EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0378

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

COM/2018/378 final

Brussel, 31.5.2018

COM(2018) 378 final

2018/0203(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

{SEC(2018) 271 final}
{SWD(2018) 284 final}
{SWD(2018) 285 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Een van de taken van de EU is de ontwikkeling van een Europese rechtsruimte in burgerlijke zaken, die is gebaseerd op de beginselen van wederzijds vertrouwen en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Om deze rechtsruimte tot stand te brengen, moet grensoverschrijdend worden samengewerkt op justitieel gebied. Met het oog daarop en op de goede werking van de interne markt heeft de EU wetgeving vastgesteld inzake de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke stukken 1 en inzake samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging 2 . Deze instrumenten zijn cruciaal voor de regulering van rechtshulp in burgerlijke en handelszaken tussen de lidstaten. Zij hebben als gemeenschappelijk doel een doeltreffend kader aan te bieden voor grensoverschrijdende justitiële samenwerking. Zij zijn in de plaats gekomen van het – omslachtiger – internationaal stelsel van verdragen van Den Haag 3 tussen de lidstaten 4 .

Deze wetgeving inzake justitiële samenwerking heeft grote gevolgen voor het dagelijks leven van de burger van de EU, hetzij als particulier, hetzij als ondernemer. Zij wordt toegepast in gerechtelijke procedures met grensoverschrijdende gevolgen, waarbij de goede werking ervan een absolute voorwaarde is om de toegang tot de rechter en een eerlijk proces te waarborgen. De doeltreffendheid van het kader voor internationale rechtshulp heeft directe gevolgen voor de wijze waarop de bij dergelijke grensoverschrijdende geschillen betrokken burgers de werking van de rechterlijke macht en de rechtsstaat in de lidstaten percipiëren.

Goede samenwerking tussen rechterlijke instanties is ook nodig voor de goede werking van de interne markt. In 2018 hebben ongeveer 3,4 miljoen gerechtelijke procedures in burgerlijke en handelszaken in de EU grensoverschrijdende implicaties 5 . In veel van die procedures is het noodzakelijk om van een andere lidstaat bewijs te verkrijgen; de verordening betreffende bewijsverkrijging voorziet in instrumenten ter facilitering van de toegang tot dat bewijs.

Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken is een belangrijk instrument voor Europese justitiële samenwerking, aangezien die vaak van cruciaal belang is om voldoende bewijsmateriaal te kunnen voorleggen ter staving van een vordering. De verordening voorziet voor de hele EU in een systeem voor de rechtstreekse en snelle verzending en uitvoering van verzoeken voor het verkrijgen van bewijs tussen de gerechten en bevat precieze voorschriften ten aanzien van de vorm en de inhoud van dergelijke verzoeken. Zij heeft met name het relevante Haagse Verdrag verbeterd door de invoering van een modern en efficiënt systeem van rechtstreekse contacten tussen gerechten (verzending van verzoeken en doorgifte van het verkregen bewijs) en de vervanging van de omslachtige regeling waarbij verzoeken van de rechter in lidstaat A werden verzonden naar het centrale orgaan in lidstaat A, vervolgens naar het centrale orgaan in lidstaat B en ten slotte naar de rechter in lidstaat B (en vice versa). Zij maakt ook rechtstreekse bewijsverkrijging door gerechten in andere lidstaten mogelijk.

Ter ondersteuning van relevante, uitgebreide en actuele analyses en conclusies over de praktische werking van de verordening (als aanvulling op de bevindingen van andere evaluaties 6 ), heeft de Commissie in 2017 overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving een REFIT-evaluatie (gezonde regelgeving) uitgevoerd, om de werking van het instrument te beoordelen aan de hand van de vijf verplichte evaluatiecriteria van doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde.

De bevindingen van het REFIT-evaluatieverslag werden gebruikt als basis voor de probleemstelling in de effectbeoordeling bij dit voorstel. Volgens het verslag vinden de contacten tussen de door de verordening aangewezen organen nog steeds bijna uitsluitend op papier plaats, met nadelige gevolgen voor de kosten en de doeltreffendheid. Ook wordt zelden gebruikt gemaakt van videoconferenties om personen in een andere lidstaat te verhoren. Het voorstel speelt derhalve in op de noodzaak tot modernisering, met name in de vorm van digitalisering en het gebruik van moderne technologieën bij grensoverschrijdende bewijsverkrijging. Het pakt ook de volgende problemen aan die naar voren kwamen in de evaluatie: vertragingen en kosten voor burgers, bedrijven en lidstaten, tekortkomingen in de bescherming van de procedurele rechten en juridische complexiteit en onzekerheid.

