Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020AE2948

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het gewijzigde voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) (COM(2020) 447 — 2018-206-COD)

EESC 2020/02948

PB C 429 van 11.12.2020, p. 245–250 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 429/245


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het gewijzigde voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+)

(COM(2020) 447 — 2018-206-COD)

(2020/C 429/31)

Algemeen rapporteur:

Krzysztof BALON

Algemeen corapporteur:

Carlos Manuel TRINDADE

Raadpleging

Europees Parlement, 17.6.2020

Raad, 9.6.2020

Rechtsgrondslag

Artikel 304 VWEU

Besluit van het bureau

9.6.2020

Bevoegde afdeling

Afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de voltallige vergadering

18.9.2020

Zitting nr.

554

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

215/0/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De COVID-19-pandemie heeft de economie, arbeidsmarkt en socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels van de Europese Unie als nooit tevoren op hun grondvesten doen schudden. De pandemie brengt talrijke en enorme sociale uitdagingen mee, zoals de steeds groter wordende ongelijkheid en snel toenemende armoede als gevolg van het verlies van banen en een voorzienbare toename van sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt van kwetsbare groepen. Als Europa concurrerend wil blijven in de wereldeconomie en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) wil beschermen, eerbiedigen en toepassen, moet het zijn economisch en sociaal beleid, met name in tijden van crisis, naar behoren aanpassen. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, moet de EU passende maatregelen treffen, niet in het minst wat betreft het meerjarig financieel kader (MFK), met inbegrip van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+).

1.2.

In de herstelfase is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de verschillende Europese fondsen consistent worden gebruikt om de versnippering van acties op nationaal niveau te voorkomen. Daarom is het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) er een groot voorstander van dat de ESF+-activiteiten kunnen worden medegefinancierd via de faciliteit voor herstel en veerkracht. Voorts moet het gebruik van het ESF+ om activiteiten ter ondersteuning van de groene en digitale transformatie te financieren, worden gericht op omscholing en bijscholing, in aanvulling op de andere Europese fondsen binnen het MFK en de faciliteit voor herstel en veerkracht.

1.3.

Voor de ESF+-verordening zijn niet voldoende middelen uitgetrokken om tegemoet te komen aan de behoeften met betrekking tot sociaal cohesiebeleid. Daarom is het EESC sterk gekant tegen een verlaging van de totale financiële middelen voor het ESF+ voor de periode 2021-2027. De verplichte hefboom voor de herbestemming van ESF+- en/of EFRO-middelen naar het Fonds voor een rechtvaardige transitie moet worden afgeschaft. De medefinancieringspercentages van het huidige MFK moeten worden gehandhaafd.

1.4.

Het EESC pleit er, net als in het vorige advies, voor dat 30 % van alle middelen die zijn bestemd voor economisch, sociaal en territoriaal cohesiebeleid aan het ESF+ worden toegewezen en dat daarnaast 30 % van de middelen waarover het ESF+ reeds beschikt, worden bestemd voor maatregelen op het gebied van sociale inclusie. Aangezien het gewijzigde voorstel voorziet in de toewijzing van 5 % van de middelen aan de bestrijding van kinderarmoede, is dit een absoluut noodzakelijk minimum. Tegelijkertijd is het EESC voorstander van een verhoging van het minimumpercentage financiële middelen voor de inclusie van NEET’s naar 15 %; bij de specifieke toewijzing van middelen moet rekening worden gehouden met het feit dat het percentage NEET’s onder vrouwen in sommige EU-regio’s hoger is.

1.5.

Gezien de rol die het ESF+ speelt bij de uitvoering van de EPSR, dringt het EESC er bij de Europese Commissie (EC) en lidstaten met klem op aan binnen het Europees Semester een geschikter monitoringmechanisme voor de sociale situatie te overwegen op basis van een lijst van overeengekomen indicatoren waarmee betrouwbare en toereikende informatie kan worden verschaft over de sociale ontwikkelingen in de EU. Het EESC zal in de nabije toekomst zelf een voorstel voor een dergelijke lijst opstellen.

1.6.

