EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0035

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

COM/2020/35 final

Brussel, 3.2.2020

COM(2020) 35 final

Aanbeveling voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Met deze aanbeveling nodigt de Europese Commissie de Raad van de Europese Unie uit machtiging te verlenen om onderhandelingen te openen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Commissie aan te wijzen als onderhandelaar namens de Unie en onderhandelingsrichtsnoeren te geven en een speciaal comité in te stellen in overleg waarmee de onderhandelingen moeten worden gevoerd.

2.ACHTERGROND

Het Verenigd Koninkrijk heeft zich op 1 februari 2020 teruggetrokken uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom).

De terugtrekkingsvoorwaarden zijn neergelegd in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna “het Verenigd Koninkrijk” genoemd) uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd) 1 .

Het terugtrekkingsakkoord is op 1 februari 2020 in werking getreden en voorziet in een overgangsperiode gedurende welke het recht van de Unie overeenkomstig dat akkoord op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing is. De overgangsperiode eindigt op 31 december 2020, tenzij het Gemengd Comité dat is opgericht bij het terugtrekkingsakkoord uiterlijk op 1 juli 2020 eenmalig besluit de overgangsperiode met één of twee jaar te verlengen.

De Europese Raad heeft in zijn richtsnoeren van 23 maart 2018 opnieuw verklaard dat de Unie vastbesloten is in de toekomst een zo hecht mogelijk partnerschap met het Verenigd Koninkrijk te hebben. Dat partnerschap dient overeenkomstig de richtsnoeren betrekking te hebben op samenwerking op economisch en handelsgebied, en op andere gebieden, met name de bestrijding van terrorisme en internationale criminaliteit, evenals veiligheid, defensie en buitenlands beleid. De Europese Raad legde die richtsnoeren vast met het oog op een algeheel begrip van het kader voor de toekomstige betrekkingen, dat diende te worden neergelegd in een politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord zou gaan en waarnaar in dat akkoord zou worden verwezen.

De politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord gaat, stelt het kader vast voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk ( hierna “de politieke verklaring” genoemd) 2 . Deze verklaring stelt “de parameters vast voor een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap, dat samenwerking op het gebied van handel en economie in het kader van een alomvattende en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst, rechtshandhaving en strafrechtspleging, buitenlands beleid, veiligheid en defensie en ruimere samenwerkingsgebieden bestrijkt.”

In artikel 184 van het terugtrekkingsakkoord is bepaald: “De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen, te goeder trouw en met volledige eerbiediging van hun respectieve rechtsordes, alles in het werk om de nodige stappen te nemen om via onderhandelingen spoedig tot de in de Politieke Verklaring van 17 oktober 2019 genoemde akkoorden inzake hun toekomstige betrekkingen te komen en de relevante procedures voor de bekrachtiging of sluiting van die akkoorden te volgen, teneinde te waarborgen dat die akkoorden voor zover mogelijk vanaf het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn.”

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 13 december 2019 opnieuw zijn wens bevestigd zo nauw mogelijke toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk op te bouwen, in overeenstemming met de politieke verklaring en met inachtneming van de eerder overeengekomen richtsnoeren en verklaringen van de Europese Raad, met name de verklaring van 25 november 2018. De Europese Raad herhaalde in het bijzonder dat de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk gebaseerd moeten worden op een evenwicht tussen rechten en verplichtingen, en een gelijk speelveld moeten garanderen. De Europese Raad verzocht de Commissie om de Raad “een uitgebreid ontwerpmandaat voor toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk meteen na de terugtrekking voor te leggen”.

3.HET NIEUWE PARTNERSCHAP

Het ambitieuze en alomvattende nieuwe partnerschap waarop deze aanbeveling betrekking heeft, is in overeenstemming met de conclusies en richtsnoeren van de Europese Raad en bouwt voort op de politieke verklaring.

Het beoogde partnerschap is één pakket dat drie hoofdcomponenten omvat:

algemene regelingen (o.a. bepalingen inzake fundamentele waarden en beginselen, en governance);

economische regelingen (o.a. bepalingen inzake handel en waarborgen inzake een gelijk speelveld); en

veiligheidsregelingen (o.a. bepalingen inzake rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken, buitenlands beleid, veiligheid en defensie).

Het beoogde partnerschap is gebaseerd op de erkenning dat welvaart en veiligheid worden vergroot door de op regels gebaseerde internationale orde, het verdedigen van de individuele rechten en de rechtsstaat, krachtige normen voor de bescherming van de rechten van werknemers en consumenten en van het milieu, de strijd tegen klimaatverandering en vrije en eerlijke handel.

Het in deze aanbeveling beoogde partnerschap is alomvattend, in lijn met de conclusies van de Europese Raad van 13 december 2019. Het omvat alle in de politieke verklaring genoemde gebieden van belang: handel en economische samenwerking, rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken, buitenlands beleid, veiligheid en defensie, deelname aan programma’s van de Unie en thematische samenwerking. De Commissie staat paraat om daarvan zoveel mogelijk tijdens de overgangsperiode te regelen en over eventuele onbesliste kwesties verder te onderhandelen na de overgangsperiode.

Het beoogde partnerschap mag geen afbreuk doen aan de besluitvormingsautonomie van de Unie en haar rechtsorde, de integriteit van haar interne markt en de douane-unie en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden. Het moet waarborgen dat de financiële belangen van de Unie worden beschermd en de status weerspiegelen van het Verenigd Koninkrijk als niet aan Schengen deelnemend derde land dat niet dezelfde rechten en voordelen als een lidstaat kan genieten. Aan het beoogde partnerschap moet een algemeen governancekader dat alle samenwerkingsgebieden bestrijkt ten grondslag liggen.

Met betrekking tot de territoriale werkingssfeer van het beoogde partnerschap zij eraan herinnerd dat in de verklaringen voor de notulen van de Europese Raad van 25 november 2018 de volgende verklaring van de Europese Raad en van de Commissie is opgenomen: “Na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zal Gibraltar niet binnen de territoriale werkingssfeer van de tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te sluiten overeenkomsten vallen. Dit sluit evenwel niet uit dat er met betrekking tot Gibraltar afzonderlijke overeenkomsten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk kunnen worden gesloten. Onverminderd de bevoegdheden van de Unie en met volledige eerbiediging van de territoriale integriteit van haar lidstaten, zoals gewaarborgd door artikel 4, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is voor die afzonderlijke overeenkomsten een voorafgaande goedkeuring van het Koninkrijk Spanje vereist.”

4.DE ONDERHANDELINGEN

De Commissie voert de onderhandelingen overeenkomstig de onderhandelingsrichtsnoeren in de bijlage bij het besluit en in overleg met een door de Raad ingesteld speciaal comité.

De Commissie coördineert de onderhandelingen voortdurend met de Raad en zijn voorbereidende instanties, raadpleegt tijdig de voorbereidende instanties van de Raad en brengt er verslag aan uit, en verstrekt tijdig alle nodige inlichtingen en documenten die verband houden met de onderhandelingen.

De Commissie informeert tijdig het Europees Parlement over het gehele verloop van de onderhandelingen.

De Commissie voert de onderhandelingen in samenwerking met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en in overeenstemming met hem voor aangelegenheden betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

5.RECHTSGRONDSLAG

De procedurele rechtsgrondslag voor een besluit waarbij machtiging wordt verleend om onderhandelingen te openen en richtsnoeren worden gegeven aan de onderhandelaar is artikel 218, leden 3 en 4, VWEU. Vanwege de alomvattende opzet van het beoogde partnerschap en de ambitieuze relatie voor de lange termijn die het tot stand wil brengen, is artikel 217 VWEU in dit stadium de passende materiële rechtsgrondslag voor het besluit waarbij machtiging wordt verleend om onderhandelingen te openen en richtsnoeren worden gegeven aan de onderhandelaar. Omdat de bijlage bij het besluit onderhandelingsrichtsnoeren bevat met betrekking tot aangelegenheden die onder het Euratom-Verdrag vallen, dient artikel 101 EGA eveneens deel uit te maken van de rechtsgrondslag voor het besluit. De rechtsgrondslag voor het aanbevolen besluit dient derhalve te bestaan uit artikel 218, leden 3 en 4, VWEU en artikel 101 EGA. De materiële rechtsgrondslag voor de ondertekening en de sluiting van het nieuwe partnerschap kan pas aan het einde van de onderhandelingen worden vastgesteld.

Aanbeveling voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, leden 3 en 4,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 101,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna “het Verenigd Koninkrijk” genoemd) zich teruggetrokken uit de Europese Unie.

(2)De terugtrekkingsvoorwaarden zijn neergelegd in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd) 3 , waarover is onderhandeld en dat is gesloten in overeenstemming met artikel 50 van het Verdrag inzake de Europese Unie.

(3)Het terugtrekkingsakkoord is op 1 februari 2020 in werking getreden en voorziet in een overgangsperiode gedurende welke het recht van de Unie overeenkomstig dat akkoord op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing is. De overgangsperiode eindigt op 31 december 2020, tenzij het Gemengd Comité dat is opgericht bij het terugtrekkingsakkoord uiterlijk op 1 juli 2020 besluit om de overgangsperiode eenmalig met één of twee jaar te verlengen.

(4)De Europese Raad heeft in zijn richtsnoeren van 23 maart 2018 opnieuw verklaard dat de Unie vastbesloten is in de toekomst een zo hecht mogelijk partnerschap met het Verenigd Koninkrijk te hebben. Dat partnerschap dient overeenkomstig de richtsnoeren betrekking te hebben op samenwerking op economisch en handelsgebied, en op andere gebieden, met name de bestrijding van terrorisme en internationale criminaliteit, evenals veiligheid, defensie en buitenlands beleid. De Europese Raad legde die richtsnoeren vast met het oog op een algeheel begrip van het kader voor de toekomstige betrekkingen, dat diende te worden neergelegd in een politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord zou gaan en waarnaar in dat akkoord zou worden verwezen.

(5)De politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord gaat, stelt het kader vast voor de toekomstige betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (hierna “de politieke verklaring” genoemd) 4 . Deze verklaring stelt de parameters vast voor een ambitieus, breed, diep en flexibel partnerschap, dat samenwerking op het gebied van handel en economie in het kader van een alomvattende en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst, rechtshandhaving en strafrechtspleging, buitenlands beleid, veiligheid en defensie en ruimere samenwerkingsgebieden bestrijkt.

(6)In artikel 184 van het terugtrekkingsakkoord is bepaald dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk, te goeder trouw en met volledige eerbiediging van hun respectieve rechtsordes, alles in het werk stellen om de nodige stappen te nemen om via onderhandelingen spoedig tot de in de politieke verklaring genoemde akkoorden inzake hun toekomstige betrekkingen te komen en de relevante procedures voor de bekrachtiging of sluiting van die akkoorden te volgen, teneinde te waarborgen dat die akkoorden voor zover mogelijk vanaf het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn.

(7)De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 13 december 2019 opnieuw zijn wens bevestigd zo nauw mogelijke toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk op te bouwen, in overeenstemming met de politieke verklaring en met inachtneming van de eerder overeengekomen richtsnoeren en verklaringen van de Europese Raad, met name de verklaring van 25 november 2018. De Europese Raad herhaalde in het bijzonder dat de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk gebaseerd moeten worden op een evenwicht tussen rechten en verplichtingen, en een gelijk speelveld moeten garanderen. De Europese Raad verzocht de Commissie om de Raad “een uitgebreid ontwerpmandaat voor toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk meteen na de terugtrekking voor te leggen”. De Europese Raad verklaarde dat hij de onderhandelingen op de voet zal volgen en waar nodig verdere algemene politieke sturing zal bieden.

