EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IP0372

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over duurzame corporate governance (2020/2137(INI))

OJ C 445, 29.10.2021, p. 94–101 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 445/94


P9_TA(2020)0372

Duurzame corporate governance

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over duurzame corporate governance (2020/2137(INI))

(2021/C 445/12)

Het Europees Parlement,

gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten uit 2011 (Ruggie-beginselen) (1),

gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (2),

gezien de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen (3),

gezien de door de OESO opgestelde zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap (4) en richtlijnen voor verantwoord zakendoen voor institutionele beleggers (5),

gezien de Tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) (6),

gezien de Overeenkomst van Parijs, aangenomen op 12 december 2015 (7),

gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) uit 2018 over opwarming van de aarde met 1,5o C (8),

gezien het voorstel van de Commissie van 4 maart 2020 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (COM(2020)0080),

gezien Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (9),

gezien het EU-actieplan: duurzame groei financieren (COM(2018)0097),

gezien de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

gezien het aangepast werkprogramma van de Commissie voor 2020 (COM(2020)0440),

gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (10), (“de jaarrekeningrichtlijn”),

gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (11) (“de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie” — NFI-richtlijn),

gezien Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (12),

gezien Richtlijn (EU) 2017/828 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft (13) (“de richtlijn aandeelhoudersrechten”),

gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (14),

gezien Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (15) (“de verordening informatieverschaffing”),

gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (16) (“de taxonomieverordening”),

gezien de richtsnoeren inzake niet-financiële rapportage (methodologie voor het rapporteren van niet-financiële informatie) van de Commissie (17) en de richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage van de Commissie (18),

gezien het eindverslag van het Forum op hoog niveau over de kapitaalmarktenunie, getiteld “A new vision for Europe’s capital markets” (19),

gezien de studie die in juli 2020 is opgesteld voor de Commissie, getiteld “Directors’ duties and sustainable corporate governance”,

gezien het kader van de VN, getiteld “Protect, Respect and Remedy: a Framework for Business and Human Rights” uit 2008 (20),

gezien de studie die in mei 2020 is opgesteld voor de Commissie, getiteld “Improving financial security in the context of the Environmental Liability Directive” (Verbeteren van de financiële zekerheid in het kader van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn) (21),

gezien de “Oslo Principles on Global Obligations to Reduce Climate Change” (22),

gezien de aanbevelingen van de taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie van juni 2017,

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0240/2020),

A.

overwegende dat de Europese Unie berust op de waarden van artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en overwegende dat haar milieubeleid berust op het voorzorgsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

B.

overwegende dat een duurzaamheidsbenadering in het bedrijfsleven inhoudt dat ondernemingen naar behoren rekening houden met algemene maatschappelijke en milieuaspecten, hetgeen inhoudt dat zij onder meer de rechten van hun werknemers en de grenzen van onze planeet eerbiedigen, om op die manier de belangrijkste risico’s in verband met hun activiteiten aan te pakken;

C.

overwegende dat de vele internationale initiatieven ter bevordering van duurzame corporate governance een vrijwillig karakter hebben en slechts instrumenten van zachte wetgeving zijn en in veel gevallen niet doeltreffend zijn gebleken om ondernemingen ertoe te bewegen bij hun activiteiten duurzaamheid na te streven; overwegende dat in de studie over de verplichtingen van bestuurders en duurzame corporate governance die in opdracht van de Commissie werd uitgevoerd om uitvoering te geven aan het “Actieplan: duurzame groei financieren” de voordelen worden benadrukt van verduidelijking van de verplichtingen van bestuurders wat betreft duurzaamheid en langetermijnoverwegingen, de problemen in verband met kortetermijndenken worden belicht, en nogmaals wordt benadrukt dat ondernemingen rekening moeten houden met langetermijnbelangen om ervoor te zorgen dat de EU op schema blijft liggen wat betreft het inlossen van haar eigen duurzaamheidstoezeggingen; overwegende dat in de studie duidelijk naar voren komt dat er op dit gebied een noodzaak bestaat tot het vaststellen van EU-wetgeving;

D.

overwegende dat de EU tijdens de vorige zittingsperiode een aantal initiatieven heeft ontplooid om de transparantie en het langetermijndenken in het kader van financiële en economische activiteiten te bevorderen, zoals de richtlijn aandeelhoudersrechten, het actieplan voor de financiering van duurzame groei, de verordening informatieverschaffing en de taxonomieverordening; overwegende dat deze trend werd ingezet met, onder meer, de vaststelling van de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie (NFI-richtlijn); overwegende dat de openbaarmaking van niet-financiële informatie noodzakelijk is om de prestaties van ondernemingen en de langetermijneffecten van hun activiteiten op de samenleving en het milieu te meten, te monitoren en te beheersen;

