Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0225

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

    COM/2020/225 final

    Brussel, 5.6.2020

    COM(2020) 225 final

    2020/0112(APP)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Volgens artikel 2 van de Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten 1 (hierna “de oprichtingsverordening” genoemd) heeft het Bureau “ten doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht uitvoeren, bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen”.

    Om de vijf jaar geeft het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna “het Bureau” genoemd) opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van zijn resultaten (overeenkomstig artikel 30, leden 3 en 4, van de oprichtingsverordening). De eerste externe evaluatie van het Bureau vond plaats in 2012 2 en gaf geen aanleiding tot een wijziging van de oprichtingsverordening. De tweede externe evaluatie 3 vond plaats in 2017. De diensten van de Commissie hebben de aanbevelingen geanalyseerd die de externe beoordelaar en de raad van bestuur van het Bureau aan de Commissie hebben gedaan (werkdocument van de diensten van de Commissie van 26 juli 2019 4 ).

    Met dit voorstel wordt in het licht van de bevindingen van de externe evaluatie en de analyse van de diensten van de Commissie beoogd enkele gerichte technische wijzigingen aan te brengen in de oprichtingsverordening van het Bureau.

    De voorgestelde wijzigingen hebben een tweeledig doel en wel:

    een aantal bepalingen van de oprichtingsverordening van het Bureau in overeenstemming te brengen met de gemeenschappelijke aanpak die wordt beschreven in de bijlage bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012 (hierna “de gemeenschappelijke aanpak” genoemd) 5 , teneinde de efficiëntie, de relevantie en het beheer van het Bureau te verbeteren;

    te verduidelijken dat de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van de Unie bestrijkt en dus ook de thematische werkterreinen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken omvat.

    Hoewel dit een rechtstreeks rechtsgevolg is van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarbij de Gemeenschap is vervangen door de Unie, is het zinvol om dit in de oprichtingsverordening expliciet te vermelden teneinde de relevantie van het Bureau voor de bijstand aan de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en de lidstaten voor kwesties op het gebied van de grondrechten optimaal over het voetlicht te brengen.

    Dit voorstel is geen initiatief binnen het programma voor gezonde regelgeving (Refit).

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Het Bureau is opgericht bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad. Het Bureau heeft “ten doel de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht uitvoeren, bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen” (artikel 2 van de oprichtingsverordening).

    Volgens het voorstel blijft het mandaat van het Bureau intact. Dertien jaar na de vaststelling van de oprichtingsverordening zijn echter enkele technische wijzigingen nodig om de verordening aan te passen aan de eisen van de gemeenschappelijke aanpak, met het oog op een verbetering van het beheer, de efficiëntie en de prestaties van het Bureau, en om te verduidelijken dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 het toepassingsgebied van het Bureau het recht van de Unie betreft.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Alle beleidsmaatregelen van de Unie moeten de grondrechten eerbiedigen, zoals die zijn vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het EU-Handvest van de grondrechten” genoemd). Doordat de voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening van het Bureau dit in staat stellen op efficiëntere wijze de instellingen en organen van de EU expertise en bijstand te bieden op het gebied van de grondrechten, zullen zij de kwaliteit van ander beleid van de Unie verbeteren.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag van de voorgestelde verordening is artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het is een algemene doelstelling van de Europese Unie ervoor te zorgen dat bij haar eigen optreden de grondrechten zoals verankerd in het EU-Handvest van de grondrechten volledig worden geëerbiedigd. De verbetering van de efficiëntie, de relevantie en het beheer die de voorgestelde technische wijzigingen het Bureau zullen opleveren, zullen de verwezenlijking van deze doelstelling bevorderen, zonder dat daartoe in het Verdrag specifieke bevoegdheden zijn vastgelegd.

    Subsidiariteit

    Dit voorstel heeft betrekking op bepaalde aspecten van het interne functioneren van het Bureau en van de wijze waarop het binnen het institutionele kader van de EU functioneert. Om die reden kunnen de doelstellingen van dit voorstel niet met maatregelen op nationaal niveau worden bereikt.

    Evenredigheid

    Het evenredigheidsbeginsel wordt volledig in acht genomen, aangezien de voorgestelde wijzigingen alleen betrekking hebben op die delen van de oprichtingsverordening die verduidelijking of wijzigingen behoeven teneinde de efficiëntie, de relevantie en het beheer van het Bureau te verbeteren.

    Keuze van het instrument

    Een verordening van de Raad is het enige instrument dat geschikt is om de bestaande Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad te wijzigen.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Ex-postevaluaties

    Bij de hierboven genoemde tweede externe evaluatie van het Bureau werd geconcludeerd dat het Bureau moet voortgaan op de ingeslagen weg en dat zijn huidige mandaat relevant is en beantwoordt aan de behoeften van de belanghebbenden. De externe beoordelaar meldde dat een grote meerderheid van de belanghebbenden de toegevoegde waarde van het Bureau voor de EU toejuicht en van mening is dat de kwaliteit van de resultaten van het Bureau buiten kijf staat en dat de doeltreffendheid en de impact van het Bureau op EU-niveau zichtbaar zijn. De externe beoordelaar concludeerde echter dat een aantal gerichte technische wijzigingen van de oprichtingsverordening op zijn plaats is om het bestuur, de efficiëntie en de prestaties van het Bureau te verbeteren: i) in de eerste plaats moet worden verduidelijkt dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 het Bureau moet handelen binnen het kader van de bevoegdheden van de Unie; ii) in de tweede plaats moet de oprichtingsverordening van het Bureau worden afgestemd op de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen met het oog op efficiëntiewinst en beter bestuur.