(8)Derhalve dienen onderhandelingen te worden geopend om een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot stand te brengen. De Commissie dient te worden aangesteld als onderhandelaar van de Unie. Voor aangelegenheden betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voert de Commissie de onderhandelingen in overeenstemming met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De Commissie wordt hierbij gemachtigd om onderhandelingen te openen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Artikel 2

De Commissie wordt aangewezen als onderhandelaar van de Unie.

Artikel 3

De Commissie voert de onderhandelingen in overleg met [benaming van het speciaal comité] en op basis van de richtsnoeren in de bijlage.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Commissie.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    PB L 29, 31.1.2020, blz. 7.
(2)    PB C 34, 31.1.2020, blz. 1.
(3)    PB L 29, 31.1.2020, blz. 7.
(4)    PB C 34, 31.1.2020, blz. 1.
Top

Brussel, 3.2.2020

COM(2020) 35 final

BIJLAGE

bij

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland


BIJLAGE

Richtsnoeren voor de onderhandelingen over een NIEUW PARTNERSCHAP met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

I.Algemene context 

1.Nadat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna “het Verenigd Koninkrijk” genoemd) kennis had gegeven van zijn voornemen zich terug te trekken uit de Europese Unie (hierna “de Unie” genoemd), heeft de Unie overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) met het Verenigd Koninkrijk onderhandelingen gevoerd en een overeenkomst gesloten over de voorwaarden voor zijn terugtrekking (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd).

2.In de richtsnoeren van 23 maart 2018 verklaarde de Europese Raad opnieuw dat de Unie vastbesloten is in de toekomst een zo hecht mogelijk partnerschap met het Verenigd Koninkrijk te hebben. Volgens diezelfde richtsnoeren dient een dergelijk partnerschap betrekking te hebben op samenwerking op economisch en handelsgebied, en op andere gebieden, met name de bestrijding van terrorisme en internationale criminaliteit, evenals veiligheid, defensie en buitenlands beleid. De Europese Raad heeft die richtsnoeren vastgelegd met het oog op een algeheel begrip van het kader voor het beoogde partnerschap, dat diende te worden neergelegd in een politieke verklaring die als bijlage bij het terugtrekkingsakkoord zou gaan en waarnaar in dat akkoord diende te worden verwezen.

3.Gedurende de onderhandelingen uit hoofde van artikel 50 VEU werd samen met het Verenigd Koninkrijk een algeheel begrip van het kader voor het beoogde partnerschap overeengekomen, dat is vervat in de op 17 oktober 2019 door de Europese Raad (art. 50) goedgekeurde politieke verklaring waarin het kader wordt geschetst voor het beoogde partnerschap tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk (hierna “de politieke verklaring” genoemd). Daarbij vormde de politieke verklaring een bijlage bij het door de Unie en het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord.

4.Het terugtrekkingsakkoord voorziet in een overgangsperiode waarin het Unierecht van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk. Deze overgangsperiode loopt af op 31 december 2020, tenzij het bij het terugtrekkingsakkoord opgerichte Gemengd Comité vóór 1 juli 2020 eenmalig een besluit vaststelt tot verlenging van de overgangsperiode met 1 of 2 jaar ten hoogste. In het terugtrekkingsakkoord hebben de Unie en het Verenigd Koninkrijk toegezegd alles in het werk te zullen stellen om de nodige stappen te nemen om via onderhandelingen spoedig tot de akkoorden inzake hun beoogde partnerschap te komen, teneinde te waarborgen dat die akkoorden voor zover mogelijk vanaf het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn. In de politieke verklaring hebben de Unie en het Verenigd Koninkrijk zich ertoe verbonden alles in het werk te stellen om hun nieuwe visserijovereenkomst uiterlijk 1 juli 2020 te sluiten en te ratificeren.

5.De onderhandelingen over het beoogde partnerschap veronderstellen een effectieve uitvoering van het terugtrekkingsakkoord en de drie protocollen daarbij. In dit verband dient het beoogde partnerschap het Goede Vrijdagakkoord (het akkoord van Belfast), dat op 10 april 1998 werd bereikt door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Ierse regering en de andere deelnemers aan de multilaterale onderhandelingen, in al zijn onderdelen te behouden, aangezien het vredesproces in Noord-Ierland van het opperste belang zal blijven voor de vrede, stabiliteit en verzoening op het eiland Ierland.

II.DOEL EN REIKWIJDTE VAN HET VOORGENOMEN PARTNERSCHAP

6.In zijn conclusies van 13 december 2019 bevestigde de Europese Raad (art. 50) opnieuw zijn wens een zo nauw mogelijk partnerschap met het Verenigd Koninkrijk op te bouwen, in overeenstemming met de politieke verklaring waarin de belangrijkste parameters worden vastgesteld van het beoogde partnerschap tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk. De aanpak van de Unie zal ook in de toekomst worden bepaald door de algemene standpunten en beginselen die zijn omschreven in de desbetreffende richtsnoeren en conclusies van de Europese Raad, met name die van 23 maart 2018 en 25 november 2018.

7.Het doel van de onderhandelingen is een nieuw partnerschap tussen de Unie, en waar van toepassing Euratom, en het Verenigd Koninkrijk tot stand te brengen dat breed van opzet is en de in de politieke verklaring genoemde gebieden van belang bestrijkt: samenwerking op het gebied van handel en economie, rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken, buitenlands beleid, veiligheid en defensie en thematische samenwerkingsgebieden. Het beoogde partnerschap moet een coherente structuur vormen en deel uitmaken van een algemeen governancekader.

8.In de politieke verklaring staat ook dat het beoogde partnerschap andere dan de in de politieke verklaring omschreven samenwerkingsgebieden kan omvatten indien de partijen dat tijdens de onderhandelingen in hun wederzijds belang achten. Ook wordt erin erkend dat het beoogde partnerschap in de loop der tijd kan evolueren.

9.Derhalve dient de Commissie zo veel mogelijk te bereiken tijdens het korte tijdvak van de overgangsperiode en bereid te zijn om na het einde van de overgangsperiode verder te onderhandelen over resterende kwesties.

III.INHOUD VAN HET BEOOGDE PARTNERSCHAP

ALGEMENE BEGINSELEN

10.Het beoogde partnerschap tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk dient gebaseerd te zijn op, en te verwijzen naar, onder meer de volgende onderliggende beginselen en hoofddoelstellingen:

-erkennen dat welvaart en veiligheid worden vergroot door de op regels gebaseerde internationale orde, het verdedigen van de individuele rechten en de rechtsstaat, strenge normen inzake de bescherming van de rechten van consumenten en werknemers en van het milieu, de strijd tegen klimaatverandering, en vrije en eerlijke handel;

-opnieuw bevestigen dat de partijen voornemens zijn samen te werken om deze algemene beginselen te waarborgen en om interne en externe bedreigingen van hun waarden en belangen te bestrijden;

-zorgen voor evenwicht tussen rechten en verplichtingen en een gelijk speelveld garanderen. Dit evenwicht moet de autonomie van de besluitvorming en de rechtsorde van de Unie waarborgen, de bescherming van de financiële belangen van de Unie waarborgen en in overeenstemming zijn met de andere beginselen van de Unie die zijn omschreven in de desbetreffende richtsnoeren en conclusies van de Europese Raad, met name wat betreft de integriteit van de eengemaakte markt en de douane-unie en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden;

-weergeven dat het Verenigd Koninkrijk de status heeft van een derde land dat niet aan Schengen deelneemt en dat een land dat geen lidstaat is van de Unie en waarvoor niet dezelfde verplichtingen gelden als voor een lidstaat, niet dezelfde rechten en voordelen kan genieten als een lidstaat.

DEEL I: INLEIDENDE BEPALINGEN

1. BASIS VOOR SAMENWERKING

A. Kernwaarden en -rechten

11.Het beoogde partnerschap dient gebaseerd te zijn op gedeelde waarden en verbintenissen, die moeten worden uitgedrukt in de vijf politieke clausules (die ten grondslag liggen aan alle alomvattende betrekkingen tussen de Unie en derde landen) betreffende: de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat; non-proliferatie van massavernietigingswapens, bestrijding van terrorisme; vervolging van personen die worden beschuldigd van de ernstigste vormen van criminaliteit die de internationale gemeenschap aangaan; handvuurwapens en lichte wapens. De eerbiediging en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratische beginselen en de rechtsstaat en steun voor non-proliferatie dienen wezenlijke elementen te zijn in het kader van de met het partnerschap beoogde samenwerking. De strijd tegen klimaatverandering, zoals uitgewerkt in het UNFCCC-proces en met name de Overeenkomst van Parijs, dient eveneens een wezenlijk element te zijn van het beoogde partnerschap. Het beoogde partnerschap dient een hernieuwde bevestiging in te houden van de verbintenis van de partijen om doeltreffend en op regels gebaseerd multilateralisme te bevorderen.

B. Gegevensbescherming

12.Gezien het belang van gegevensstromen, moet het beoogde partnerschap de verbintenis van de partijen om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, bevestigen, en de regelgeving van de Unie voor de bescherming van persoonsgegevens, waaronder het besluitvormingsproces van de Unie met betrekking tot adequaatheidsbesluiten, ten volle eerbiedigen. De vaststelling van adequaatheidsbesluiten door de Unie, indien aan de toepasselijke voorwaarden is voldaan, dient een faciliterende factor te zijn voor samenwerking en informatie-uitwisseling, met name op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken.

2. GEBIEDEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

A. Deelname aan programma’s van de Unie en Euratom

13.In het kader van het beoogde partnerschap dienen algemene beginselen en voorwaarden te worden vastgesteld voor de deelname en de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan programma’s van de Unie en Euratom, onder de in de desbetreffende instrumenten vervatte voorwaarden, op gebieden als wetenschap en innovatie, jeugdzaken, cultuur en onderwijs, ontwikkeling en internationale samenwerking, defensievermogens, civiele bescherming, de ruimte en andere relevante gebieden, voor zover in het belang van de Unie. Daarbij gaat het onder meer om de algemene regels voor de financiering en de controle en audit van de uitvoering van de programma’s en om de passende raadpleging van het Verenigd Koninkrijk.

14.In het kader van het beoogde partnerschap dienen beide partijen er zich toe te verbinden een toekomstig Peace Plus-programma op te zetten, met behoud van de huidige financieringsverhoudingen voor het toekomstige programma.

B. Dialoog

15.Het beoogde partnerschap dient waar nodig te voorzien in een dialoog en gedachtewisselingen over gebieden die van gemeenschappelijk belang zijn, om mogelijkheden voor samenwerking, het delen van goede praktijken en expertise, en gezamenlijk optreden in kaart te brengen, onder meer op gebieden als cultuur, onderwijs, wetenschap en innovatie, toerisme en statistiek. Op die gebieden dient het beoogde partnerschap te onderkennen hoezeer mobiliteit en het tijdelijk verkeer van voorwerpen en materieel van belang zijn voor samenwerking en de lopende samenwerking te bevorderen tussen groepen die zich bezighouden met cultuur en onderwijs.

DEEL II: ECONOMIE

1. DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN

16.Het beoogde partnerschap dient een ambitieus, breed en evenwichtig economisch partnerschap te omvatten. Dit partnerschap dient alomvattend te zijn; het dient een vrijhandelsovereenkomst en, zo dit in het belang van de Unie is, ruimere sectorale samenwerking te omvatten. Het partnerschap dient in overeenstemming te zijn met de toepasselijke regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met name artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT) en artikel V van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS), en te waarborgen dat de bepalingen ervan daadwerkelijk op alle overheidsniveaus worden nageleefd. Het partnerschap dient bepalingen over visserij te bevatten, in overeenstemming met hoofdstuk 12 van dit deel, met name punt 85 , en te worden geschraagd door krachtige toezeggingen die een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie waarborgen, in overeenstemming met hoofdstuk 15 van dit deel, en door doeltreffende regelingen voor beheer en toezicht, geschillenbeslechting en handhaving, met inbegrip van passende rechtsmiddelen. Het partnerschap dient handel en investeringen tussen de partijen zoveel mogelijk? te bevorderen, met respect voor de integriteit van de eengemaakte markt en de douane-unie van de Unie.