Het voorstel beoogt de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en de interne markt beter te doen functioneren, door de efficiëntie en de snelheid van de grensoverschrijdende bewijsverkrijging te vergroten. Het zal dit doen door Verordening (EG) nr. 1206/2001 aan te passen aan technische ontwikkelingen, de voordelen van de digitalisering te benutten en ervoor te zorgen dat meer gebruik wordt gemaakt van videoconferenties. Het initiatief vergroot de rechtszekerheid en draagt aldus bij tot het voorkomen van vertragingen en onnodige kosten voor burgers, bedrijven en overheidsdiensten, en pakt tekortkomingen in de bescherming van de procedurele rechten van partijen aan.

   Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit initiatief hangt nauw samen met het initiatief betreffende de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ("betekening en kennisgeving van stukken"), zoals geregeld bij Verordening (EG) nr. 1393/2007.

Het voorstel is verenigbaar met de bestaande instrumenten van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. Verordening (EG) nr. 1206/2001 geldt onverminderd de mogelijke uitwisseling van informatie tussen autoriteiten in het kader van systemen die zijn opgezet door de Brussel II bis-verordening 7 en de alimentatieverordening 8 , zelfs indien de betrokken informatie bewijskracht heeft, zodat de verzoekende autoriteit de meeste geschikte methode kan kiezen.

   Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde verordening maakt deel uit van het EU-kader inzake justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken en draagt bij tot de doelstelling van de EU om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, als omschreven in artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In dit verband dient de EU een justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken met grensoverschrijdende gevolgen te ontwikkelen, die berust op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, zoals bepaald in artikel 81 van het VWEU. De verordening draagt ook bij tot de doelstelling van de EU om een interne markt tot stand te brengen (artikel 26 VWEU).

In de EU-agenda voor justitie voor 2020 wordt onderstreept dat, om het wederzijdse vertrouwen van de EU-lidstaten in elkaars rechtsstelsels te vergroten, moet worden nagegaan of het nodig is de procedurele rechten in burgerlijke zaken te versterken, bijvoorbeeld wat betreft bewijsverkrijging 9 . De beoogde verbetering van het kader voor justitiële samenwerking in de EU is ook in overeenstemming met de doelstellingen die de Commissie nastreeft met de strategie voor de digitale eengemaakte markt 10 : wat e-overheid betreft, wijst de strategie op de noodzaak het overheidsbestuur (inclusief de rechterlijke macht) te moderniseren, grensoverschrijdende interoperabiliteit te realiseren en de interactie met de burgers te vergemakkelijken.

Bijgevolg heeft de Commissie in haar werkprogramma voor 2018 toegezegd een voorstel in te dienen tot herziening van de verordening betreffende bewijsverkrijging 11 .

2.    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

   Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van het voorstel is artikel 81 VWEU (justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen). Artikel 81, lid 2, onder d), verleent de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen die samenwerking bij het vergaren van bewijsmiddelen beogen.

   Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De met dit initiatief aan te pakken problemen doen zich voor in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures (die per definitie buiten de reikwijdte van de nationale rechtsstelsels vallen) en vloeien voort hetzij uit onvoldoende samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten, hetzij uit onvoldoende interoperabiliteit en samenhang tussen binnenlandse systemen en rechtskaders. Regels op het gebied van het internationaal privaatrecht worden vastgesteld in verordeningen, omdat dat de enige manier is om te zorgen voor de gewenste eenvormigheid. Hoewel in principe niets de lidstaten belet om de manier waarop zij communiceren, te digitaliseren, blijkt uit ervaringen uit het verleden en verwachtingen voor wat zou gebeuren zonder EU-optreden, dat er zeer traag vooruitgang zou worden geboekt en dat, zelfs wanneer de lidstaten maatregelen zouden treffen, de interoperabiliteit niet zou kunnen worden gewaarborgd zonder een kader uit hoofde van het EU-recht. De doelstelling van het voorstel kan dan ook niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan alleen op het niveau van de Unie worden bereikt.

