This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52021AE5706
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) No 575/2013 and Directive 2014/59/EU as regards the prudential treatment of global systemically important institution groups with a multiple point of entry resolution strategy and a methodology for the indirect subscription of instruments eligible for meeting the minimum requirement for own funds and eligible liabilities’ (COM(2021) 665 final — 2021/0343 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de prudentiële behandeling van groepen van mondiaal systeemrelevante instellingen met een multiple-point-of-entry-afwikkelingsstrategie en een methodiek voor de indirecte plaatsing van voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in aanmerking komende instrumenten (COM(2021) 665 final — 2021/0343 (COD))
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de prudentiële behandeling van groepen van mondiaal systeemrelevante instellingen met een multiple-point-of-entry-afwikkelingsstrategie en een methodiek voor de indirecte plaatsing van voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in aanmerking komende instrumenten (COM(2021) 665 final — 2021/0343 (COD))
EESC 2021/05706
PB C 152 van 6.4.2022, pp. 111–115
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
|
6.4.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 152/111 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de prudentiële behandeling van groepen van mondiaal systeemrelevante instellingen met een multiple-point-of-entry-afwikkelingsstrategie en een methodiek voor de indirecte plaatsing van voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in aanmerking komende instrumenten
(COM(2021) 665 final — 2021/0343 (COD))
(2022/C 152/18)
|
Algemeen rapporteur: |
Antonio GARCÍA DEL RIEGO |
|
Raadplegingen |
Raad van de Europese Unie, 26.11.2021 Europees Parlement, 22.11.2021 |
|
Rechtsgrond |
Artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie |
|
Bevoegde afdeling |
Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang |
|
Besluit van de voorzitter |
9.11.2021 |
|
Goedkeuring door de voltallige vergadering |
9.12.2021 |
|
Zitting nr. |
565 |
|
Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen) |
174/2/3 |
1. Conclusies en aanbevelingen
|
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) acht het noodzakelijk om rechtstreeks in de verordening kapitaalvereisten (VKV) een specifieke prudentiële behandeling op te nemen met betrekking tot de indirecte plaatsing van voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in aanmerking komende instrumenten (MREL). De voorgestelde wijzigingen van de VKV zouden een oplossing moeten zijn voor de geconstateerde inconsistenties tussen de VKV en de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (BRRD). |
|
1.2. |
Het EESC pleit voor duidelijkere VKV-voorschriften over de vergelijking tussen de som van de daadwerkelijke vereisten inzake het totale verliesabsorberende vermogen (TLAC) van alle af te wikkelen groepen binnen een groep van mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI) met een multiple-point-of-entry-afwikkelingsstrategie (MPE) met het theoretische single point of entry-vereiste (SPE) van die MSI-groep. De voorgestelde wijzigingen zijn nodig om te verduidelijken in welke mate afwikkelingsautoriteiten de mogelijke inconsistenties tussen SPE- en MPE-vereisten kunnen aanpakken. |
|
1.3. |
De formule voor het berekenen van het TLAC/MREL-surplus van een dochteronderneming in het kader van de algemene aftrekkingsregeling voor MSI’s met een MPE-afwikkelingsstrategie moet zo worden aangepast dat rekening wordt gehouden met zowel de risicogebaseerde als de niet-risicogebaseerde TLAC/MREL-vereisten van de dochteronderneming, in aansluiting bij de TLAC-norm. Dit zou overschatting van het TLAC/MREL-surplus van een bepaalde dochteronderneming voorkomen. |
|
1.4. |
Bepaalde VKV-voorschriften voor MSI’s met een MPE-afwikkelingsstrategie moeten worden verduidelijkt om rekening te kunnen houden met dochterondernemingen die buiten de EU zijn gevestigd. Hiermee zou de VKV worden afgestemd op het overeenkomstige internationaal overeengekomen TLAC-beginsel, dat van toepassing is op dochterondernemingen die in alle jurisdicties van de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) zijn gevestigd. |