17.In het beoogde partnerschap dient te worden onderkend dat het waarborgen van duurzame ontwikkeling een overkoepelende doelstelling van de partijen is. Het economisch partnerschap dient te waarborgen dat de partijen zowel hun autonomie behouden als de bevoegdheid om hun economische activiteit te reguleren overeenkomstig het beschermingsniveau dat zij passend achten voor de verwezenlijking van legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid, waaronder volksgezondheid, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, sociale voorzieningen, openbaar onderwijs, veiligheid, milieu (inclusief de strijd tegen klimaatverandering), openbare zeden, sociale bescherming en consumentenbescherming, privacy en gegevensbescherming, bevordering en bescherming van culturele verscheidenheid en de bestrijding van witwassen.

2. GOEDEREN

A. Doelstellingen en beginselen

18.Het beoogde partnerschap dient alomvattende afspraken te bevatten, onder meer over een vrijhandelszone, waarbij de douane- en regelgevingssamenwerking in overeenstemming dient te zijn met de punten B, C en D van dit hoofdstuk, en te worden geschraagd door krachtige toezeggingen die een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie waarborgen, en door doeltreffende regelingen voor beheer en toezicht, geschillenbeslechting en handhaving, met in begrip van passende rechtsmiddelen.

B. Vrijhandelszone

19.Het beoogde partnerschap dient tot doel te hebben een vrijhandelszone tot stand te brengen die waarborgt dat in geen enkele sector sprake is van tarieven, vergoedingen, heffingen van gelijke werking of kwantitatieve beperkingen, mits een gelijk speelveld wordt gewaarborgd door middel van krachtige toezeggingen, in overeenstemming met hoofdstuk 15 van dit deel. Alle douanerechten, belastingen op uitvoer of maatregelen van gelijke werking dienen te worden verboden en er dienen geen nieuwe te worden ingesteld. In het kader van het beoogde partnerschap dient het ook verboden te zijn om met betrekking tot de handel tussen de partijen verboden of beperkingen op te leggen, met inbegrip van kwantitatieve beperkingen of vergunningsplichten die niet vallen onder de specifieke regels en uitzonderingen waarin het economisch partnerschap voorziet, en dienen strengere regels te gelden voor invoer- en uitvoervergunningen, invoer- en uitvoermonopolies, herstelde goederen, overslag, herwerkte goederen en oorsprongsaanduiding.

20.In het beoogde partnerschap dienen toepasselijke oorsprongsregels te gelden, op basis van de normale preferentiële oorsprongsregels van de Unie en rekening houdend met het belang van de Unie.

21.Het beoogde partnerschap dient ook bepalingen te omvatten inzake het gezamenlijk onderzoeken van passende maatregelen wanneer de bevoegde autoriteiten fouten maken, met name bij de toepassing van de preferentiële oorsprongsregels. Ook dient te worden voorzien in de procedures en passende maatregelen die de partijen kunnen toepassen wanneer een gebrek aan administratieve samenwerking op het gebied van douaneaangelegenheden, onregelmatigheden of fraude worden vastgesteld, en voor de invordering van niet-betaalde rechten ingeval van douanefraude.

22.Het beoogde partnerschap dient antidumpingmaatregelen, compenserende maatregelen en vrijwaringsmaatregelen te omvatten op grond waarvan elke partij in voorkomend geval passende maatregelen kan nemen overeenkomstig de WTO-Overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994, de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, de verplichtingen krachtens artikel XIX van de GATT 1994, de WTO-Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, en artikel 5 van de WTO-overeenkomst inzake landbouw.

C. Douanesamenwerking en handelsbevordering

23.In het kader van het douanewetboek van de Unie dient het beoogde partnerschap erop gericht te zijn douaneprocedures, toezicht en controles te optimaliseren en rechtmatige handel te vergemakkelijken door middel van de beschikbare faciliterende regelingen en technologieën, en ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten aan de grens doeltreffende maatregelen kunnen nemen om legitiem overheidsbeleid te handhaven en financiële belangen te beschermen, met inbegrip van de doeltreffende en efficiënte handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten met betrekking tot alle goederen onder douanetoezicht.

24.Daartoe dient het beoogde partnerschap voort te bouwen op en verder te gaan dan de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie van de WTO. Het dient een alomvattende reeks douanegerelateerde bepalingen te omvatten die betrekking hebben op de transparantie, de doeltreffendheid en de niet-discriminerende aard van de douaneprocedures en -praktijken.

25.Het beoogde partnerschap dient ook te voorzien in administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand bij aangelegenheden in verband met douane en belasting over de toegevoegde waarde (btw), onder meer voor de uitwisseling van informatie ter bestrijding van douane- en btw-fraude en andere illegale activiteiten, en voor wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en douanerechten.

26.Voorts dient het beoogde partnerschap regelingen te omvatten inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en inzake douaneveiligheidsmaatregelen, onder meer door de wederzijdse erkenning van programma’s voor geautoriseerde marktdeelnemers, voor zover zulks in het belang van de Unie is en aan de nodige voorwaarden in verband met de veiligheid van het goederenverkeer wordt voldaan.

D. Regelgevingsaspecten

27.Onverlet de autonomie op het gebied van regelgeving dienen in het kader van het beoogde partnerschap bepalingen te worden ingevoerd om regelgevingsbenaderingen te bevorderen die transparant en doeltreffend zijn, ertoe aanzetten onnodige belemmeringen voor de handel in goederen te voorkomen en voor zover mogelijk met elkaar verenigbaar zijn. De regelingen betreffende technische handelsbelemmeringen (TBT) en sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS) dienen voort te bouwen op en verder te gaan dan de respectieve WTO-overeenkomsten.

28.Meer bepaald dienen de TBT-regelingen beginselen vast te stellen op het gebied van normalisatie, technische voorschriften, conformiteitsbeoordeling, accreditatie, markttoezicht, metrologie en etikettering. De bepalingen inzake TBT dienen internationale normen te definiëren op basis van de huidige gedeelde praktijk van de twee partijen, en gericht te zijn op het bevorderen van het gebruik van relevante internationale normen als basis voor technische voorschriften, alsook geharmoniseerde test- en certificeringsvereisten te omvatten – bijvoorbeeld door een op risico gebaseerde benadering van conformiteitsbeoordelingen te hanteren (met inbegrip van zelfcertificering in sectoren waar dit mogelijk en passend is). Het beoogde partnerschap dient ook te voorzien in een mechanisme om specifieke handelskwesties met betrekking tot TBT-maatregelen snel aan te pakken en dient bepalingen te omvatten die erop gericht zijn informatie over toepasselijke TBT-maatregelen tijdig te verspreiden onder importeurs en exporteurs in beide partijen.

29.Op het gebied van SPS dient het beoogde partnerschap voort te bouwen op en verder te gaan dan de WTO-Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, teneinde de toegang tot de markt van elk van de partijen te bevorderen en tegelijkertijd de gezondheid van mens, dier en plant te beschermen. De SPS-bepalingen dienen de toepassing van een EU-brede exportgoedkeuringsprocedure (één enkele entiteit) na te streven en regionalisatiebesluiten bij de uitbraak van een ziekte of plaag te erkennen op grond van passende epidemiologische informatie van de exporterende partij. De SPS-bepalingen dienen rekening te houden met de respectieve internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC), de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) en de Codex Alimentarius. De SPS-bepalingen dienen betrekking te hebben op transparantie en non-discriminatie, vermijding van onnodige vertragingen, harmonisatie, de erkenning van de gezondheidsstatus en de status inzake plaagorganismen van de partijen, controle-, inspectie- en goedkeuringsprocedures, audits, certificering, invoercontroles, noodmaatregelen, erkenning van inrichtingen zonder voorafgaande inspectie, samenwerking inzake regelgeving, samenwerking inzake antimicrobiële resistentie, samenwerking in het kader van multilaterale fora die van belang zijn voor SPS-kwesties, samenwerking inzake duurzame voedselsystemen, en de instelling van een mechanisme om specifieke handelskwesties met betrekking tot SPS-maatregelen of andere relevante kwesties snel aan te pakken. Het beoogde partnerschap dient de voortzetting van de samenwerking en de uitwisseling inzake dierenwelzijn te bevorderen. Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het voorzorgsbeginsel, zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, van toepassing blijft in de Unie.

30.Binnen het beoogde partnerschap dient een kader te worden overeengekomen voor vrijwillige samenwerking inzake regelgeving op terreinen die van belang zijn voor de Unie, waarin ook informatie-uitwisseling en beste praktijken aan bod komen.

31.Het beoogde partnerschap dient horizontale regels te omvatten inzake goede regelgevingspraktijken en transparantie, ten behoeve van de ontwikkeling en uitvoering van doeltreffende, kosteneffectieve regelgeving voor goederen, met inbegrip van vroegtijdige openbare raadplegingen over belangrijke nieuwe regelgeving of belangrijke herzieningen van bestaande maatregelen.

3. DIENSTEN EN INVESTERINGEN

A. Doelstellingen en beginselen

32.Het beoogde partnerschap dient ambitieuze, alomvattende en evenwichtige bepalingen te omvatten inzake de handel in diensten en investeringen in diensten- en niet-dienstensectoren, waarbij het regelgevingsrecht van elke partij wordt geëerbiedigd. Deze bepalingen dienen gericht te zijn op een mate van liberalisering op het gebied van handel en diensten die verdergaat dan de verbintenissen van de partijen in het kader van de WTO en rekening houdt met de bestaande vrijhandelsovereenkomsten van de Unie.

33.Overeenkomstig artikel V van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) dient het beoogde partnerschap gericht te zijn op een ruime sectorale dekking die alle dienstverleningsvormen omvat en op grond waarvan in de betrokken sectoren nagenoeg geen discriminatie toegelaten is. Het beoogde partnerschap dient in voorkomend geval te voorzien in uitzonderingen en beperkingen, met inbegrip van de uitsluiting van activiteiten die worden verricht bij de uitoefening van het overheidsgezag. Audiovisuele diensten dienen te worden uitgesloten van de bepalingen inzake liberalisering. Overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang, en rekening houdend met de punten van voorbehoud van de Unie op dit gebied, onder meer in het kader van de GATS, dient de hoge kwaliteit van de overheidsdiensten in de EU te worden gehandhaafd. De bepalingen dienen betrekking te hebben op sectoren zoals professionele en zakelijke dienstverlening, telecommunicatiediensten, koerier- en postdiensten, distributiediensten, milieudiensten, financiële diensten en vervoerdiensten 1 .

B. Markttoegang en non-discriminatie

34.Het beoogde partnerschap dient bepalingen over markttoegang en nationale behandeling volgens de regels van het gastland voor dienstverleners en investeerders van de partijen te omvatten, en tevens aandacht te besteden aan prestatie-eisen voor investeerders.

35.Het dient bepalingen te omvatten die op bepaalde terreinen de binnenkomst en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden toestaan. Niets in het beoogde partnerschap dient de partijen echter te beletten hun nationale wetten, regelgeving en voorschriften betreffende toegang en verblijf toe te passen, tenzij zij daarbij de voordelen die uit het beoogde partnerschap voortvloeien, tenietdoen of uithollen. De in de Unie bestaande wetten, regelgeving en voorschriften betreffende arbeidsvoorwaarden en rechten van werknemers dienen van toepassing te blijven.

C. Regelgevingsaspecten

36.Onverlet de autonomie op het gebied van regelgeving van de partijen dient het beoogde partnerschap bepalingen te bevatten ter bevordering van regelgevingsbenaderingen die transparant, doeltreffend en voor zover mogelijk met elkaar verenigbaar zijn en ertoe aanzetten onnodige regelgevingseisen te voorkomen.

