— |
voor de opgave van macronutriënten (N-P-K-Ca-Mg-Na-S) het aantal decimalen te beperken tot één of geen, met uitzondering van stoffen waarvoor in bijlage I bij de verordening bemestingsproducten reeds minimumwaarden met een of meer decimalen zijn vastgesteld; |
— |
om voor de vermelding van micronutriënten het in de verordening vastgestelde aantal decimalen zo veel mogelijk aan te houden. Indien nodig (bijvoorbeeld om aan de tolerantiegrenzen te voldoen) kan voor micronutriënten een extra decimaal worden gebruikt, zoals vermeld in de verordening bemestingsproducten. |
6.1.3. Op welke manier wordt relevante informatie verstrekt over de mogelijke effecten op de luchtkwaliteit van de uitstoot van ammoniak als gevolg van het gebruik van de meststof, en wordt de gebruikers verzocht om geschikte saneringsmaatregelen te treffen indien ureum (CH4N2O) aanwezig is in het product?
Op het etiket van alle bemestingsproducten die overeenkomstig de verordening bemestingsproducten in de handel worden gebracht en ureum bevatten, moeten de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van het vrijkomen van ammoniak bij het gebruik van de meststoffen worden vermeld, en moet gebruikers worden verzocht passende maatregelen te nemen om dit te verhelpen. Deze vermelding staat bij voorkeur dicht bij of onder de nutriëntendeclaratie, of in de afdeling over veiligheid en milieu.
De vermelding kan van algemene aard zijn, bijvoorbeeld van de volgende strekking:
“Deze meststof bevat ureum, dat ammoniak kan uitstoten en de luchtkwaliteit kan beïnvloeden. Afhankelijk van de lokale omstandigheden moeten passende saneringsmaatregelen worden genomen.”,
of
“Deze meststof bevat ureum, dat ammoniak kan uitstoten en de luchtkwaliteit kan beïnvloeden. Afhankelijk van de lokale omstandigheden moeten passende saneringsmaatregelen worden genomen. De fabrikant van deze meststof heeft reeds saneringsmaatregelen genomen door er een ureaseremmer in te verwerken.”.
6.1.4. Hoe wordt een “laag gehalte aan cadmium” aangegeven?
Als het product een cadmiumgehalte heeft dat gelijk is aan of lager is dan 20 mg/kg fosforpentoxide (P2O5), is het mogelijk om te vermelden dat het product een laag gehalte aan cadmium heeft. Het wordt aanbevolen om deze vermelding in de afdeling “Aanvullende informatie” van het etiket te plaatsen. Deze vermelding kan op verschillende manieren worden opgesteld, hetzij door middel van tekst en/of door middel van een pictogram. Als een pictogram wordt gebruikt, moet het het chemische symbool Cd bevatten, maar geen symbolen die andere productkenmerken vertegenwoordigen.
6.2. PFC 1 C) I) a): Vaste anorganische macronutriëntenmeststof
6.2.1. Voorbeeld van een etiket
Zie het voorbeeld in punt 7.1.
6.2.2. Voorbeeld van korrelgrootteverdeling
Zie punt 6.2.3 hieronder.
6.2.3. Op welke manier kunnen de korrelgrootteverdeling en fysieke eenheid op het etiket worden aangegeven? Is het toegestaan om naar meer dan één zeef te verwijzen bij het aangeven van de korrelgrootteverdeling van een product?
Het is aan de fabrikant om de zeef (zeven) met een bepaalde maaswijdte vast te stellen afhankelijk van het product.
De informatie met betrekking tot korrelgrootteverdeling en fysieke eenheid moet worden verstrekt, bij voorkeur gegroepeerd op het etiket. Aanvullende informatie over de korrelgrootteverdeling kan vrijwillig door de fabrikant worden verstrekt, mits deze in overeenstemming is met de verordening bemestingsproducten.
Bovendien zou het toegestaan moeten zijn om meer dan één vorm van de fysieke eenheid aan te duiden, aangezien er om redenen van stabiliteit bijvoorbeeld sprake kan zijn van een combinatie van meer dan één fysieke eenheid.
Voorbeeld: verplichte beschrijvingen op het etiket van korrelgrootteverdeling en fysieke eenheid voor een anorganische vaste macronutriëntenmeststof:
Korrelgrootteverdeling: poedervorm. 90 % van het product gaat door een zeef met een maaswijdte van 1 mm. Korrelgrootteverdeling: korrels. X % van het product gaat door een zeef met een maaswijdte van Y mm. |
Voorbeeld: alternatieve beschrijvingen op het etiket van korrelgrootteverdeling en fysieke eenheid voor een anorganische vaste macronutriëntenmeststof om te voldoen aan de eisen in bijlage III, deel II, PFC 1 C) I) a), punt 2:
Korrelgrootteverdeling: combinatie van poedervorm en prils. X % van het product gaat door een zeef met een maaswijdte van 1 mm en de resterende Y % door een zeef met een maaswijdte van Z mm. Korrelgrootteverdeling: korrels. 95 % van het product heeft een korrelgrootte tussen 2,0-4,5 mm. |