Zich bewust van de belangrijke rol die de sociale economie, met inbegrip van de aanbieders van sociale diensten, speelt in de sociale dimensie van de EU en de essentiële rol ervan in tijden van crisis en herstel, herhaalt het EESC het verzoek uit zijn vorige advies (1) om van het ondersteunen van de sociale economie, met inbegrip van organisaties zonder winstoogmerk die burgers ondersteunen en diensten aanbieden, binnen het ESF+ een specifieke, aparte doelstelling te maken.

1.7.

Als het ESF+ wordt gebruikt om sociale diensten van algemeen belang te helpen financieren, moet in de verordening worden bepaald dat dergelijke diensten moeten voldoen aan de criteria van universele toegang, hoge kwaliteit en betaalbaarheid. Aangezien het onderdeel gezondheid uit het ESF+ wordt geschrapt, is het noodzakelijk de doelgroep van de middelen ter ondersteuning van de gezondheidszorg — evenals van de langdurige zorg voor kwetsbare personen — beter te specificeren. Daarnaast moeten gezinnen en mantelzorgers worden aangemerkt als expliciete doelgroep van het ESF+ teneinde te garanderen dat zij alle steun krijgen om toekomstige schokken te kunnen opvangen.

1.8.

Om de Europese solidariteit, die ernstig is aangetast door de huidige crisis, te bevorderen, moeten de financiële middelen voor transnationale of grensoverschrijdende projecten, netwerken of componenten aanzienlijk worden verhoogd.

1.9.

Hoewel het ESF+ een specifieke doelstelling bevat die de integratie van onderdanen uit derde landen beoogt, beveelt het EESC aan een overweging toe te voegen waaruit duidelijk wordt dat de EU-regelgeving geen beperkingen oplegt met betrekking tot de toegang van vluchtelingen, asielzoekers en migranten uit derde landen tot actieve maatregelen of tot sociale bijstand wanneer gebruik wordt gemaakt van dergelijke maatregelen. Het EESC dringt er ook bij de lidstaten op aan geen beperkingen op te leggen die de sociale uitsluiting van migranten verergeren. Dat geldt ook voor andere kwetsbare groepen, zoals etnische minderheden.

1.10.

Voorts is het belangrijker dan ooit het beginsel van partnerschap volledig toe te passen door sociale partners en andere maatschappelijke organisaties te betrekken. Een essentiële voorwaarde om dit te bewerkstelligen is gepaste financiering voor capaciteitsopbouw bij de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties, in het bijzonder bij hun netwerken en federaties.

2.   Inleiding

2.1.

Op 30 mei 2018 heeft de EC een voorstel voor een verordening inzake het ESF+ (2) aangenomen dat een afspiegeling vormt van de nieuwe uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd: tekortkomingen in de kwalificatieniveaus, ondermaatse prestaties op het gebied van actief arbeidsmarktbeleid en onderwijsstelsels, uitdagingen die verband houden met nieuwe technologieën en nieuwe vormen van arbeid, lage arbeidsmobiliteit en sociale uitsluiting. Op 17 oktober 2018 heeft het EESC een advies over dat voorstel aangenomen, waarvan de belangrijkste inhoudelijke elementen relevant blijven (3). In reactie op de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-pandemie heeft de EC op 28 mei 2020 een gewijzigd voorstel voor het ESF+ (4) — onderwerp van dit advies, waar de EC op 28 mei en het Europees Parlement op 9 juni 2020 om hebben verzocht — goedgekeurd.

2.2.

De COVID-19-pandemie heeft de economie, arbeidsmarkt en socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels van de EU als nooit tevoren op hun grondvesten doen schudden. De directe en indirecte effecten van de COVID-19-pandemie hebben aanzienlijke schadelijke gevolgen voor alle lidstaten en dat zal nog even zo blijven. Ze zullen niet alleen leiden tot een aanzienlijke daling van het bbp op de korte termijn, maar — met name op de middellange en lange termijn — tevens tot grotere sociale ongelijkheid en meer armoede en werkloosheid, ook onder jongeren. De grootste uitdaging zal de snel toenemende armoede zijn, die onder meer wordt veroorzaakt door het verlies van banen en de “nieuwe” sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt van kwetsbare groepen, met inbegrip van personen met een handicap, Roma en migranten.