    Raadpleging van belanghebbenden

    De tweede externe evaluatie van het Bureau was gebaseerd op een brede raadpleging van belanghebbenden, waaronder de autoriteiten van de lidstaten, de EU en internationale instellingen, maatschappelijke organisaties, de academische wereld en internationale organisaties.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    Het initiatief volgt op de externe evaluatie van het Bureau in 2017 en een werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de aanbevelingen worden geanalyseerd van de externe beoordelaar en de raad van bestuur van het Bureau aan de Commissie (SWD (2019)313). Het werkdocument van de diensten van de Commissie was ook gebaseerd op raadplegingen van de belanghebbenden van het Bureau en op de ervaringen van de vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur van het Bureau.

    Effectbeoordeling

    De voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening van het Bureau zijn van technische aard. Zij zullen geen gevolgen hebben voor burgers, bedrijven, lidstaten of begrotingen van overheidsinstanties. Het effect van het initiatief zal beperkt blijven tot het Bureau zelf. Er was dus geen effectbeoordeling nodig.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Niet van toepassing. Het voorstel houdt geen verband met Refit.

    Grondrechten

    Het Bureau verschaft gegevens en expertise over de situatie op het gebied van de grondrechten in de lidstaten. Het biedt informatie ten behoeve van de werkzaamheden van de EU-instellingen en de lidstaten op het gebied van de grondrechten. Door het beheer, de efficiëntie en de prestaties van het Bureau te verbeteren, zal het voorstel het Bureau in staat stellen zijn wettelijke opdracht beter uit te voeren.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting, aangezien het Bureau geen aanvullende taken krijgt en zijn mandaat intact blijft.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen bevat het voorstel een bepaling over de evaluatie van het Bureau door de Commissie.

    Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

    Niet van toepassing.

    Artikelsgewijze toelichting

    Het voorstel bevat twee artikelen. Het eerste artikel specificeert de voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening van het Bureau, terwijl het tweede artikel betrekking heeft op de inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingsverordening.

    De wijziging van artikel 3 (Werkingssfeer) weerspiegelt enkel de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau, welke in plaats van “het Gemeenschapsrecht” “het recht van de Unie” ging omvatten en derhalve het gebied bestrijkt van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (de voormalige zogenoemde “derde pijler” van de Europese Unie).

    Alle andere voorgestelde wijzigingen zijn bedoeld om de oprichtingsverordening af te stemmen op gemeenschappelijke aanpak en de financiële kaderregeling, teneinde de efficiëntie, de relevantie en het beheer van het Bureau te verbeteren.

    Alle wijzigingen zijn derhalve van technische aard, veranderen niets aan het mandaat van het Bureau, en kennen dat evenmin extra bevoegdheden toe.

    In de artikelen 4, 5, 8, 9, 10, 12 en 15 van de oprichtingsverordening stemt de verwijzing naar het “jaarlijkse werkprogramma” niet langer overeen met de werkelijkheid en moet deze daarom worden vervangen door verwijzingen naar het “meerjarig programmeringsdocument” (dat wil zeggen een programmeringsdocument met zowel meerjarige als jaarlijkse componenten) dat het Bureau ieder jaar opstelt overeenkomstig de financiële kaderregeling. Los van deze administratieve wijziging geeft de volgende tabel een overzicht van de voorgestelde wijzigingen van de oprichtingsverordening.

    Artikel

    Onderwerp

    Wijzigingen

    1

    Onderwerp

    Onveranderd

    2

    Doel

    Onveranderd

    3

    Werkingssfeer

    Vervanging van het woord “Gemeenschap” door het woord “Unie”.

    4

    Taken

    Onveranderd

    5

    Werkterreinen

    De bepalingen van het artikel die betrekking hebben op het meerjarenkader, worden geschrapt.

    5 bis

    Het meerjarige werkprogramma

    In dit nieuwe artikel worden bepalingen bijeengebracht die voorheen over verschillende artikelen waren verspreid

    6

    Werkmethoden

    Onveranderd

    7

    Betrekkingen met de betrokken organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap

    Onveranderd

    8

    Samenwerking met organisaties op nationaal en internationaal niveau

    Onveranderd

    9

    Samenwerking met de Raad van Europa

    Onveranderd

    10

    Samenwerking met het maatschappelijke middenveld; platform voor de grondrechten

    Onveranderd

    11

    Organen van het Bureau

    Onveranderd

    12

    Raad van bestuur

    De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op:

    -de extra administratieve en budgettaire vaardigheden waarover de leden van de raad van bestuur moeten beschikken;

    -de mogelijkheid om een voormalig lid of een plaatsvervangend lid opnieuw aan te wijzen voor niet-opeenvolgende termijnen;

