EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 19.10.2021
COM(2021) 662 final
MEDEDELING VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, DE EUROPESE CENTRALE BANK, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
De EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance
MEDEDELING VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, DE EUROPESE CENTRALE BANK, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
De EU-economie na COVID-19: gevolgen voor de economische governance
1.Inleiding
De Commissie heeft in februari 2020 een mededeling uitgebracht over de evaluatie van de economische governance in de EU.(, ) In de mededeling werd de aandacht gevestigd op een aantal sterke en zwakke punten waarmee het kader voor economische governance af te rekenen heeft (tekstvak 1), en werd een publiek debat geopend op basis van die bevindingen. Dit debat werd kort daarna opgeschort omdat de aandacht moest worden toegespitst op de onmiddellijke uitdagingen die de uitbraak van COVID-19 met zich meebracht. De Commissie heeft beloofd het debat opnieuw te openen zodra het herstel zich doorzet.() In de tussentijd zijn verslagen over de evaluatie uitgebracht, door het Europees Economisch en Sociaal Comité in september 2020, door het Comité van de Regio’s in december 2020, en door het Europees Parlement in juli 2021.() De Europese Rekenkamer heeft ook twee speciale verslagen gepubliceerd over de tenuitvoerlegging van de begrotingsregels van de EU.()
In deze mededeling wordt nagegaan welke gevolgen de veranderde omstandigheden na COVID-19-crisis hebben voor de economische governance, en wordt het publieke debat over de herziening van het kader nieuw leven ingeblazen. Deze mededeling vormt een aanvulling op de evaluatie van februari 2020 en volgt op de aankondiging van heropening van het openbare debat die voorzitter Von der Leyen heeft gedaan in haar toespraak van 15 september 2021 over de staat van de Europese Unie. Het doel van het publieke debat is ruim vóór 2023 een consensus te bereiken over de te volgen koers.
2.Economische tendensen op middellange tot lange termijn in de EU
Reeds voor de COVID-19-crisis stond de Europese economie voor een aantal structurele uitdagingen op lange termijn. Ten eerste dreigde een snel vergrijzende bevolking uiteindelijk het arbeidsaanbod en dus ook het groeipotentieel van de EU te verminderen, ondanks verbeteringen van de arbeidsmarktprestaties in de tijd vóór de pandemie. Ten tweede vormde de zwakke productiviteitsgroei een rem op de economische groei en lag de EU achter op China en de Verenigde Staten in het proces van digitale transformatie. Ten derde werden de hoog oplopende sociaaleconomische kosten van de klimaatverandering steeds duidelijker en prangender. Ten vierde hebben de toenemende ongelijkheid op het gebied van inkomen en welvaart, de territoriale verschillen binnen en tussen de lidstaten en de ongelijke toegang tot onderwijs en vaardigheden de economische groei afgeremd en het sociale weefsel van de EU onder druk gezet.
De klimaatproblemen en de aantasting van het milieu vergen krachtige en snelle actie. De klimaatverandering en de achteruitgang van het milieu zijn nu al merkbaar. De temperaturen stijgen en over de hele wereld kampen landen alarmerend vaak met rampzalige weersomstandigheden. De doelstelling van de Overeenkomst van Parijs om de gemiddelde temperatuurstijging wereldwijd ruim onder 2 graden Celsius te houden en om te streven naar een beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 graad ten opzichte van het pre-industriële niveau komt in gevaar tenzij de uitstoot van broeikasgassen drastisch wordt verminderd.() Ongeveer één miljoen soorten zijn met uitroeiing bedreigd en vele daarvan binnen de komende decennia.() Deze trends kunnen een bron van systeemrisico’s worden indien zij niet worden aangepakt. Dit vereist duurzame particuliere en publieke investeringen om de groene transitie te ondersteunen (tekstvak 2) en om de effecten daarvan voor de meest kwetsbare bevolking op te vangen.
De digitale transformatie is al aan de gang, maar moet worden versneld. De COVID-19-crisis heeft de digitalisering van onze economieën en samenlevingen versneld. De lockdowns hebben onlinediensten en e-handel gestimuleerd. EU-burgers hebben aan den lijve ervaren hoe telewerken, telegeneeskunde, onlinewinkelen en gedigitaliseerde administratieve diensten de levenskwaliteit en de economische resultaten kunnen verbeteren. Een aanzienlijk deel van de bevolking heeft echter zwakke digitale vaardigheden en ondervond problemen bij de toegang tot de nieuwe digitale omgeving. Het gevaar bestaat dan ook dat de sociale kloof groter wordt. De crisis heeft ook de kloof blootgelegd tussen bedrijven die digitaal goed zijn toegerust en bedrijven die nog geen digitale oplossingen hebben ingevoerd. De tegenstelling is duidelijk geworden tussen goed geconnecteerde stedelijke gebieden en plattelands- en afgelegen gebieden. Intussen hebben het groeiende tekort aan digitale vaardigheden, de beperkingen in de digitale infrastructuur, de vertragingen bij de invoering van nieuwe technologieën door overheden en bedrijven en de afhankelijkheid van een aantal sleuteltechnologieën zoals halfgeleiders de aandacht gevestigd op kritieke uitdagingen voor de digitale ambities van de EU. De EU moet dringend ambitieuze maatregelen nemen.
Een sterkere sociaaleconomische veerkracht is van essentieel belang om het groeipotentieel en het scheppen van banen in Europa te verbeteren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken. Veerkracht is het vermogen om niet alleen uitdagingen aan te gaan en tot een goed einde te brengen, maar ook om transities op een duurzame, rechtvaardige en democratische wijze te doorstaan. Minder veerkrachtige lidstaten, gebieden en sectoren ondervonden meer moeilijkheden om rechtop te blijven en de crisis aan te pakken.() Verschillen in veerkracht binnen de EU hebben ook gevolgen voor de sociale, economische en territoriale cohesie, de convergentie binnen de eurozone en de doeltreffendheid van het gemeenschappelijke monetaire beleid. Doeltreffende en goed doordachte maatregelen voor een actieve arbeidsmarkt en socialebeschermingsstelsels, investeringen in onderwijs en vaardigheden, en gezonde overheidsfinanciën kunnen de veerkracht versterken en de potentiële groei doen toenemen. De lidstaten hebben zich toegelegd op de uitvoering van deze noodzakelijke hervormingen in de nasleep van de wereldwijde financiële crisis, maar de dynamiek is mettertijd verzwakt, hetgeen heeft geleid tot een ongelijke vooruitgang tussen lidstaten en beleidsterreinen. De sterke onderlinge afhankelijkheid tussen onze economieën binnen de interne markt en de economische en monetaire unie maakt duidelijk dat het nationale beleid gecoördineerd moet worden. De volledige uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling blijft van cruciaal belang om de veerkracht te versterken en de tweeledige transitie te verwezenlijken.