2.3.

Anderzijds ondervindt de EU moeilijkheden bij de aanpak van de vergrijzingsproblematiek, zoals pijnlijk duidelijk wordt uit het aantal ouderen dat in diverse lidstaten in zorginstellingen sterft aan COVID-19. En de problemen hebben niet alleen betrekking op ouderen: de solidariteit tussen generaties in Europa is fragiel en er zijn krachtige interventies op EU- en nationaal niveau vereist.

2.4.

De structurele uitdagingen als gevolg van de economische globalisering, het beheer van migratiestromen en de toenemende veiligheidsbedreigingen, de overgang naar schone energie, technologische veranderingen, de vergrijzende beroepsbevolking en een steeds slechtere afstemming van vraag en aanbod van vaardigheden en arbeidskrachten in sommige sectoren en regio’s, die vooral door kleine en middelgrote ondernemingen wordt ervaren, zijn door de aanvullende recente en nog lopende ontwikkelingen nog veel groter geworden. De EU moet voorbereid zijn op de huidige en toekomstige uitdagingen door te investeren in relevante vaardigheden om de groene en digitale transitie te ondersteunen, en door groei inclusiever te maken door het werkgelegenheids- en sociale beleid te verbeteren, waarbij rekening moet worden gehouden met economische en industriële duurzaamheid. Het EESC is ingenomen met de steun van het ESF+ voor de maatregelen die nodig zijn om deze doelstellingen te behalen, zoals omschreven in de nieuwe overweging 14 van het voorstel.

2.5.

Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, moet de EU passende maatregelen treffen, met name door het MFK — met inbegrip van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) — aan te passen aan de nieuwe randvoorwaarden.

2.6.

Zelfs in tijden van crisis moeten alle belanghebbenden op Europees, nationaal en regionaal niveau de regels van goed bestuur volgen en de rechtstaat eerbiedigen bij het plannen, uitvoeren en evalueren van ESF+-activiteiten. De EC moet garanderen dat de aanvragen die door sociale partners en maatschappelijke organisaties worden ingediend bij het ESF+ eerlijk worden geëvalueerd aan de hand van transparante criteria. Voorts is het belangrijker dan ooit het beginsel van partnerschap, op grond van de gedragscode, te beschermen en naar behoren toe te passen door sociale partners en andere maatschappelijke organisaties te betrekken. Een essentiële voorwaarde om dit te bewerkstelligen is gepaste financiering voor capaciteitsopbouw bij de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties, onder meer bij hun netwerken en federaties.

2.7.

Het EESC betreurt dat in deze gewijzigde versie van de verordening de optie is opgenomen om externe belanghebbenden niet meer te raadplegen. Het argument van urgentie is niet krachtig genoeg om te rechtvaardigen dat het fundamentele beginsel van de raadpleging van belanghebbenden niet wordt geëerbiedigd bij wijzigingen in een verordening die zo belangrijk is. Het EESC is echter verheugd over het feit dat er wel raadplegingen met lidstaten en het Europees Parlement plaatsvinden, hetgeen hopelijk zal resulteren in aanzienlijke verbeteringen in bepaalde aspecten van het voorstel.

3.   De belangrijkste aspecten van het gewijzigde voorstel van de Europese Commissie

3.1.

Een aanscherping van de vereisten inzake thematische concentratie voor jeugdwerkloosheid, gezien het gevaar van een buitengewoon hoog jeugdwerkloosheidspercentage en het stijgende percentage jonge NEET’s (personen die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen): lidstaten met een NEET-percentage onder jongeren (leeftijdsgroep 15-29) boven het EU-gemiddelde moeten ten minste 15 % van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer (in plaats van de 10 % in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie) bestemmen voor gerichte acties en structurele hervormingen om jongeren te ondersteunen.

3.2.

Aanpak van kinderarmoede: de EC stelt voor een overweging en een artikel op te nemen waarin wordt bepaald dat de lidstaten ten minste 5 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer voor de aanpak van kinderarmoede moeten bestemmen.

3.3.