37.In dit verband dient het beoogde partnerschap regelingen voor interne regelgeving te omvatten. Deze dienen horizontale bepalingen te bevatten, conform de praktijk van de Unie bij vrijhandelsovereenkomsten, onder meer inzake vergunningsprocedures, evenals regelgevingsbepalingen in overeenstemming met bestaande vrijhandelsovereenkomsten van de Unie voor specifieke sectoren zoals telecommunicatiediensten, financiële diensten, bezorgingsdiensten en internationale zeevervoerdiensten.

38.Het beoogde partnerschap dient een hernieuwde bevestiging in te houden van de verbintenis van de partijen om door middel van sectorale bepalingen voor telecommunicatiediensten te voorzien in eerlijke en gelijke toegang van elkaars dienstverleners tot openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, en daarbij concurrentieverstorende praktijken aan te pakken.

39.In het kader van het beoogde partnerschap dient een kader te worden vastgesteld voor vrijwillige samenwerking inzake regelgeving op terreinen die van belang zijn voor de Unie, waarin ook informatie-uitwisseling en beste praktijken aan bod komen.

40.Het beoogde partnerschap dient horizontale regels te omvatten inzake goede regelgevingspraktijken en transparantie voor de ontwikkeling en uitvoering van doeltreffende, kosteneffectieve regelgeving voor goederen, met inbegrip van vroegtijdige openbare raadplegingen over belangrijke nieuwe regelgeving of belangrijke herzieningen van bestaande maatregelen.

41.Het beoogde partnerschap dient ook een kader te omvatten voor onderhandelingen over de voorwaarden waaronder de bevoegde nationale autoriteiten de beroepskwalificaties kunnen erkennen die nodig zijn voor de uitoefening van gereglementeerde beroepen, zo dit in het belang van de Unie is.

4. SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN FINANCIËLE DIENSTEN

42.Het beoogde partnerschap dient een hernieuwde bevestiging in te houden van de verbintenis van de partijen om de financiële stabiliteit, marktintegriteit, beleggers- en consumentenbescherming en eerlijke concurrentie te beschermen, met inachtneming van de autonomie van de partijen op het gebied van regelgeving en besluitvorming, en hun bevoegdheid om in hun eigen belang gelijkwaardigheidsbesluiten te nemen. Dit laat de bevoegdheid van de partijen om maatregelen op prudentiële gronden te nemen onverlet. Het belangrijkste instrument dat de partijen zullen gebruiken om de interactie tussen hun financiële stelsels te reguleren, zal bestaan uit hun respectieve gelijkwaardigheidskaders.

43.De samenwerking inzake financiële dienstverlening dient, mede in internationale organen, een hechte en op passende wijze gestructureerde vrijwillige samenwerking te bewerkstelligen op het gebied van regelgeving en toezicht. Deze samenwerking dient de autonomie van de Unie op het gebied van regelgeving en toezicht in stand te houden. Zij dient de mogelijkheid te omvatten van informele informatie-uitwisseling en bilaterale besprekingen over regelgevingsinitiatieven en andere kwesties die van belang zijn, zoals gelijkwaardigheid. Waar mogelijk dient een passende mate van transparantie en stabiliteit van de samenwerking te worden gewaarborgd.

5. DIGITALE HANDEL

44.In het licht van de voortschrijdende digitalisering van de handel in zowel diensten als goederen dient het beoogde partnerschap bepalingen te omvatten om digitale handel te faciliteren, ongerechtvaardigde belemmeringen voor elektronische handel weg te nemen, en een open, beveiligde en betrouwbare online-omgeving voor ondernemingen en consumenten te bewerkstelligen, onder meer via elektronische vertrouwens- en authenticatiediensten, of door niet louter op grond van het feit dat een dienst elektronisch verleend wordt, voorafgaande toestemming te eisen. Ook dienen deze bepalingen te voorzien in bescherming van consumenten in de online-omgeving en tegen ongewenste rechtstreekse communicatie voor marketingdoeleinden. Deze bepalingen dienen betrekking te hebben op gegevensstromen, maar mogen geen afbreuk doen aan de regelgeving van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens.

45.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in samenwerking via multilaterale fora waaraan diverse belanghebbenden deelnemen op gebieden van wederzijds belang, en een dialoog op te zetten om informatie, ervaringen en beste praktijken inzake opkomende technologieën uit te wisselen.

6. KAPITAALVERKEER EN BETALINGEN

46.Het beoogde partnerschap dient bepalingen te omvatten om het vrij verkeer van kapitaal en betalingen mogelijk te maken in verband met transacties die krachtens het beoogde partnerschap zijn geliberaliseerd. Het dient te voorzien in vrijwarings- en uitzonderingsbepalingen (bv. met betrekking tot de Europese Economische en Monetaire Unie en de betalingsbalans van de Unie) die in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen betreffende het vrije kapitaalverkeer van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

7.INTELLECTUELE EIGENDOM

47.Het beoogde partnerschap dient intellectuele-eigendomsrechten te beschermen en te handhaven om innovatie, creativiteit en economische activiteit te stimuleren, en dit op een wijze die in voorkomend geval verder gaat dan de normen van de WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIP’s) en van de verdragen van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO).

48.Het beoogde partnerschap dient het hoge beschermingsniveau te behouden dat de partijen momenteel toekennen aan intellectuele eigendom, zoals auteursrecht en naburige rechten, merkenrecht, niet-ingeschreven en ingeschreven modellenrechten, geografische aanduidingen, octrooien, niet openbaar gemaakte informatie en kwekersrechten. Het beoogde partnerschap dient de bescherming te bevestigen die in het terugtrekkingsakkoord aan de bestaande geografische aanduidingen wordt verleend, en te voorzien in een mechanisme ter bescherming van toekomstige geografische aanduidingen dat hetzelfde beschermingsniveau waarborgt als het terugtrekkingsakkoord.

49.Daarnaast dient het beoogde partnerschap te waarborgen dat intellectuele-eigendomsrechten doeltreffend worden gehandhaafd, ook in de digitale wereld en aan de grens.

50.Het beoogde partnerschap dient een passend mechanisme op te zetten voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de partijen inzake intellectuele-eigendomsvraagstukken van wederzijds belang, waaronder hun respectieve benaderingen en procedures inzake handelsmerken, ontwerpen en octrooien.

8. OVERHEIDSOPDRACHTEN

51.In het licht van de beoogde toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) van de WTO, dient het beoogde partnerschap erin te voorzien dat de partijen op elkaars markten voor overheidsopdrachten mogelijkheden krijgen die gebaseerd zijn op het toegangsaanbod van het Verenigd Koninkrijk voor de toetreding tot de GPA en die op specifieke gebieden verder reiken dan hun verbintenissen in het kader van de GPA, onverminderd hun interne regels ter bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen. Deze gebieden dienen ook relevante overheidsopdrachten te omvatten die niet onder de GPA vallen, zoals overheidsopdrachten in de nutssector die niet onder de GPA vallen. Nationale behandeling dient te waarborgen dat geen behandeling wordt toegekend die minder gunstig is dan die welke aan lokaal gevestigde leveranciers of dienstverleners wordt toegekend.

52.In het kader van het beoogde partnerschap dienen de partijen zich ook te verbinden tot normen die berusten op en verder gaan dan de GPA-normen inzake transparantie van marktkansen en regels, procedures en praktijken voor overheidsopdrachten. Voortbouwend op deze normen dienen de partijen het risico van willekeurig handelen bij de toewijzing van contracten weg te nemen en doeltreffende en toegankelijke verhaalmogelijkheden en toetsingsprocedures te bieden, waaronder juridische.

9. MOBILITEIT

53.In het kader van de mobiliteitsregeling van het beoogde partnerschap mag, ook waar het gaat om visumvrij reizen voor korte verblijven, geen sprake zijn van discriminatie tussen de lidstaten van de Unie, en dient volledige wederkerigheid te zijn verzekerd.

54.Het beoogde partnerschap dient zich ten doel te stellen de voorwaarden voor de binnenkomst en het verblijf voor doeleinden zoals onderzoek, studie, opleiding en jongerenuitwisselingen te bepalen.

55.Het beoogde partnerschap dient werk te maken van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en daarbij de nodige aandacht te besteden aan het toekomstige personenverkeer.

56.Geen enkele bepaling dient afbreuk te doen aan de regelingen in het kader van het gemeenschappelijk reisgebied (Common Travel Area) tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland, als bedoeld in artikel 38, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord en in artikel 3 van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland.

10. VERVOER

A. Luchtvaart

a) Luchtvervoer

57.Het beoogde partnerschap dient de luchtvaartbetrekkingen met het Verenigd Koninkrijk alomvattend te behandelen. Het dient op basis van commerciële beginselen en eerlijke en gelijke concurrentiemogelijkheden te zorgen voor een wederzijdse, duurzame en evenwichtige openstelling van de markten en daarbij de interne markt voor luchtvervoersdiensten in stand te houden. Bepaalde elementen van het beoogde partnerschap kunnen worden uitgevoerd volgens een gefaseerde aanpak.

58.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat alle luchtvaartmaatschappijen, ongeacht nationaliteit, op gelijke en niet-discriminerende wijze worden behandeld bij alle aangelegenheden die onder de overeenkomst vallen.

59.Het partnerschap dient bepalingen inzake aanvragen van luchtvaartmaatschappijen voor exploitatievergunningen te omvatten waarbij wordt uitgegaan van procedures met zo kort mogelijke termijnen.

60.Het beoogde partnerschap dient op basis van wederkerigheid een aantal verkeersrechten te omvatten om de continuïteit van de connectiviteit te waarborgen. Het Verenigd Koninkrijk kan als niet-lid van de Unie echter niet dezelfde rechten en voordelen genieten als een lidstaat. Elementen die deel uitmaken van de vijfde vrijheid van de lucht kunnen in aanmerking worden genomen indien daar, rekening houdend met de geografische nabijheid van het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstige verplichtingen tegenover staan en deze in het belang van de Unie zijn.

61.Het beoogde partnerschap dient in passende mechanismen voor controle en informatie-uitwisseling te voorzien teneinde het wederzijdse vertrouwen in de uitvoering ervan te waarborgen. Het dient zo strikt mogelijke bepalingen inzake veiligheid en beveiliging van de luchtvaart te omvatten. Het dient operationele en commerciële flexibiliteitsbepalingen te omvatten, waarbij bijzondere nadruk dient te worden gelegd op het oplossen van praktische kwesties bij de bedrijfsvoering.

62.Naast de in hoofdstuk 15 van dit deel opgenomen vereisten inzake een gelijk speelveld dienen er bepalingen te worden vastgesteld die specifiek voor de luchtvaartsector open en eerlijke concurrentie waarborgen.

63.Het beoogde partnerschap mag geen verbod omvatten op het op niet-discriminerende wijze heffen van belastingen op brandstof die aan luchtvaartuigen wordt geleverd. Het beoogde partnerschap mag niet raken aan de btw-regeling.

b) Luchtvaartveiligheid

64.Het beoogde partnerschap dient de handel en investeringen in luchtvaartproducten, ‐onderdelen en ‐uitrustingsstukken te bevorderen door samenwerking op gebieden als certificering en monitoring, toezicht op de productie en milieuvergunningen en -tests. De inzet van de onderhandelingen dient te zijn dat de partijen elkaar tevredenstellen waar het gaat om hun voorschriften, regelgevingsprocessen en de capaciteit om deze toe te passen.