    -de regeling dat in geval van vervanging van een lid vóór het verstrijken van diens ambtstermijn van 5 jaar zijn/haar opvolger zijn/haar termijn van 5 jaar voltooit;

    -de specificering dat een tweederdemeerderheid vereist is voor de verkiezing van de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur en dat voor de verkiezing van de andere twee leden van de raad van bestuur een meerderheid is vereist van de leden van de raad van bestuur (in beide gevallen heeft het door de Raad van Europa aangewezen lid geen stemrecht);

    -de bepaling dat de raad van bestuur: de bevoegdheden worden toegekend van het tot aanstelling bevoegde gezag - welke vervolgens bij besluit aan de directeur worden gedelegeerd, die deze bevoegdheden op zijn/haar beurt mag subdelegeren — en dat de raad deze delegaties kan opschorten indien uitzonderlijke omstandigheden dit vereisen; een veiligheidsstrategie vaststelt (met inbegrip van voorschriften voor de behandeling van gerubriceerde informatie van de Unie); regels vaststelt voor het beheer en de preventie van belangenconflicten; een communicatiestrategie goedkeurt;

    -de bepaling dat besluiten over gewone aangelegenheden bij meerderheid van de leden van de raad van bestuur worden genomen;

    -de bepaling dat ook op verzoek van de Commissie een buitengewone vergadering van de raad van bestuur kan worden bijeengeroepen.

    13

    Dagelijks bestuur

    Wijzigingen om:

    -duidelijk te maken dat de taak van het dagelijks bestuur om toezicht te houden op de voorbereiding van de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten, een grondig onderzoek met zich brengt van begrotings- en personeelskwesties.

    -de volgende taken toe te wijzen: vaststellen van de door de directeur opgestelde fraudebestrijdingsstrategie; zorgen voor een adequate follow-up van audits en onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en van het Europees Openbaar Ministerie (EOM); de directeur ondersteunen bij de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

    -te bepalen dat het dagelijks bestuur zo nodig in dringende gevallen namens de raad van bestuur voorlopige beslissingen kan nemen;

    -te vermelden dat het ook bijeen kan worden geroepen op verzoek van een van zijn leden;

    -te verduidelijken dat besluiten worden genomen bij meerderheid van de aanwezige leden en dat de vertegenwoordiger van de Raad van Europa stemrecht heeft ten aanzien van zaken die verband houden met de besluiten ten aanzien waarvan hij/zij overeenkomstig artikel 12, lid 8, stemrecht heeft in de raad van bestuur.

    14

    Wetenschappelijk Comité

    Wijziging om de raad van bestuur in staat te stellen gebruik te maken van de reservelijst ingeval een lid vóór het einde van het mandaat van het wetenschappelijk comité moet worden vervangen.

    15

    Directeur

    De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe te bepalen dat:

    -de ambtstermijn van de directeur met vijf jaar kan worden verlengd (in plaats van drie) en de procedure moet worden ingeleid tijdens de twaalf (in plaats van negen) maanden die aan het verstrijken van zijn/haar ambtstermijn voorafgaan;

    -de directeur verantwoordelijk is voor de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur, de opstelling van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van evaluaties achteraf, een strategie voor fraudebestrijding en een actieplan voor de follow-up van auditverslagen en OLAF-onderzoeken;

    -voor het ontslag van de directeur van het bureau in geval van wangedrag, onbevredigende prestaties of aanhoudende of ernstige onregelmatigheden een tweederdemeerderheid van de leden van de raad van bestuur is vereist.

    16

    Onafhankelijkheid en openbaar belang

    Onveranderd

    17

    Transparantie en toegang tot documenten

    Onveranderd

    18

    Gegevensbescherming

    Onveranderd

    19

    Toetsing door de Ombudsman

    Onveranderd

    20

    Opstelling van de begroting

    Onveranderd

    21

    Uitvoering van de begroting

    Onveranderd

    22

    Fraudebestrijding

    Onveranderd

    23

    Juridische status en vestigingsplaats

    Onveranderd

    24

    Personeel

    Schrapping van het lid waarin wordt bepaald dat het Bureau “bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag” uitoefent (en vervangen daarvan door de bepaling dat deze worden uitgeoefend door de raad van bestuur, die deze, bij besluit, aan de directeur delegeert).

    25

    Talenregeling

    Onveranderd

    26

    Voorrechten en immuniteiten

    Onveranderd

    27

    Bevoegdheid van het Hof van Justitie

    Onveranderd

    28

    Deelname van en werkingsgebied met betrekking tot kandidaat-lidstaten en landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten

    Onveranderd

    29

    Overgangsregelingen

    Onveranderd

    30

    Evaluaties

    Wijzigingen om aan te geven dat de Commissie om de vijf jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening, opdracht zal geven tot de evaluatie van het bureau; en dat bij elke tweede evaluatie de door het Bureau bereikte resultaten worden getoetst aan zijn doelstellingen, mandaat en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het Bureau nog steeds gerechtvaardigd is in het licht van deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.