De EU-meerwaarde ligt in het verder verbeteren van de doelmatigheid en de snelheid van de gerechtelijke procedures, door te zorgen voor eenvoudigere en snellere samenwerkingsmechanismen voor het verkrijgen van bewijs en zo de rechtsbedeling in zaken met grensoverschrijdende gevolgen te verbeteren.

   Evenredigheid

Het voorstel eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel aangezien het niet verder gaat dan hetgeen nodig is om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Het laat de uiteenlopende nationale regelingen voor bewijsverkrijging onverlet.

3.    EX-POSTEVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

   Ex-postevaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De resultaten van de ex-postevaluatie van Verordening (EG) nr. 1206/2001, die bij de effectbeoordeling gaat, kunnen als volgt worden samengevat.

In het algemeen heeft de verordening een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van haar algemene, specifieke en operationele doelstellingen. De invoering van gemeenschappelijke methoden voor bewijsverkrijging werd positief onthaald door de beroepsbeoefenaars. De invoering van modelformulieren en communicatiekanalen heeft de communicatie vergemakkelijkt. De verordening heeft geleid tot efficiëntere gerechtelijke procedures, zowel in vergelijking met het Haags Verdrag, als wat de evolutie betreft tussen 2001 en 2017. Zo draagt zij bij tot de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en tot de goede werking van de interne markt. Zij vergroot het wederzijdse vertrouwen tussen gerechten en draagt bij tot de vermindering van de lasten voor burgers en bedrijven die bij grensoverschrijdende procedures zijn betrokken.

Er werd een aantal belemmeringen geïdentificeerd die erop wijzen dat er ruimte voor verbetering is. Deze belemmeringen hebben voor de overgrote meerderheid betrekking op vertragingen en kosten voor bedrijven en burgers, die worden veroorzaakt door het niet benutten van de mogelijkheden van moderne technologieën voor snellere communicatie en rechtstreekse bewijsverkrijging. De meest in het oog springende voorbeelden zijn het niet gebruiken van elektronische communicatie tussen de gerechten en de autoriteiten van de lidstaten, die nog steeds voornamelijk op papier communiceren, en het marginale gebruik van elektronische communicatie, in het bijzonder videoconferenties, voor rechtstreekse bewijsverkrijging. Momenteel verplicht de verordening nog niet tot de invoering van moderne technologieën binnen de rechterlijke macht; het feit dat dit volledig afhangt van de individuele inspanningen van de lidstaten en de algemene overgang naar digitalisering, heeft geleid tot zeer langzame vooruitgang, zowel in absolute zin, als in vergelijking met het gebruik van moderne technologieën in de binnenlandse context.

   Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft een uitgebreide raadpleging van betrokkenen uitgevoerd. Eén openbare raadpleging, die werd gehouden van 8 december 2017 tot en met 2 maart 2018, had betrekking op zowel Verordening (EG) nr. 1393/2007 als Verordening (EG) nr. 1206/2001. Er werden in totaal 131 bijdragen ontvangen (vooral uit Polen, gevolgd door Duitsland, Hongarije en Griekenland). Op twee speciale bijeenkomsten van het Europees justitieel netwerk werden praktische problemen en mogelijke verbeteringen in verband met beide verordeningen besproken. Er werden speciale bijeenkomsten gehouden met overheidsdeskundigen van de lidstaten. Er werd een workshop georganiseerd voor specifieke belanghebbenden met een bijzondere interesse in kwesties die verband houden met grensoverschrijdende rechtszaken. De resultaten van deze raadplegingen waren over het algemeen positief en lieten zien dat actie nodig was.

Daarnaast heeft de Commissie regelmatig met de belanghebbenden en de lidstaten overleg gepleegd via de deskundigengroep van de Raad inzake elektronische betekening of kennisgeving van stukken en elektronische communicatie, die vier tot zes keer per jaar vergadert.

   Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Van januari tot april 2018 is een deskundigengroep inzake de modernisering van de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken zes keer bijeengekomen. In een studie van 2016 van een consortium onder leiding van de Universiteit van Maribor werd een vergelijkende analyse gemaakt van het bewijsrecht in 26 lidstaten 12 .