E.

overwegende dat de NFI-richtlijn nauw samenhangt met corporate governance en een belangrijke stap is geweest voor de bevordering van niet-financiële rapportage in de EU; overwegende dat deze richtlijn niettemin ernstige tekortkomingen vertoont die moeten worden aangepakt om het nut van de richtlijn voor investeerders en belanghebbenden te vergroten;

F.

overwegende dat ondernemingen en financiële instellingen volgens de Europese Green Deal van de Commissie meer gegevens over hun klimaat- en milieubeleid moeten meedelen, zodat investeerders volledige informatie krijgen over de duurzaamheid van hun investeringen; overwegende dat de Commissie heeft toegezegd daartoe de NFI-richtlijn opnieuw te bekijken; overwegende dat de Commissie in haar aangepast werkprogramma voor 2020 heeft aangegeven voornemens te zijn in het eerste kwartaal van 2021 een voorstel tot herziening van de NFI-richtlijn in te dienen;

G.

overwegende dat belanghebbenden herhaaldelijk hebben aangegeven dat de niet-financiële informatie die ondernemingen overeenkomstig de NFI-richtlijn openbaar maken, ontoereikend, onbetrouwbaar en niet vergelijkbaar is; overwegende dat degenen die belast zijn met de opstelling van niet-financiële verklaringen hebben aangegeven dat de veelheid aan vrijwillige rapportagekaders tot verwarring leidt en hebben aangedrongen op juridische verduidelijking en standaardisering; overwegende dat de informatie die openbaar wordt gemaakt vollediger en betrouwbaarder moet zijn om mogelijke negatieve effecten op het klimaat, het milieu en de samenleving af te zwakken; overwegende dat verbeteringen op het gebied van niet-financiële rapportage het afleggen van verantwoording door ondernemingen kunnen stimuleren en het vertrouwen in ondernemingen kunnen doen toenemen; overwegende dat dergelijke verbeteringen niet mogen leiden tot verstoorde concurrentieverhoudingen; overwegende dat in openbaarmakingsverplichtingen daarom rekening moet worden gehouden met administratieve kosten, en dat deze verplichtingen in verhouding moeten staan tot de omvang van de onderneming en in overeenstemming moeten zijn met andere wetgeving die van toepassing is op zakelijke activiteiten, zoals de wetgeving inzake de eerbiediging van bedrijfsgeheimen en inzake de bescherming van klokkenluiders;

H.

overwegende dat uit de in opdracht van de Commissie opgestelde studie over de verplichtingen van bestuurders en duurzame corporate governance blijkt dat in de EU gevestigde beursgenoteerde bedrijven de neiging hebben om de kortermijnbelangen van hun aandeelhouders op de voorgrond te plaatsen; overwegende dat in deze studie diverse voorstellen worden gedaan voor wetgeving op EU-niveau waarmee de duurzaamheid van ondernemingen aanzienlijk zou verbeteren; overwegende dat er een wetgevingskader voor Europese ondernemingen moet worden vastgesteld, waarbij het evenredigheidsbeginsel volledig in acht moet worden genomen en zonder dat dit leidt tot buitensporige administratieve lasten voor Europese ondernemingen; overwegende dat dit kader de rechtszekerheid op de interne markt moet waarborgen en verbeteren en niet mag leiden tot concurrentienadelen;

I.

overwegende dat een duurzaamheidsbenadering ten aanzien van corporate governance zowel betrekking heeft op de bescherming van de mensenrechten als op milieubescherming; overwegende dat een wettelijk vereiste om informatie over milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden en mensenrechten, omkoping en corruptie openbaar te maken beschouwd moet worden als onderdeel van de verantwoordelijkheid van ondernemingen om de mensenrechten te eerbiedigen, zoals gedefinieerd in de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

J.

overwegende dat in de Overeenkomst van Parijs de doelstelling is vastgelegd om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot beduidend minder dan 2 oC boven het pre-industriële niveau en ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 oC boven het pre-industriële niveau;

K.

overwegende dat de steeds fellere concurrentiestrijd om toegang tot natuurlijke hulpbronnen in de wereld er vaak toe leidt dat ondernemingen het milieu en de menselijke leefomgeving op een niet-duurzame manier exploiteren;

L.