|
1.5. |
Het EESC beveelt een aantal gerichte verduidelijkingen aan in het kader van het vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor instellingen die dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU-MSI’s zijn (“interne TLAC”), om ervoor te zorgen dat door die instellingen uitgegeven schuldinstrumenten voldoen aan alle criteria voor in aanmerking komende passiva-instrumenten. De reden voor deze wijziging is dat de criteria voor in aanmerking komende passiva-instrumenten momenteel gebaseerd zijn op de veronderstelling dat die instrumenten worden uitgegeven door een af te wikkelen entiteit en niet door dochterondernemingen waarvoor een intern TLAC-vereiste geldt. Deze lacune zou worden verholpen door te verduidelijken dat dezelfde voorwaarden voor af te wikkelen entiteiten mutatis mutandis ook van toepassing zijn op niet af te wikkelen entiteiten. Daardoor zouden die instellingen dan weer aan hun interne TLAC-vereiste kunnen voldoen met onder meer in aanmerking komende passiva, zoals oorspronkelijk door de medewetgevers was bedoeld. |
|
1.5.1. |
MPE-banken zouden gebruik moeten kunnen maken van de in de TLAC-term sheet overeengekomen aanpassingen. Deze aanpassingen moeten zorgen voor een gelijkwaardige behandeling van de SPE- en de MPE-afwikkelingsmodellen. Ze zijn opgenomen in de artikelen 12 bis en 72 sexies, lid 4, van de VKV II, maar deze twee artikelen hebben geen betrekking op derde landen. Met name artikel 12 bis van de Commissietekst geeft aan dat aanpassingen die voortvloeien uit verschillen in risicogewogen activa (RWA’s) beperkt zijn tot in de EU gevestigde entiteiten, aangezien het begrip af te wikkelen entiteit alleen betrekking heeft op dochterondernemingen met hoofdkantoor in de EU. Het toepassingsgebied zou uitgebreid moeten worden, zodat het ook alle andere mogelijke dochterondernemingen van de groep in enig ander land omvat. |
|
1.6. |
Dit wordt niet bereikt met het recente voorstel van de Commissie: door de vergelijking tussen de hypothetische SPE en de som van RWA’s van elke af te wikkelen entiteit worden dochterondernemingen uit derde landen uitgesloten. Die vergelijking heeft namelijk betrekking op de artikelen 45 quinquies en 45 nonies van de BRRD, en die richtlijn geldt niet voor dochterondernemingen in derde landen noch voor verschillen tussen RWA’s die voortvloeien uit verschillen in berekeningscriteria tussen derde landen en lidstaten. Zij heeft alleen betrekking op verschillen tussen de lidstaten. |
2. Algemene opmerkingen
|
2.1. |
De verordening kapitaalvereisten (VKV) vormt samen met de richtlijn kapitaalvereisten (RKV) het prudentiële regelgevingskader voor kredietinstellingen die in de EU actief zijn. De VKV en de RKV zijn in de nasleep van de financiële crisis van 2008-2009 vastgesteld om instellingen die in de EU in de financiële sector actief zijn, veerkrachtiger te maken. Deze instrumenten waren grotendeels gebaseerd op internationale standaarden die zijn overeengekomen met de internationale partners van de EU, met name het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS). |
|
2.2. |
De VKV is nadien gewijzigd om de resterende zwakke punten in het raamwerk met regels weg te werken en om een aantal nog onafgewerkte onderdelen van de hele hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn om instellingen veerkrachtig te maken, uit te voeren. Een belangrijke doorbraak kwam er met het pakket maatregelen voor risicoreductie, dat op 20 mei 2019 door het Europees Parlement en de Raad is vastgesteld en op 7 juni 2019 in het Publicatieblad is bekendgemaakt. |
|
2.3. |
Met deze hervorming werd in de EU de internationale norm inzake de totale verliesabsorberende capaciteit (“TLAC”) voor mondiaal systeemrelevante instellingen (“MSI’s”) ingevoerd die de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) in november 2015 had vastgesteld, en werd de toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL) voor alle in de Unie gevestigde instellingen aangescherpt. |
|
2.4. |