65.Niets in het beoogde partnerschap dient te verplichten tot wederkerige aanvaarding van de normen en technische regelingen van de partijen. In plaats daarvan dient het beoogde partnerschap dubbele beoordelingen te beperken tot significante verschillen in de regelgeving en ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk kan worden vertrouwd op het certificeringssysteem van de andere partij. Ook kan het beoogde partnerschap modaliteiten vaststellen, bijvoorbeeld op basis van de respectieve ervaring en kennis van de andere partij, voor het respectieve niveau van de betrokkenheid van de autoriteiten. Om verwezenlijking van bovenstaande doelstelling te vergemakkelijken, kan het beoogde partnerschap ook voorzien in samenwerking op het gebied van regelgeving.

66.Een partij dient de bevindingen of certificaten van de andere partij slechts te aanvaarden wanneer en zolang eerstgenoemde partij in staat is om vertrouwen te vestigen en te houden in het vermogen van de andere partij om zich van haar verplichtingen te kwijten overeenkomstig het beoogde partnerschap. Het beoogde partnerschap dient passende samenwerkingsmechanismen te omvatten die het mogelijk maken op wederzijdse basis de permanente deugdelijkheid en geschiktheid te controleren van de regelgevende organen die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van het partnerschap.

B. Wegvervoer

67.Het beoogde partnerschap dient open markttoegang te bewerkstelligen voor bilateraal wegvrachtvervoer, met inbegrip van lege ritten, dat in samenhang met deze activiteiten wordt uitgevoerd:

-door wegvervoerders uit de Unie vanuit het grondgebied van de Unie naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en omgekeerd;

-door wegvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk naar het grondgebied van de Unie en omgekeerd.

68.Het beoogde partnerschap dient ook te voorzien in passende doorvoerregelingen.

69.Aan ondernemers van het Verenigd Koninkrijk dienen, als vervoerders uit derde landen, niet dezelfde rechten en voordelen te worden verleend als aan wegvervoerders uit de Unie waar het gaat om wegvrachtvervoer tussen lidstaten van de Unie (zogeheten “grand cabotage”) en wegvrachtvervoer binnen het grondgebied van één lidstaat van de Unie (zogeheten “cabotage”).

70.Naast de in hoofdstuk 15 van dit deel opgenomen vereisten inzake een gelijk speelveld dienen specifieke bepalingen te waarborgen dat het gemeenschappelijke niveau van bescherming met betrekking tot ondernemers en bestuurders (bv. in de vorm van sociale regels) op het gebied van het wegvervoer niet wordt verlaagd tot onder het niveau waarin de gemeenschappelijke normen voorzien die aan het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn in de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

71.Het beoogde partnerschap dient aandacht te besteden aan de vereisten voor tachograaftechnologie.

72.Wat betreft het vervoer van personen per touringcar en bus (ongeregelde en geregelde diensten), dient het beoogde partnerschap rekening te houden met de multilaterale Interbus-overeenkomst en het bijbehorende Protocol inzake geregeld internationaal vervoer of bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen, dat momenteel wordt ondertekend en geratificeerd door de partijen bij die overeenkomst en dat protocol.

C. Spoorvervoer

73.Het beoogde partnerschap dient zo nodig aandacht te besteden aan de specifieke situatie van de Kanaaltunnel.

11. ENERGIE EN GRONDSTOFFEN

A. Horizontale bepalingen inzake energie en grondstoffen

74.Het beoogde partnerschap dient horizontale bepalingen met betrekking tot aan handel en investeringen gerelateerde aspecten van energie en grondstoffen te omvatten. Het beoogde partnerschap dient gericht te zijn op een open, transparant, niet-discriminerend en voorspelbaar ondernemingsklimaat en dubbele prijsstelling op dit gebied aan te pakken. Het dient erop gericht te zijn transparante en niet-discriminerende regels inzake exploratie en productie en specifieke markttoegangsregels vast te stellen en voorschriften inzake hernieuwbare energie te omvatten. Het beoogde partnerschap dient ook regels te omvatten ter ondersteuning en bevordering van handel en investeringen in de sector hernieuwbare energie.

75.Het beoogde partnerschap dient ook de samenwerking op de bovengenoemde gebieden te verbeteren. Het beoogde partnerschap dient gericht te zijn op het bevorderen van een duurzame en veilige koolstofarme economie, zoals investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiënte oplossingen.

B. Elektriciteit en gas

76.Het beoogde partnerschap dient te zorgen voor samenwerking met het oog op een kostenefficiënte, schone en veilige elektriciteits- en gasvoorziening, op basis van concurrerende markten en niet-discriminerende toegang tot netwerken. Deze samenwerking vereist gedegen verbintenissen inzake een gelijk speelveld, doeltreffende koolstofbeprijzing overeenkomstig hoofdstuk 15 van dit deel en de integratie van hernieuwbare energie in het energiesysteem. Competitieve markten en niet-discriminerende toegang tot netwerken vereisen een effectieve ontvlechting van de netwerkbeheerders, onafhankelijkheid op het gebied van regelgeving en maatregelen ter voorkoming van wanpraktijken die van invloed zijn op de groothandelsmarkt voor energie.

77.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in de totstandbrenging van een kader ter vergemakkelijking van technische samenwerking tussen elektriciteits- en gasnetwerkexploitanten en elektriciteits- en gasorganisaties. Aangezien het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de interne energiemarkt, dient het kader ook te voorzien in mechanismen waarmee de voorzieningszekerheid zo goed mogelijk wordt gewaarborgd en efficiënte handel langs interconnectoren binnen verschillende tijdsbestekken wordt verzekerd.

C. Civiele nucleaire samenwerking

78.Gezien het belang van nucleaire veiligheid en non-proliferatie dient het beoogde partnerschap bepalingen te omvatten inzake brede samenwerking tussen Euratom en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van het vreedzaam gebruik van kernenergie.

79.De bepalingen over nucleaire samenwerking dienen gebaseerd te zijn op de naleving van internationale overeenkomsten en verdragen. De bepalingen over nucleaire samenwerking dienen te worden geschraagd door verbintenissen tot handhaving van de strenge normen inzake nucleaire veiligheid die aan het einde van de overgangsperiode van toepassing zijn, alsmede door de verbintenis van Euratom en het Verenigd Koninkrijk om de toepassing van de beginselen van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid te blijven verbeteren.

80.De bepalingen inzake nucleaire samenwerking dienen de handel in nucleair materiaal en nucleaire uitrusting alsook de overdracht van nucleaire technologie te vergemakkelijken en de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Euratom en het Verenigd Koninkrijk en zijn nationale autoriteiten mogelijk te maken, ook met betrekking tot de uitwisseling van informatie over veiligheidscontrole, nucleaire veiligheid, radioactiviteitsniveaus in het milieu en de levering van medische radio-isotopen.

12.VISSERIJ

81.In het economische deel van het beoogde partnerschap dienen bepalingen inzake visserij te worden opgenomen die een kader bieden voor het beheer van gedeelde visbestanden en de voorwaarden vaststellen voor de toegang tot wateren en bestanden. Het partnerschap dient ervoor te zorgen dat een verantwoorde visserij wordt voortgezet op een wijze die de instandhouding op lange termijn en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee waarborgt, overeenkomstig de relevante beginselen van het internationaal recht en het recht van de Unie, met name de beginselen die ten grondslag liggen aan het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013. De visserijbepalingen dienen te worden geschraagd door doeltreffend beheer en toezicht en door regelingen voor geschillenbeslechting en handhaving, met inbegrip van passende rechtsmiddelen.

82.De visserijbepalingen dienen ook betrekking te hebben op samenwerking inzake de ontwikkeling van maatregelen voor de duurzame exploitatie en het behoud van de visbestanden, met inbegrip van het vermijden van verspilling door bijvoorbeeld teruggooi. Dergelijke maatregelen mogen geen discriminatie inhouden en dienen gebaseerd te zijn op een wetenschappelijke aanpak die is afgestemd op de doelstelling om voor de betrokken bestanden tot een maximale duurzame opbrengst te komen. Het beoogde partnerschap dient bepalingen te omvatten inzake samenwerking op het gebied van gegevensverzameling en onderzoek.

83.Naast de samenwerking op het gebied van instandhouding, beheer en regulering dienen de visserijbepalingen tevens tot doel te hebben de visserijactiviteiten van de Unie in stand te houden. In het bijzonder dienen zij economische ontwrichting te voorkomen voor de vissers van de Unie die traditioneel in de wateren van het Verenigd Koninkrijk vissen.

84.Om dit doel te bereiken, dienen de visserijbepalingen voort te bouwen op de bestaande wederzijdse toegangsvoorwaarden, quotumaandelen en de traditionele activiteit van de vloot van de Unie, en derhalve:

-te voorzien in het behoud van de wederzijdse toegang, wat alle relevante soorten betreft, van vaartuigen van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk tot de wateren van het Verenigd Koninkrijk en de Unie;

-stabiele quota vast te stellen, die slechts met toestemming van beide partijen kunnen worden aangepast;

-regels te omvatten voor het overdragen en ruilen van quota en voor het vaststellen van jaarlijkse of meerjarige totaal toegestane vangsten (of beperkingen van de inspanning) op basis van strategieën voor het beheer op de lange termijn;

-te voorzien in het regelen van de procedures voor het verkrijgen van vismachtigingen en de bepalingen die gelijke behandeling en naleving waarborgen, met inbegrip van gezamenlijke controle- en inspectieactiviteiten.

85.De voorwaarden voor de toegang tot wateren en quotumaandelen dienen als richtsnoer te fungeren voor de voorwaarden die worden vastgesteld voor andere aspecten van het economische deel van het beoogde partnerschap, met name de toegangsvoorwaarden in het kader van de vrijhandelszone zoals bedoeld in hoofdstuk 2, onder B, van dit deel.

86.De visserijbepalingen dienen uiterlijk op 1 juli 2020 te zijn vastgesteld, opdat zij op tijd van kracht worden om de vangstmogelijkheden voor het eerste jaar na de overgangsperiode vast te stellen.

13.KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN

87.Het beoogde partnerschap dient een specifiek hoofdstuk inzake kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) te omvatten, dat kmo’s moet helpen om de voordelen van het beoogde partnerschap ten volle te benutten, onder meer door kmo’s voor te lichten en hun betere toegang te geven tot nuttige informatie over regels, voorschriften en procedures in verband met het verrichten van zakelijke activiteiten, ook wat overheidsopdrachten betreft.

14.WERELDWIJDE SAMENWERKING

88.Het beoogde partnerschap dient bepalingen te bevatten waarbij het belang van wereldwijde samenwerking bij de aanpak van vraagstukken van gedeeld economisch, ecologisch en maatschappelijk belang wordt onderkend. Daarom dient het beoogde partnerschap, onverminderd de besluitvormingsautonomie van de partijen, te voorzien in samenwerking binnen internationale fora zoals de G7 en de G20, voor zover dit in het wederzijds belang van de partijen is, onder meer met betrekking tot: klimaatverandering, duurzame ontwikkeling, grensoverschrijdende verontreiniging, milieubescherming, volksgezondheid en consumentenbescherming, financiële stabiliteit, en bestrijding van handelsprotectionisme.

15.GELIJK SPEELVELD EN DUURZAAMHEID

A. Algemeen

89.Gezien de geografische nabijheid van de Unie en het Verenigd Koninkrijk en hun wederzijdse economische afhankelijkheid dient het beoogde partnerschap open en eerlijke concurrentie te waarborgen en daartoe te voorzien in gedegen verbintenissen om een gelijk speelveld te waarborgen. De precieze aard van die verbintenissen dient in overeenstemming te zijn met de reikwijdte en diepte van het beoogde partnerschap in zijn algemeenheid en de economische verbondenheid van de partijen. De verbintenissen moeten dienen ter preventie van verstoringen van het handelsverkeer en van oneerlijke concurrentievoordelen. Het beoogde partnerschap dient daartoe de strenge gemeenschappelijke normen inzake staatssteun, mededinging, overheidsbedrijven, sociale en werkgelegenheidsvraagstukken, milieu, klimaatverandering en relevante belastingaangelegenheden in stand te houden. Daartoe dient de overeenkomst uit te gaan van passende en relevante Unienormen en internationale normen. Zij dient te voorzien in geschikte mechanismen ter verzekering van een doeltreffende interne toepassing, handhaving en geschillenbeslechting, met inbegrip van passende rechtsmiddelen. De Unie dient tevens de mogelijkheid te hebben om autonome tijdelijke maatregelen te nemen teneinde snel te kunnen reageren op verstoringen van de gelijke mededingingsvoorwaarden op de betrokken gebieden.