   Effectbeoordeling

Dit voorstel wordt ondersteund door de effectbeoordeling, die is opgenomen in het begeleidende werkdocument van de diensten van de diensten van de Commissie SWD(2018) 285.

Een aantal opties werd overwogen, variërend van niet-wetgevend optreden tot wetgevende maatregelen met verschillende doelscenario's.

De voorkeursoptie is een beleidspakket met een aantal maatregelen:

elektronische verzending gebruiken als standaardkanaal voor elektronische communicatie en uitwisseling van documenten;

bevorderen van moderne middelen van bewijsverkrijging, zoals videoconferenties, ingeval een persoon uit een andere lidstaat dient te worden verhoord, en stimuli (via de financiering van nationale projecten) voor lidstaten om hun gerechten uit te rusten met faciliteiten voor videoconferenties;

wegnemen van juridische belemmeringen voor de aanvaarding van elektronisch (digitaal) bewijsmateriaal;

de uiteenlopende interpretaties van het begrip "gerecht" aanpakken;

wijzen op het belang van de uniforme normen van de verordening (gestroomlijnde procedures, gelijke normen voor de bescherming van de rechten van de betrokken partijen);

beste praktijken voor de bevoegde gerechten in kaart brengen, om hen te helpen de procedures correct en onverwijld uit te voeren; en

rechters en beoefenaars van juridische beroepen bewust maken van de beschikbaarheid van het rechtstreekse kanaal voor bewijsverkrijging in de kader van de verordening.

De raad voor regelgevingstoetsing heeft op zijn vergadering van 3 mei 2018 de ontwerp-effectbeoordeling bestudeerd en op 7 mei 2018 een positief advies met opmerkingen uitgebracht. Er werd rekening gehouden met de aanbevelingen van de raad. Met name wordt in de herziene versie van het verslag beter uiteengezet wat de relatie is tussen de twee initiatieven inzake justitiële samenwerking (betekening en kennisgeving van stukken en bewijsverkrijging), wat de bredere context is en om welke redenen de verordening een belangrijke stap voorwaarts is ten opzichte van het Verdrag van Den Haag inzake de verkrijging van bewijs. Bovendien worden de belangrijkste problemen en de uitgangssituatie beter omschreven en toegelicht, en werden de paragrafen over subsidiariteit en de meerwaarde van de EU verbeterd. Voorts werden de conclusies van de evaluatie inzake de doeltreffendheid verder ontwikkeld en werd de nadruk in de beoordeling van de beleidsopties gelegd op de belangrijkste kwesties (elektronische communicatie en het gebruik van videoconferenties).

   Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit initiatief is in het werkprogramma van de Commissie voor 2018 opgenomen onder de REFIT-initiatieven op het gebied van een op wederzijds vertrouwen gebaseerde ruimte van recht en grondrechten 13 .

Via het REFIT-platform bevalen de belanghebbenden de Commissie aan na te gaan wat de mogelijkheden waren om de bewijsverkrijging in andere lidstaten te bevorderen.

Het pakket zal naar verwachting voordelen opleveren voor burgers en bedrijven die betrokken zijn bij grensoverschrijdende procedures. Een grotere rechtszekerheid en snellere en minder dure procedures zouden ertoe bijdragen dat burgers en bedrijven meer grensoverschrijdende transacties sluiten en aldus de grensoverschrijdende handel stimuleren en de werking van de interne markt verbeteren. Voor de lidstaten zouden elektronische verzending en het gebruik videoconferenties bepaalde kosten meebrengen, maar het gaat daarbij om eenmalige kosten, terwijl de voordelen blijvend zijn en kostenbesparingen opleveren (het verhoren van een getuige per videoconferentie is bijvoorbeeld minder duur dan het persoonlijk laten verschijnen van de getuige). Ook de kosten die specifiek betrekking hebben op deze verordening zullen in het algemeen worden gecompenseerd door de toegenomen digitalisering van de rechterlijke macht. Over het geheel genomen wegen de voordelen duidelijk op tegen de kosten. Bedrijven zouden, als partijen in gerechtelijke procedures, baat hebben bij verbeteringen; andere effecten zouden tamelijk neutraal zijn.