Volgens de TLAC-norm moeten MSI’s een voldoende groot volume sterk verliesabsorberende (bail-inbare) passiva aanhouden, om bij een afwikkeling te kunnen zorgen voor een soepele en snelle verliesabsorptie en herkapitalisatie. Bij de implementatie van de TLAC-norm in het EU-recht, met name door wijzigingen van de VKV, is rekening gehouden met het bestaande instellingsspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL) zoals vastgesteld in de BRRD. De TLAC en het MREL zijn dan ook van essentieel belang om bankcrises doeltreffend aan te pakken en de negatieve gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit en de overheidsfinanciën te beperken. De TLAC en de herziene MREL-regels zijn in de EU van toepassing geworden op respectievelijk 27 juni 2019 en 28 december 2020. |
|
2.5. |
Overeenkomstig internationale normen erkent het EU-recht zowel de afwikkelingsstrategie “Single Point of Entry” (SPE) als de afwikkelingsstrategie “Multiple Points of Entry” (MPE). In de SPE-afwikkelingsstrategie wordt slechts één groepsentiteit — doorgaans de moederonderneming — afgewikkeld (“af te wikkelen entiteit”), terwijl voor de overige entiteiten — doorgaans operationele dochterondernemingen — geen afwikkelingsmaatregelen worden genomen. In plaats daarvan worden de verliezen van die dochterondernemingen overgedragen aan de af te wikkelen entiteit en wordt kapitaal gedownstreamed naar de dochteronderneming. Dit zorgt ervoor dat dochterondernemingen zelfs na het bereiken van het moment van niet-levensvatbaarheid soepel kunnen blijven functioneren. |
|
2.6. |
Bij de MPE-afwikkelingsstrategie kan meer dan één entiteit van de bankgroep worden afgewikkeld. Bijgevolg kunnen meer dan één af te wikkelen entiteit en dus meer dan één af te wikkelen groep deel uitmaken van de bankgroep. Het onderliggende beginsel van de MPE-afwikkelingsbenadering is om de afwikkeling van een bepaalde af te wikkelen groep op een haalbare en geloofwaardige manier mogelijk te maken zonder de afwikkelbaarheid van andere af te wikkelen entiteiten en groepen in dezelfde geconsolideerde bankgroep te ondermijnen. Het herziene raamwerk voor de afwikkeling van banken bepaalt dat het MREL voor af te wikkelen entiteiten op het geconsolideerde niveau van een af te wikkelen groep (“extern MREL”) moet worden vastgesteld. |
|
2.7. |
Daarnaast legt dat raamwerk vast hoe de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit moet worden toegewezen binnen de af te wikkelen groepen (“intern MREL”). Volgens de BRRD moeten financiële instrumenten die in aanmerking komen voor het interne MREL in de regel worden aangehouden door de af te wikkelen entiteit, d.w.z. doorgaans de moederonderneming. |
|
2.8. |
Sinds begin 2020 werkt de Europese Bankautoriteit (EBA) aan een ontwerp van een technische reguleringsnorm (RTS) op basis van een aftrekregeling, overeenkomstig de in de BRRD geformuleerde opdracht en de aanbevelingen in de betrokken internationale normen. (1) De door de EBA ontwikkelde aftrekregeling voorziet erin dat voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten die door dochterondernemingen aan de af te wikkelen entiteit via een intermediaire moederonderneming zijn uitgegeven, volledig in mindering moeten worden gebracht op het bedrag van de eigen interne MREL-capaciteit van de intermediaire moederonderneming. |
|
2.9. |
De EBA concludeerde dat de BRRD-vereisten niet konden worden vervuld zonder aanvullende voorschriften die op basis van de niveau 1-tekst zouden moeten worden gespecificeerd. Afgezien van de noodzaak om de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten te operationaliseren, is nog een aantal probleempunten met betrekking tot afwikkeling in beeld gekomen sinds het herziene TLAC/MREL-raamwerk in 2019 van toepassing werd. Deze houden voornamelijk verband met de regelgeving voor MSI-groepen met een MPE-afwikkelingsstrategie, waaronder de MPE-groepen met dochterondernemingen in derde landen. Zo bepaalt de VKV momenteel niet of de diverse TLAC-aanpassingen voor MSI’s met een MPE-afwikkelingsstrategie ook gelden voor de dochterondernemingen van een MSI die in een derde land zijn gevestigd. |
|
2.10. |
Een aantal gerichte aanpassingen van specifieke afwikkelingsgerelateerde aspecten van de VKV is nodig om de hier geschetste probleempunten weg te werken. Met name de behandeling vanuit het toezicht van MSI-groepen met een MPE-afwikkelingsstrategie, daaronder begrepen MSI-groepen met dochterondernemingen in derde landen, moet beter worden afgestemd op de in de TLAC-norm geschetste behandeling. Dit zou ervoor helpen zorgen dat bij afwikkeling elke tot die MSI’s behorende af te wikkelen entiteit en groep kritieke functies kan blijven vervullen zonder besmettingsrisico. |