De COVID-19-crisis heeft deze uitdagingen zichtbaarder en dringender gemaakt. De aanpak ervan biedt kansen tot transformatie maar vereist ook grote investeringen en hervormingen. De dynamiek van investeringsuitgaven en hervormingen zal moeten worden versterkt in vergelijking met de jaren vóór COVID, toen de overheidsinvesteringen daalden tot onder het niveau dat noodzakelijk is om de voorraad publiek kapitaal stabiel te houden als aandeel van het bbp, en een breed scala aan hervormingen nog op uitvoering wachtte
De vuurkracht van 2 biljoen EUR van het nieuwe meerjarig financieel kader en NextGenerationEU, en met name de faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility, afgekort "RRF"), zal de lidstaten helpen deze uitdagingen aan te pakken. Tot 2026 verstrekt de RRF 338 miljard EUR aan niet-terugbetaalbare steun en maximaal 386 miljard EUR aan leningen (in lopende prijzen) ter ondersteuning van investeringen en structurele hervormingen, bovenop ongeveer 500 miljard EUR uit andere EU-fondsen.() Deze grootschalige financiering zal de lidstaten helpen op het pad van het herstel te komen en tegelijkertijd hun economieën en samenlevingen veerkrachtiger te maken en voor te bereiden op de toekomst door ondersteuning van de groene en digitale transitie. Deze inspanning werd aangevuld door React-EU, gefinancierd in het kader van NextGenerationEU.()
3.Impact en implicaties van de COVID-19-crisis
3.1.Impact van de crisis
Een zware economische krimp gevolgd door een sterker dan verwacht maar ongelijkmatig herstel
De COVID-19-pandemie heeft geleid tot een ernstige economische terugval, maar het herstel heeft zich doorgezet. De pandemie resulteerde in een ongekende krimp van de economische activiteit in de EU in 2020. Dankzij krachtige beleidsondersteuning, versnelde uitrol van de vaccinatie en, waar mogelijk, de geleidelijke versoepeling van de aan de pandemie gerelateerde beperkingen is de groei in het voorjaar van 2021 echter krachtig hervat. Afgaande op de economische ontwikkelingen in de zomer zou het derde kwartaal opnieuw een robuust groeipercentage vertonen, niet in de laatste plaats dankzij de heropening van de samenleving en de hervatting van het reizen. De economische bedrijvigheid zal dan naar verwachting een aantal kwartalen blijven aanhouden, waardoor de economie van de EU overgaat van herstel in expansie. Verwacht wordt dat ten minste 19 lidstaten dit jaar hun bbp-niveau van 2019 bereiken, terwijl alle andere lidstaten dat niveau volgens de verwachting in de loop van volgend jaar zouden bereiken. Zo heeft ook de EU-handel in goederen met niet-EU-landen zich in de eerste helft van 2021 sterk hersteld. Niettemin blijven de onzekerheid en de risico’s rond de vooruitzichten groot, met name vanwege de onzekerheid over het toekomstige traject van de pandemie, de inflatie, de energieprijzen, de tekorten op de arbeidsmarkt en de knelpunten in internationale toeleveringsketens.
Het effect op de arbeidsmarkt is verzacht door ondersteunende beleidsmaatregelen. De werkgelegenheid is licht gekrompen in vergelijking met het productieverlies dat is opgetekend. Dankzij het wijdverbreide gebruik van werktijdverkortingsregelingen en andere regelingen voor het behoud van banen – ondersteund door het nieuwe EU-instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) – bleef de aanpassing grotendeels beperkt tot een vermindering van het aantal gewerkte uren. Nu de economie herstelt, zijn de werkloosheidscijfers in de EU beginnen te dalen en ligt het werkloosheidspercentage nu net 0,5 procentpunt boven het niveau van vóór de crisis. In sommige regio’s en sectoren in de EU blijft de arbeidsparticipatiekloof echter aanzienlijk ten opzichte van de periode vóór de crisis, terwijl in andere lidstaten opnieuw een tekort aan arbeidskrachten begint te ontstaan. Mettertijd kunnen de verschuivingen tussen banen, bedrijven en sectoren enige wrijvingen meebrengen, aangezien nieuw gecreëerde banen vaak hogere of andere vaardigheden vereisen dan de banen die verloren zijn gegaan, hetgeen noopt tot adequate maatregelen in het kader van het arbeidsmarktbeleid om aanpassingen te vergemakkelijken.
De door de pandemie veroorzaakte verstoringen hebben de reeds bestaande economische, sociale en territoriale verschillen verder opgedreven en hebben het zelfs nog moeilijker gemaakt de duurzameontwikkelingsdoelen te bereiken.() De economische impact van de pandemie varieerde naargelang van de lidstaat en de economische activiteit, hetgeen het gevolg is van de verschillen in de ernst van de gezondheidssituatie, de strengheid en de duur van de genomen risicobeperkende maatregelen en de verschillen in economische structuren. Landen met aanzienlijke grensoverschrijdende toeristische sectoren werden in het bijzonder getroffen door reisbeperkingen. Binnen landen werden laaggeschoolde werknemers en jongeren, alsook regio’s die afhankelijk zijn van toerisme, en andere diensten met persoonlijk contact het zwaarst getroffen. Al met al waren de verschillen tussen lidstaten, regio’s, sectoren en generaties minder ernstig dan aanvankelijk verwacht, maar ze zijn toegenomen. De crisis heeft duidelijk gemaakt dat het van essentieel belang is het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal op de eengemaakte markt te waarborgen en samen te werken om de eengemaakte markt beter bestand te maken tegen verstoringen.
De noodzakelijke begrotingsrespons heeft geleid tot hogere en meer heterogene schuldniveaus
De overheidsfinanciën hebben zware klappen gekregen ten gevolge van de ernstige recessie en de noodzakelijke beleidsrespons, met toegenomen begrotingsverschillen tussen de lidstaten. De tekorten en schuldquotes zijn in alle lidstaten de pan uitgerezen: het nominale tekort van de EU is gestegen van 0,5 % van het bbp in 2019 tot ongeveer 7 % van het bbp in 2020 en de geaggregeerde schuldquote is met 13 procentpunt van het bbp de hoogte ingegaan tot 92 % van het bbp eind 2020.() De tekorten en schuldquotes zullen de komende jaren naar verwachting boven het niveau van vóór de pandemie blijven. De lidstaten met een hoge overheidsschuld behoorden tot de lidstaten die het zwaarst door de economische gevolgen van de COVID-19-crisis zijn getroffen vanwege de ernst van de gezondheidssituatie, de maatregelen die zijn genomen om de volksgezondheid te versterken en de structuur van hun economie, waaronder omvangrijke grensoverschrijdende toeristische sectoren. Als gevolg daarvan tekenden deze lidstaten een aantal van de sterkste stijgingen van de schuldquote op. Naast de rechtstreekse budgettaire stimuleringsmaatregelen hebben de overheden de particuliere sector ook liquiditeitssteun verleend ten belope van bijna 20 % van het bbp, voornamelijk in de vorm van overheidsgaranties aan ondernemingen en belastinguitstel.() Het gebruik van die overheidsgaranties liep sterk uiteen van lidstaat tot lidstaat. Eventuele gevolgen voor de overheidsfinanciën hangen af van de mate waarin een beroep zal worden gedaan op deze garanties.