De verordening voorziet tevens in de wederzijdse erkenning van digitaal bewijs. Dit zal niet alleen leiden tot een beperking van de lasten voor burgers en bedrijven in geval van procedures, maar ook van het aantal gevallen waarin elektronisch bewijsmateriaal wordt afgewezen.

   Grondrechten

In overeenstemming met de EU-agenda voor justitie voor 2020 speelt dit voorstel in op de behoefte om de procedurele rechten in burgerlijke zaken te versterken teneinde het wederzijdse vertrouwen van de EU-lidstaten in elkaars rechtsstelsels te vergroten.

De invoering van elektronische communicatiemiddelen en het frequenter gebruik van videoconferenties zullen naar verwachting burgers en bedrijven een betere toegang tot de rechter bieden.

Bij de voorgestelde digitaliseringsmaatregelen wordt rekening gehouden met de vereisten inzake gegevensbescherming en privacy: het in te voeren systeem voor elektronische uitwisselingen tussen de aangewezen gerechten moet gebaseerd zijn op een volledig betrouwbare en beveiligde technische oplossing die de integriteit en de privacy van de verzonden gegevens waarborgt. Een vooraf vastgestelde lijst van gebruikers van het systeem (alleen gerechten en justitiële autoriteiten van de lidstaten) geeft een extra garantie dat persoonsgegevens correct zullen worden behandeld. Voorts dient het systeem een gedecentraliseerde structuur in te voeren, die rechtstreekse communicatie tussen de eindpunten mogelijk maakt en op die manier het risico beperkt door het aantal gegevensverwerkers te verminderen.

Belangrijke externe factoren met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens in het kader van het voorgestelde beleidspakket zijn:

de algemene verordening gegevensbescherming (GDPR) 14 , die vanaf mei 2018 van toepassing is en het bewustzijn zou moeten bevorderen en zou moeten aanzetten tot maatregelen om de beveiliging en integriteit van databases te waarborgen en tot snelle reacties op schendingen van de privacy binnen de rechterlijke macht; en

aanhoudende bedreigingen van de cyberbeveiliging in de publieke sector. Pogingen tot aanvallen op openbare IT-infrastructuur zullen naar verwachting toenemen en de rechterlijke macht in de lidstaten treffen; het effect ervan kan worden versterkt door de toenemende onderlinge verwevenheid van IT-systemen (op nationaal en op EU-niveau).

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Conform de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 15 , waarin de drie instellingen hebben bevestigd dat evaluaties van bestaande wetgeving en bestaand beleid de basis moeten vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties, zal de verordening worden geëvalueerd en zal de Commissie een verslag indienen bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité, uiterlijk vijf jaar na de datum met ingang waarvan de verordening van toepassing wordt. In de evaluatie zal worden nagegaan welke effecten de verordening in de praktijk heeft op basis van indicatoren en een gedetailleerde analyse van de mate waarin de verordening kan worden geacht relevant, doeltreffend en doelmatig te zijn, voldoende EU-meerwaarde te bieden en coherent te zijn met andere beleidsmaatregelen van de EU. De evaluatie zal ook ingaan op opgedane ervaring om na te gaan of er lacunes of problemen zijn, dan wel mogelijkheden om de effecten van de verordening verder te verbeteren. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om het verslag op te stellen.

4.    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel zal niet tot significante kosten leiden voor nationale overheden, maar eerder tot besparingen. De nationale autoriteiten zullen naar verwachting profiteren van efficiëntere gerechtelijke procedures en minder administratieve lasten en loonkosten.

De kosten met betrekking tot de ontwikkeling, de uitvoering en het onderhoud van elektronische communicatie en uitwisseling van documenten, en de aankoop, de implementatie en de exploitatie van professionele, hoogwaardige videoconferentie-apparatuur zouden kunnen worden gecofinancierd.