90.Het beoogde partnerschap dient de partijen ertoe te verplichten hun respectieve niveaus van bescherming verder te verbeteren, teneinde een hoog niveau van bescherming op de in punt 89 bedoelde gebieden te waarborgen. Het bestuursorgaan dient de bevoegdheid te krijgen om de verbintenissen inzake een gelijk speelveld te wijzigen door deze tot andere gebieden uit te breiden of in de loop van de tijd strengere normen te stellen.

B. Mededinging

91.Het beoogde partnerschap dient te zorgen voor de toepassing van de staatssteunregels van de Unie op en in het Verenigd Koninkrijk. Met betrekking tot door het Verenigd Koninkrijk verleende steun die van invloed is op de handel tussen Groot-Brittannië en de Unie, dient het Verenigd Koninkrijk een onafhankelijke en van voldoende middelen voorziene handhavingsautoriteit op te zetten, die over doeltreffende bevoegdheden beschikt om de toepasselijke regels te handhaven, en die in nauwe samenwerking met de Commissie moet optreden. Geschillen over de toepassing van de staatssteunregels in het Verenigd Koninkrijk dienen aan geschillenbeslechting te worden onderworpen.

92.In het kader van het beoogde partnerschap dient te worden bepaald dat mededingingverstorende overeenkomsten, misbruik van een machtspositie en concentraties van ondernemingen die de mededinging dreigen te vervalsen, verboden zijn voor zover zij het handelsverkeer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk ongunstig beïnvloeden, tenzij corrigerende maatregelen worden getroffen. De partijen dienen zich ook te verbinden tot doeltreffende handhaving door middel van mededingingswetgeving en nationale administratieve en gerechtelijke procedures zodat doeltreffend en tijdig kan worden opgetreden tegen schendingen van de mededingingsregels, alsmede tot het instellen van doeltreffende rechtsmiddelen.

C. Overheidsbedrijven

93.Het beoogde partnerschap dient bepalingen te bevatten inzake overheidsbedrijven, aangewezen monopolies en ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn verleend, teneinde te waarborgen dat zij de mededinging niet verstoren en geen belemmeringen voor handel en investeringen vormen.

D. Belastingen

94.Het beoogde partnerschap dient de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, waaronder de mondiale normen inzake transparantie en uitwisseling van informatie, eerlijke belastingheffing en de normen van de OESO tegen grondslaguitholling en winstverschuiving (Base Erosion and Profit Shifting – BEPS), te erkennen en de partijen ertoe te verplichten deze beginselen en normen ten uitvoer te leggen. Het dient te waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk de aan het einde van de overgangsperiode in de Unie en het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijnde gemeenschappelijke normen toepast ten aanzien van ten minste de volgende gebieden: de uitwisseling van informatie over inkomsten, financiële rekeningen, fiscale rulings, landenverslagen, uiteindelijke begunstigden en mogelijke grensoverschrijdende fiscale planningconstructies. Het moet tevens waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk de aan het einde van de overgangsperiode in de Unie en het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijnde gemeenschappelijke normen toepast in verband met de bestrijding van belastingontwijkingspraktijken en de openbare verslaglegging per land door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.

95.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in hernieuwde bevestiging van de verbintenis van de partijen om schadelijke belastingmaatregelen tegen te gaan, rekening houdend met het BEPS-actieplan van de G20 en de OESO. Het dient er tevens voor te zorgen dat het Verenigd Koninkrijk zijn verbintenis met betrekking tot de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen herbevestigt.

E. Arbeids- en sociale bescherming

96.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het niveau van arbeids- en sociale bescherming waarin de wetten, regelgeving en praktijken voorzien, niet wordt verlaagd tot beneden het niveau dat wordt geboden door de in de Unie en het Verenigd Koninkrijk aan het einde van de overgangsperiode van toepassing zijnde gemeenschappelijke normen met betrekking tot ten minste de volgende gebieden: grondrechten op arbeidsgebied, gezondheid en veiligheid op het werk, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel, eerlijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsnormen, informatie- en raadplegingsrechten op het niveau van de onderneming en herstructurering. Het dient tevens de sociale dialoog inzake arbeidskwesties tussen werknemers en werkgevers en hun respectieve organisaties en de regeringen te beschermen en te bevorderen.

97.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk zijn verbintenissen en zijn wetten, regelgeving en praktijken waarin deze verbintenissen tot uiting komen, doeltreffend ten uitvoer legt door middel van nationale autoriteiten die over voldoende middelen beschikken, een doeltreffend systeem van arbeidsinspecties en doeltreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

F. Milieu

98.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het gemeenschappelijke niveau van milieubescherming waarin de wetten, regelgeving en praktijken voorzien, niet wordt verlaagd tot beneden het niveau dat wordt geboden door de in de Unie en het Verenigd Koninkrijk aan het einde van de overgangsperiode van toepassing zijnde gemeenschappelijke normen met betrekking tot ten minste de volgende gebieden: toegang tot milieu-informatie, inspraak en toegang tot de rechter in milieuzaken, milieueffectbeoordeling en strategische milieubeoordeling, industriële emissies, doelstellingen en grenswaarden inzake emissies in de atmosfeer en luchtkwaliteit, behoud van de natuur en de biodiversiteit, afvalbeheer, bescherming en behoud van het aquatische milieu, bescherming en behoud van het mariene milieu, preventie, reductie en eliminatie van risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, veroorzaakt door de productie, het gebruik, het vrijkomen en de verwijdering van chemische stoffen, en klimaatverandering. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk, wat grensoverschrijdende verontreiniging betreft, een gemeenschappelijke biosfeer hebben. Het beoogde partnerschap dient, wanneer dat relevant is, minimumverbintenissen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de normen, inclusief de streefcijfers, die aan het einde van de overgangsperiode van kracht zijn op die gebieden. Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat de partijen het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantasting bij voorrang aan de bron moet worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt, in acht nemen.

99.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk een transparant systeem invoert voor doeltreffende binnenlandse monitoring, rapportage, toezicht en handhaving van zijn verplichtingen door een of meer onafhankelijke instanties, die over voldoende middelen dienen te beschikken.

G. Bestrijding van klimaatverandering

100.In het kader van het beoogde partnerschap dient opnieuw te worden bevestigd dat de partijen blijven hechten aan de doeltreffende tenuitvoerlegging van internationale overeenkomsten ter bestrijding van klimaatverandering, waaronder de overeenkomsten die tot stand zijn gekomen krachtens de Raamverdragen van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), zoals de Overeenkomst van Parijs.

101.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk een systeem van koolstofbeprijzing handhaaft dat ten minste even doeltreffend is en ten minste dezelfde reikwijdte heeft als dat waarin is voorzien in de gemeenschappelijke normen, inclusief streefcijfers, die vóór het einde van de overgangsperiode binnen de Unie zijn overeengekomen en in de periode daarna van toepassing zijn. De partijen dienen te overwegen om een nationaal systeem van het Verenigd Koninkrijk voor de handel in broeikasgasemissies te koppelen aan het emissiehandelssysteem (ETS) van de Unie. Deze koppeling van systemen dient op de binnen de Unie overeengekomen voorwaarden gebaseerd te zijn, de integriteit van het ETS van de Unie en een gelijk speelveld te waarborgen, en te voorzien in de mogelijkheid om het ambitieniveau op termijn te verhogen.

102.Het beoogde partnerschap dient tevens te waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk, op gebieden die niet onder een systeem van koolstofbeprijzing vallen, het beschermingsniveau niet verlaagt tot beneden het beschermingsniveau waarin wordt voorzien in de gemeenschappelijke normen, inclusief streefcijfers, die vóór het einde van de overgangsperiode binnen de Unie zijn overeengekomen en in de periode daarna van toepassing zijn.

103.Het beoogde partnerschap dient te waarborgen dat het Verenigd Koninkrijk een transparant systeem invoert voor doeltreffende binnenlandse monitoring, verslaglegging, toezicht en handhaving van zijn verplichtingen door een of meer onafhankelijke instanties, die over voldoende middelen dienen te beschikken.

H. Andere instrumenten voor duurzame ontwikkeling

104.Overeenkomstig de doelstelling van de partijen om duurzame ontwikkeling te waarborgen, dient het beoogde partnerschap de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties te bevorderen. Het dient bepalingen te omvatten inzake de naleving en doeltreffende uitvoering van de desbetreffende internationaal overeengekomen beginselen en regels. Daartoe behoren de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa. Het beoogde partnerschap dient tevens multilaterale milieuovereenkomsten te omvatten, met inbegrip van die met betrekking tot klimaatverandering, met name de Overeenkomst van Parijs, alsmede multilaterale initiatieven op het gebied van mitigatie van de klimaatverandering, zoals die in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).

105.Daarenboven dient het beoogde partnerschap, wanneer de partijen hun niveau van milieu-, sociale en arbeids- en klimaatbescherming verder verhogen dan is vastgelegd in de toezeggingen bedoeld in de punten 96 , 98 en 100 tot en met 102 , te voorkomen dat de partijen deze extra beschermingsniveaus reduceren teneinde handel en investeringen aan te moedigen.

106.Daartoe dient het beoogde partnerschap te bevorderen dat handel en investeringen een grotere bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling, onder meer door middels bilaterale samenwerking en in internationale fora, en op andere wijzen, vraagstukken aan de orde te stellen op gebieden als facilitering van de handel in milieu- en klimaatvriendelijke goederen en diensten en bevordering van vrijwillige duurzaamheidsregelingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het moet met name voorzien in samenwerking in internationale fora, zoals de UNFCCC, de G7 en de G20, en in bilaterale verhoging van het ambitieniveau inzake duurzame ontwikkeling en bestrijding van klimaatverandering. Het dient tevens handel te bevorderen die gunstig is voor emissiearme en klimaatbestendige ontwikkeling. Het beoogde partnerschap dient voorts de handel in legaal verkregen en duurzaam beheerde natuurlijke hulpbronnen te bevorderen, met name met betrekking tot biodiversiteit, flora en fauna, het aquatische ecosysteem en bosbouwproducten, en dient relevante internationale instrumenten en praktijken te bestrijken.

107.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in participatie van en dialoog met maatschappelijk organisaties.

108.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in monitoring van de uitvoering van de verbintenissen en van de sociale en milieueffecten van het beoogde partnerschap, onder meer door middel van publieke evaluatie en toetsing en mechanismen voor geschillenbeslechting, alsmede door middel van instrumenten ter aanmoediging en handelsgerelateerde samenwerkingsactiviteiten, onder meer in relevante internationale fora.

16.ALGEMENE UITZONDERINGEN

109.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in algemene uitzonderingen die van toepassing zijn op de relevante onderdelen van het beoogde partnerschap, onder meer op het gebied van veiligheid, betalingsbalans, prudentieel toezicht en belastingheffing, op basis van de desbetreffende artikelen van de WTO-overeenkomsten.

DEEL III: VEILIGHEID

1.DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN

110.De partijen dienen met het oog op de veiligheid van de Unie en de veiligheid van haar burgers een breed, alomvattend en evenwichtig veiligheidspartnerschap op te zetten. Dat partnerschap zal rekening houden met de geografische nabijheid en met evoluerende dreigingen, waaronder zware internationale criminaliteit, georganiseerde criminaliteit, terrorisme, cyberaanvallen, desinformatiecampagnes, hybride dreigingen, uitholling van de op regels gebaseerde internationale orde en de hernieuwde opkomst van dreigingen die uitgaan van staten.