6.2.4. Hoe wordt een “coating” gedefinieerd?
De specifieke informatie over gecoate meststoffen wordt bij voorkeur zoveel mogelijk gegroepeerd op het etiket. De informatie over gecoate meststoffen die moet worden verstrekt, heeft betrekking op:
— |
de werkingsperiode van de gecoate meststof; |
— |
het type bedekkingsmiddel als bedoeld in bijlage III, deel II, PFC 1 C) I) a), punt 4. |
6.2.5. Hoe wordt de werkingsperiode van gecoate meststoffen aangegeven?
Zie de aanbevelingen hierboven onder punt 2.5
6.2.6. Hoe wordt het type bedekkingsmiddel aangegeven?
Voor gecoate vaste anorganische meststoffen moet de merknaam van het bedekkingsmiddel (de bedekkingsmiddelen) en het percentage meststof dat met elk middel is gecoat worden vermeld. In de verordening bemestingsproducten is een “bedekkingsmiddel” een polymeer dat of zwavelverbinding die de penetratie van water in nutriëntendeeltjes en dus de afgifte van nutriënten regelt. Deze informatie moet worden gevolgd door de vermelding: “De snelheid van de nutriëntenafgiftes kan variëren naargelang de temperatuur van het substraat. Het kan nodig zijn de bemesting aan te passen.”. Wanneer de meststof gecoat of gedeeltelijk gecoat is met zwavel als bedekkingsmiddel, moet de eerste vermelding worden geherformuleerd als: “De snelheid van de nutriëntenafgifte kan variëren naargelang de temperatuur van het substraat en de biologische activiteit.”.
Voorbeeld dat alle verplichte informatie voor gecoate meststoffen omvat:
Een product van X-Y maanden. 100 % van het product is gecoat met coating MERKNAAM®. De snelheid van de nutriëntenafgifte kan variëren naargelang de temperatuur van het substraat. Het kan nodig zijn de bemesting aan te passen. Opnieuw toedienen na minder dan Y maanden is niet toegestaan. |
6.2.7. Hoe wordt het etiket voor meststoffen uit gedolven materialen opgesteld?
Mijnbouw is de winning van waardevolle mineralen of andere geologische materialen uit de aarde, meestal uit een ertslichaam, gang, ader, laag, rif of placerafzetting. Deze afzettingen zijn natuurlijke bronnen van de mineralen, die zelf worden gebruikt als anorganische meststof of als grondstof om (bepaalde) anorganische meststoffen te produceren.
Door de natuurlijke oorsprong van die gedolven meststoffen kan het gehalte aan natuurlijk voorkomende onzuiverheden (mineralen die niet belangrijk zijn voor het product) in het product variëren tijdens het winningsproces. Aangezien onzuiverheden echter niet in de lijst van bestanddelen mogen worden opgenomen (zie punt 2.7 van deze richtsnoeren voor verdere informatie), moet alleen het gedolven product (gedolven mineraal) zelf als bestanddeel worden beschouwd en dus worden aangegeven onder de afdeling “Bestanddelen” op het etiket.
Sommige gedolven meststoffen staan al jaren onder hun mineralogische naam bekend. Bij het opnemen van deze stoffen in de afdeling “Bestanddelen” op het etiket is het dan ook mogelijk om naast de namen die worden gebruikt in overeenstemming met artikel 18 van de CLP-verordening, gebruik te maken van mineralogische namen (bijvoorbeeld sylviniet, langbeiniet) en het overeenkomstige identificatienummer van het materiaal (CAS-nummer of EG-nummer), voor zover dat beschikbaar is.
Voorbeeld: lijst met bestanddelen op het etiket voor meststof uit gedolven materialen (natuurlijk voorkomend langbeiniet) — Bestanddelen: langbeiniet (kaliummagnesiumsulfaat) CAS-nr. 14977-37-8 (stoffen en mengsels als primair materiaal)
6.3. PFC 1 C) I) b): Vloeibare anorganische macronutriëntenmeststof
Voorstel voor een nutriëntendeclaratie voor een vloeibare anorganische macronutriëntenmeststof met micronutriënten, met inbegrip van een verwijzing naar een vermelding voor minerale meststoffen:
VLOEIBARE ANORGANISCHE MACRONUTRIËNTENMESTSTOF NPK (Ca, Mg, S) meststof met micronutriënten, 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) of VLOEIBARE MINERALE MESTSTOF (PFC 1 C) I) b)) NPK (Ca, Mg, S) meststof met micronutriënten, 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) of VLOEIBARE MINERALE MESTSTOF (PFC 1 C) I) b)) NPK (Ca, Mg, S) meststof 16-9-12 (+3 +2 +15)/16-3,9-10 (+2,1 +1,2 +6) met micronutriënten
Micronutriënten zijn volledig in water oplosbaar: 0,01 % boor (B) als natriumzout; 0,020 % koper (Cu), gecomplexeerd door HGA; 0,30 % ijzer (Fe), 0,26 % als sulfaat, 0,04 % gecheleerd door EDTA; 0,05 % mangaan (Mn), als sulfaat; 0,006 % molybdeen (Mo) als natriumzout; 0,008 % zink (Zn), als sulfaat. Alleen te gebruiken in geval van erkende behoefte. De benodigde hoeveelheden niet overschrijden. |
Opmerking: dit etiketvoorbeeld toont slechts een deel van de verplichte etiketteringsinformatie (van toepassing op deze categorie meststoffen). Zie het voorbeeld in punt 6.5 voor een uitvoerig voorbeeld.