Bevordering van de groene en digitale transitie in overeenstemming met de industriële strategie van de EU (5): op basis van de veronderstelling dat de COVID-19-pandemie aanleiding zal geven tot een “nieuw normaal”, zullen er in de Europese industriële ecosystemen nieuwe modellen ontstaan, waaronder nieuwe lokale waardeketens die nieuwe vaardigheden voor nieuwe soorten banen zullen vereisen.

3.4.

Strikte eerbiediging van het horizontale beginsel van gendergelijkheid door alle lidstaten: aangezien de COVID-19-pandemie onevenredige sociaal-economische gevolgen heeft voor vrouwen.

3.5.

Het schrappen van het onderdeel gezondheid uit het ESF+, met behoud van de bepalingen waarin wordt opgeroepen tot synergieën en complementariteit tussen de acties van het ESF+ en het nieuwe gezondheidsprogramma, gezien de noodzaak de twee programma’s nauw op elkaar af te stemmen: gekoppeld aan het EC-voorstel om een veel krachtiger, opzichzelfstaand programma voor gezondheid op te zetten (6).

3.6.

Garanderen dat het juridisch kader voor cohesiebeleid voorziet in mechanismen waarop in het volgende decennium in uitzonderlijke omstandigheden snel een beroep kan worden gedaan: de EC stelt tijdelijke maatregelen voor het gebruik van ESF+ voor in reactie op uitzonderlijke en ongebruikelijke omstandigheden, met onder meer uitzonderingen op bepaalde regels om beter op dergelijke omstandigheden te kunnen inspelen. Hierbij gaat het onder meer om de verruiming van het toepassingsgebied van het ESF+ om steun mogelijk te maken voor werktijdverkortingsregelingen die niet met actieve maatregelen worden gecombineerd en voor toegang tot gezondheidszorg, ook voor mensen zonder acute sociaal-economische problemen, en om het mogelijk te maken de vereisten inzake thematische concentratie te versoepelen.

4.   EESC-voorstellen inzake de gewijzigde ontwerpverordening

4.1.

Als Europa concurrerend wil blijven in de wereldeconomie en de rechten die zijn verankerd in de EPSR — met name hoogwaardige werkgelegenheid, onderwijs en opleiding van goede kwaliteit, brede en gelijkwaardige toegang tot gezondheids- en maatschappelijke diensten, sociale inclusie en actieve participatie in de samenleving van mensen met een handicap en andere kwetsbare groepen — wil beschermen, eerbiedigen en toepassen, moet het zijn economisch en sociaal beleid, met name in tijden van crisis, naar behoren aanpassen.

4.2.

In dit kader moet de financiering van de sociale dimensie van de EU naar behoren worden aangepakt via de faciliteit voor herstel en veerkracht en de begroting van de EU voor de financieringsperiode 2021-2027, met inbegrip van het ESF+. Daarom is het EESC er een groot voorstander van dat het ESF+ kan worden medegefinancierd via de faciliteit voor herstel en veerkracht.

4.3.

Voorts moet het gebruik van het ESF+ om activiteiten ter ondersteuning van de groene en digitale transformatie te financieren, worden gericht op omscholing en bijscholing, in aanvulling op de andere Europese fondsen binnen het MFK en de faciliteit voor herstel en veerkracht. In de herstelfase is het belangrijk om ervoor te zorgen de verschillende Europese fondsen consistent worden gebruikt om de versnippering van acties op nationaal niveau te voorkomen.

4.4.

Het EESC is sterk gekant tegen de verlaging van de totale financiële middelen voor het ESF+ voor de periode 2021-2027 van het in eerste instantie beoogde bedrag van ongeveer 101 miljard EUR (tegen huidige prijzen) naar het bedrag van 97 miljard EUR dat nu wordt voorzien; het schrappen van het onderdeel gezondheid (waarvoor eerder ongeveer 413 miljoen EUR was uitgetrokken) kan niet als rechtvaardiging dienen voor deze verlaging.

4.5.

Artikel 21 bis van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, dat de lidstaten verplicht om tussen 1,5 en 3 EUR van het ESF+ en/of het EFRO per 1 EUR van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (tot 20 % van het respectieve fonds) te herbestemmen, zou een aanzienlijke verlaging van het ESF+ tot gevolg kunnen hebben. Daarom moet die verplichte herbestemmingshefboom worden geschrapt.