111.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in hernieuwde bevestiging van het streven van de partijen naar bevordering van mondiale veiligheid, welvaart en effectief multilateralisme, geschraagd door hun gedeelde beginselen, waarden en belangen. Het veiligheidspartnerschap dient rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken, buitenlands beleid, veiligheid en defensie, alsmede thematische samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang te omvatten.

2.SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN RECHTSHANDHAVING EN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

112.Het veiligheidspartnerschap dient te voorzien in nauwe samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking met betrekking tot het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, rekening houdend met de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk als derde land dat niet tot Schengen behoort en niet voorziet in vrij verkeer van personen. Het veiligheidspartnerschap dient te voorzien in wederkerigheid, de autonomie van de besluitvorming in de Unie en de integriteit van haar rechtsorde te behouden, en er rekening mee te houden dat een derde land niet dezelfde rechten en voordelen kan genieten als een lidstaat.

113.Het beoogde partnerschap dient te worden geschraagd door verbintenissen om de grondrechten te eerbiedigen, met inbegrip van passende bescherming van persoonsgegevens als factor die samenwerking mogelijk maakt. In dit verband dient het beoogde partnerschap te voorzien in automatische beëindiging van de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en justitiële samenwerking in strafzaken indien het Verenigd Koninkrijk het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) zou opzeggen. Het dient ook te voorzien in automatische opschorting, mocht het Verenigd Koninkrijk de nationale wetgeving tot uitvoering van het EVRM intrekken, waardoor het voor particulieren onmogelijk zou worden om zich voor de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk op de in het EVRM vervatte rechten te beroepen. Het ambitieniveau van de in het kader van het veiligheidspartnerschap beoogde samenwerking op rechtshandhavings- en justitieel gebied zal afhangen van het niveau van bescherming van persoonsgegevens in het Verenigd Koninkrijk. De Commissie zal ernaar streven een adequaatheidsbesluit vast te stellen om de samenwerking op dergelijke gebieden te vergemakkelijken, mits aan de toepasselijke voorwaarden wordt voldaan. Het beoogde partnerschap dient te voorzien in opschorting van de samenwerking op rechtshandhavings- en justitieel gebied waarin het veiligheidspartnerschap voorziet, indien het adequaatheidsbesluit door de Commissie wordt ingetrokken of door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) wordt opgeschort of ongeldig wordt verklaard. Het veiligheidspartnerschap dient ook te voorzien in gerechtelijke waarborgen voor een onpartijdig gerecht, met inbegrip van procedurele rechten, bijvoorbeeld effectieve toegang tot een advocaat. Het dient tevens passende gronden vast te stellen voor de afwijzing van een verzoek om samenwerking, ook wanneer een dergelijk verzoek betrekking heeft op een persoon die in een lidstaat of in het Verenigd Koninkrijk voor dezelfde feiten onherroepelijk is veroordeeld of vrijgesproken.

A. Uitwisseling van gegevens

114.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in regelingen voor de tijdige, doeltreffende en efficiënte wederzijdse uitwisseling door de passagiersinformatie-eenheden van PNR-gegevens en van de resultaten van de verwerking van dergelijke gegevens zoals deze zijn opgeslagen in de respectieve nationale systemen voor de verwerking van PNR-gegevens. Het beoogde partnerschap dient tevens de basis te vormen voor de doorgifte van PNR-gegevens door luchtvaartmaatschappijen aan het Verenigd Koninkrijk voor vluchten tussen het Verenigd Koninkrijk en een lidstaat. De regelingen daarvoor moeten in overeenstemming zijn met de geldende vereisten, waaronder die welke zijn opgenomen in Advies 1/15 van het HvJ-EU.

115.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in regelingen tussen de partijen voor wederzijdse toegang tot op nationaal niveau beschikbare DNA- en vingerafdrukgegevens van verdachte en veroordeelde personen, alsmede kentekengegevens (Prüm).

116.Onverminderd de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie via Interpol, Europol en bilaterale en internationale overeenkomsten dient het beoogde partnerschap te voorzien in vereenvoudigde uitwisseling van beschikbare informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsinstanties van het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten, teneinde mogelijkheden te bieden die, voor zover dat technisch en juridisch haalbaar is, en noodzakelijk en in het belang van de Unie wordt geacht, die van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad benaderen. Dit zou tevens betrekking moeten hebben op informatie over gezochte en vermiste personen en voorwerpen.

B. Operationele samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten en justitiële samenwerking in strafzaken

117.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en Europol en Eurojust, overeenkomstig de in de relevante wetgeving van de Unie vastgestelde regelingen voor de samenwerking met derde landen.

118.In het kader van het beoogde partnerschap dienen effectieve regelingen te worden opgezet, gebaseerd op gestroomlijnde, aan juridische controle en tijdslimieten onderworpen procedures en termijnen, opdat het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten van de Unie verdachte en veroordeelde personen efficiënt en snel kunnen overleveren, met de mogelijkheid om voor bepaalde delicten af te zien van het vereiste van dubbele strafbaarheid, en opdat zij de toepasselijkheid van deze regelingen op eigen onderdanen en voor politieke delicten kunnen vaststellen.

119.Met het oog op doeltreffende en efficiënte praktische samenwerking tussen rechtshandhavingsautoriteiten en justitiële autoriteiten in strafzaken dient het beoogde partnerschap, indien nodig, de toepassing van de relevante verdragen van de Raad van Europa te vergemakkelijken en aan te vullen, onder meer door termijnen te stellen en in standaardformulieren te voorzien. Het beoogde partnerschap dient ook van toepassing te zijn op de noodzakelijke aanvullende vormen van wederzijdse juridische bijstand en regelingen die passend zijn voor de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van regelingen inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams en de meest recente technologische vorderingen, teneinde mogelijkheden te bieden die, voor zover dat technisch en juridisch haalbaar is, en noodzakelijk en in het belang van de Unie wordt geacht, die van de instrumenten van de Unie benaderen.

120.Ter aanvulling en vergemakkelijking van de toepassing van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en de aanvullende protocollen daarbij, dient het beoogde partnerschap te voorzien in regelingen voor de uitwisseling van informatie over strafregisters die passend zijn voor de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk, teneinde mogelijkheden te bieden die, voor zover dat technisch en juridisch haalbaar is, en noodzakelijk en in het belang van de Unie wordt geacht, die van het instrument van de Unie benaderen.

C. Bestrijding van witwassen en van de financiering van terrorisme

121.Het beoogde partnerschap dient verbintenissen te omvatten ter ondersteuning van internationale inspanningen ter voorkoming en bestrijding van witwassen en van terrorismefinanciering, met name door naleving van de normen van de Financial Action Task Force (FATF). De bepalingen van het beoogde partnerschap dienen verder gaan dan de FATF-normen inzake informatie over uiteindelijke begunstigden, onder meer door te voorzien in het bestaan van openbare registers met informatie over uiteindelijke begunstigden met betrekking tot ondernemingen, en gemengde registers met informatie over uiteindelijke begunstigden met betrekking tot trusts en andere juridische constructies.

3.BUITENLANDS BELEID, VEILIGHEID EN DEFENSIE

122.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in ambitieuze, nauwe en duurzame samenwerking inzake het externe optreden ter bescherming van burgers tegen externe dreigingen, ter voorkoming van conflicten, ter versterking van de internationale vrede en veiligheid en ter bestrijding van de onderliggende oorzaken van mondiale problemen.

123.Het beoogde partnerschap dient de autonomie van de besluitvorming van de Unie in stand te houden, met inbegrip van de vormgeving van haar buitenlands beleid, veiligheid en defensie. Het beoogde partnerschap dient de rechtsorde van de Unie en haar strategische en veiligheidsbelangen te eerbiedigen.

124.Indien en voor zover het Verenigd Koninkrijk en de Unie gedeelde belangen hebben, dient het beoogde partnerschap het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen om als derde land met de Unie samen te werken.

125.Het partnerschap dient ten volle gebruik te maken van het bestaande kader voor samenwerking met derde landen, onder meer in het kader van de Verenigde Naties en de NAVO, en zo passende mechanismen voor dialoog, overleg, uitwisseling van informatie en samenwerking mogelijk te maken, die flexibel en aanpasbaar zijn aan en in overeenstemming zijn met de mate van betrokkenheid van het Verenigd Koninkrijk naast de Unie.

A. Overleg en samenwerking

126.Het beoogde partnerschap moet gestructureerd overleg tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk mogelijk maken in het kader van de politieke dialoog over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), en sectorale dialogen. De partijen kunnen dit gestructureerde overleg in voorkomend geval vóór het verstrijken van de overgangsperiode in werking stellen.

127.Het beoogde partnerschap moet samenwerking tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk in derde landen mogelijk maken, onder meer op het gebied van consulaire bescherming, en in internationale organisaties, met name in het kader van de Verenigde Naties, teneinde de inspanningen op het gebied van extern optreden en het beheer van mondiale uitdagingen te bundelen.

B. Sancties

128.Teneinde het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen zich achter het sanctiebeleid van de Unie te scharen, wanneer en voor zover de doelstellingen van hun buitenlands beleid met elkaar overeenstemmen, moet het beoogde partnerschap de dialoog en de wederzijdse uitwisseling van informatie tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vergemakkelijken in passende stadia van de beleidscyclus van hun respectieve sanctieregelingen.

C. Operaties en missies

129.Het beoogde partnerschap dient een kader te scheppen dat in overeenstemming is met de bestaande regels, teneinde het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen in individuele gevallen en op uitnodiging van de Unie deel te nemen aan GVDB-missies en -operaties die openstaan voor derde landen.

130.In dit verband en in het kader van een GVDB-missie of -operatie waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt, dient het beoogde partnerschap te voorzien in een mate van interactie en informatie-uitwisseling met het Verenigd Koninkrijk die in verhouding staat tot de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk.

D. Ontwikkeling van defensievermogens

131.Het beoogde partnerschap dient de strategische autonomie en de handelingsvrijheid van de Unie, geschraagd door haar industriële defensiebasis, in stand te houden. Wanneer dat in het industriële en technologische belang van de Unie is, kan het veiligheidspartnerschap, ter facilitering van de interoperabiliteit van de respectieve strijdkrachten, het volgende mogelijk maken, indien en voor zover de voorwaarden van het recht van de Unie zulks toelaten:

a)de medewerking van het Verenigd Koninkrijk aan de ontwikkeling van onderzoeks- en vermogensprojecten van het Europees Defensieagentschap (EDA) door middel van een administratieve regeling;

b)de deelname van in aanmerking komende entiteiten uit het Verenigd Koninkrijk aan gezamenlijke defensieprojecten waarin entiteiten uit de Unie worden samengebracht die door het Europees Defensiefonds worden ondersteund;

c)de deelname van het Verenigd Koninkrijk, bij wijze van uitzondering, aan projecten in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (Pesco), indien het door de Unie wordt uitgenodigd deel te nemen.

132.In het kader van het beoogde partnerschap dient te worden bepaald dat elke vorm van deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de activiteiten van het EDA of het satellietcentrum van de Europese Unie (EUSC) die verband houden met het bredere beleid van de Unie, in overeenstemming moet zijn met de in het Unierecht vastgestelde regels voor deelname.

E. Uitwisseling van inlichtingen

133.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in de mogelijkheid om inlichtingen uit te wisselen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk op tijdige, vrijwillige en wederzijdse basis, voor zover passend, en met behoud van de autonome totstandbrenging van inlichtingenproducten door de Unie. Een dergelijke uitwisseling van inlichtingen dient bij te dragen tot een gedeeld begrip van de veiligheidsomgeving van Europa en de samenwerking tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te vergemakkelijken.