De overheidsschuld is gestegen, maar maatregelen ter ondersteuning van het groeipotentieel in het kader van de herstel- en veerkrachtplannen zullen de houdbaarheid van de begroting ondersteunen. Verwacht wordt dat de hoge schuldquotes zullen aanhouden en het komende decennium in ongeveer een derde van de lidstaten boven het niveau van vóór de pandemie zullen blijven.() Deze schulden zullen verder stijgen als er een beroep wordt gedaan op COVID-gerelateerde garanties of als de rentetarieven stijgen. Op langere termijn kunnen uitgaven in verband met de vergrijzing en de klimaatverandering ook van invloed zijn op de houdbaarheid van de schuld. Tegelijkertijd kunnen verschillende factoren de houdbaarheid van de begroting ondersteunen: langere schuldlooptijden, relatief stabiele financieringsbronnen met een gediversifieerde en grote beleggersbasis, en gunstige groei/rente-ecarts. Belangrijk is de verwachting dat de succesvolle uitvoering van budgettaire en groeibevorderende hervormingen en investeringen in het kader van de RRF en het cohesiebeleid, gesteund door de Commissie via het instrument voor technische ondersteuning, de potentiële groei zal ondersteunen, de houdbaarheid van de begroting zal helpen verbeteren en de gunstige financieringsvoorwaarden zal helpen bewaren.
De investeringsbehoeften zijn prangend
De investeringsbehoeften zijn aanzienlijk en tot 2026 zal de RRF zal helpen om deze aan te pakken . De verbintenis van de EU met betrekking tot de dubbele transitie, die vastgelegd is in de Europese Green Deal en de digitale strategie van de EU, zal het komende decennium ongeveer 650 miljard EUR aan extra particuliere en publieke investeringen vergen (zie tekstvak 2).() De investeringen die nodig zijn om de digitale transitie en de open strategische autonomie van de EU te ondersteunen(), zijn tijdens de pandemie nog duidelijker aan het licht gekomen, met de behoefte aan veilige en snelle internetconnectiviteit, het belang van digitale educatie en vaardigheden in de hele samenleving en aanpak van de strategische afhankelijkheid van de EU met betrekking tot essentiële digitale capaciteiten. Extra investeringen zijn ook noodzakelijk om de economische en sociale veerkracht van de EU te verbeteren, onder meer in gezondheid, onderwijs en opleiding, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en vervoer. De fondsen van het cohesiebeleid zullen de lidstaten blijven helpen in deze behoeften te voorzien, en ook de RRF zal deze inspanningen ondersteunen door middel van een mix van niet-terugbetaalbare steun en leningfinanciering, maar deze financiering is tijdelijk. Met het oog op de economische en sociale veerkracht en om de doelstellingen van de dubbele transitie te verwezenlijken zullen de publieke en private investeringen in de EU-lidstaten uiteindelijk op duurzame wijze moeten worden verhoogd, en worden volgehouden na 2026. Om in deze prangende behoeften te voorzien moeten in het algemeen verdere inspanningen worden geleverd om particuliere investeringen te bevorderen, onder meer door de voltooiing van de kapitaalmarktenunie. Voorts zal de EU-taxonomie voor duurzame activiteiten helpen om particuliere investeringen te verschuiven naar waar ze uit het oogpunt van de klimaat- en milieuactie het hardst nodig zijn.
De begrotingsaanpassingen na de pandemie moeten hand in hand gaan met een verbetering van de kwaliteit van de overheidsfinanciën. De RRF-subsidies zullen alleen bijdragen aan het herstel en de potentiële groei alleen opkrikken als daarmee aanvullende productieve en hoogwaardige investeringen worden gefinancierd. Met RRF-subsidies gefinancierde overheidsinvesteringen moeten dus bovenop de volgehouden nationaal gefinancierde investeringen komen. Daarom zal het van cruciaal belang zijn nationaal gefinancierde investeringen voor de dubbele transitie te bevorderen en de economische en sociale veerkracht te versterken. Indien de RRF-steun niet tot extra investeringen leidt, zal deze tijdelijk de tekorten en schuldquotes verminderen, maar geen positief effect hebben op de potentiële groei op de middellange tot lange termijn, wat dus tot een verslechtering van de samenstelling van de overheidsuitgaven leidt. Wanneer de schuldquote zeer hoog is, moeten bij het bevorderen van nationaal gefinancierde investeringen duidelijke prioriteiten in de uitgaven en inspanningen worden bepaald zodat de algemene samenstelling en de kwaliteit van de overheidsfinanciën verbetert.
De lopende correctie van macro-economische onevenwichtigheden heeft vertraging opgelopen.
De crisis heeft een ongelijkmatige invloed gehad op huishoudens en ondernemingen maar de ondersteunende beleidsmaatregelen hebben de schok opgevangen, onder meer in de banksector. Ten eerste is het verlies aan banen over het algemeen beperkt gebleven maar hebben laag- en middelhooggeschoolde werknemers vaker hun baan verloren. Ook jonge werknemers en andere nieuwkomers op de arbeidsmarkt zijn het hardst getroffen. Deze trends kunnen leiden tot meer ongelijkheid in onze samenlevingen en vragen om verdere beleidsmaatregelen voor omscholing en bijscholing. In de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 werd opnieuw bevestigd dat de EU-leiders zich inzetten voor de Europese pijler van sociale rechten als fundamenteel onderdeel van het herstel. Ten tweede hebben ondernemingen een beroep hebben moeten doen op aanvullende kredieten om aan de behoefte aan werkkapitaal te voldoen. Toch heeft de COVID-19-crisis over het geheel genomen niet geleid tot een toename van insolvente bedrijven.() De ondersteunende maatregelen worden momenteel steeds gerichter ingezet. Gezien de resterende kwetsbaarheden moet de uitfasering van de steunprogramma’s geleidelijk verlopen. Ten derde waren de banken, dankzij hun sterke kapitaalratio’s en hoge liquiditeitsbuffers, in staat om de economie te blijven voorzien van krediet. Ook de opschorting van dividenduitkeringen en een tijdelijke verlichting van de regelgeving hebben banken ademruimte gegeven. De toename van niet-renderende leningen is beperkt gebleven, maar de kwaliteit van de activa moet nauwlettend worden gevolgd. Ten vierde brengen dynamische prijzen van huizen en financiële activa extra risico’s met zich mee.
De COVID-19-crisis heeft een aantal reeds bestaande kwetsbaarheden verergerd. De interne onevenwichtigheden in verband met de hoge overheids- en particuliere schuld zijn toegenomen als gevolg van de bbp-daling in 2020 en de maatregelen om de COVID-19-crisis aan te pakken. De dynamische trends in de huizenprijzen van vóór de pandemie hebben zich voortgezet en de hypotheekschuld is in sommige landen aanzienlijk blijven groeien. De tekorten op de lopende rekening zijn toegenomen in landen die afhankelijk zijn van inkomsten uit het toerisme. Tegelijkertijd is de correctie van de overschotten op de lopende rekening tot stilstand gekomen. In de toekomst kunnen er zich nieuwe onevenwichtigheden voordoen als gevolg van de structurele transformaties die door de COVID-19-crisis zijn versneld. Tekorten aan arbeidskrachten, knelpunten in de mondiale waardeketen en strategische afhankelijkheden kunnen gevolgen hebben voor de relatieve prijzen en het concurrentievermogen. De versnelde digitale transitie en verschuivingen in consumptiepatronen zouden kunnen leiden tot discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en frictiewerkloosheid, samen met tekorten aan arbeidskrachten.