    31

    Toetsing

    Geschrapt (gevolg van de wijzigingen van artikel 30)

    32

    Aanvang van de werkzaamheden van het Bureau

    Onveranderd

    33

    Intrekking

    Onveranderd

    34

    Inwerkingtreding en toepassing

    Onveranderd

    2020/0112 (APP)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EG) Nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement 6 ,

    Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna “het Bureau” genoemd) is bij Verordening (EG) nr. 168/2007 7 van de Raad opgericht om de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en de lidstaten met betrekking tot de grondrechten bij te staan en expertise te bieden.

    (2)Om de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau te verduidelijken en het beheer en de doeltreffendheid van het functioneren van het Bureau te verbeteren, is het noodzakelijk een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 168/2007 te verduidelijken en te actualiseren, echter zonder de doelstelling en de taken van het Bureau te wijzigen.

    (3)Ten eerste moet, om de relevantie van het Bureau voor bijstand aan de instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Unie en de lidstaten op het gebied van de grondrechten te weerspiegelen, in de verordening worden verduidelijkt dat de reikwijdte van de activiteiten van het Bureau, sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van de Unie bestrijkt, met inbegrip van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

    (4)Voorts is een aantal gerichte technische wijzigingen van Verordening (EG) nr. 168/2007 noodzakelijk opdat het Bureau wordt bestuurd en beheerd overeenkomstig de beginselen van de gemeenschappelijke aanpak die wordt beschreven in de bijlage bij de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012 (hierna “de gemeenschappelijke aanpak” genoemd ) 8 . De aanpassing van Verordening (EG) nr. 168/2007 aan de in de gemeenschappelijke aanpak vermelde beginselen is toegesneden op de specifieke werkzaamheden en de aard van het Bureau en is bedoeld om het functioneren van het Bureau te vereenvoudigen, beter te beheren en efficiënter te maken.

    (5)Ten eerste moet de definitie van de werkterreinen van het Bureau enkel op het meerjarig programmeringsdocument van het Bureau worden gebaseerd. De huidige benadering waarbij parallel om de vijf jaar een breed thematisch meerjarig kader wordt opgezet, moet worden stopgezet, aangezien dit overbodig is geworden door het meerjarig programmeringsdocument dat het Bureau sinds 2017 ieder jaar heeft vastgesteld om te voldoen aan Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie 9 , (welke is opgevolgd door Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie 10 ). Op basis van de beleidsagenda van de Unie en de behoeften van de belanghebbenden wordt in het meerjarig programmeringsdocument duidelijk aangegeven aan welke gebieden en aan welke specifieke projecten het Bureau zich voor een periode van drie jaar moet wijden. Dit moet het Bureau in staat stellen zijn werkzaamheden en thematische focus gaandeweg te plannen en jaarlijks aan de nieuwe prioriteiten aan te passen.

    (6)Ten tweede moet een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 168/2007 worden gewijzigd om te zorgen voor een beter beheer en functioneren van de raad van bestuur van het Bureau.

    (7)Gezien de belangrijke toezichthoudende rol van de raad van bestuur moet van de leden daarvan worden geëist dat zij over passende administratieve en budgettaire vaardigheden beschikken, naast de vereiste onafhankelijkheid, kennis op het gebied van de grondrechten en managementervaring.

    (8)Ook moet worden verduidelijkt dat de ambtstermijn van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur weliswaar niet met een opeenvolgende termijn kan worden verlengd, maar dat een voormalig lid of plaatsvervangend lid opnieuw moet kunnen worden aangewezen voor een of meer niet-opeenvolgende ambtstermijnen. Wanneer enerzijds het niet toestaan van opeenvolgende vernieuwingen van de ambtstermijn is gerechtvaardigd om hun onafhankelijkheid te waarborgen, zal anderzijds het toestaan van het opnieuw aanwijzen voor niet-opeenvolgende termijnen het voor de lidstaten gemakkelijker maken om geschikte leden aan te wijzen die aan alle noodzakelijke voorwaarden voldoen.

    (9)Met betrekking tot de vervanging van de leden van de raad van bestuur moet worden verduidelijkt dat in alle gevallen van beëindiging van de ambtstermijn vóór het verstrijken van de periode van 5 jaar, niet alleen in geval van verlies van onafhankelijkheid, maar ook in andere gevallen, zoals vrijwillig ontslag of overlijden, het nieuwe lid de ambtstermijn van vijf jaar van zijn voorganger zal voltooien, tenzij de resterende termijn korter is dan twee jaar, in welk geval een nieuwe termijn van vijf jaar kan gaan lopen.

    (10)Om de situatie in overeenstemming te brengen met die binnen de instellingen, dient de raad van bestuur van het Bureau de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag te krijgen. Met uitzondering van de benoeming van de directeur, moeten deze bevoegdheden aan de directeur worden gedelegeerd. De raad van bestuur moet de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag met betrekking tot het personeel van het Bureau alleen in uitzonderlijke omstandigheden uitoefenen.

    (11)Om het staken der stemmen te voorkomen en de stemprocedures voor de verkiezing van de leden van het dagelijks bestuur te vereenvoudigen, moet worden bepaald dat de raad van bestuur deze leden bij meerderheid van zijn stemgerechtigde leden kiest.