overwegende dat corporate governance een belangrijke rol te vervullen heeft als het gaat om het waarmaken van de toezeggingen van de EU om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de Overeenkomst van Parijs te bereiken;

M.

overwegende dat de klimaatverandering ernstige risico’s inhoudt voor de voedselzekerheid, met name voor de beschikbaarheid, de toegankelijkheid en het gebruik van levensmiddelen en voor de stabiliteit van voedselsystemen; overwegende dat vrouwelijke landbouwers, die momenteel instaan voor 45 à 80 % van de totale voedselproductie in de ontwikkelingslanden, onevenredig hard worden getroffen door klimaatverandering en aantasting van het milieu;

N.

overwegende dat het Verdrag van Aarhus voorziet in diverse milieurechten voor burgers en ondernemingen, waaronder het recht op toegang tot milieu-informatie, het recht op inspraak in besluitvorming over milieuaangelegenheden en het recht op toegang tot de rechter;

O.

overwegende dat het VN-comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus in 2017 heeft vastgesteld dat de EU het Verdrag van Aarhus schond omdat zij leden van het publiek niet de mogelijkheid bood besluiten van de EU-instellingen voor de EU-rechtbanken aan te vechten;

P.

overwegende dat de Commissie de lat voor de periode 2019-2024 hoger heeft gelegd door een agenda voor de European Green Deal vast te stellen en te verklaren dat “Europa het voortouw moet nemen bij de transitie naar een gezonde planeet”;

Q.

overwegende dat bestuurders van ondernemingen de wettelijke en statutaire plicht hebben om in het belang van hun onderneming te handelen; overwegende dat deze plicht in verschillende jurisdicties op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd en dat het belang van de onderneming in veel gevallen gelijk wordt gesteld aan de financiële belangen van de aandeelhouder; overwegende dat het belang van de onderneming ook de belangen van andere belanghebbende partijen moet omvatten, zoals werknemers, alsook maatschappelijke belangen; overwegende dat een enge interpretatie van deze plicht met een te grote nadruk op winstmaximalisatie op korte termijn een negatief effect heeft op de prestaties van ondernemingen op de lange termijn en op de duurzaamheid, en daarom ten koste gaat van de langetermijnbelangen van de aandeelhouders;

R.

overwegende dat ervoor gezorgd moet worden dat de EU-wetgeving inzake duurzame corporate governance samenhangend is, door concrete verplichtingen en prikkels in te voeren inzake duurzaam handelen en niet alleen rapportageverplichtingen; overwegende dat er daarom een aanvullend kader nodig is waarin de verplichtingen van raden van bestuur van ondernemingen op het gebied van duurzaamheid worden vastgelegd;

S.

overwegende dat de Commissie, om corporate governance in de EU duurzamer, transparanter en controleerbaarder te maken, naast de voorstellen tot herziening van de NFI-richtlijn, ook moet komen met nieuwe wetgeving inzake zorgvuldigheid (“due diligence”) en verplichtingen van bestuurders; overwegende dat de Commissie, mocht zij voorstellen om de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen en de verplichtingen van bestuurders in één wetgevingsinstrument op te nemen, deze verplichtingen duidelijk in afzonderlijke delen van elkaar moet scheiden; overwegende dat die verplichtingen elkaar aanvullen, maar niet uitwisselbaar zijn en dat er ook geen hiërarchie tussen bestaat;

Verplichtingen inzake de openbaarmaking van niet-financiële informatie

1.

verzoekt de Commissie om bij toekomstige maatregelen op het gebied van het vennootschapsrecht en corporate governance een passend evenwicht te vinden tussen enerzijds de noodzaak om de kortetermijndruk op bestuurders van ondernemingen te verlichten en de integratie van duurzaamheidsoverwegingen in de besluitvorming binnen ondernemingen te bevorderen en anderzijds de noodzaak om te zorgen voor voldoende flexibiliteit, waarbij harmonisatie gewaarborgd wordt; wijst erop dat het bij toekomstige maatregelen op EU-niveau belangrijk is te zorgen voor versterking van de rol van bestuurders bij het behartigen van de langetermijnbelangen van ondernemingen en het creëren van een cultuur binnen de bestuursorganen van ondernemingen waarin rekening wordt gehouden met en gehandeld wordt overeenkomstig duurzame corporate governance;

2.

is verheugd over de toezegging van de Commissie om de NFI-richtlijn te herzien; benadrukt dat deze herziening volledig in overeenstemming moet zijn met de vereisten van de verordening informatieverschaffing en de taxonomieverordening; verzoekt de Commissie rekening te houden met de in deze resolutie opgenomen aanbevelingen;