4.6.

De voorgestelde verlagingen van de EU-medefinancieringspercentages zijn onaanvaardbaar en voor bestaande financieringsstructuren moeilijk op te vangen. lidstaten staan een groot deel van de cofinanciering af aan projectontwikkelaars. In plaats van aanvullende nationale financiering te genereren, brengen de lagere EU-medefinancieringspercentages de projectuitvoerende organisaties in financiële moeilijkheden. De medefinancieringspercentages van de huidige financieringsperiode moeten daarom worden gehandhaafd.

4.7.

Aangezien het ESF+ het belangrijkste financieringsinstrument is voor de uitvoering van de EPSR, heeft het EESC — zelfs in zijn vorige advies (7) — gepleit voor de toewijzing van 30 % van de totale middelen die zijn bestemd voor economisch, sociaal en territoriaal cohesiebeleid aan het ESF+ en het reserveren van 30 % van de bestaande ESF+-middelen voor maatregelen ter bevordering van sociale inclusie.

4.8.

Voorts is het EESC van mening dat de omvang van de economische en sociale uitdagingen die in de sociale crisis naar aanleiding van de COVID-19-pandemie het hoofd moeten worden geboden, een garantie vereist dat het ESF+ in heel Europa evenwichtig wordt ingezet. Het EESC is het overigens nog steeds niet eens met het schrappen van het minimumpercentage van de financiering van het cohesiebeleid (dat momenteel 23,1 % bedraagt). Extra steun voor ultraperifere regio’s en dunbevolkte gebieden alsook steun voor arbeidsmobiliteit behoren tot de doelstellingen van het ESF+, dat ook nauw samenhangt met het cohesiebeleid.

4.9.

Aangezien het gewijzigde voorstel voorziet in de toewijzing van 25 % van de middelen aan sociale inclusie en 5 % aan de bestrijding van kinderarmoede, is het verzochte minimumpercentage van 30 % voor sociale inclusie een absoluut noodzakelijk minimum. Voorts moet het, afhankelijk van de daadwerkelijke situatie in een specifiek gebied, mogelijk zijn meer dan 5 % van de middelen te bestemmen voor de bestrijding van kinderarmoede (als onderdeel van de 30 % aan middelen voor sociale inclusie). In dit opzicht moeten maatregelen ter bestrijding van kinderarmoede worden uitgevoerd in overeenstemming met Aanbeveling 2013/112/EU van de Commissie van 20 februari 2013“Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” (8), waarbij ook rekening moet worden gehouden met de studie “Feasibility Study for a Child Guarantee (Final Report)” (9).

4.10.

Het EESC is voorstander van een verhoging van het minimumpercentage financiële middelen voor de inclusie van NEET’s naar 15 %. Het EESC steunt het initiatief van de Commissie om gerichte maatregelen te begunstigen teneinde de arbeidsparticipatie van jongeren, onder wie die met een migratieachtergrond, te verhogen. Deze maatregelen moeten de inzetbaarheid van jongeren ondersteunen met de juiste vaardigheden, en tegelijkertijd sociale bescherming en de dekking van collectieve onderhandelingen waarborgen. In dit verband heeft de Commissie de aandacht gevestigd op het aanzienlijk hogere percentage NEET’s onder vrouwen in bepaalde EU-regio’s, waarmee rekening moet worden gehouden door specifiek voor vrouwen dienovereenkomstig hogere financieringspercentages toe te kennen en op ondernemingsniveau bedongen innovatieve maatregelen te ondersteunen die gericht zijn op een beter evenwicht tussen werk en privéleven.

4.11.

Het EESC is van mening dat thematische concentratie gunstig is, aangezien dit garandeert dat de beleidsprioriteiten op EU-niveau door de lidstaten worden overgenomen. Het Comité pleit er echter voor thematische concentratie te combineren met een zekere mate van flexibiliteit en autonomie voor de lidstaten, zodat zij aanpassingen kunnen doen tijdens de programmering van fondsen en aanvullende administratieve lasten voor programmabeheerders kunnen worden voorkomen. Als dit echter leidt tot een versoepeling van de vereisten inzake thematische concentratie voor sociale inclusie, dan roept het EESC op tot aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld het toestaan van medefinancieringspercentages van maximaal 100 % voor acties die verband houden met deze specifieke doelstellingen.