6.4. PFC 1 C) II): Anorganische micronutriëntenmeststof
6.4.1. PFC 1 C) II) a): Enkelvoudige anorganische micronutriëntenmeststof
Voorstel voor een nutriëntendeclaratie voor een enkelvoudige anorganische micronutriëntenmeststof, met inbegrip van een verwijzing naar een vermelding voor minerale meststoffen:
ENKELVOUDIGE ANORGANISCHE MICRONUTRIËNTENMESTSTOF minerale micronutriëntenmeststof of ENKELVOUDIGE ANORGANISCHE MICRONUTRIËNTENMESTSTOF minerale micronutriëntenmeststof, 5,3 % Fe of MINERALE MICRONUTRIËNTENMESTSTOF (PFC 1 C) II) a))
Alleen te gebruiken in geval van erkende behoefte. De benodigde hoeveelheden niet overschrijden. |
Opmerking: dit etiketvoorbeeld toont slechts een deel van de verplichte etiketteringsinformatie (van toepassing op deze categorie meststoffen). Zie het voorbeeld in punt 6.5 voor een uitvoerig voorbeeld.
6.4.2. PFC 1 C) II) b): Samengestelde anorganische micronutriëntenmeststof
Voorstel voor een nutriëntendeclaratie voor een samengestelde anorganische micronutriëntenmeststof, met inbegrip van een verwijzing naar een vermelding voor minerale meststoffen:
SAMENGESTELDE ANORGANISCHE MICRONUTRIËNTENMESTSTOF minerale micronutriëntenmeststof in oplossing of SAMENGESTELDE ANORGANISCHE MICRONUTRIËNTENMESTSTOF minerale micronutriëntenmeststof in oplossing, 0,2 % B, 0,52 % Cu, 2,3 % Fe, 0,5 % Mn, 0,06 % Mo, 0,8 % Zn of MINERALE MICRONUTRIËNTENMESTSTOF IN OPLOSSING (PFC 1 C) II) b)) Micronutriënten zijn volledig in water oplosbaar: 0,2 % boor (B) als natriumzout; 0,52 % koper (Cu), als sulfaat, gecomplexeerd door HGA; 2,30 % ijzer (Fe), 1,04 % gecheleerd door EDTA; 0,5 % mangaan (Mn), als sulfaat; 0,06 % molybdeen (Mo) als natriumzout; 0,8 % zink (Zn), als sulfaat, of
Alleen te gebruiken in geval van erkende behoefte. De benodigde hoeveelheden niet overschrijden. |
Opmerking: dit etiketvoorbeeld toont slechts een deel van de verplichte etiketteringsinformatie (van toepassing op deze categorie meststoffen). Zie het voorbeeld in punt 6.5 voor een uitvoerig voorbeeld.
6.5. PFC 1 C) — Voorbeeld volledig etiket
7. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 2 KALKMESTSTOF
7.1. Voorbeelden van een etiket
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
7.2. Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen
Voorbeelden van vrijwillige toevoegingen op het etiket in de afdeling “Aanvullende informatie”:
— (5)
Sinds 2014 worden kalkmeststoffen geëtiketteerd volgens de criteria van Verordening (EG) nr. 2003/2003, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 463/2013 van de Commissie (6). Om enige consistentie in de etiketteringsinformatie te waarborgen en om gebruikers vertrouwde informatie te verstrekken, kan op vrijwillige basis een verwijzing naar de etikettering volgens deze verordening worden opgenomen in de afdeling “Aanvullende informatie”.
Als alternatief kan een verwijzing naar de productbenaming volgens norm EN 14069 (7) vrijwillig op het etiket van de kalkmeststof worden geplaatst. Deze Europese norm specificeert de standaard- en kwaliteitsvereisten van producten van natuurlijke oorsprong en producten uit industriële processen die worden gebruikt als kalkmeststoffen in de landbouw.
—
Volgens bijlage III bij de verordening bemestingsproducten moet de reactiviteit en de methode ter bepaling van de reactiviteit worden aangegeven.
In bestaande handelspraktijken worden drie methoden erkend voor het bepalen van de reactiviteit van kalkmeststoffen:
a) |
bepaling van de reactiviteit van carbonaat- en silicaat-kalkmeststoffen met zoutzuur; |
b) |
bepaling van het producteffect door bodemincubatie; |
c) |
bepaling van de reactiviteit door de automatische titratiemethode met citroenzuur. |
Bijlage I bij de verordening bemestingsproducten bevat minimumeisen voor reactiviteit met betrekking tot de zoutzuur- of incubatietests. In sommige EU-lidstaten wordt de reactiviteit van kalkmeststoffen gemeten met een andere test: de citroenzuurmethode (zoals momenteel beschreven in norm EN 16357 (8)). Deze methode is echter niet opgenomen in bijlage I bij de verordening bemestingsproducten en kan derhalve niet worden gebruikt om aan te tonen dat aan de daarin gestelde eisen is voldaan.