3.2.Reactie op de crisis
Nationale beleidsrespons en het volledige gebruik van flexibiliteit binnen de regelgevingskaders van de EU
De ongekende en gecoördineerde beleidsrespons op de COVID-19-crisis heeft de gevolgen van de crisis daadwerkelijk kunnen opvangen. Zowel op nationaal als op EU-niveau is de respons op de crisis krachtdadig geweest. Deze verliep gecoördineerd en nam verschillende complementaire vormen aan. Er is snel werk gemaakt van de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact, de overeenkomst over de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun (die vervolgens verschillende keren is gewijzigd om rekening te houden met de ontwikkeling van de situatie en de behoeften van het bedrijfsleven), de corona-investeringsinitiatieven (die uitzonderlijke flexibiliteit boden om de fondsen van het cohesiebeleid te sturen waar ze het meest nodig waren) en de opzet van noodinstrumenten zoals SURE.() Latere maatregelen van de Commissie en aanbevelingen van de Raad weerspiegelden de behoefte aan nauwe coördinatie van het economisch beleid gedurende de hele pandemie. Met een doortastend optreden zorgde de EU voor de ontwikkeling, de snelle aanschaf en de gecoördineerde distributie van COVID-19-vaccins. Naast inspanningen om de gevolgen van de crisis te verzachten, hebben specifieke tijdelijke EU-instrumenten bijgedragen tot het herstel en duurzame en inclusieve groei bevorderd. In dit verband bood de inzet van de Commissie voor de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen een kompas om “beter herop te bouwen” en niemand aan zijn lot over te laten.
Geconfronteerd met zware crisissen in de volksgezondheid en de economie hebben de lidstaten snel uitgebreide budgettaire steunmaatregelen genomen. De nationale beleidsreacties werden vergemakkelijkt door tijdig gebruik te maken van vormen van flexibiliteit die binnen de desbetreffende EU-kaders bestaan. De totale budgettaire respons van de EU-lidstaten – met inbegrip van de automatische stabilisatoren die door sterke sociale vangnetten in werking worden gesteld – wordt geraamd op bijna 19 % van het bbp in 2020-2022.() Daarnaast hebben de EU-lidstaten aanzienlijke liquiditeitssteun aan ondernemingen verstrekt in de vorm van staatsgaranties en belastinguitstel. Het monetaire beleid vormde een aanvulling op de inspanningen van het begrotingsbeleid. Deze gezamenlijke en gecoördineerde beleidsrespons heeft succes gehad aangezien de impact van de COVID-19-crisis op de werkloosheid, de economische en sociale verschillen, de insolventie van ondernemingen en de oninbare leningen veel beperkter is uitgevallen dan oorspronkelijk werd verwacht.
Nieuwe EU-instrumenten hebben de gevolgen van de crisis verzacht
SURE is essentieel geweest voor de ondersteuning van de Europese arbeidsmarkten. Dit snel gecreëerde vangnet verstrekt goedkope leningen aan de lidstaten om hen in staat te stellen tijdens de crisis werknemers en bedrijven te ondersteunen. Het ondersteunt ook het herstel en beperkt de schade die de arbeidsmarkt heeft opgelopen. De EU heeft tot dusver meer dan 94 miljard EUR aan SURE-leningen voor 19 verzoekende lidstaten goedgekeurd. Daarvan is bijna 90 miljard EUR reeds uitbetaald. SURE heeft meer dan 31 miljoen mensen (waaronder 8,5 miljoen zelfstandigen) tegen werkloosheidsrisico’s beschermd en heeft tijdens de pandemie meer dan 2,5 miljoen bedrijven ondersteund. Door SURE gesteunde nationale arbeidsmarktmaatregelen hebben in 2020 ongeveer 1,5 miljoen mensen geholpen om niet de werkloosheid terecht te komen, en dragen bij tot het herstel.()
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft een breed scala aan monetaire beleidsmaatregelen ten uitvoer gelegd, die ook de transmissie van budgettaire beleidsmaatregelen hebben ondersteund. De monetairebeleidsreactie van de Europese Centrale Bank bestond voornamelijk uit aanvullende aankopen van activa en liquiditeitsverstrekking aan banken in de eurozone. Om de toegang van banken tot deze transacties te verbeteren, heeft de Europese Centrale Bank ook een aantal maatregelen genomen om de onderpandvereisten te versoepelen. Deze maatregelen hebben bijgedragen tot het behoud van gunstige financieringsvoorwaarden voor alle sectoren van de economie, waaronder de overheden, gedurende de hele pandemie. Daardoor is de economische bedrijvigheid ondersteund en blijft de prijsstabiliteit op de middellange termijn gewaarborgd. De onderling versterkende effecten van het begrotings- en het monetaire beleid zijn van cruciaal belang geweest om de gevolgen van de crisis te verlichten, en ondersteunen het herstel.
Ook andere instrumenten die op EU-niveau en binnen de eurozone zijn opgezet, hebben een rol gespeeld. Het pan-Europese Garantiefonds, dat is opgericht door de Europese Investeringsbank Groep, zal naar verwachting tot 200 miljard EUR (1,4 % van het bbp van de EU) aan extra middelen mobiliseren om kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen. Op 31 augustus 2021 bedroeg het goedgekeurde financieringsvolume 18 miljard EUR, wat naar verwachting ongeveer 144 miljard EUR aan investeringen zal mobiliseren. Het instrument voor crisisondersteuning bij een pandemie van het Europees Stabiliteitsmechanisme, dat een waarde heeft van maximaal 240 miljard EUR (2,0 % van het bbp van de eurozone), blijft beschikbaar en heeft er ook toe bijgedragen het vertrouwen in de beleidsrespons van de EU te verankeren.
Een uitweg uit de crisis en een voorbereiding op de toekomst
De RRF zal een investeringsrijk herstel en groeiversterkende hervormingen bevorderen, de potentiële groei verhogen en de budgettaire uitdagingen verzachten. Als de RFF doeltreffend wordt uitgevoerd, zal dit de economie van de EU duurzamer, inclusiever, veerkrachtiger en beter voorbereid maken op de dubbele transitie, terwijl het risico op sociaaleconomische verschillen beperkt wordt.() De maatregelen die worden gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun van de RRF, zullen het mogelijk maken kwalitatief hoogstaande investeringsprojecten te financieren en dekken de kosten van productiviteitsverhogende hervormingen zonder dat dit aanleiding geeft tot grotere tekorten en schulden. De financiële middelen uit de RRF zullen voor de lidstaten bijgevolg een hulp zijn om het economisch herstel te ondersteunen, grotere potentiële groei te stimuleren en geleidelijk hun onderliggende begrotingssituatie te verbeteren. Niet-terugbetaalbare RRF-steun en andere bronnen van EU-financiering, met name de fondsen van het cohesiebeleid, zullen in 2021 en 2022 jaarlijks ongeveer 0,5 % van het bbp aan steun opleveren. Al bij al zullen de overheidsinvesteringen, die zowel uit nationale bronnen als uit de RRF worden gefinancierd, volgens de verwachtingen stijgen tot 3,5 % van het bbp zowel in 2021 als in 2022.