|
2.11. |
De voorgestelde wijzigingen zouden de algehele opzet van het raamwerk niet veranderen, maar zouden ervoor zorgen dat TLAC en MREL correct worden toegepast. |
|
2.12. |
Deze voorgestelde wijzigingen van de VKV kunnen een essentiële rol spelen bij het verbeteren van de afwikkelbaarheid van een instelling. Aangezien de overeenkomstige bepalingen al van toepassing zijn in de EU, moeten de voorgestelde wijzigingen tijdig gebeuren. De noodzaak van een versnelde vaststelling is des te dringender omdat bankgroepen duidelijkheid over het mechanisme verwachten om te kunnen beslissen hoe zij hun interne MREL-capaciteit het beste in stelling kunnen brengen tegen de termijn voor de algemene MREL-naleving die op 1 januari 2024 is bepaald, met bindende tussenliggende doelstellingen die tegen 1 januari 2022 moeten worden gehaald. |
|
2.13. |
Dit voorstel gaat niet vergezeld van een aparte effectbeoordeling, aangezien dit voorstel de fundamentele aspecten van de VKV niet verandert, maar vooral inzet op het verduidelijken van de juridische verhouding tussen twee bestaande instrumenten van EU-recht — de VKV en de BRRD — door in de VKV rechtstreeks een specifieke behandeling op te nemen voor de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten. Die verduidelijkingen zouden ervoor zorgen dat de beide sterk onderling verweven raamwerken grotendeels op elkaar afgestemd blijven. |
|
2.14. |
Daardoor zouden instellingen dan weer één set van het totaal van de risicoposten en de totale blootstellingsmaatstaf kunnen berekenen, rapporteren en openbaar maken ten behoeve van zowel de VKV als de BRRD, en zou zodoende een onnodige toename van complexiteit worden vermeden. Dit omvat de mogelijke noodzaak om aanvullende voor MREL in aanmerking komende instrumenten uit te geven om aan het interne MREL te voldoen, zoals de medewetgevers dat hebben ingevoerd met de herziene BRRD. |
3. Specifieke opmerkingen
|
3.1. |
De afwikkelingsstrategieën die door crisisbeheersingsgroepen worden ontwikkeld, zijn in grote lijnen gebaseerd op twee gestileerde benaderingen: “single point of entry”-“afwikkeling” (SPE), waarbij afwikkelingsbevoegdheden worden toegepast op de top van een groep door één nationale afwikkelingsautoriteit, en “multiple point of entry”-afwikkeling (MPE), waarbij afwikkelingsinstrumenten worden toegepast op verschillende onderdelen van de groep door twee of meer afwikkelingsautoriteiten die op gecoördineerde wijze optreden. |
|
3.1.1. |
In geval van een single point of entry (SPE) worden door één afwikkelingsautoriteit — waarschijnlijk in het rechtsgebied dat verantwoordelijk is voor het wereldwijde geconsolideerde toezicht op een groep — afwikkelingsbevoegdheden toegepast, bijvoorbeeld bail-in en/of overdrachtsinstrumenten, op het hoogste niveau van de moederonderneming of de holding. Bij een SPE-strategie worden binnen de groep geleden verliezen opgevangen door de hoogste moederonderneming of holding, bijvoorbeeld door de afschrijving en/of verplichte omzetting van ongedekte uitgegeven schuld. |
|
3.1.2. |
Bij een multiple point of entry (MPE) worden door twee of meer afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsbevoegdheden toegepast op verschillende delen van de groep en is opsplitsing van de groep in twee of meer afzonderlijke delen waarschijnlijk. De groep kan op nationale of regionale basis worden opgesplitst, naar bedrijfsonderdelen, of met een combinatie daarvan. De afwikkelingsbevoegdheden die op de afzonderlijke onderdelen worden toegepast hoeven niet dezelfde te zijn en kunnen afwikkelingsopties omvatten, zoals bail-in binnen een afwikkeling, het gebruik van een overbruggingsentiteit, de overdracht van ondernemingen of afwikkeling. MPE-strategieën vereisen niettemin dat maatregelen tussen rechtsgebieden worden gecoördineerd om te voorkomen dat conflicten of inconsistenties de doeltreffendheid van de afzonderlijke afwikkelingsmaatregelen ondermijnen, dat zich een run op tegoeden voordoet en dat er besmettingen binnen de onderneming ontstaan. |
|
3.1.3. |