De specifieke etiketteringsvoorschriften voor PFC 2 in bijlage III houden geen verplichting in om naar een van de twee tests die in bijlage I zijn opgenomen te verwijzen. Voor etiketteringsdoeleinden kan de fabrikant dus uit de beschikbare meettests de test kiezen die het beste bij het product past en van de grootste waarde voor de gebruiker is, en de aangegeven reactiviteit van zijn/haar product daarop baseren.
8. SPECIFIEK ETIKETTERINGSVOORSCHRIFT VOOR PFC 3 BODEMVERBETERAAR
8.1. PFC 3 A) Organische bodemverbeteraar
8.1.1. Voorbeelden van een etiket
Voorbeeld 1: voor de etikettering van een organische bodemverbeteraar die voor 100 % uit turf bestaat, die bijvoorbeeld wordt gebruikt als wijziging voor de teelt van blauwe bessen:
Voorbeeld 2: voor de etikettering van een omvangrijke bodemverbeteraar op basis van compost:
8.1.2. Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen
Nationale voorschriften, zowel met betrekking tot het gebruik van het product als in verband met de naleving van de vereisten om het product op de nationale markt in de handel te brengen, mogen op vrijwillige basis worden toegevoegd, zolang ze duidelijk zijn voor de gebruiker en los van het etiket van de verordening bemestingsproducten worden aangebracht.
Mogelijke verklaringen over de naleving van de verordening bemestingsproducten zijn onder meer:
|
“Het product voldoet aan de eisen voor PFC 3 A) (Organische bodemverbeteraar) in deel II van bijlage I en voor CMC 3 (Compost) in deel II van bijlage II bij de verordening bemestingsproducten.”. |
|
“Het product voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (biologische productie en etikettering van biologische producten).” (9). |
|
“Het productieproces en het product zijn extern gecontroleerd volgens Module D1: Kwaliteitsborging van het productieproces, zoals beschreven in bijlage IV, deel II, bij de verordening bemestingsproducten.”. |
8.2. PFC 3 B) Anorganische bodemverbeteraar
8.2.1. Voorbeeld van een etiket
8.2.2. Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen
Bijlage I bij de verordening bemestingsproducten bevat geen efficiëntiecriteria of parameters voor anorganische bodemverbeteraars, wat betekent dat er geen productspecifieke etiketteringsvoorschriften nodig zijn. Bij gebrek aan geharmoniseerde criteria en de bijbehorende normen worden productleveranciers verzocht om informatie over de efficiëntie van het product te verstrekken in de afdeling “Aanvullende informatie”.
9. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 4 GROEIMEDIUM
Een PFC 4-product bestaat uit een enkele omvangrijke (volumevormende) component of een combinatie van omvangrijke (volumevormende) componenten (bijvoorbeeld turf, houtvezels, kokosvezels, compost, geëxpandeerd perliet).
9.1. Voorbeelden van een etiket
Voorbeeld 1: de etikettering van een groeimedium op basis van minerale wol
Voorbeeld 2: groeimedium dat alleen uit omvangrijke (volumevormende) componenten bestaat
Een groeimedium mag geen meststoffen, kalkmeststoffen, biostimulanten voor planten of producten behorend tot andere PFC’s bevatten. Dit type groeimedium (PFC 4) wordt in de handel gebracht voor uitzonderlijke toepassingen waarbij de toevoeging van producten die tot andere PFC’s behoren, niet essentieel is. Het zal ook dienen als basis voor bemestingsproductenblends (PFC 7) die andere PFC’s bevatten. Een groeimedium (PFC 4) dat is vermengd met een of meer producten van een andere PFC (bijvoorbeeld meststof, kalkmeststof, biostimulanten voor planten), is een PFC 7. In punt 12 wordt een voorbeeld gegeven over de etiketteringsvoorschriften voor PFC 7.
Opmerking: dit etiketkader dient als een algemeen, indicatief voorbeeld van de opbouw van een etiket.
9.2. Verwijzingen naar regelgeving, toelichting en vrijwillige aanvullingen
Nationale voorschriften kunnen op vrijwillige basis worden toegevoegd, zolang ze duidelijk zijn voor de gebruiker en los van het etiket van de verordening bemestingsproducten worden aangebracht.
10. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 5 REMMERS
10.1. PFC 5 A) Nitrificatieremmer
Voorbeeld:
10.2. PFC 5 B) Denitrificatieremmer
Momenteel zijn er geen denitrificatieremmers in de handel verkrijgbaar op de EU-markt. De algemene opmaak van het etiket moet vergelijkbaar zijn met de opmaak voor een nitrificatie- en/of ureaseremmer.