3.3.Implicaties voor de evaluatie van de economische governance
De COVID-19-crisis heeft verder duidelijk gemaakt welke uitdagingen het kader voor economische governance te wachten staan. Bijna twee jaar nadat de Commissie haar evaluatie van het kader voor economische governance publiceerde, blijven de belangrijkste conclusies geldig (tekstvak 1). De crisis heeft een groot deel daarvan zelfs nog relevanter gemaakt. Ten eerste zijn de overheidsschuldquotes verder gestegen, hetgeen de uitdaging van een geleidelijke, volgehouden en groeivriendelijke verlaging daarvan tot een prudent schuldniveau duidelijk in de verf zet. Ten tweede zullen de overheidsinvesteringen de komende jaren aanhoudend op een hoog niveau moeten blijven. Daaruit blijkt duidelijk hoe belangrijk de goede samenstelling en kwaliteit van de overheidsfinanciën is om een duurzame en inclusieve groei te waarborgen. Ten derde zijn anticyclische discretionaire begrotingsmaatregelen, samen met tijdelijke EU-instrumenten voor begrotingssteun, zeer doeltreffend gebleken om de gevolgen van deze uitzonderlijke crisis tijdig en efficiënt op te vangen. Dit toont dat het belangrijk is begrotingsruimte te creëren in normale tijden en daarvan gebruik te maken in tijden van crisis. Ten vierde heeft de doeltreffende beleidsrespons het belang van sterke beleidscoördinatie onderstreept, onder meer tussen verschillende beleids- en financieringsinstrumenten en tussen het EU-niveau en de nationale overheden. Ten vijfde heeft de snelle ontwikkeling van de crisis laten zien hoe moeilijk het is indicatoren te gebruiken die niet waarneembaar zijn, en regels trachten op te stellen die in alle mogelijke omstandigheden moeten dienen. Ten zesde is de correctie van macro-economische onevenwichtigheden onderbroken en ontstaan er nieuwe kwetsbaarheden, waardoor het belangrijk is risico’s en divergenties tijdig te voorkomen en aan te pakken. De evaluatie die nu opnieuw op de rails wordt gezet, moet de eerdere bevindingen van de Commissie, die uiteengezet zijn in de mededeling van februari 2020, combineren met de lessen uit de crisis. Op die manier kan worden nagedacht over een kader voor economische governance dat de lidstaten ten volle kan ondersteunen in de aanpak van de macro-economische uitdagingen na COVID.
EU-begrotingsregels
Een belangrijke uitdaging na de crisis zal zijn de hoge en uiteenlopende overheidsschuldquotes op duurzame en groeivriendelijke wijze te verlagen. Wanneer de economische omstandigheden dit toelaten, is het van essentieel belang dat opnieuw het pad van vermindering van de schuldquotes wordt gekozen om de overheidsfinanciën gezond te houden, aanhoudende budgettaire divergentie tussen lidstaten te voorkomen, gunstige financieringsvoorwaarden voor de publieke en particuliere sector te vrijwaren en perioden van marktstress te voorkomen die aanleiding zouden geven tot dure spillovereffecten. Een krachtig economisch herstel en volgehouden economische groei zijn van essentieel belang voor een succesvolle, doorlopende en duurzame schuldreductie. Hoewel een al te grote initiële verlaging van de schuldquotes hoge sociale en economische kosten zou meebrengen en contraproductief zou zijn, met name tegen de achtergrond van het krapper wordende monetair beleid en het risico op economische schade, blijft een realistische, geleidelijke en volgehouden vermindering van de overheidsschuld ook belangrijk om opnieuw buffers op te bouwen voordat een volgende crisis toeslaat.
De stabiliserende rol van een gecoördineerd discretionair begrotingsbeleid is van cruciaal belang gebleken in de COVID-19-crisis. De COVID-19-crisis heeft duidelijk gemaakt dat anticyclisch discretionair begrotingsbeleid en Europese coördinatie een positieve rol kunnen spelen om te reageren op zware economische schokken en de sociale gevolgen daarvan te beperken. Aangevuld met de maatregelen van monetair beleid van de ECB en de nationale centrale banken en gefaciliteerd door de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het SGP is de gecoördineerde en consensuele budgettaire beleidsrespons doeltreffend gebleken om de onmiddellijke uitdaging van een omvangrijke economische schok aan te pakken, vertrouwen te wekken en het risico op schade te verminderen. Dit weerspiegelt ook welke doeltreffende stabiliserende rol het begrotingsbeleid speelt in de huidige context van lage rentevoeten. Het vermogen om in slechte tijden budgettaire prikkels te geven vereist echter dat in goede tijden begrotingsbuffers worden aangelegd. Het versterken van de anticycliciteit in het begrotingskader van de EU zou de middellange-termijndimensie van het begrotingsbeleid kunnen versterken en daarmee ook het vermogen van het nationale begrotingsbeleid om te reageren op economische schommelingen.
Een groeivriendelijke samenstelling van de overheidsfinanciën moet investeringen bevorderen en aanhoudende, duurzame en inclusieve groei ondersteunen. De nationale begrotingen zullen hun rol moeten vervullen, met aanzienlijke maar tijdelijke steun uit het RRF. Tegelijkertijd mag overheidsfinanciering particuliere investeringen niet vervangen of verdringen wanneer er geen sprake is van marktfalen. In het algemeen wordt aldus het belang van de kwaliteit en samenstelling van de overheidsfinanciën onderstreept. Daarbij moet eveneens worden nagedacht over de passende rol van het kader voor economische governance om nationale investeringen en hervormingen te stimuleren. Gezien de uitdagingen op lange termijn waar onze economie voor staat, moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het bevorderen van groene, digitale en veerkrachtbevorderende overheidsinvesteringen.
Uiterst relevant blijven de algemeen geldende doelstellingen van vereenvoudiging, meer eigen nationale verantwoordelijkheid en betere handhaving. Terwijl in het huidige begrotingskader voor begrotingstoezicht elementen van flexibiliteit en discretie zijn opgenomen via een complex geheel van interpretatieve bepalingen, moet een doeltreffende toepassing van de economische oordeelsvorming binnen een op regels gebaseerd kader op transparante wijze verlopen. Dit vraagt om eenvoudiger begrotingsregels met gebruik van waarneembare indicatoren voor het meten van de naleving. Hierbij moet ook worden nagegaan of een duidelijke focus op “grove tekortkomingen in het beleid”, zoals uiteengezet in het Verdrag, op basis van duidelijk omschreven doelstellingen alsook een sterkere betrokkenheid van nationale instellingen kunnen bijdragen aan een meer doeltreffende uitvoering van het toezichtkader. Deze doelstellingen zijn met elkaar verbonden. Met name een eenvoudiger kader draagt bij tot een grotere eigen verantwoordelijkheid, betere communicatie en lagere politieke kosten voor handhaving en naleving.
Sterke nationale begrotingskaders kunnen bijdragen aan een doeltreffend kader voor economische governance. Tijdens de COVID-19-crisis waren de nationale begrotingskaders, met inbegrip van nationale onafhankelijke begrotingsinstellingen, in staat zich snel aan te passen aan de veranderende omstandigheden. Dit wijst erop dat het de moeite waard is een eventuele versterking van hun rol te overwegen. Tegelijkertijd is, vanwege de grote verscheidenheid in wettelijke mandaten, slagkracht en middelen van de onafhankelijke begrotingsinstellingen, afstemming op de beste praktijken in de lidstaten noodzakelijk, terwijl ook rekening moet worden gehouden met de verschillen in de nationale institutionele kaders. Andere kwesties waarover moet worden nagedacht, zijn strategieën ter bevordering van middellangetermijn- en groene budgettering, beheer van overheidsinvesteringen en manieren om de risico’s van klimaatverandering beter weer te geven in de begrotingsplanning.