Er is geen binaire keuze tussen de twee benaderingen. In de praktijk kan een combinatie nodig zijn om recht te doen de structuur van een onderneming en de lokale regelgeving in de rechtsgebieden waar zij het meest actief is. Sommige MPE-strategieën kunnen bijvoorbeeld inhouden dat meerdere SPE-afwikkelingen worden toegepast op verschillende delen van de onderneming, zoals regionale blokken die van elkaar kunnen worden gescheiden. |
|
3.2. |
Het voorstel is grotendeels gebaseerd op de voorbereidende werkzaamheden van de EBA, met name wat betreft de ontwikkeling van technische reguleringsnormen over de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten binnen af te wikkelen groepen. Het voorstel wil vooral onbedoelde gevolgen voor het bestaande TLAC/-MREL-raamwerk wegwerken die voorvloeien uit de voorschriften zoals die thans in de VKV zijn opgenomen. De voorgestelde wijzigingen zouden een beperkt effect hebben op de regeldruk voor instellingen en hun kosten om hun interne operaties aan te passen, waarbij de meeste van de verwachte kosten zullen worden gecompenseerd doordat de benadering met een indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten binnen af te wikkelen groepen daardoor correct kan functioneren en, wat de betrokken instellingen betreft, door de voordelen in termen van een betere opneming van dochterondernemingen uit derde landen en door verder te bepalen hoe in het kader van het interne TLAC-vereiste uitgegeven instrumenten in aanmerking komen. |
|
3.3. |
Het voorstel voorziet met name in: |
|
3.3.1. |
Specifieke behandeling voor de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten. Het voorstel voor een verordening voert dus in de VKV een vereiste in dat intermediaire moederondernemingen in de eigendomsketen hun bezit aan voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten, met inbegrip van eigen vermogen, die zijn uitgegeven door hun dochterondernemingen die tot dezelfde af te wikkelen groep behoren, van hun eigen interne MREL-capaciteit het bedrag moeten aftrekken. |
|
3.3.2. |
Vergelijking tussen het theoretische SPE-vereiste en de som van de daadwerkelijke MPE-vereisten. De VKV bepaalt dat MSI-groepen met een MPE-afwikkelingsstrategie hun TLAC-vereiste moeten berekenen in de theoretische aanname dat de groep volgens een SPE-afwikkelingsstrategie wordt afgewikkeld (theoretisch SPE-vereiste). Dat theoretische SPE-vereiste moet dan door de afwikkelingsautoriteiten worden vergeleken met de som van de daadwerkelijke TLAC-vereisten van elke af te wikkelen entiteit van die groep in een MPE-afwikkelingsstrategie (MPE-vereisten). De VKV-bepalingen wat betreft de gevolgen van die vergelijking zijn echter weinig coherent. |
|
3.3.3. |
Aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen. Die bepaling is bedoeld om het risico op besmetting binnen een MSI-groep zo veel mogelijk te beperken en ervoor te zorgen dat af te wikkelen entiteiten bij falen voldoende beschikbare verliesabsorptiecapaciteit hebben, die niet zou mogen verminderen door verliezen afkomstig van intragroepsbezit aan TLAC-instrumenten. Zonder die aftrekkingen zou het falen van een af te wikkelen entiteit binnen de MSI-groep leiden tot verliezen bij andere af te wikkelen entiteiten van die groep — en bijgevolg tot een vermindering van de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van die af te wikkelen entiteiten. |
|
3.3.4. |
Inachtneming van buiten de Unie gevestigde dochterondernemingen. Artikel 12 bis en artikel 72 sexies, lid 4, VKV handelen niet expliciet over dochterondernemingen die in een derde land zijn gevestigd. Voor EU-bankgroepen met een mondiale MPE-afwikkelingsstrategie is het dus misschien niet mogelijk om rekening te houden met dochterondernemingen die buiten de Unie zijn gevestigd. |
|
3.3.5. |
Verduidelijkingen over het in aanmerking komen van in het kader van het interne TLAC-vereiste uitgegeven schuldinstrumenten. Artikel 92 ter VKV stelt het interne TLAC-vereiste vast voor dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU-MSI’s die geen af te wikkelen entiteiten zijn. Aan dat vereiste kan worden voldaan met eigen vermogen en met in aanmerking komende passiva-instrumenten, zoals bepaald in artikel 92 ter, lid 2. |
|
3.4. |
Gedetailleerde wijzigingen van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de prudentiële behandeling van MSI-groepen met een MPE- afwikkelingsstrategie. |