10.3. PFC 5 C) Ureaseremmer
Voorbeeld:
11. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 6 BIOSTIMULANT VOOR PLANTEN
11.1. Voorbeelden van een etiket
11.1.1. PFC 6 A) Microbiële biostimulant voor planten
11.1.2. PFC 6 B) Niet-microbiële biostimulant voor planten
11.2. Hoe moet de fysieke vorm van het product worden geëtiketteerd?
De fysieke vorm (vloeibaar of vast) moet worden vermeld.
11.3. Hoe moeten de relevante instructies in verband met de werkzaamheid van het product, met inbegrip van bodembeheerpraktijken, chemische bemesting, onverenigbaarheid met gewasbeschermingsmiddelen, aanbevelingen voor afmetingen van sproeiers, spuitdruk en andere antidriftmaatregelen, worden verstrekt?
De aanwijzingen voor het gebruik, met inbegrip van informatie zoals gewassen, dosering, toepassingsmethode, toepassingsstadium, aantal toepassingen en aangegeven eigenschappen, mogen in de vorm van een tabel worden verstrekt, zoals aangegeven in de voorbeelden in punt 11.1. De aangegeven effecten moeten overeenkomen met de effecten in de definitie van de biostimulant, namelijk: de efficiëntie van het nutriëntengebruik, de tolerantie voor abiotische stress, kwaliteitskenmerken of de beschikbaarheid van in de bodem of in de rhizosfeer vastgehouden nutriënten. Deze moeten bij voorkeur worden aangevuld met de aangegeven effecten die zijn vastgesteld in geharmoniseerde normen voor biostimulanten.
11.4. Hoe moet een verklaring worden opgenomen over het feit dat micro-organismen sensibiliserende reacties kunnen opwekken?
Het etiket moet de volgende vermelding bevatten: “Micro-organismen kunnen sensibilisatiereacties teweegbrengen”. Deze zin moet worden opgenomen in andere waarschuwingszinnen in de rubriek “Informatie over veiligheid en milieu” op het etiket.
11.5. Hoe moet de productie- en vervaldatum worden vermeld en waar moet deze op het etiket worden geplaatst?
De productie- en vervaldatum moet op het etiket worden vermeld. De vervaldatum van het product zou door de fabrikant bepaald moeten worden. De productie- en vervaldatum kan (in het geval van een bulkproduct) ook rechtstreeks op de verpakking of op een gevouwen bijsluiter wordt geplaatst.
11.6. Specifieke instructies voor microbiële biostimulanten
In het gedeelte van het etiket “Declaratie van de inhoud” moeten alle doelbewust toegevoegde micro-organismen worden vermeld. Indien het micro-organisme meerdere stammen heeft, moeten de doelbewust toegevoegde stammen worden vermeld. De concentratie ervan wordt uitgedrukt als het aantal werkzame eenheden per volume of gewicht, of op welke andere manier dan ook die relevant is voor het micro-organisme, zoals kolonievormende eenheden per gram (kve/g).
12. SPECIFIEKE ETIKETTERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR PFC 7 BEMESTINGSPRODUCTENBLEND
Zoals vermeld in de verordening bemestingsproducten zijn alle etiketteringsvoorschriften die van toepassing zijn op alle samenstellende EU-bemestingsproducten van toepassing op de bemestingsproductenblend. Voor een beter begrip worden de etiketteringsvoorschriften die PFC-specifiek zijn in de etiketvoorbeelden hieronder met een kleurcode aangeduid.
12.1. Voorbeelden van een etiket
De volgende voorbeelden gaan ervan uit dat het mengen niet leidt tot een wijziging van de aard van enig van de bestanddelen van de respectieve bemestingsproductenblends.
Voorbeeld 1: Etikettering van een bemestingsproductenblend bestaande uit twee EU-bemestingsproducten van dezelfde PFC (een reeds EU-conforme PFC 1 C) in het lichtblauw met een andere reeds EU-conforme PFC 1 C) in het donkerblauw)
Voorbeeld 2: Etikettering van een bemestingsproductenblend met twee aangegeven functies: Mengsel van een reeds aan de EU-voorschriften conforme PFC 1 C) (anorganische meststof) in het blauw met een andere reeds EU-conforme PFC 5 (remmer) in het oranje
Voorbeeld 3: Etikettering van een bemestingsproductenblend met drie aangegeven functies: PFC 4 (groeimedium) in het rood met een PFC 1 C) I) (samengestelde vaste anorganische macronutriëntenmeststof) in het blauw en een PFC 2 (kalkmeststof) in het oranje
Zoals uitgelegd in punt 9, is elk groeimedium dat is vermengd met een of meer andere PFC’s (bijvoorbeeld meststof, kalkmeststof, biostimulanten) een bemestingsproductenblend.