    (12)Om Verordening (EG) nr. 168/2007 verder aan te passen aan de gemeenschappelijke aanpak en de capaciteit van de raad van bestuur om toezicht te houden op het administratieve, operationele en budgettaire beheer van het Bureau verder te versterken, moeten de raad van bestuur tot slot extra taken worden toegewezen en de aan het dagelijks bestuur toegewezen taken nader worden gespecificeerd. De extra taken van de raad van bestuur moeten het aannemen van een veiligheidsstrategie, met inbegrip van regels voor de behandeling van gerubriceerde informatie van de Unie, een communicatiestrategie en regels voor het beheer en de preventie van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden en die van het wetenschappelijk comité, omvatten. Er moet duidelijk worden gemaakt dat de taak van het dagelijks bestuur om toezicht te houden op de voorbereiding van de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten, een grondig onderzoek met zich brengt van begrotings- en personeelskwesties. Daarnaast moet het dagelijks bestuur worden belast met de vaststelling van de door de directeur opgestelde fraudebestrijdingsstrategie en moet het zorgen voor een passende follow-up van auditbevindingen en van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en van het Europees Openbaar Ministerie (EOM). Voorts moet worden bepaald dat het dagelijks bestuur zo nodig in dringende gevallen namens de raad van bestuur voorlopige beslissingen kan nemen.

    (13)Om de bestaande procedure voor de vervanging van de leden van het wetenschappelijk comité te vereenvoudigen, moet de raad van bestuur wanneer een lid voor het verstrijken van zijn ambtstermijn moet worden vervangen, de mogelijkheid krijgen om de persoon die als eerstvolgende op de reservelijst staat, aan te wijzen voor de resterende duur van die ambtstermijn.

    (14)Gezien de zeer selectieve benoemingsprocedure voor de directeur van het Bureau en het feit dat het aantal kandidaten dat mogelijk aan de selectiecriteria voldoet, vaak laag is, moet de ambtstermijn van de directeur van het Bureau met maximaal vijf jaar kunnen worden verlengd. Gezien het belang van de functie en de grondige procedure waaraan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie deelnemen, moet die procedure bovendien aanvangen tijdens de twaalf maanden die aan het verstrijken van de ambtstermijn voorafgaan.

    (15)Om de stabiliteit van het mandaat van de directeur en bijgevolg van het functioneren van het Bureau te verbeteren, moet de meerderheid die thans is vereist voor een voorstel tot diens ontslag, worden verhoogd van een derde van de leden van de raad van bestuur tot tweederde van die leden. Ten slotte moet, om de algemene verantwoordelijkheid van de directeur voor het administratieve beheer van het Bureau te specificeren, uitdrukkelijk worden bepaald dat het de verantwoordelijkheid van de directeur is om de door de raad van bestuur vastgestelde besluiten uit te voeren, een fraudebestrijdingsstrategie voor het Bureau te ontwikkelen en een actieplan op te stellen met het oog op de follow-up van interne of externe auditverslagen en onderzoeken van OLAF of het EOM.

    (16)Om Verordening (EG) nr. 168/2007 aan te passen aan de gemeenschappelijke aanpak, moet worden bepaald dat de Commissie het Bureau om de vijf jaar moet evalueren.

    (17)Verordening (EG) nr. 168/2007 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 168/2007

    Verordening (EG) nr. 168/2007 wordt als volgt gewijzigd:

    (1)Artikel 3 wordt vervangen door:

    Artikel 3

     
    Werkingssfeer

    1.Het Bureau vervult zijn taken ter verwezenlijking van het in artikel 2 van deze verordening vastgestelde doel, binnen de bevoegdheden van de Unie.

    2.Bij de vervulling van zijn taken refereert het Bureau aan de grondrechten zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    3.Het Bureau houdt zich bezig met grondrechtenvraagstukken die zich bij de uitvoering van het Unierecht in de Europese Unie en in haar lidstaten kunnen voordoen.”;

    (2)Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

    (a)in lid 1 wordt punt c) vervangen door:

    “c)    voert het Bureau wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke enquêtes, voorbereidende en haalbaarheidsstudies uit en verleent het daaraan zijn medewerking of moedigt het deze aan, in voorkomend geval en indien dit verenigbaar is met zijn prioriteiten en zijn meerjarig werkprogramma, op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie;

    (b)de volgende leden 3 en 4 worden toegevoegd:

    “3.    Het wetenschappelijk comité wordt geraadpleegd voordat het in lid 1, onder e), bedoelde verslag wordt aangenomen;

    4. Het Bureau zendt de in lid 1, onder e) en g) bedoelde verslagen uiterlijk op 15 juni naar het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.”;

    (3)Artikel 5 wordt vervangen door:

    Artikel 5

    Werkterreinen

    Het Bureau vervult zijn taken in het licht van zijn meerjarig werkprogramma en rekening houdend met de beschikbare financiële en personele middelen.”;

    (4)Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 5 bis
    Het meerjarig werkprogramma

    1.Het meerjarig werkprogramma is conform de beschikbare financiële en personele middelen, en neemt de statistische en onderzoekswerkzaamheden van de Unie in aanmerking.