4.12.

Aangezien het ESF+ is gericht op de uitvoering van de EPSR, moet in de ESF+-verordening rekening worden gehouden met de plannen voor de uitvoering van de EPSR op EU- en nationaal niveau — als cruciale richtsnoeren waarop de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s moeten worden afgestemd — en moeten deze plannen worden gemonitord als onderdeel van het Europees Semester. Het EESC dringt er derhalve met klem bij de EC en lidstaten op aan binnen het Europees Semester een geschikter monitoringmechanisme voor de sociale situatie te overwegen op basis van een lijst van overeengekomen indicatoren waarmee betrouwbare en toereikende informatie kan worden verschaft over de sociale ontwikkelingen in de EU. Het EESC heeft hierover al een advies (10) uitgebracht, waarin het vraagt om nieuwe sociale indicatoren in het proces van het Europees Semester om de uitvoering van de EPSR in het oog te houden en om sociale landspecifieke aanbevelingen, en zal in de nabije toekomst zelf een voorstel voor een dergelijke lijst opstellen. Met dit doel voor ogen moet de EC regels en procedures opstellen om het verband te bepalen tussen enerzijds nationale ontwerpdocumenten voor de programmering van ESF+-uitgaven voor de periode 2021-2027 en anderzijds de beginselen van de EPSR (de beleidskaders voor de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding zijn grotendeels opgenomen in de hoofdstukken I en II, en het kader voor de bestrijding van armoede en sociale exclusie in hoofdstuk III).

4.13.

Het ESF+ schiet tekort met betrekking tot de vraagstukken die deel uitmaken van de overgangsperiode waarin we ons op dit moment bevinden. Zo moeten via sociale dialoog en collectieve onderhandelingen strategieën worden aangenomen met het oog op arbeidstijdverkorting zonder loonsverlaging, een beter evenwicht tussen werk en privé, de bevordering van vrijwillig deeltijdwerk, nieuwe vormen van arbeid, met name in de zilveren, circulaire en sociale economieën en, meer in het algemeen, een herverdeling van werk die iedereen in staat stelt te werken en een betekenisvol en gezond leven te leiden. Het ESF+ moet sociale partners en andere maatschappelijke organisaties helpen bij de ontwikkeling van die strategieën alsook bij de verspreiding van goede praktijken en moet maatregelen bevorderen die de tenuitvoerlegging daarvan in de lidstaten tot doel hebben. Een ander terrein waarop het ESF+ proactief en innovatief zou kunnen optreden is de ondersteuning van maatschappelijk nuttig werk.

4.14.

Als het ESF+ wordt gebruikt om sociale diensten van algemeen belang te helpen financieren, moet in de verordening worden bepaald dat dergelijke diensten moeten voldoen aan de beginselen van solidariteit en transparantie alsook aan de criteria van universele toegang, hoge kwaliteit en betaalbaarheid, overeenkomstig de normen zoals uiteengezet in het facultatieve Europees kwaliteitskader voor sociale diensten (11).

4.15.

Aangezien het onderdeel gezondheid uit het ESF+ wordt geschrapt, is het noodzakelijk de doelgroep van de middelen ter ondersteuning van de toegang tot gezondheidszorg voor kwetsbare personen beter te specificeren, waarbij expliciet moet worden aangegeven dat deze zijn bedoeld voor daklozen, irreguliere immigranten en andere personen zonder zorgverzekering, evenals mensen met een handicap en kwetsbare ouderen. Bovendien is het noodzakelijk te verduidelijken dat het ESF+ ook langdurige zorg voor kwetsbare groepen bestrijkt, hierbij rekening houdend met het feit dat meerdere lidstaten hun langdurige gezondheidszorg na de pandemie waarschijnlijk anders zullen moeten vormgeven en inrichten of zullen moeten verbeteren.

4.16.