134.Het beoogde partnerschap dient de uitwisseling van inlichtingen en gevoelige informatie tussen de relevante instellingen, organen en instanties van de Unie en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk mogelijk te maken. Het beoogde partnerschap dient te voorzien in samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en het EUSC op het gebied van ruimtebeelden, overeenkomstig het besluit van de Raad betreffende het satellietcentrum van de Europese Unie.

F. Ruimte

135.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in de mogelijkheid dat het Verenigd Koninkrijk toegang wordt verleend tot de publiek gereguleerde dienst (PRS) van Galileo door middel van bepalingen inzake de PRS overeenkomstig het Unierecht. Dergelijke bepalingen inzake de PRS dienen het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen toegang te krijgen tot de meest robuuste dienstverlening van Galileo voor gevoelige toepassingen in de context van activiteiten van de Unie of ad-hocactiviteiten waarbij haar lidstaten betrokken zijn.

136.Aangezien de toegang tot de ontwikkeling van technologieën is uitgesloten, moet de toegang tot de PRS van Galileo afhankelijk worden gesteld van:

a)de garantie dat het gebruik van de PRS door het Verenigd Koninkrijk niet in strijd is met de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;

b)de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan niet-veiligheidsgerelateerde activiteiten in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie, zoals bedoeld in deel I, afdeling II, onder A, inzake de deelname aan programma’s van de Unie, tenzij en totdat het Verenigd Koninkrijk de Unie toegang verleent tot het beoogde wereldwijde satellietnavigatiesysteem van het Verenigd Koninkrijk.

G. Ontwikkelingssamenwerking

137.Het beoogde partnerschap dient het Verenigd Koninkrijk in staat te stellen een bijdrage te leveren aan de instrumenten en mechanismen van de Unie, met volledige inachtneming van de autonomie van de Unie bij de programmering van haar ontwikkelingsprioriteiten. Het beoogde partnerschap dient duurzame ontwikkeling en uitbanning van armoede te bevorderen. In dit verband dient het partnerschap te voorzien in de blijvende steun van de partijen voor de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de Europese consensus inzake ontwikkeling.

4.THEMATISCHE SAMENWERKING

A. Cyberveiligheid

138.Het beoogde partnerschap dient een dialoog tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk over cyberbeveiliging mogelijk te maken, met inbegrip van samenwerking ter bevordering van doeltreffende mondiale praktijken op het gebied van cyberveiligheid in relevante internationale organisaties.

139.Het beoogde partnerschap dient tijdige en wederzijdse uitwisseling van informatie door de Unie en het Verenigd Koninkrijk over cyberveiligheid mogelijk te maken, met inbegrip van de uitwisseling van informatie over incidenten en trends.

140.In dit verband moet het beoogde partnerschap samenwerking mogelijk maken die wederkerigheid verzekert tussen het Verenigd Koninkrijk en het computercrisisteam van de Europese Unie (CERT-EU). Het moet mogelijk maken dat het Verenigd Koninkrijk deelneemt aan relevante activiteiten van de samenwerkingsgroep die is opgericht bij de richtlijn van de Unie inzake de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen en van het agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa).

B. Irreguliere migratie

141.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in samenwerking ter bestrijding van irreguliere migratie, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen ervan, erkennend dat de meest kwetsbare personen bescherming moet worden verleend en dat het Verenigd Koninkrijk in de toekomst de status heeft van een niet tot het Schengengebied behorend derde land dat geen vrij verkeer van personen biedt. Deze samenwerking dient het volgende te omvatten:

a)samenwerking met Europol ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit in verband met immigratie, overeenkomstig de bij de relevante wetgeving van de Unie vastgestelde regelingen voor samenwerking met derde landen;

b)een dialoog over gemeenschappelijke doelstellingen en over samenwerking, ook in derde landen en internationale fora, teneinde irreguliere migratie in een vroeg stadium aan te pakken.

DEEL IV: INSTITUTIONELE EN ANDERE HORIZONTALE REGELINGEN

1.STRUCTUUR

142.Het beoogde partnerschap dient deel uit te maken van een algemeen governancekader dat alle gebieden van samenwerking op het gebied van economie en veiligheid bestrijkt en, in voorkomend geval, overeenkomsten en regelingen ter aanvulling van het beoogde partnerschap.

143.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in periodieke evaluatie ervan.

2.GOVERNANCE

144.Om de goede werking van het beoogde partnerschap te waarborgen, is hernieuwde bevestiging noodzakelijk van de verbintenis om een regelmatige dialoog aan te gaan en robuuste, efficiënte en doeltreffende regelingen tot stand te brengen voor het beheer, het toezicht, de uitvoering, de evaluatie en de ontwikkeling ervan in de loop van de tijd, alsmede voor de beslechting van geschillen en voor handhaving, met volledige inachtneming van de autonomie van de respectieve rechtsstelsels van de partijen.

145.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in de mogelijkheid van autonome maatregelen, met inbegrip van opschorting van de toepassing van het partnerschap, en in de mogelijkheid van aanvullende overeenkomsten, geheel of ten dele naar aanleiding van mogelijke schending van essentiële elementen.

A. Strategische oriëntatie en dialoog

146.Het beoogde partnerschap dient dialoog op passende niveaus te omvatten, teneinde in strategische oriëntatie te voorzien en mogelijkheden te bespreken voor samenwerking op gebieden van wederzijds belang.

147.Er dienen tevens op passende niveaus specifieke thematische dialogen te worden gevoerd, telkens als dat nodig is om de doeltreffende werking van het beoogde partnerschap te verzekeren.

148.Het beoogde partnerschap dient een dialoog tot stand brengen tussen het Europees Parlement en het Parlement van het Verenigd Koninkrijk, wanneer zij dit nodig achten, met het oog op de uitwisseling van standpunten en expertise over kwesties die verband houden met het beoogde partnerschap.

149.Het beoogde partnerschap dient de dialoog met maatschappelijke organisaties aan te moedigen.

B. Beheer, administratie en toezicht

150.In het kader van het beoogde partnerschap dient een bestuursorgaan te worden opgericht dat verantwoordelijk is voor het beheer van en het toezicht op de uitvoering en de werking van het beoogde partnerschap, alsmede voor de facilitering van de beslechting van geschillen, zoals hierna uiteengezet. Het dient besluiten te nemen en aanbevelingen te doen over de ontwikkeling ervan.

151.Het bestuursorgaan, waarin de partijen op een passend niveau dienen te zijn vertegenwoordigd, dient met wederzijdse instemming besluiten te nemen en zo vaak bijeen te komen als nodig is om zijn taken te vervullen. Zo nodig kan dit orgaan ook gespecialiseerde subcomités oprichten om zich bij de uitvoering van zijn taken te laten bijstaan.

C. Interpretatie

152.Met volledige inachtneming van de autonomie van de rechtsorde van de partijen dient het beoogde partnerschap consequent te worden uitgelegd en toegepast.

D. Geschillenbeslechting

153.Het beoogde partnerschap dient passende regelingen te omvatten voor geschillenbeslechting en handhaving, met inbegrip van bepalingen om het oplossen van problemen te bespoedigen. Daartoe dient het beoogde partnerschap bepalingen te omvatten om de partijen aan te moedigen alles in het werk te stellen om alle zaken betreffende de werking van het beoogde partnerschap te regelen door middel van besprekingen en overleg, onder andere, voor de formele afwikkeling, in het kader van het bestuursorgaan.

154.Het bestuursorgaan kan, in voorkomend geval, te allen tijde beslissen het geschil voor te leggen aan een onafhankelijk arbitragepanel, en elk van beide partijen dient over die mogelijkheid te beschikken wanneer het bestuursorgaan niet binnen een bepaalde termijn tot een wederzijds bevredigende oplossing is gekomen. De besluiten van het onafhankelijke arbitragepanel dienen bindend te zijn voor de partijen.

155.Indien een geschil een vraag over de uitleg van het Unierecht opwerpt, waarop ook door elk van beide partijen kan worden gewezen, dient het arbitragepanel de vraag voor een bindende uitspraak voor te leggen aan het HvJ-EU, dat als enige oordeelt over het Unierecht. Het arbitragepanel dient het geschil in overeenstemming met de uitspraak van het HvJ-EU te beslechten.

156.Wanneer een partij niet binnen een redelijke termijn de nodige maatregelen neemt om te voldoen aan de bindende beslechting van een geschil, heeft de andere partij het recht om financiële compensatie te vragen of evenredige en tijdelijke maatregelen te nemen, met inbegrip van de opschorting van haar verplichtingen binnen het toepassingsgebied van het beoogde partnerschap. Zoals bepaald in artikel 178, lid 2, van het terugtrekkingsakkoord, dienen in het kader van het beoogde partnerschap de voorwaarden te worden bepaald waaronder een partij, ingeval de andere partij volhardt in de niet-naleving van een uitspraak van het arbitragepanel als bedoeld in artikel 173 van het terugtrekkingsakkoord, de verplichtingen uit hoofde van een deel van het beoogde partnerschap en van aanvullende overeenkomsten kan opschorten.

3.GERUBRICEERDE EN GEVOELIGE NIET-GERUBRICEERDE INFORMATIE

157.Het beoogde partnerschap dient wederzijdse garanties te bieden voor de verwerking en bescherming van gerubriceerde informatie van de partijen.

158.Waar nodig dienen de partijen de voorwaarden te bepalen voor de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde informatie die de partijen onderling verstrekken en uitwisselen.

4.UITZONDERINGEN EN WAARBORGEN

159.Het beoogde partnerschap dient te voorzien in passende uitzonderingen. Deze dienen de openbaarmaking van informatie met betrekking tot de veiligheidsbelangen van de partijen te omvatten.

160.Het beoogde partnerschap dient te regelen dat een partij de mogelijkheid heeft om in geval van significante economische, maatschappelijke of milieuproblemen tijdelijke vrijwaringsmaatregelen te treffen die in andere omstandigheden in strijd zouden zijn met haar verbintenissen. Hieraan dienen strikte voorwaarden te worden verbonden, waaronder ook het recht van de andere partij om evenwichtsherstellende maatregelen te treffen. De getroffen maatregelen dienen aan onafhankelijke arbitrage te worden onderworpen.

IV.TERRITORIAAL TOEPASSINGSGEBIED

161.Elke op basis van deze onderhandelingsrichtsnoeren tot stand gekomen overeenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk dient het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland en het Protocol inzake de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen, onverlet te laten.

162.Een op basis van deze onderhandelingsrichtsnoeren tot stand gekomen overeenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk heeft geen betrekking op Gibraltar.

V.AUTHENTIEKE TALEN

163.Het beoogde partnerschap dient gelijkelijk authentiek te zijn in alle officiële talen van de Unie en dient een daartoe strekkende taalclausule te bevatten.

VI.PROCEDURELE REGELINGEN VOOR HET VERLOOP VAN DE ONDERHANDELINGEN

164.De Commissie dient bij de onderhandelingen zorg te dragen voor permanente coördinatie en dialoog met de Raad en de voorbereidende instanties daarvan. In dit verband dienen de Raad en het Coreper, bijgestaan door [naam van het bijzondere comité], de Commissie richtsnoeren te verstrekken.

165.De Commissie dient tijdig overleg te plegen met en verslag uit te brengen aan de voorbereidende instanties van de Raad. Daartoe dient de Raad vóór en na elke onderhandelingssessie een vergadering van [naam van het bijzondere comité] te beleggen. De Commissie dient tijdig alle nodige informatie en documentatie in verband met de onderhandelingen te verstrekken.

166.De Commissie dient het Europees Parlement tijdig te informeren over het gehele verloop van de onderhandelingen.

167.De Commissie dient de onderhandelingen te voeren in samenwerking met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en in overeenstemming met hem waar het gaat om aangelegenheden betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

(1) Zie in verband met bepaalde vervoerdiensten ook hoofdstuk 10.
Top