3.

herhaalt zijn oproep om het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn uit te breiden tot alle beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde op het grondgebied van de Unie gevestigde grote ondernemingen, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 4, van de jaarrekeningrichtlijn; benadrukt dat het, om een gelijk speelveld te creëren, nodig is dat verplichtingen inzake niet-financiële rapportage ook van toepassing zijn op niet-EU-bedrijven die actief zijn op de EU-markt; stelt voor dat de Commissie in kaart brengt welke sectoren van de economie een dermate hoog risico met zich meebrengen wat betreft duurzaamheidskwesties, dat opname van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in die sectoren binnen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn gerechtvaardigd is; is in dit kader van mening dat de Commissie een beroep moet doen op externe onafhankelijke deskundigen om een indicatieve, niet-uitputtende en regelmatig te actualiseren lijst van conflict- en hoogrisicogebieden op te stellen, alsook specifieke richtsnoeren voor kmo’s; is met name van mening dat de focus hierbij moet liggen op investeringen en sectoren die vaak in verband worden gebracht met illegale bedrijfsactiviteiten, zoals milieumisdrijven, illegale handel in wilde dieren en planten, corruptie of financiële criminaliteit; beklemtoont dat een herziening van de NFI-richtlijn ook noodzakelijk is om financiëlemarktdeelnemers toegang te geven tot relevante gegevens zodat zij in staat zijn om de verplichtingen van de verordening informatieverschaffing na te komen;

4.

benadrukt dat duurzame corporate governance een belangrijke pijler is die de EU in staat stelt een veerkrachtige en duurzame economie tot stand te brengen en voor een gelijker speelveld te zorgen, zodat het internationale concurrentievermogen van EU-ondernemingen behouden blijft en wordt versterkt en zodat werknemers en ondernemingen in de EU worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie uit derde landen, en wijst erop dat een duurzame corporate governance die op evenwichtige en evenredige wijze wordt toegepast derhalve voordelen kan opleveren voor het handels- en investeringsbeleid van de EU;

5.

wijst erop dat de COVID-19-pandemie de zwakke punten van mondiale toeleveringsketens aan het licht heeft gebracht en heeft laten zien dat regels op basis van vrijwilligheid alleen niet voldoende zijn, hetgeen onder meer bleek in de kledingsector, waar de productie tijdens de crisis werd verstoord, met nadelige gevolgen voor de hele toeleveringsketen; merkt op dat bedrijven waarvan de sociale praktijken, de praktijken op het gebied van milieu en bestuur en de procedures voor risicobeperking beter zijn omschreven, de crisis beter doorstaan; wijst erop dat de OESO heeft verklaard (23) dat ondernemingen die proactief maatregelen nemen om de risico’s in verband met de COVID-19-crisis zo aan te pakken dat nadelige effecten op werknemers en toeleveringsketens worden beperkt, vaker waarde en veerkracht creëren op de lange termijn en over een grotere levensvatbaarheid op de korte termijn en een beter uitzicht op herstel op de middellange tot lange termijn beschikken;

6.

merkt op dat de taxonomieverordening een lijst met milieudoelstellingen bevat, met name met betrekking tot klimaatverandering, het gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, preventie en beheersing van verontreiniging, en biodiversiteit en ecosystemen; is van mening dat het begrip milieuaangelegenheden in de NFI-richtlijn moet worden uitgelegd conform de taxonomieverordening en alle vormen van vervuiling moet omvatten; verzoekt de Commissie rekening te houden met de aanbevelingen van de taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie en de ontwikkeling van innovatieve boekhoudtechnieken die de waarde van ecosystemen weerspiegelen, te bevorderen; acht het evenzeer van belang dat er een nauwkeurige omschrijving komt van de andere duurzaamheidskwesties waarnaar wordt verwezen in de richtlijn, zoals de begrippen sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van de mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping; is van mening dat personeelsaangelegenheden onder meer de openbaarmaking van het loonbeleid van ondernemingen zouden kunnen omvatten, met inbegrip van een weergave van de lonen per deciel en loonverschillen tussen mannen en vrouwen;

7.

is van mening dat duurzame corporate governance essentieel is voor de langetermijnkoers van ondernemingen om hun activiteiten af te stemmen op de verwezenlijking van de algemene milieudoelstellingen van de EU, zoals vastgelegd in de Europese Green Deal, en om bij te dragen aan het streven van de EU om haar broeikasgasemissies te verminderen op weg naar de beoogde klimaatneutraliteit in 2050; is van oordeel dat alle sectoren een bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking van die doelstelling;