3.4.1. Geconsolideerde berekening voor MSI’s met meerdere af te wikkelen entiteiten (artikel 12 bis)
|
3.4.1.1. |
MPE-banken zouden gebruik moeten kunnen maken van de in de TLAC-term sheet overeengekomen aanpassingen. Deze aanpassingen moeten zorgen voor een gelijkwaardige behandeling van de SPE- en de MPE-afwikkelingsmodellen. Ze zijn opgenomen in de artikelen 12 bis en 72 sexies, lid 4, van de VKV II, maar deze twee artikelen hebben geen betrekking op derde landen. Met name artikel 12 bis van de Commissietekst geeft aan dat aanpassingen die voortvloeien uit verschillen in RWA’s beperkt zijn tot in de EU gevestigde entiteiten, aangezien het begrip af te wikkelen entiteit alleen betrekking heeft op dochterondernemingen met hoofdkantoor in de EU. Het toepassingsgebied zou uitgebreid moeten worden, zodat het ook alle andere mogelijke dochterondernemingen van de groep in enig ander land omvat. |
|
3.4.1.2. |
Dit wordt niet bereikt met het recente voorstel van de Commissie: door de vergelijking tussen de hypothetische SPE en de som van RWA’s van elke af te wikkelen entiteit worden dochterondernemingen uit derde landen uitgesloten. Die vergelijking heeft namelijk betrekking op de artikelen 45 quinquies en 45 nonies van de BRRD, en die richtlijn geldt niet voor dochterondernemingen in derde landen noch voor verschillen tussen RWA’s die voortvloeien uit verschillen in berekeningscriteria tussen derde landen en lidstaten. Zij heeft alleen betrekking op verschillen tussen de lidstaten. |
|
3.4.1.3. |
Wat de noodzaak van overeenstemming over deze aanpassing betreft is het EESC van mening dat er weliswaar een specifieke procedure bestaat voor overeenstemming over het vereiste van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva in artikel 45 nonies, leden 4 tot en met 6, van BRRD II, maar dat dit een procedure is die alleen van toepassing zou zijn in het geval van verschillende afwikkelingsautoriteiten binnen de EU en met een gemeenschappelijke verordening. Eén voorbeeld om uit te leggen waarom de procedure niet geldig is voor derde landen is dat er daarbij een rol is weggelegd voor de EBA wanneer de afwikkelingsautoriteiten geen overeenstemming bereiken. |
|
3.4.1.4. |
Het EESC stelt voor dat in gevallen waarin de aanpassingen plaatsvinden in een dochteronderneming van een derde land, de Europese afwikkelingsautoriteit van de moederinstelling de autoriteit is die, rekening houdend met het niet-bindende advies van de afwikkelingsautoriteit van dat derde land, de aanpassing kan toepassen zonder dat een overeenkomst met de autoriteit van het derde land hoeft te worden bereikt. |
3.4.2. Aftrekkingen van in aanmerking komende passivabestanddelen (artikel 72 sexies)
|
3.4.2.1. |
Artikel 72 sexies voorziet in een grandfatheringperiode tot en met 31 december 2024 (uiterste termijn voor de implementatie van de TLAC-overeenkomst in derde landen). Gedurende deze overgangsperiode kunnen MPE-banken de aftrek van deelnemingen in dochterondernemingen in derde landen aanpassen zonder een gelijkwaardig afwikkelingsvereiste, waarbij zij het surplus berekenen op basis van het totale kapitaalvereiste dat in het derde land van toepassing is. Anders zou er een onbedoeld gevolg zijn, aangezien de noodzaak om in aanmerking komende passiva uit te geven zal toenemen doordat deze deelneming in een dochteronderneming van een derde land niet meer kan worden aangepast, en vanaf 2025, als er een afwikkelingsregeling is, zal het vereiste voor de moederinstelling afnemen als gevolg van een lagere aangepaste aftrek voor deze deelnemingen in derde landen, en deze uitgiften van in aanmerking komende passiva zullen dan niet langer nodig zijn. |
Brussel, 9 december 2021.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Christa SCHWENG
(1) Raad voor financiële stabiliteit, Guiding Principles on the Internal Total Loss-absorbing Capacity of G-SIBs (“Internal TLAC”), 6.7.2017. In die regeling zouden voor het interne MREL in aanmerking komende instrumenten die door de dochteronderneming worden uitgegeven en bij de intermediaire moederonderneming worden geplaatst, volledig worden afgetrokken van de in aanmerking komende instrumenten die door de intermediaire moederonderneming worden uitgegeven om aan haar eigen interne MREL te voldoen.