Procedure voor macro-economische onevenwichtigheden
Het is van groot belang dat de weg naar convergentie tussen de lidstaten wordt hersteld. Door macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen en te corrigeren vergroot het vermogen van de lidstaten om te reageren op schokken en wordt de economische convergentie ondersteund. Als zich opbouwende interne en externe kwetsbaarheden worden aangepakt, zal dit bijdragen tot een consolidatie van het herstel en een versterking van de groei op lange termijn. De asymmetrische impact van de crisis en toegenomen verschillen (zij het minder dan verwacht) onderstrepen het belang om zowel tekorten op de lopende rekening als aanhoudende en grote overschotten op de lopende rekening terug te dringen. Het zal ook cruciaal zijn de externe onevenwichtigheden te verminderen om positieve overloopeffecten aan de vraagzijde tussen de lidstaten te creëren, met name binnen de eurozone in het kader van een beperkt monetair beleid.
Een goed functionerende procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO) kan helpen. Aangezien er nieuwe onevenwichtigheden kunnen ontstaan ten gevolge van structurele transformaties die door de COVID-19-crisis zijn versneld, is het PMO-toezichtkader belangrijk om tijdig de opbouw van onevenwichtigheden vast te stellen zodat deze in een vroeg stadium kunnen worden aangepakt. De PMO kan ook een multilaterale dialoog over macro-economische uitdagingen bevorderen en beleidscoördinatie ondersteunen, zoals blijkt uit de ervaring met de snelle en gecoördineerde respons van de lidstaten op de COVID-19-crisis. Een multilaterale dialoog versterkt de nationale verantwoordelijkheid voor de beleidsmaatregelen die nodig zijn om de vastgestelde kwetsbaarheden aan te pakken. Sinds de invoering van de PMO zijn veel lidstaten erin geslaagd mettertijd de ernst van hun onevenwichtigheden terug te dringen. Het voortduren van onevenwichtigheden rechtvaardigt in sommige gevallen echter nadere reflectie over de vraag hoe de uitvoering en het ontwerp van de PMO, met inbegrip van de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, de eigen nationale verantwoordelijkheid kunnen bevorderen en de politieke dynamiek ervan kunnen versterken.
Meerdere surveillancestromen overlappen elkaar gedeeltelijk, maar de verbanden zijn niet altijd volledig benut. Hoewel de opname van de PMO en het SGP in het kader van het Europees Semester ertoe heeft bijgedragen de interactie tussen deze onderdelen van het toezicht te versterken, is er meer ruimte om deze beter te laten samenwerken en onderlinge overlappingen te vermijden in de gelijktijdige aanpak van macro-economische onevenwichtigheden, potentiële groeiproblemen en risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Mogelijk heeft het PMO-toezicht tot dusver ook onvoldoende rekening gehouden met de wisselwerking tussen nieuwe opkomende economische uitdagingen, met name in verband met klimaatverandering en andere soorten milieudruk.
Lessen uit de RRF
Lessen uit de succesvolle beleidsrespons van de EU op de crisis, en met name het RRF-kader en de governance daarvan, kunnen nuttig zijn voor de herziening van het kader voor economische governance. Het Parlement en de Raad hebben op basis van een voorstel van de Commissie overeenstemming bereikt over een beleids- en governancekader voor de RRF met de bedoeling de gemeenschappelijke EU-doelstellingen om te zetten in een gecoördineerd optreden op het niveau van de lidstaat.() De lidstaten hebben hun nationale herstel- en veerkrachtplannen opgesteld die investeringen en hervormingen bevatten en landspecifieke uitdagingen en EU-beleidsprioriteiten behandelen. Op basis van die plannen is de Commissie een constructieve en intensieve beleidsdialoog met de lidstaten aangegaan, die moet leiden tot een beter wederzijds begrip van de uitdagingen en beleidsprioriteiten op nationaal en EU-niveau. Deze dialogen hebben ertoe bijgedragen het vertrouwen en de eigen verantwoordelijkheid op te bouwen en zijn bedoeld om transformatieve hervormingen en investeringen tot stand te brengen. Het resultaat van die dialoog is opgenomen in een voorstel van de Commissie voor een uitvoeringsbesluit van de Raad, waarin de overeengekomen hervormingen en investeringen worden uiteengezet. Het besluit wordt vervolgens door de Raad bekrachtigd.
Een transparant beoordelings- en toezichtkader versterkt het wederzijds vertrouwen en zal de uitvoering van de RRF ondersteunen. De uitvoering zal worden gemonitord en beoordeeld aan de hand van specifieke mijlpalen en streefdoelen die door de lidstaat zijn voorgesteld, door de Commissie zijn beoordeeld en goedgekeurd en door de Raad zijn bekrachtigd. De RFF is op prestaties gebaseerd en beschikt over mechanismen voor nauwlettende monitoring en toezicht. Zij voorziet dan ook in een consistente strategie om, met het oog op de behoeften die de dubbele transitie meebrengt, hervormingen en overheidsinvesteringen te ondersteunen en potentiële groei te stimuleren. Elk nationaal plan moet ten minste 37 % van de toegewezen middelen besteden aan klimaatactie en 20 % aan digitalisering.() Door deze streefdoelen te monitoren wordt geloofwaardigheid verleend aan de doelstellingen van de RRF op het gebied van klimaat en digitalisering. De faciliteit zal ook bijdragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten dankzij de financiering voor werkgelegenheids- en sociale maatregelen en de bevordering van gelijke kansen voor iedereen.
Het feit dat de aanpak van de beleidscoördinatie van de RRF op verbintenissen is gebaseerd en er een sterke nationale verantwoordelijkheid is voor het ontwerp en de resultaten van het beleid, zal de uitvoering van de overeengekomen hervormingen en investeringen ondersteunen. In deze aanpak wordt rekening gehouden met de complexiteit ten gevolge van de omstandigheid dat er gelijktijdig een aantal nationale en EU-doelstellingen worden nagestreefd in een context waarin de sociaaleconomische structuren en nationale voorkeuren onderling verschillen De eigen verantwoordelijkheid en het vertrouwen worden aldus versterkt. De snel veranderende ontwikkelingen sinds het begin van de pandemie (en zelfs vóór de pandemie) hebben aangetoond dat het moeilijk is allesomvattende regels op te stellen die alle mogelijke omstandigheden kunnen opvangen. Dezelfde kwesties zijn relevant in de bredere context van de economische governance. Op begrotingsgebied bijvoorbeeld moeten met het oog op de geloofwaardigheid van het kader de doelstellingen van houdbaarheid van de begroting, macro-economische stabilisatie en kwaliteit van de overheidsfinanciën reeds in de planningsfase op passende wijze worden aangepakt, hetgeen dus resulteert in duidelijk omschreven aanpassingstrajecten. Rekening houdend met de lessen die uit de RRF worden getrokken, moet bij de evaluatie van de economische governance worden nagegaan hoe de nationale verantwoordelijkheid, het wederzijdse vertrouwen, de effectieve uitvoering van het kader met betrekking tot de belangrijkste doelstellingen ervan en de wisselwerking tussen de economische en budgettaire aspecten het best kunnen worden gewaarborgd.