8.

is van mening dat de definitie van materialiteit betrekking moet hebben op alle relevante gevolgen op het gebied van milieu, mensenrechten en bestuur voor de samenleving als geheel, los van waardecreatie en kwesties die verband houden met de zuiver financiële prestaties van ondernemingen; dringt erop aan dat deze definitie wordt herzien in overeenstemming met het beginsel van dubbele materialiteit dat met de NFI-richtlijn is ingevoerd en dat nader wordt toegelicht in de richtsnoeren van de Commissie voor klimaatrapportage; is van mening dat de materialiteit moet worden beoordeeld in een proces waaraan wordt deelgenomen door de relevante belanghebbenden;

9.

stelt vast dat de NFI-richtlijn ondernemingen binnen haar toepassingsgebied aanzienlijke flexibiliteit biedt om relevante informatie openbaar te maken op de manier die zij het nuttigst achten; merkt op dat ondernemingen zich momenteel naar eigen inzicht kunnen baseren op een aantal verschillende kaders; merkt op dat het voor ondernemingen nog altijd niet duidelijk is hoe zij het beste aan hun openbaarmakingsverplichtingen kunnen voldoen; acht het noodzakelijk dat er, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, een breed EU-kader wordt opgezet dat alle duurzaamheidskwesties omvat die relevant zijn voor een omvattende bekendmaking van niet-financiële informatie; benadrukt in dit verband dat het EU-wetgevingskader ervoor moet zorgen dat de door ondernemingen bekendgemaakte informatie duidelijk, evenwichtig, begrijpelijk, vergelijkbaar, controleerbaar en objectief is en tijdsgeboden duurzaamheidsdoelstellingen bevat; benadrukt dat dit kader ook algemene en sectorspecifieke bindende normen moet omvatten; is in dit verband verheugd over de toezegging van de Commissie om steun te verlenen aan een proces dat gericht is op de ontwikkeling van EU-normen voor openbaarmaking van niet-financiële informatie; benadrukt dat in het kader van de herziening van de NFI-richtlijn specifieke verplichtingen en normen inzake de openbaarmaking van informatie moeten worden vastgesteld en dat hierbij alle relevante belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties, milieuorganisaties en sociale partners, op passende wijze betrokken moeten worden;

10.

is van mening dat niet-financiële verklaringen in het jaarverslag moeten worden opgenomen om extra lasten voor bedrijven te voorkomen; is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar actieplan voor de kapitaalmarktenunie (COM(2020)0590) heeft toegezegd uiterlijk in het derde kwartaal van 2021 met een wetgevingsvoorstel te komen voor de invoering van een openbaar toegankelijk online digitaal platform voor de gehele EU dat gratis toegang biedt tot zowel financiële als niet-financiële informatie die door ondernemingen is gerapporteerd; is van mening dat het platform gebruikers in staat moet stellen de door ondernemingen bekendgemaakte gegevens te vergelijken, door ervoor te zorgen dat deze gegevens geraadpleegd kunnen worden per categorie, zoals onderwerp, sector, land, omzet en aantal werknemers;

11.

merkt op dat volgens de NFI-richtlijn niet-financiële verklaringen niet hoeven te voldoen aan het vereiste dat de inhoud door een verlener van assurancediensten moet worden gecontroleerd, terwijl dit vereiste wel geldt voor jaarrekeningen van ondernemingen; is van mening dat niet-financiële verklaringen, afhankelijk van de omvang en het werkterrein van de betrokken onderneming, aan een verplichte controle onderworpen zouden moeten worden; is van mening dat de verlener van assurancediensten zijn controle moet uitvoeren in overeenstemming met het toekomstige EU-kader en daarbij aan de eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid moet voldoen; beklemtoont in het licht van het voorgaande dat inherent verkeerde stimulansen in het kader van wettelijke controles moeten worden aangepakt door middel van een herziening van de richtlijn betreffende wettelijke controles (24); is van oordeel dat dit ook kansen biedt om iets te doen aan het quasimonopolie van de “grote vier” accountantskantoren die in de praktijk de grootste beursgenoteerde bedrijven controleren;

12.

benadrukt dat werknemersvertegenwoordigers betrokken moeten worden bij de vaststelling van het proces voor de rapportage van niet-financiële informatie en bij de verificatie van informatie, met name in verband met doelstellingen inzake sociale duurzaamheid en kwesties in verband met de toeleverings-/productieketen, waaronder uitbesteding en onderaanneming;

13.