    2.De directeur dient het ontwerp van het meerjarig werkprogramma in bij de Commissie en het wetenschappelijk comité voor advies. De directeur zendt dit ontwerp eveneens toe aan de nationale verbindingsofficieren in de lidstaten.

    3.De directeur dient het ontwerp van het meerjarig werkprogramma ter goedkeuring in bij de raad van bestuur, nadat de Commissie en het wetenschappelijk comité hun advies hebben uitgebracht.

    4.De directeur zendt het meerjarig werkprogramma aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.”. 

    (5)In artikel 8 wordt lid 1 vervangen door:

    “1.    Elke lidstaat wijst een regeringsfunctionaris aan als nationale verbindingsfunctionaris.

    De nationale verbindingsfunctionaris is het voornaamste contactpunt voor het Bureau in de lidstaat.

    De nationale verbindingsfunctionarissen kunnen met name adviezen van hun lidstaat over het ontwerp van het meerjarig werkprogramma indienen bij de directeur, voordat dit aan de raad van bestuur wordt voorgelegd. Het Bureau doet de nationale verbindingsfunctionarissen alle documenten toekomen die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1.”;

    (6)Artikel 9 wordt vervangen door:

    “Artikel 9

    Samenwerking met de Raad van Europa

    Om doublures te voorkomen en om complementariteit en meerwaarde te waarborgen, coördineert het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa, met name met betrekking tot zijn meerjarig werkprogramma, en werkt het samen met het maatschappelijke middenveld overeenkomstig artikel 10.

    Daartoe sluit de Unie, volgens de procedure van artikel 218 van het Verdrag, een overeenkomst met de Raad van Europa voor nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau. Die overeenkomst omvat de aanwijzing door de Raad van Europa van een onafhankelijke persoon in de raad van bestuur en in het dagelijks bestuur van het Bureau, overeenkomstig de artikelen 12 en 13.”;

    (7)In artikel 10, lid 4, wordt punt a) vervangen door:

    “a)    het doen van suggesties aan de raad van bestuur voor het krachtens artikel 5 bis vast te stellen meerjarig werkprogramma;

    (8)Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

    (a)in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:

     

    “1.    De raad van bestuur is als volgt samengesteld uit personen met passende ervaring op het gebied van het beheer van overheids- of particuliere organisaties, passende administratieve en budgettaire vaardigheden en kennis op het gebied van de grondrechten:

    (b)de leden 3, 4 en 5 worden vervangen door:

    “3.    De ambtstermijn van de leden en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur bedraagt vijf jaar. Een voormalig lid of plaatsvervangend lid kan opnieuw worden aangewezen voor een of meer niet-opeenvolgende ambtstermijnen.

    4.    Afgezien van de normale vervanging of van overlijden eindigt de ambtstermijn van het lid of het plaatsvervangend lid uitsluitend door vrijwillig ontslag. Indien een lid of plaatsvervangend lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en stelt het de Commissie en de directeur van het Bureau daarvan in kennis. In andere gevallen dan normale vervanging wijst de betrokken partij voor de resterende duur van de ambtstermijn een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid aan. De betrokken partij wijst eveneens een nieuw lid of een nieuw plaatsvervangend lid voor de resterende duur van de ambtstermijn aan indien de raad van bestuur op basis van een voorstel van één derde van zijn leden of van de Commissie heeft bepaald dat het betrokken lid of plaatsvervangende lid niet meer voldoet aan het onafhankelijkheidscriterium. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid of het nieuwe plaatsvervangende lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd.

    5.    De raad van bestuur kiest uit zijn overeenkomstig lid 1, onder a), aangewezen leden een voorzitter en een vicevoorzitter en de andere twee leden van het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 13, lid 1, voor een termijn van twee en een half jaar, die eenmaal kan worden verlengd.

    De voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur worden gekozen bij tweederdemeerderheid van de in lid 1, onder a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur. De andere twee leden van het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 13, lid 1 worden gekozen bij meerderheid van de in lid 1, onder a) en c), bedoelde leden van de raad van bestuur.”;

    (c)Lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

    (a)de punten a) en b) worden vervangen door:

    “a)    hij stelt het meerjarig werkprogramma van het Bureau vast;

    b)    hij keurt de in artikel 4, lid 1, onder e) en g), bedoelde jaarverslagen goed, waarbij hij in laatstgenoemde verslagen met name de behaalde resultaten afzet tegen de doelstellingen van het meerjarig werkprogramma; ”;

    (b)punt e) wordt vervangen door:

    “e)    hij oefent, overeenkomstig de leden 7 bis en 7 ter van dit artikel, met betrekking tot het personeel van het Bureau, de bevoegdheden uit die zijn toegekend bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (“het Statuut”) 11 aan het tot aanstelling bevoegde gezag en bij de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden aan het tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten bevoegde gezag (“de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);”;

    (c)De volgende punten m) tot en met o) worden toegevoegd:

    “m)    hij stelt een veiligheidsstrategie vast, met inbegrip van voorschriften voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie van de Unie;

    n)    hij stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, en met betrekking tot het wetenschappelijk comité;

    o)    hij stelt de in artikel 4, lid 1, onder h) , bedoelde communicatiestrategie vast en actualiseert deze regelmatig.”;

    (d)de volgende leden 7 bis en 7 ter worden ingevoegd:

    “7 bis.    De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Statuut een besluit dat is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De directeur kan deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

    7 ter.    Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de directeur.";

    (e)de leden 8 en 9 worden vervangen door:

    “8.    In de regel worden de besluiten van de raad van bestuur genomen bij meerderheid van alle leden.