Mantelzorgers (meestal vrouwen) verlenen al 80 % van de langdurige zorg in Europa, en als gevolg van COVID-19 waren zij van de ene op de andere dag de enigen die hun gezinsleden ondersteunden. Het vinden van een evenwicht tussen werk en privé was tijdens de lockdown volledig onmogelijk en mantelzorgers moesten constant, zonder adempauze, zorg en rehabilitatie verlenen waarvoor ze vaak niet waren opgeleid. Gezinnen en mantelzorgers moeten derhalve worden aangemerkt als expliciete doelgroep van het ESF+.

4.17.

Zich bewust van de belangrijke rol die de sociale economie, met inbegrip van de aanbieders van sociale diensten, speelt in de sociale dimensie van de EU en de essentiële rol ervan in tijden van crisis en herstel, herhaalt het EESC het verzoek om van het ondersteunen van de sociale economie binnen het ESF+ een specifieke, aparte doelstelling te maken. De sociale economie schept hoogwaardige werkgelegenheid en bevordert sociale inclusie, met name door sociale, gezondheids- en onderwijsdiensten van algemeen belang te verschaffen en tegelijkertijd bij te dragen aan de ontwikkeling van een participatieve democratie en een participatief maatschappelijk middenveld. Voorts hebben de sector van de sociale economie en organisaties zonder winstoogmerk die ondersteuning en diensten aanbieden aan mensen zich zeer weerbaar getoond en een bijdrage geleverd aan het opvangen van de effecten van de COVID-crisis. Dit moet leiden tot een versterking van bestaande sociale actoren zonder winstoogmerk en aanleiding geven tot investeringen in nieuwe actoren, met zowel economische groei als het algemeen belang en welzijn voor ogen.

4.18.

De uitgebreide verzameling van gegevens, met name persoonsgegevens, heeft voor grote problemen gezorgd bij de uitvoering van projecten. Deelnemers aan ESF-projecten komen vaak niet in aanmerking voor financieringsdoeleinden als zij niet al hun gegevens indienen. Ondanks inspanningen om het ESF te vereenvoudigen, heeft de Europese Commissie haar voorstel over indicatoren in de bijlagen I en II bij de ESF+-verordening niet gewijzigd. Het EESC beveelt daarom aan om af te zien van het verzamelen van irrelevante gegevens en de vereiste indicatoren aan te passen aan het specifieke programma. Het aantal indicatoren moet verder worden verminderd.

4.19.

Meerdere landen hebben de toegang van vluchtelingen, asielzoekers en andere migranten uit derde landen tot actieve maatregelen of sociale bijstand in zekere mate beperkt. Hoewel het ESF+ een specifieke doelstelling bevat die de integratie van onderdanen uit derde landen beoogt, verzoekt het EESC de EC daarom een overweging toe te voegen waaruit duidelijk wordt dat de EU-regelgeving geen beperkingen oplegt met betrekking tot de toegang tot actieve maatregelen of tot sociale bijstand wanneer gebruik wordt gemaakt van deze maatregelen, al kunnen lidstaten deze toegang wel beperken via hun nationale regelgeving. Het EESC dringt er ook bij de lidstaten op aan geen beperkingen op te leggen die de sociale uitsluiting van migranten verergeren.

4.20.

Met het oog op de behoefte om de Europese solidariteit, die ernstig is aangetast door de huidige crisis, te bevorderen, pleit het EESC ervoor de financiële middelen voor transnationale projecten, netwerken en componenten aanzienlijk te verhogen. Dit is noodzakelijk om netwerken voor onderlinge ondersteuning tussen landen op te bouwen, maar ook om een besef van Europese identiteit te kweken onder de burgers van de verschillende lidstaten en meer zichtbaarheid te geven aan de financiële steun die de EU haar burgers geeft. De vereisten met betrekking tot de medefinanciering van deze transnationale netwerken en projecten moet flexibeler zijn, gezien de negatieve impact van COVID-19 op transnationale samenwerking en financiële duurzaamheid.

Brussel, 18 september 2020.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 165.

(2)  COM(2018) 382.

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  COM(2020) 447.

(5)  COM(2020) 102.

(6)  COM(2020) 405.

(7)  Zie voetnoot 1.

(8)  PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5.

(9)  https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=1428&langId=nl

(10)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 1.

(11)  SPC/2010/10/8 final https://ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=6140&langId=en


Top