wijst erop dat het belangrijk is dat er een verplichting wordt ingevoerd voor bepaalde EU-ondernemingen om jaarlijks een verslag per land op te stellen voor elk fiscaal rechtsgebied waarin zij zakelijke activiteiten ontplooien; dringt er bij de Raad op aan zo snel mogelijk zijn algemene oriëntatie aan te nemen, opdat de onderhandelingen met het Parlement over het voorstel van de Commissie voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren (COM(2016)0198) van start kunnen gaan;

14.

is van mening dat de EU alles in het werk moet stellen om ervoor te zorgen dat de vrijhandelsovereenkomsten waarover onderhandeld wordt clausules bevatten op grond waarvan de partnerlanden gehouden zijn soortgelijke verplichtingen op te leggen aan ondernemingen op hun grondgebied, om te voorkomen dat er een nieuwe bron van concurrentieverstoring ontstaat;

Zorgplicht van bestuurders en aanvullende maatregelen om corporate governance duurzamer te maken

15.

wijst op het belang van diversiteit en inclusiviteit in ondernemingen, omdat daardoor de bedrijfsresultaten verbeteren; dringt er bij de Raad op aan zo snel mogelijk zijn algemene oriëntatie aan te nemen, opdat de onderhandelingen met het Parlement over het voorstel van de Commissie over de richtlijn vrouwen in raden van bestuur (25), waarmee beoogd wordt verandering te brengen in de nog altijd bestaande onbalans tussen het aantal mannen en vrouwen op de hoogste besluitvormingsniveaus, van start kunnen gaan; verzoekt de Commissie na te denken over aanvullende voorstellen ter verbetering van het genderevenwicht bij het hoger management en op topposities binnen ondernemingen;

16.

wijst erop dat een grotere participatie van werknemers in besluitvormingsprocessen binnen ondernemingen eraan bijdraagt dat de langetermijndoelstellingen van ondernemingen en de effecten van de bedrijfsactiviteiten in de besluitvormingsprocessen beter worden meegewogen; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om de richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad (26) te herzien en een nieuw kader vast te stellen inzake informatieverstrekking aan en raadpleging en betrokkenheid van werknemers binnen Europese ondernemingen;

17.

benadrukt dat de ecologische transitie en de toenemende digitalisering ingrijpende gevolgen zullen hebben voor de werkende bevolking; is derhalve van mening dat duurzame corporate governance het recht van werknemers op permanente beroepsopleiding en een leven lang leren onder werktijd moet erkennen en doeltreffend moet waarborgen;

18.

merkt op dat ondernemingen geen abstracte entiteiten zijn die los gezien kunnen worden van de ecologische en maatschappelijke uitdagingen van deze tijd; is van mening dat ondernemingen actiever moeten bijdragen aan duurzaamheid, aangezien hun prestaties op lange termijn, hun veerkracht en zelfs hun voortbestaan kunnen afhangen van hun vermogen om goed op ecologische en maatschappelijke kwesties in te spelen; benadrukt in dit verband dat de zorgplicht van bestuurders ten aanzien van hun onderneming niet alleen betrekking heeft op winstmaximalisatie op de korte termijn via aandelen, maar ook duurzaamheidsoverwegingen omvat; wijst op de belangrijke rol van uitvoerend bestuurders bij het bepalen van de strategie van een onderneming en het toezicht op de ondernemingsactiviteiten; is van mening dat de wettelijke plicht van uitvoerend bestuurders om in het belang van hun onderneming te handelen moet worden opgevat als de plicht om langetermijnbelangen en risico’s, effecten, kansen en afhankelijkheden met betrekking tot duurzaamheid te integreren in de algemene strategie van hun onderneming; benadrukt dat deze plicht tot prioritering kan leiden tot een verschuiving van niet-duurzame naar duurzame investeringen;

19.

verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om ervoor te zorgen dat de plicht van bestuurders niet slechts wordt uitgelegd als de plicht om te streven naar vermogensmaximalisatie voor aandeelhouders op de korte termijn, maar als de plicht om ook de langetermijnbelangen van de onderneming, de maatschappelijke belangen in bredere zin en de belangen van werknemers en andere relevante belanghebbenden in het oog te houden; is voorts van mening dat in dit voorstel moet worden vastgelegd dat leden van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen de bevoegdheden die hun door de nationale wetgeving zijn toegekend, de wettelijke plicht hebben een duurzaamheidsstrategie op te stellen en openbaar te maken en toezicht te houden op de toepassing ervan;

20.