    De in lid 6, onder a) tot en met e), g), k) en l), bedoelde besluiten worden genomen bij tweederdemeerderheid van alle leden.

    De in artikel 25, lid 2, bedoelde besluiten worden met eenparigheid van stemmen genomen.

    Ieder lid van de raad van bestuur, of bij ontstentenis zijn of haar plaatsvervanger, beschikt over één stem. De voorzitter heeft de beslissende stem.

    De door de Raad van Europa aangewezen persoon neemt enkel deel aan stemmingen over de in lid 6, onder a), b) en k), bedoelde besluiten.

    9.    De voorzitter roept de raad van bestuur tweemaal per jaar in vergadering bijeen, onverminderd eventuele buitengewone vergaderingen. De voorzitter roept buitengewone vergaderingen bijeen op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie of ten minste een derde van de leden van de raad van bestuur.";

    (9)Artikel 13 wordt vervangen door:

    “Artikel 13

    Dagelijks bestuur

    1.    De raad van bestuur wordt bijgestaan door een dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur houdt toezicht op de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden voor de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten. Het onderzoekt met name aangelegenheden op het gebied van de begroting en de personele middelen;

    2.    Het dagelijks bestuur heeft daarnaast de volgende taken:

    (a)het evalueert het in artikel 5 bis bedoelde meerjarig werkprogramma van het Bureau op basis van het door de directeur opgestelde ontwerp, en stuurt dit ter goedkeuring door aan de raad van bestuur;

    (b)het evalueert de jaarlijkse ontwerpbegroting van het Bureau en stuurt deze ter goedkeuring door aan de raad van bestuur;

    (c)het evalueert het ontwerpjaarverslag over de activiteiten van het Bureau en zendt het ter goedkeuring door aan de raad van bestuur;

    (d)het stelt op basis van een door de directeur opgesteld ontwerp een fraudebestrijdingsstrategie vast voor het Bureau die in verhouding staat tot de frauderisico’s en waarbij rekening wordt gehouden met de kosten- batenverhouding van de uit te voeren maatregelen;

    (e)het zorgt voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen naar aanleiding van de interne en externe auditverslagen en evaluaties, alsook naar aanleiding van de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) of het Europees Openbaar Ministerie (EOM);

    (f)onverminderd de verantwoordelijkheden van de directeur als omschreven in artikel 15, lid 4, ondersteunt en adviseert het hem bij de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

    3.    Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het namens de raad van bestuur voorlopige besluiten nemen, ook over de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de in artikel 12, leden 7 bis en 7 ter, bedoelde voorwaarden, en over begrotingskwesties.

    4.    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur, twee andere overeenkomstig artikel 12, lid 5, door de raad van bestuur gekozen leden van de raad van bestuur, en een van de vertegenwoordigers van de Commissie in de raad van bestuur.

    De door de Raad van Europa in de raad van bestuur aangewezen persoon kan aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur deelnemen.

    5.    Het dagelijks bestuur wordt bijeengeroepen door de voorzitter. Het kan ook worden bijeengeroepen op verzoek van een van zijn leden. Het stelt zijn besluiten vast bij meerderheid van de aanwezige leden. De door de Raad van Europa aangewezen persoon kan deelnemen aan stemmingen over zaken die verband houden met de besluiten ten aanzien waarvan die persoon overeenkomstig artikel 12, lid 8, stemrecht heeft in de raad van bestuur.

    6. De directeur neemt zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur.";

    (10)Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

    (a)lid 1 wordt vervangen door:

     

    “1.    Het wetenschappelijke comité bestaat uit 11 onafhankelijke personen die hooggekwalificeerd zijn op het gebied van de grondrechten. De raad van bestuur wijst de 11 leden aan en keurt een in volgorde van verdienste opgestelde reservelijst goed na een transparante sollicitatie- en selectieprocedure en na raadpleging van de bevoegde commissie van het Europees Parlement. De raad van bestuur ziet toe op een evenwichtige geografische vertegenwoordiging. De leden van de raad van bestuur zijn geen lid van het wetenschappelijk comité. De nadere voorwaarden voor benoeming voor het wetenschappelijk comité worden bepaald in het huishoudelijk reglement bedoeld in artikel 12, lid 6, onder g).";

    (b)lid 3 wordt vervangen door:

    “3.    De leden van het wetenschappelijk comité zijn onafhankelijk. Zij kunnen alleen worden vervangen op eigen verzoek, of indien zij blijvend verhinderd zijn hun taken te vervullen. Indien een lid echter niet meer voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, neemt het onverwijld ontslag en brengt het de Commissie en de directeur van het Bureau daarvan op de hoogte. Zijnerzijds kan de raad van bestuur op voorstel van een derde van zijn leden of van de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid constateren en het mandaat van de betrokkene intrekken. De raad van bestuur wijst de als eerste op de reservelijst gerangschikte beschikbare persoon aan voor de resterende duur van de ambtstermijn. Indien de resterende duur van de ambtstermijn minder dan twee jaar bedraagt, kan de ambtstermijn van het nieuwe lid tot een volledige termijn van vijf jaar worden verlengd. De lijst van de leden van het wetenschappelijk comité wordt door het Bureau gepubliceerd en bijgewerkt op zijn website.”;

    (11)Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

    (a)de leden 3 en 4 worden vervangen door:

    “3.    De ambtstermijn van de directeur bedraagt vijf jaar.