Voorbeeld 4: Etikettering van een bemestingsproductenblend van drie aangegeven functies: PFC 1 C) (anorganische meststof) in het blauw + PFC 2 (kalkmeststof) in het oranje + PFC 6 B) (niet-microbiële biostimulant voor planten) in het rood
Voorbeeld 5: Etikettering van een bemestingsproductenblend van twee aangegeven functies: PFC 6 B) (niet-microbiële biostimulant voor planten) in het rood en PFC 1 B) (organische meststof) in het blauw
12.2. Hoe worden de etiketteringsvoorschriften voor PFC 7 uitgedrukt?
Zoals gespecificeerd in bijlage III bij de verordening bemestingsproducten zijn de etiketteringsvoorschriften voor alle samenstellende EU-bemestingsproducten van toepassing op de bemestingsproductenblend. Ze worden uitgedrukt in verhouding tot het eindproduct.
Als een etiketteringsvoorschrift van toepassing is op slechts één samenstellend EU-bemestingsproduct, is het ook van toepassing op de uiteindelijke bemestingsproductenblend. Met andere woorden, een etiketteringsvoorschrift dat van toepassing is op een component, is tevens van toepassing op de hele blend.
Als algemene regel moeten de etiketteringsvoorschriften van samenstellende EU-bemestingsproducten worden uitgedrukt in het kader van de uiteindelijke bemestingsproductenblend.
Als voor een specifiek samenstellend EU-bemestingsproduct van een bemestingsproductenblend minimumgehalten of -concentraties vereist zijn, zijn deze niet van toepassing op de blend.
Voorbeeld: het gehalte aan nutriënten van een bemestingsproductenblend waarvan 10 % een vaste organische meststof is met 4 % totaal stikstof (N) en 12 % totaal kaliumoxide (K2O), als aangegeven nutriënten, wordt voor de uiteindelijke productenblend als volgt uitgedrukt:
— |
0,4 % totaal stikstof (N) |
— |
1,2 % totaal kaliumoxide (K2O) |
Het vereiste van een minimumgehalte van 1 % totaal stikstof voor vaste organische meststoffen is niet van toepassing op de bemestingsproductenblend.
Als een etiketteringsvoorschrift geen bruikbare informatie oplevert wanneer het wordt uitgedrukt voor de uiteindelijke bemestingsproductenblend, of als het niet mogelijk is om het uit te drukken voor de uiteindelijke bemestingsproductenblend, dan wordt het uitgedrukt voor het specifieke samenstellende EU-bemestingsproduct. In dat geval wordt het percentage van het samenstellende EU-bemestingsproduct in de bemestingsproductenblend aangegeven.
Voorbeeld: de reactiviteit van een bemestingsproductenblend die een kalkmeststof bevat, wordt als volgt aangegeven op het etiket:
Als een etiketteringsvoorschrift gemeenschappelijk is voor verschillende samenstellende EU-bemestingsproducten, maar verschillende uitdrukkingswijzen heeft, worden beide etiketteringsvoorschriften op het etiket van de uiteindelijke bemestingsproductenblend vermeld en respectievelijk voor elke PFC uitgedrukt.
Voorbeeld: korrelgrootteverdeling kan worden uitgedrukt als massaprocent van het product dat door zeven met verschillende maaswijdten gaat (door een zeef met een maaswijdte van 1,0 mm voor kalkmeststoffen en door een zeef met een bepaalde maaswijdte voor vaste anorganische meststoffen die een andere maaswijdte kan hebben dan 1,0 mm).
De korrelgrootteverdeling voor een bemestingsproductenblend die een kalkmeststof en een vaste anorganische meststof bevat, kan als volgt op het etiket worden aangegeven:
Als er een vervaldatum geldt voor één samenstellend EU-bemestingsproduct, geldt deze ook voor de uiteindelijke bemestingsproductenblend. De vervaldatum moet worden aangepast aan de uiteindelijke bemestingsproductenblend en mag niet op een later moment liggen dan de vervaldatum die geldt voor het samenstellende EU-bemestingsproduct.
Als dit voorschrift van toepassing is op meerdere componenten van de EU-bemestingsproducten, geldt de vroegste datum.
Als er op het etiket van een of meer EU-bemestingsproducten een nummer van een aangemelde instantie staat, moet dit ook op het etiket van de uiteindelijke bemestingsproductenblend worden vermeld met een verwijzing naar het samenstellende EU-bemestingsproduct.
Voorbeeld: bemestingsproductenblend bestaande uit een EU-bemestingsproduct dat Module D1 heeft doorlopen
Nummer aangemelde instantie: 0123 (remmer)
Het nummer van de aangemelde instantie moet alleen worden vermeld op de etiketten van bemestingsproducten waarvan de conformiteit is beoordeeld aan de hand van module A1 en module D1.
(1) Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PB L 170 van 25.6.2019, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
(4) Alleen van toepassing op die meststoffen die voldoen aan de definitie van complex (elke fysieke eenheid bevat alle aangegeven nutriënten in het aangegeven gehalte).
(5) Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen (PB L 304 van 21.11.2003, blz. 1).
(6) Verordening (EU) nr. 463/2013 van de Commissie van 17 mei 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad inzake meststoffen, met het oog op de aanpassing van de bijlagen I, II en IV aan de technische vooruitgang (PB L 134 van 18.5.2013, blz. 1).
(7) EN 14069:2017, Kalkmeststoffen — Aanduiding, specificaties en labeling.