benadrukt in verband met de lopende herziening van de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn (27) dat ondernemingen financiële zekerheden moeten hebben voor milieuaansprakelijkheid in verband met milieuschade aan personen en ecosystemen;

21.

is van mening dat in de duurzaamheidsstrategieën van ondernemingen, in overeenstemming met de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen, aandacht moet worden besteed aan het identificeren en aanpakken van enerzijds materiële kwesties in overeenstemming met de vereisten inzake niet-financiële rapportage, en anderzijds de aanzienlijke gevolgen die de activiteiten van deze ondernemingen kunnen hebben voor het milieu en het klimaat of op maatschappelijk of personeelsgebied, en de gevolgen op het gebied van de mensenrechten, omkoping en corruptie in verband met hun bedrijfsmodellen, activiteiten en toeleveringsketens, ook buiten de EU; is van mening dat de zorgvuldigheidsplicht waaraan bestuurders ten aanzien van hun onderneming gebonden zijn ook inhoudt dat zij ervoor moeten zorgen dat schade aan ecosystemen voorkomen wordt en dat de belangen van belanghebbenden, waaronder werknemers, die negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de activiteiten van de onderneming, beschermd worden;

22.

is van oordeel dat alle beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde op het grondgebied van de Unie gevestigde grote ondernemingen, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 4, van de jaarrekeningrichtlijn, onder het toepassingsgebied van de toekomstige wetgeving moeten vallen; benadrukt dat deze wetgeving, om een gelijk speelveld te creëren, ook van toepassing moet zijn op niet-EU-bedrijven die actief zijn op de EU-markt; stelt voor dat de Commissie in kaart brengt welke sectoren van de economie een dermate hoog risico met zich meebrengen wat betreft duurzaamheidskwesties, dat toepassing van de nieuwe wetgeving op kmo’s in die sectoren gerechtvaardigd is; is voorts van mening dat de duurzaamheidsstrategieën, na de effectbeoordeling die de Commissie momenteel uitvoert, meetbare, specifieke, tijdgebonden en wetenschappelijk gefundeerde streefdoelen moeten omvatten, alsook transitieplannen die zijn afgestemd op de internationale verbintenissen van de EU op het gebied van milieu en klimaatverandering, met name de Overeenkomst van Parijs, het Verdrag inzake biologische diversiteit en internationale overeenkomsten ter bestrijding van ontbossing; is van mening dat de strategieën ook interne beleidsmaatregelen zouden kunnen omvatten inzake een billijke beloning op basis van het leefbaar loon per land, beleidsmaatregelen inzake gendergelijkheid en beleidsmaatregelen die erop gericht zijn de rechten van werknemers in het kader van de bedrijfsactiviteiten te waarborgen; wijst erop dat de inhoud van deze interne beleidsmaatregelen door de ondernemingen zelf en in overleg met de werknemers moet worden bepaald, zodat naar behoren rekening wordt gehouden met de belangen van de werknemers; is van oordeel dat deze beleidsmaatregelen rekening moeten houden met sectorspecifieke kenmerken en/of specifieke geografische kenmerken en met de rechten van personen die behoren tot kwetsbare groepen of gemeenschappen; verwacht dat het koppelen van de variabele delen van de bezoldiging van uitvoerend bestuurders aan het behalen van de in de strategie opgenomen meetbare doelstellingen ertoe kan bijdragen dat de belangen van bestuurders meer op een lijn komen met de langetermijnbelangen van hun ondernemingen; verzoekt de Commissie dergelijke constructies voor de bezoldiging van personen met een hoge managementfunctie te bevorderen;

23.

merkt op dat sommige lidstaten het begrip “loyaliteitsaandelen” in hun wetgeving hebben opgenomen, waarbij beleggers die zich voor langere tijd willen binden een beloning ontvangen in de vorm van extra stemrecht of belastingvoordelen; verzoekt de Commissie na te denken over de invoering van nieuwe mechanismen ter bevordering van een duurzaam rendement en de langetermijnprestaties van ondernemingen; benadrukt dat ingehouden winst kan bijdragen aan de opbouw van toereikende reserves;

24.

is van mening dat de richtlijn aandeelhoudersrechten ook moet worden gewijzigd om “geduldig” gedrag van aandeelhouders te stimuleren, met name door het langdurig aanhouden van aandelen te belonen met stemrechten en belastingvoordelen;

25.