    Tijdens de 12 maanden die voorafgaan aan het verstrijken van de ambtstermijn, voert de Commissie een evaluatie uit. Bij de evaluatie beoordeelt de Commissie met name:

    a) de prestaties van de directeur;

    b) de taken en eisen van het Bureau voor de komende jaren.

    De raad van bestuur kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van het evaluatierapport de ambtstermijn van de directeur eenmaal met maximaal vijf jaar verlengen.

    De raad van bestuur stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van zijn voornemen om het mandaat van de directeur te verlengen. Binnen een maand voordat de raad van bestuur formeel tot verlenging van het mandaat besluit, kan de directeur verzocht worden een verklaring af te leggen voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement en de vragen van haar leden te beantwoorden.

    Indien de ambtstermijn niet wordt verlengd, blijft de directeur in dienst totdat er een opvolger is aangewezen.

    4.    De directeur is verantwoordelijk voor:

    (a)de uitvoering van de in artikel 4 omschreven taken en met name de voorbereiding en de publicatie van de documenten die worden opgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a) tot en met h), in samenwerking met het wetenschappelijk comité;

    (b)de voorbereiding en uitvoering van het meerjarig werkprogramma van het Bureau;

    (c)alle aangelegenheden die verband houden met het dagelijks beheer;

    (d)de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

    (e)de uitvoering van de begroting van het Bureau, overeenkomstig artikel 21;

    (f)de uitvoering van doeltreffende toezicht- en evaluatieprocedures voor de prestaties van het Bureau in vergelijking met zijn doelstellingen, op basis van erkende normen en prestatie-indicatoren.

    (g)de opstelling van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van evaluaties achteraf van de prestaties van programma’s of activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen, overeenkomstig artikel 29 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715;

    (h)de jaarlijks verslaglegging aan de raad van bestuur over de resultaten van het monitoring- en evaluatiesysteem;

    (i)de opstelling van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Bureau en het ter goedkeuring ervan voorleggen aan het dagelijks bestuur;

    (j)de opstelling van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang aan de Commissie en de raad van bestuur;

    (k)de samenwerking met de nationale verbindingsfunctionarissen; en

    (l)de samenwerking met het maatschappelijke middenveld, inclusief de coördinatie van het platform voor de grondrechten overeenkomstig artikel 10.”;

    (b)lid 7 wordt vervangen door:

    “7.    In geval van wangedrag, onbevredigende prestaties of aanhoudende of ernstige onregelmatigheden kan de directeur vóór het verstrijken van zijn ambtstermijn worden ontslagen bij besluit van de raad van bestuur, dat met tweederdemeerderheid van alle leden wordt genomen, of van de Commissie.”;

    (12)In artikel 24 wordt lid 2 geschrapt.

    (13)Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

    (a)de titel wordt vervangen door:

    “Evaluatie en toetsing”;

    (b)de leden 3 en 4 worden vervangen door:

    “3.    Uiterlijk [5 jaar na de inwerkingtreding] en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht tot een evaluatie om met name het effect, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het Bureau en zijn werkwijze te beoordelen. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is het mandaat van het Bureau te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van een dergelijke wijziging.

    “4.    De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit over de resultaten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.”;

    (c)het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

    “5.    Bij elke tweede evaluatie worden de door het Bureau bereikte resultaten getoetst in het licht van zijn doelstellingen, mandaat en taken, met inbegrip van een beoordeling of het voortbestaan van het Bureau nog steeds gerechtvaardigd is gelet op deze doelstellingen, dit mandaat en deze taken.”;

    (14)Artikel 31 wordt geschrapt.

    Artikel 2

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).
    (2)    Externe evaluatie van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 19 november 2012, https://fra.europa.eu/sites/default/files/fra-external_evaluation-final-report.pdf.
    (3)    Tweede onafhankelijke externe evaluatie van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 31 oktober 2017, https://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/2nd-fra-external-evaluation-october-2017_en.pdf .
    (4)    SWD(2019) 313.
    (5)    Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen en gemeenschappelijke aanpak van 19 juli 2012 https://europa.eu/european-union/sites/europaeu/files/docs/body/joint_statement_and_common_approach_2012_nl.pdf
    (6)    PB C […] van […], blz. […].
    (7)    Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).
    (8)    Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen en gemeenschappelijke aanpak van 19 juli 2012 https://europa.eu/european-union/sites/europaeu/files/docs/body/joint_statement_and_common_approach_2012_nl.pdf  
    (9)    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
    (10)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1).
    (11)    Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
    Top