(8) EN 16357:2013, Carbonaatkalkmeststoffen — Bepaling van de reactiviteit — Automatische titratiemethode met citroenzuur.
BIJLAGE
Voorbeeld van een volledig etiketkader (ter illustratie)
Afdeling en onderafdeling |
Referenties en gegevens |
||||||||||
Aanduiding van PFC |
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder a)-b)) PFC 1 tot en met 6 PFC 7: Aanduidingen van alle aangegeven PFC’s |
||||||||||
|
PFC 1 (punt 4) voor PFC 1 C) onder voorwaarden |
||||||||||
|
desbetreffende typologie voor PFC 1 C) II) a) — bijlage III — deel II — PFC 1 C) II) a) — punt 1 zoals bedoeld in de tabel onder PFC 1 C) II) a) in deel II van bijlage I |
||||||||||
Nutriëntendeclaratie |
In PFC’s (bijlage III — deel II) |
||||||||||
|
Meststof: het gehalte aan nutriënten mag uitsluitend worden aangegeven indien zij aanwezig zijn in de in bijlage I voor de desbetreffende PFC vastgestelde minimumhoeveelheid (PFC 1, punt 1) Organische meststof: PFC 1 A) (onder a)-b)-c)) Organo-minerale meststof: PFC 1 B) (punt 1a)-b)-c)) Anorganische meststof:
|
||||||||||
|
Wanneer meststoffen remmers bevatten PFC 1 (punt 3, onder a)) |
||||||||||
|
Anorganische meststof: PFC 1 C) I) a) onder voorwaarden (PFC 1 C) I) a) punt 1) |
||||||||||
Gehalte |
Bijlage III — deel II |
||||||||||
|
Vorm en oplosbaarheid van nutriënten … |
||||||||||
|
Organische meststof: PFC 1 A) (onder d)) Organo-minerale meststof: PFC 1 B) (punt 1, onder d)) Anorganische meststof:
|
||||||||||
|
Organische meststof: PFC 1 A) (onder d)) Organo-minerale meststof: PFC 1 B) (punt 1, onder d)) Anorganische meststof:
|
||||||||||
|
Organische meststof: PFC 1 A) (onder d), v)) Organo-minerale meststof: PFC 1 B) (punt 1, onder d), v)) organische koolstof (Corg) = organische stof × 0,56 |
||||||||||
|
Organische meststof: PFC 1 A) (onder d), vi)) Organo-minerale meststof: PFC 1 B) (punt 1, onder d), vi)) |
||||||||||
|
Organische meststof: PFC 1 A) (onder e)) |
||||||||||
|
Organo-minerale meststof PFC 1 B) (punten 2-3-4-5) Anorganische meststof:
|
||||||||||
|
PFC 1 (punt 3, onder b), c), d)) |
||||||||||
|
Anorganische meststof: Gecoate meststof PFC 1 C) I) a) (punt 4) |
||||||||||
|
Bijlage III — deel II — PFC 2 |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
Uitgedrukt als massaprocent van het product dat door een zeef met een maaswijdte van 1,0 mm gaat |
||||||||||
|
Uitgedrukt als massaprocent |
||||||||||
|
Uitgedrukt als massaprocent |
||||||||||
|
Behalve voor calciumoxide en calciumhydroxide |
||||||||||
|
Bijlage III — deel II — PFC 3 |
||||||||||
|
PFC 3 (punt 1) |
||||||||||
|
Indien ze meer dan 0,5 massaprocent bedragen: N, P2O5 en K2O PFC 3 (punt 2) |
||||||||||
|
Organische bodemverbeteraar PFC 3 A) |
||||||||||
|
Organische bodemverbeteraar PFC 3 A) uitgedrukt in mS/m |
||||||||||
|
Organische bodemverbeteraar PFC 3 A) uitgedrukt als massaprocent organische koolstof (Corg) = organische stof × 0,56 |
||||||||||
|
Organische bodemverbeteraar PFC 3 A) uitgedrukt als massaprocent, gevolgd door een beschrijving van de herkomst van het gebruikte organische materiaal |
||||||||||
|
Organische bodemverbeteraar PFC 3 A) |
||||||||||
|
Bijlage III — deel II — PFC 4 |
||||||||||
|
uitgedrukt in mS/m, behalve voor minerale wol |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
(calciumchloride/diethyleentriaminepenta-azijnzuur; “CAT-oplosbaar”), indien boven 150 mg/l |
||||||||||
|
(calciumchloride/diethyleentriaminepenta-azijnzuur; “CAT-oplosbaar”), indien boven 20 mg/l |
||||||||||
|
(calciumchloride/diethyleentriaminepenta-azijnzuur; “CAT-oplosbaar”), indien boven 150 mg/l |
||||||||||
Fysische gegevens (voor meststof) |
Bijlage III — deel II |
||||||||||
|
Organische meststof: PFC 1 A) onder g), indien van toepassing Anorganische meststof: PFC 1 C) I) vast: “korrels”, “pelletvorm”, “poedervorm” (poedervorm, indien ten minste 90 massaprocent van het product door een zeef met een maaswijdte van 1 mm kan gaan), “prils” (PFC 1 C) I) a) punt 3 of vloeibaar: PFC 1 C) I) b): “in suspensie” of “in oplossing” (PFC 1 C) I) b) punt 1) |
||||||||||
|