is bezorgd over het feit dat in bepaalde internationale investeringsovereenkomsten, zoals het Verdrag inzake het Energiehandvest, de financiële belangen van multinationals boven milieu- en klimaatprioriteiten worden gesteld; dringt er bij de Commissie op aan snel maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de bestaande en toekomstige handelsinvesteringsovereenkomsten volledig in overeenstemming zijn met de milieu- en klimaatdoelstellingen van de EU, en om bij de komende herziening van de NFI-richtlijn met voorstellen te komen om landroof en ontbossing door ondernemingen tegen te gaan;

26.

is van mening dat ondernemingen verplicht moeten worden om bij de vaststelling en monitoring van hun duurzaamheidsstrategie informatie te verstrekken aan en overleg te voeren met relevante belanghebbenden; is van mening dat het begrip “belanghebbende” breed moet worden geïnterpreteerd en betrekking moet hebben op alle personen wier rechten en belangen door de besluiten van de onderneming kunnen worden beïnvloed, zoals werknemers, vakbonden, plaatselijke gemeenschappen, inheemse volkeren, burgerverenigingen, aandeelhouders, maatschappelijke organisaties en milieuorganisaties; acht het voorts van essentieel belang dat de nationale en lokale overheden die zich bezighouden met de duurzaamheid van de economie, met name de overheden belast met het werkgelegenheids- en milieubeleid, worden geraadpleegd;

27.

is van mening dat dit overleg, afhankelijk van de omvang en het werkterrein van de betrokken onderneming en met een uitzondering voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die geen activiteiten ontplooien in sectoren met een hoog risico — sectoren die door de Commissie moeten worden gedefinieerd — , moet plaatsvinden door middel van adviescomités waaraan wordt deelgenomen door vertegenwoordigers of woordvoerders van belanghebbenden, waaronder werknemers, alsmede onafhankelijke deskundigen, die tot taak hebben te adviseren over de inhoud en de uitvoering van de duurzaamheidsstrategie; is van mening dat deze adviescomités het recht moeten hebben om, indien een grote meerderheid daarmee instemt, om een onafhankelijke audit te verzoeken indien er redelijke gronden zijn voor bezorgdheid over de tenuitvoerlegging van de duurzaamheidsstrategie;

28.

is van mening dat ondernemingen die staatssteun, EU-financiering of andere overheidsfinanciering ontvangen of ondernemingen die afvloeiingsplannen uitvoeren zich ten doel moeten stellen de banen van hun werknemers te behouden en hun werknemers bescherming te bieden, de bezoldiging van hun bestuurders dienovereenkomstig aan te passen, naar billijkheid hun deel van de belastingen te betalen, hun duurzaamheidsstrategie uit te voeren in overeenstemming met de doelstelling om hun koolstofvoetafdruk te verkleinen, en geen dividend uit te keren of regelingen voor de terugkoop van aandelen aan te bieden die gericht zijn op het belonen van aandeelhouders;

o

o o

29.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1)  https://www.ohchr.org/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf

(2)  https://www.un.org/sustainabledevelopment/sustainable-development-goals/

(3)  http://mneguidelines.oecd.org/guidelines/

(4)  https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm

(5)  https://mneguidelines.oecd.org/RBC-for-Institutional-Investors.pdf

(6)  https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---emp_ent/---multi/documents/publication/wcms_094386.pdf

(7)  https://unfccc.int/files/essential_background/convention/application/pdf/english_paris_agreement.pdf

(8)  https://www.ipcc.ch/2018/10/08/summary-for-policymakers-of-ipcc-special-report-on-global-warming-of-1-5c-approved-by-governments/

(9)  PB L 150 van 20.5.2014, blz. 195.

(10)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

(11)  PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.

(12)  PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1.

(13)  PB L 132 van 20.5.2017, blz. 1.

(14)  PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17.

(15)  PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1.

(16)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

(17)  PB C 215 van 5.7.2017, blz. 1.

(18)  PB C 209 van 20.6.2019, blz. 1.

(19)  https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/business_economy_euro/growth_and_investment/documents/200610-cmu-high-level-forum-final-report_en.pdf

(20)  http://www.undocs.org/A/HRC/8/5

(21)  https://ec.europa.eu/environment/legal/liability/pdf/Final_report.pdf

(22)  https://climateprinciplesforenterprises.files.wordpress.com/2017/12/osloprincipleswebpdf.pdf

(23)  http://www.oecd.org/coronavirus/policy-responses/covid-19-and-responsible-business-conduct-02150b06/#:~:text=A%20responsible%20business%20conduct%20(RBC,both%20government%20and%20business%20response

(24)  PB L 158 van 27.5.2014, blz. 196.

(25)  Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2012 inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012)0614).

(26)  PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28.

(27)  PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56.


Top