De belangrijkste financieringsmogelijkheden van de EU in het kader van de huidige financiële programma’s zijn het programma Justitie en de Connecting Europe Facility (CEF). Het programma Justitie (begroting 2018: 45,95 miljoen EUR) ondersteunt capaciteit in de lidstaten inzake handhaving en rechtsmiddelen op het gebied van burgerlijk recht, en de toekomstige financieringsprioriteiten ervan zijn gericht op deze elementen, die ook relevant zijn voor het huidige initiatief. De CEF beschikt over veel meer begrotingsmiddelen (130,33 miljoen EUR in 2018) en biedt financiële steun voor IT-projecten ter facilitering van de grensoverschrijdende interactie tussen overheidsdiensten, bedrijven en burgers. Het wordt al op grote schaal gebruikt voor de financiering van de digitalisering en de werkzaamheden in verband met e-justitie op het gebied van burgerlijk recht, met inbegrip van het Europees e-justitieportaal en de integratie van openbare documenten in nationale e-overheidssystemen en het systeem van gekoppelde ondernemingsregisters (Business Registers Interconnection System of "BRIS"). Het pakket meerjarig financieel kader (MFK) voor de prioriteit digitale transformatie, zoals bekendgemaakt op 2 mei 2018, voorziet in 3 miljard EUR voor een digitale component van de CEF ter financiering van infrastructuur voor digitale connectiviteit.

5.    OVERIGE ELEMENTEN

   Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Er zullen solide regelingen worden getroffen voor de monitoring-controle van de verordening, waaronder een uitgebreide reeks kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en een duidelijk en gestructureerd rapportage- en monitoringproces. Dit is van belang om ervoor te zorgen dat de wijzigingen efficiënt worden uitgevoerd in de lidstaten en om na te gaan of de verordening erin geslaagd is haar doelstellingen te bereiken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, lid 4.

Thans is het begrip "gerecht" niet gedefinieerd, en dit heeft geleid tot uiteenlopende interpretaties in de lidstaten. In sommige lidstaten wordt ervan uitgegaan dat het begrip uitsluitend naar traditionele rechtbanken verwijst, terwijl andere lidstaten ook verzoeken uitvoeren van andere justitiële autoriteiten (zoals notarissen), wanneer die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om taken inzake bewijsverkrijging uit te voeren. Deze onzekerheden moeten worden weggenomen door het begrip "gerecht" te definiëren.

Artikel 6

Met deze wijziging wordt als algemene regel de verplichte elektronische verzending van verzoeken en kennisgevingen uit hoofde van de verordening ingevoerd (lid 1). In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer het systeem verstoord is of niet geschikt is voor de verzending in kwestie (bijvoorbeeld in geval van de verzending van een DNA-staal als bewijs), kunnen andere kanalen gebruikt blijven worden (lid 4).

Artikelen 17 en 17 bis

De voorgestelde wijziging heeft als doel ervoor te zorgen dat beter, frequenter en sneller gebruik wordt gemaakt van de rechtstreekse bewijsverkrijging via videoconferentie overeenkomstig artikel 17, indien die technologie voor de betrokken gerechten beschikbaar is en geschikt is gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak.

Artikel 17 ter

Dit nieuwe artikel heeft als doel de bewijsverkrijging door diplomatieke of consulaire ambtenaren te vergemakkelijken. Het artikel bepaalt dat zij, op het grondgebied van een andere lidstaat en binnen het gebied waar zij hun functies uitoefenen, handelingen tot het verkrijgen van bewijs kunnen verrichten zonder dat een voorafgaand verzoek nodig is, door onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen, zonder dwang te verhoren in het kader van een geding dat aanhangig is bij een gerecht van die lidstaat.

Artikel 18 bis

Dit nieuwe artikel moet ervoor zorgen dat digitaal bewijs dat is verkregen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het is verkregen, in andere lidstaten niet als bewijs wordt verworpen om de enkele reden dat het digitaal van aard is.

Artikelen 19 en 20

Deze wijzigingen brengen de verordening in overeenstemming met artikel 290 VWEU.

Artikel 22 bis

Deze bepaling geeft aan dat de Commissie een gedetailleerd programma voor monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening zal opstellen.

Artikel 23

Deze bepaling geeft aan dat de Commissie een evaluatie van deze verordening zal uitvoeren overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie en de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016, en verslag zal doen over de belangrijkste bevindingen aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2018/0203 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 16 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In het belang van de goede werking van de interne markt is het nodig de samenwerking tussen de gerechten op het gebied van bewijsverkrijging verder te verbeteren en te versnellen.

(2)Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad 17 bevat regels betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.