In de toekomst zal het Europees Semester blijven gelden als referentiekader voor de toepassing van het geïntegreerde toezicht en de coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid in de EU. Het Europees Semester heeft zijn nut bewezen om tot een betere coördinatie van het economisch en werkgelegenheidsbeleid te komen. Toch zal het moeten worden aangepast aan de nieuwe uitdagingen ten gevolge van de groene en digitale transitie en aan de behoefte aan een grotere veerkracht. Het Europees Semester zal, met zijn bredere toepassingsgebied, een aanvulling vormen op de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen, waarin de hervormings- en investeringsagenda voor de komende jaren wordt vastgelegd. De twee processen zullen intrinsiek met elkaar verbonden zijn, en er zal een optimaal gebruik worden gemaakt van de bestaande synergieën zonder dat er overlappingen worden gecreëerd.
Discussiepunten
Er zijn elf belangrijke vragen voor het publieke debat, zoals blijkt uit de bijgewerkte online-enquête. Rekening houdend met de ervaring die is opgedaan met het bestaande rechtskader vóór de COVID-19-uitbraak (tekstvak 1), de impact van de crisis en de hierboven beschreven uitdagingen, zijn de negen vragen in de mededeling van februari 2020 die als leidraad fungeren voor het publieke debat, aangevuld met twee extra vragen, en is één vraag lichtjes geherformuleerd. Het gaat om de volgende vragen:
Nieuwe vraag: In welk verband kunnen de opzet, de governance en de werking van de RRF nuttige inzichten opleveren op het gebied van economische governance door middel van een grotere eigen verantwoordelijkheid, meer wederzijds vertrouwen, handhaving en wisselwerking tussen de economische en budgettaire dimensies?
Nieuwe vraag: Zijn er, rekening houdend met wijze waarop de COVID-19-crisis onze economieën een nieuwe vorm heeft gegeven, naast de tot dusver vastgestelde uitdagingen andere uitdagingen die in het kader voor economische governance moeten worden meegenomen?
Geherformuleerde vraag: Hoe kan het kader – met inbegrip van het stabiliteits- en groeipact, de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden en, ruimer bekeken, het Europees Semester – het best een adequate en gecoördineerde beleidsrespons op EU- en nationaal niveau realiseren, in het licht van de verreikende impact van de COVID-19-crisis en de nieuwe tijdelijke beleidsinstrumenten die als respons daarop zijn ingevoerd?
4.Conclusies
De Commissie nodigt de andere instellingen en alle belanghebbenden uit deel te nemen aan het publieke debat over de evaluatie van de economische governance. De Commissie kijkt uit naar een inclusief debat met het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s, de Europese Centrale Bank, de nationale centrale banken, de nationale regeringen en parlementen, alsook een breed scala aan belanghebbenden, waaronder sociale partners, de academische wereld, organisaties van het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke begrotingsinstellingen en nationale comités voor de productiviteit. Het debat zal plaatsvinden via verschillende fora, waaronder speciale vergaderingen, seminaries, workshops en een online-enquête. De online-enquête is vandaag opnieuw opengesteld en burgers, organisaties en overheden wordt verzocht hun bijdragen uiterlijk op 31 december 2021 in te dienen.() De speciale website van de Commissie over economische governance zal fungeren als nformatiehub over de verschillende luistersessies die de Commissie zal organiseren.() De Commissie zal ook de informatie en feedback evalueren van andere evenementen die door belanghebbenden in de EU worden opgezet.
Een ruime en inclusieve betrokkenheid van alle belanghebbenden is noodzakelijk om tot een brede consensus te komen. Alle lidstaten, de Europese instellingen en andere belangrijke belanghebbenden zijn collectief verantwoordelijk voor de doeltreffende werking van het toezichtkader. Het publieke debat zal bijdragen tot de opbouw van een algemene consensus. Dit is belangrijk om het economisch toezicht in de Unie doeltreffend te laten verlopen. Met haar initiatieven zal de Commissie de dialoog en het wederzijds begrip tussen belanghebbenden bevorderen. Het doel is een breed gedragen aanpak van de te volgen koers te formuleren.
De Commissie zal rekening houden met alle standpunten die tijdens het publieke debat naar voren komen. In het eerste kwartaal van 2022 zal de Commissie richtsnoeren voor het begrotingsbeleid van de komende periode verstrekken. Aan de hand daarvan wil zij de coördinatie van het begrotingsbeleid en de voorbereiding van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s van de lidstaten vergemakkelijken. De richtsnoeren zullen de mondiale economische situatie, de specifieke situatie van elke lidstaat en de discussie over het kader voor economische governance weerspiegelen. De Commissie zal bakens uitzetten voor mogelijke wijzigingen in het kader voor economische governance, met als doel ruim vóór 2023 tot een brede consensus te komen over de te volgen koers.
Tekstvak 1: Samenvatting van de mededeling van februari 2020 over de evaluatie van de economische governance
In de mededeling van februari 2020 werd beoordeeld hoe doeltreffend het kader voor economische governance is om de belangrijkste doelstellingen ervan te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn: i) zorgen voor houdbare overheidsfinanciën en groei, en macro-economische onevenwichtigheden vermijden, ii) een geïntegreerd toezichtkader verschaffen dat nauwere coördinatie van economisch beleid, met name in de eurozone, mogelijk maakt, en iii) het bevorderen van de macro-economische convergentie in de EU.
In de mededeling werd vastgesteld dat het kader voor economische governance erin geslaagd is de overheidsschuld terug te dringen, bestaande macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren, een geleidelijke convergentie van de economische prestaties van de lidstaten te ondersteunen en tot een betere coördinatie van het economisch beleid te komen. In de mededeling werd ook gewezen op kwesties met betrekking tot de lage potentiële groei van lidstaten, de aanhoudend lage inflatie en de ononderbroken hoge overheidsschuld in bepaalde lidstaten. Voorts werd in de mededeling geopperd dat het toezichtkader moet helpen om de meest dringende economische, demografische en milieuproblemen van vandaag en morgen aan te pakken.
Het begrotingskader
Het kader voor begrotingstoezicht heeft de lidstaten met succes ertoe aangezet terug te keren naar gezonde begrotingssituaties door hun tekorten te verminderen en hun schuldquotes geleidelijk aan te doen afnemen. Het preventieve deel van het kader is echter minder doeltreffend geweest dan het corrigerende deel. Hoewel de geaggregeerde schuldquote in 2015 begon te dalen, verschilde de schulddynamiek sterk tussen de lidstaten. Het kader zorgde niet voor voldoende differentiatie tussen lidstaten die sterk uiteenlopende begrotingssituaties, houdbaarheidsrisico’s en andere zwakke punten kennen.
In de mededeling werd beklemtoond dat het begrotingsbeleid van de lidstaten procyclisch is gebleven. Het vermogen om de begrotingskoers van de eurozone te sturen was beperkt omdat er een centrale begrotingscapaciteit met stabiliserende werking ontbreekt. Voorts heeft het begrotingskader het niveau van de overheidsinvesteringen tijdens periodes van begrotingsconsolidatie onvoldoende beschermd en zijn de overheidsfinanciën niet groeivriendelijker geworden. In de mededeling werd ook gewezen op de complexiteit van de begrotingsregels van de EU, alsmede het grote aantal indicatoren en het gebruik van niet-waarneembare variabelen. Het kader miste transparantie en de complexiteit ervan belemmerde het verantwoordelijkheidsgevoel en de voorspelbaarheid. Ten slotte heeft de ontwikkeling van nationale begrotingskaders en onafhankelijke begrotingsinstellingen de eigen nationale verantwoordelijkheid voor begrotingsdiscipline versterkt. Toch verschilde de doeltreffendheid van de nationale kaders van lidstaat tot lidstaat.