Anorganische meststof: PFC 1 C) I) a) (punt 2): uitgedrukt als massaprocent van het product dat door een zeef met een bepaalde maaswijdte gaat. |
||||||||||
Biostimulanten voor planten |
Bijlage III — deel II — PFC 6 |
||||||||||
|
PFC 6, onder a) |
||||||||||
|
PFC 6, onder c) |
||||||||||
|
PFC 6, onder d) |
||||||||||
|
in verband met de werkzaamheid van het product, met inbegrip van bodembeheerpraktijken, chemische bemesting, onverenigbaarheid met gewasbeschermingsmiddelen, aanbevelingen voor afmetingen van sproeiers, spuitdruk en andere antidriftmaatregelen. PFC 6, onder e) |
||||||||||
|
Microbiële biostimulant voor planten PFC 6 A) Doelbewust toegevoegde stammen wanneer het micro-organisme verschillende stammen heeft |
||||||||||
+ hoeveelheid (concentratie) |
Microbiële biostimulant voor planten PFC 6 A) Uitgedrukt als het aantal werkzame eenheden per volume of gewicht, of op welke andere manier dan ook die relevant is voor het micro-organisme, zoals kolonievormende eenheden per gram (kve/g). |
||||||||||
+ vermelding: “Micro-organismen kunnen sensibilisatiereacties teweegbrengen” |
Microbiële biostimulant voor planten PFC 6 A) |
||||||||||
Aanvullende vermeldingen |
Indien van toepassing |
||||||||||
|
Vrijwillige vermelding, onder voorwaarden: Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 9) |
||||||||||
|
Indien van toepassing |
||||||||||
|
In geval van doelbewust toegevoegde micronutriënten: Bijlage III — deel II Organo-minerale meststof: PFC 1 B) (punt 5, onder b)) Anorganische meststof
|
||||||||||
|
Bijlage III — deel II Anorganische meststof: Gecoate meststof: PFC 1 C) I) a) (punt 4) hier of in de rubriek “Instructies voor het beoogde gebruik, met inbegrip van de doseringen, het tijdschema, de frequentie en de doelplanten of -paddenstoelen” |
||||||||||
Lijst van bestanddelen |
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder h)) |
||||||||||
|
Bestanddelen die meer dan 5 gewichtsprocent van het product uitmaken |
||||||||||
|
Bijlage III — deel II — PFC 5 Alle bestanddelen in aflopende volgorde |
||||||||||
Stikstof (N) of fosforpentoxide (P2O5) meer dan 0,5 massaprocent |
Meststof: Voor PFC 1 (punt 2) en indien N en P2O5 meer dan 0,5 massaprocent bedragen en niet in de afdeling “Gehalte” zijn aangegeven Vermelding staat los van de nutriëntendeclaratie. |
||||||||||
Instructies voor gebruik |
|
||||||||||
|
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder d)) |
||||||||||
|
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 3) Indien het bemestingsproduct een stof bevat waarvoor maximumresidugrenswaarden voor levensmiddelen en diervoeders zijn vastgesteld |
||||||||||
|
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder f)) Voor producten die een polymeer bevatten dat tot CMC 9 behoort. |
||||||||||
Aanbevolen opslagomstandigheden |
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder e)) |
||||||||||
Veiligheid/milieu |
|
||||||||||
|
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder g)) |
||||||||||
|
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punten 4-5-6-7) |
||||||||||
|
Bijlage III — Deel II — Anorganische meststoffen PFC 1 C) I) (punt 1.e inzake ureum en luchtkwaliteit) |
||||||||||
Aanvullende informatie (optionele informatie, onder voorwaarden) |
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 8) onder voorwaarden |
||||||||||
|
Vrijwillige verklaring, onder voorwaarden, bijlage III — deel II:
|
||||||||||
Voorschriften waarvoor geen specifieke positie op het etiket geldt: |
|
||||||||||
|
Bijlage III — deel II PFC 1 A) onder f) en PFC 4 en PFC 6 onder b) PFC 6 onder b) |
||||||||||
|
Artikel 6 (punt 6.5) |
||||||||||
|
Bijlage III — deel I: Algemene voorschriften (punt 1, onder c)) |
||||||||||
|
Hoofdstuk II, artikel 6 (punt 6.6) |
||||||||||
|
Hoofdstuk II, artikel 8 (punt 3) |
||||||||||
|
Hoofdstuk II, artikel 11, onder a) Verpakken en herverpakken door importeurs en distributeurs |
||||||||||
CE-markering |
Artikel 18 (punt 1) |
||||||||||
+ het identificatienummer van de aangemelde instantie, indien van toepassing |
Artikel 18 (punt 3) — na de CE-markering indien van toepassing op grond van bijlage IV module A1 en module D1 |