De procedure bij macro-economische onevenwichtigheden
Met de PMO is het toepassingsgebied van het toezichtkader uitgebreid, maar de wisselwerking tussen de PMO en het SGP is ontoereikend geweest. Zo had het verband tussen budgettaire houdbaarheid en macro-economische onevenwichtigheden verder kunnen worden ontwikkeld. Voorts heeft het PMO-toezicht onvoldoende rekening gehouden met de wisselwerking met nieuwe economische uitdagingen, met name op het gebied van klimaatverandering en andere soorten milieudruk. Hoewel de PMO heeft bijgedragen tot een grotere bewustwording van macro-economische onevenwichtigheden, heeft zij niet geleid tot volgehouden hervormingen in lidstaten waar onevenwichtigheden blijven bestaan. De PMO heeft meer succes geboekt bij het terugdringen van tekorten op de lopende rekening dan bij het terugdringen van aanhoudende en grote overschotten op de lopende rekening. Ten slotte is de PMO ingevoerd in een context van bestaande onevenwichtigheden en moet daarom nog blijken hoe doeltreffend deze procedure is om de opeenstapeling van nieuwe onevenwichtigheden, zwakke punten en risico’s te voorkomen.
Lidstaten van de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het vlak van de financiële stabiliteit
Vanaf 2010 zijn mechanismen ontwikkeld om financiële steun te verlenen aan lidstaten van de eurozone die moeilijkheden ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit, hetgeen tot de instelling van het Europees stabiliteitsmechanisme heeft geleid. Hoewel alle lidstaten van de eurozone die financiële bijstand hebben ontvangen, met succes naar de markten zijn teruggekeerd tegen redelijke financieringspercentages, kan in de toekomst meer aandacht worden geschonken aan de eigen nationale verantwoordelijkheid bij programma’s, alsook aan transparantie en verantwoordingsplicht.
Tekstvak 2: Behoefte aan groene en digitale investeringen
De extra particuliere en publieke investeringsbehoeften in verband met de dubbele transitie en de beleidsdoelstellingen ervan worden geraamd op bijna 650 miljard EUR per jaar tot 2030.(1) De groene transitie is goed voor 520 miljard EUR per jaar, ofwel 80 % van deze behoeften, met bijna 60 % van het totaal voor het klimaat- en energiebeleid.
De groene transitie
De klimaattransitie zal onvermijdelijk leiden tot een versnelde veroudering van de bestaande kapitaalvoorraad. Dit betekent niet noodzakelijk dat de groei zal afnemen, maar wel dat er zich waarschijnlijk een verandering zal voordoen in de samenstelling van de groei, aangezien meer middelen moeten worden uitgetrokken voor investeringen en minder voor consumptie.(2)
De toename van de investeringsbehoeften in de sectoren energie en vervoer wordt geraamd op ongeveer 390 miljard EUR per jaar.(3) De stijging met meer dan 50 % ten opzichte van de historische trend is vooral het gevolg van klimaat- en energiebeleid om onze economie koolstofvrij te maken, maar weerspiegelt ook de energie- en vervoersbehoeften van een groeiende economie.(4) Dit komt neer op een gemiddelde stijging van het aandeel van de investeringen in energie en vervoer in het bbp met ongeveer 2,1 procentpunt ten opzichte van de historische trend. Het gaat om investeringen in het elektriciteitsnet, elektriciteitscentrales, industriële ketels en de productie en distributie van nieuwe brandstoffen, alsook investeringen in isolatie van gebouwen, energierenovatie, kosten voor de aankoop van voertuigen en andere investeringen in de transportsector.(5) De behoeften aan investeringen in infrastructuur voor vervoer zijn gedeeltelijk inbegrepen.(6) Deze ramingen houden geen rekening met toekomstige behoeften voor klimaatadaptatie, zoals specifieke investeringen om bestaande activa beter bestand te maken tegen klimaatverandering of hogere kosten als gevolg van frequentere extreme weersomstandigheden.
Voor de overige aspecten van het milieu wordt de investeringskloof om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken geraamd op ongeveer 130 miljard EUR per jaar. Deze raming weerspiegelt de investeringsbehoeften voor onderdelen van het milieubeleid zoals milieubescherming, met inbegrip van biodiversiteit, hulpbronnenbeheer en circulaire economie.(7)
Terwijl een aanzienlijk deel van de investeringen door de particuliere sector zal worden gedragen, zullen ook de overheidsinvesteringen moeten toenemen.
Digitale transformatie
De totale investeringstekorten om in de EU een digitale transformatie tot stand te brengen, worden geraamd op ongeveer 125 miljard EUR per jaar.(8) Dit cijfer omvat investeringstekorten in communicatienetwerken, de ontwikkeling van digitale vaardigheden en de uitbouw van belangrijke digitale capaciteiten en technologieën, zoals cloud, halfgeleiders en artificiële intelligentie, maar heeft geen betrekking op de digitalisering van overheidsdiensten en enkele andere aspecten.
_________________________
(1)De investeringsbehoeften voor de verschillende beleidsterreinen zijn afkomstig van verschillende bronnen en weerspiegelen verschillende benaderingen (zie voetnoten 3, 7 en 8) en geven een grootteorde aan.
(2)Pisani-Ferry, J. (2021), “Climate Policy is Macroeconomic Policy, and the Implications Will Be Significant”, PIIE Policy Brief 21-20, augustus 2021.
(3)Zie de effectbeoordelingen voor de 55 % beleidsvoorstellen, onder meer de effectbeoordeling voor de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (
SWD(2021) 621 final
).
(4)Voor de periode 2021-2030 moet jaarlijks ongeveer 1 biljoen EUR worden geïnvesteerd in de sectoren energie en vervoer. Deze ramingen weerspiegelen de bedragen die moeten worden geïnvesteerd om tegemoet te komen aan de energie- en vervoersbehoeften van de economie en de stijgende investeringsbehoeften als gevolg van de hogere ambities in het klimaat- en energiebeleid. De ramingen omvatten lagere geraamde kosten voor energie- en vervoerstechnologieën zoals de kosten voor hernieuwbare energie en accu’s. 650 miljard EUR is afkomstig van de transportsector, voornamelijk de aankoopkosten voor voertuigen. Hieronder vallen ook voertuigen die door particuliere huishoudens worden aangekocht, welke in de nationale rekeningen normaliter als duurzame goederen en niet als investering worden geboekt.
(5)De investeringsbehoeften zijn afgeleid van een partieel-evenwichtsmodel van het energie- en transportsysteem. De cijfers omvatten investeringen in nieuwe activa of capaciteit, inclusief de vervanging van bestaande activa aan het einde van hun economische levensduur. De vervanging van bestaande activa kan worden versneld door beleidskeuzes, bijvoorbeeld het uitfaseren van op fossiele brandstoffen gebaseerde stroomopwekkingscapaciteit, of wegens veranderende marktomstandigheden waardoor de exploitatie ervan onrendabel wordt.
(6)Deze omvatten investeringen in oplaad- of tankstations, maar bijvoorbeeld geen investeringen in spoor- of wegeninfrastructuur.
(7)Europese Commissie (2020), “Staff Working Document accompanying the NextGenerationEU package”,
SWD (2020) 98
.
(8)Ibidem.
|