(3)Om te zorgen voor de snelle verzending van verzoeken en kennisgevingen, dienen alle passende middelen van moderne communicatietechnologie te worden gebruikt. Derhalve dienen in de regel alle communicatie en uitwisselingen van documenten plaats te vinden via een gedecentraliseerd IT-systeem dat bestaat uit nationale IT-systemen.

(4)Om de wederzijdse erkenning van digitaal bewijs te waarborgen, mag digitaal bewijs dat in een lidstaat is verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat, zijn hoedanigheid van bewijs niet verliezen in andere lidstaten door het enkele feit dat het digitaal van aard is.

(5)Verordening (EG) nr. 1206/2001 mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de autoriteiten om informatie uit te wisselen in het kader van stelsels die door andere Unie-instrumenten zijn ingesteld, zoals Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad 18  of Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad 19 , zelfs indien de betrokken informatie bewijskracht heeft, waardoor de keuze van de meest geschikte methode aan de verzoekende autoriteit toekomt.

(6)Het potentieel van moderne communicatietechnologie, met name videoconferenties, die een belangrijk middel vormen om de bewijsverkrijging te vereenvoudigen en te bespoedigen, wordt momenteel niet optimaal benut. Indien de verrichting van een handeling tot het verkrijgen van bewijs inhoudt dat een in een andere lidstaat wonende persoon als getuige, partij of deskundige wordt verhoord, dient het gerecht de handeling tot het verkrijgen van bewijs rechtstreeks via videoconferentie te verrichten, indien die technologie voor de respectieve gerechten beschikbaar is en indien het gerecht van mening is dat het gebruik ervan gezien de specifieke omstandigheden van de zaak geschikt is.

(7)Om de bewijsverkrijging door diplomatieke of consulaire ambtenaren te vergemakkelijken, mogen zij, op het grondgebied van een andere lidstaat en binnen het gebied waar zij hun functies uitoefenen, handelingen tot het verkrijgen van bewijs verrichten zonder dat een voorafgaand verzoek nodig is, door onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen, zonder dwang te verhoren in het kader van een geding dat aanhangig is bij een gerecht van de lidstaat die zij vertegenwoordigen.

(8)Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de totstandbrenging van een rechtskader om de snelle verzending van verzoeken en kennisgevingen inzake bewijsverkrijging te waarborgen, beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen treffen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel als neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(9)Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, [hebben/heeft] [het Verenigd Koninkrijk] [en] [Ierland] te kennen gegeven dat [het/zij wenst/wensen deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze verordening] [het/zij niet deelneemt/deelnemen aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat/lidstaten].

(10)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken.

(11)Om de in de bijlagen opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor wijzigingen van de bijlagen gedelegeerd worden aan de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven*. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

----------------------------

*Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven; PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(12)Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven dient de Commissie deze verordening te evalueren op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie om de daadwerkelijke effecten van de verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan.

(13)Verordening (EG) nr. 1206/2001 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1206/2001 wordt als volgt gewijzigd:

(1)in artikel 1 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

"4. In deze verordening wordt onder "gerecht" elke gerechtelijke autoriteit in een lidstaat verstaan die bevoegd is om handelingen tot het verkrijgen van bewijs te verrichten overeenkomstig deze verordening.";

(2)artikel 6 wordt vervangen door:

"Artikel 6
Verzending van verzoeken en van overige kennisgevingen

1.Verzoeken en kennisgevingen uit hoofde van deze verordening worden verzonden via een gedecentraliseerd IT-systeem dat bestaat uit nationale IT-systemen die onderling verbonden zijn door een communicatie-infrastructuur die veilige en betrouwbare grensoverschrijdende uitwisseling van informatie tussen de nationale IT-systemen mogelijk maakt.

2.Het algemene rechtskader voor het gebruik van vertrouwensdiensten van Verordening (EU) nr. 910/2014 20 van de Raad is van toepassing op de verzoeken en kennisgevingen die via het in lid 1 bedoelde gedecentraliseerde IT-systeem worden verzonden.

3.Indien in lid 1 bedoelde verzoeken en kennisgevingen een zegel of handgeschreven handtekening vereisen of inhouden, mogen in de plaats daarvan "gekwalificeerde elektronische zegels" en "gekwalificeerde elektronische handtekeningen" zoals bedoeld Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden gebruikt.

4.Indien verzending overeenkomstig lid 1 onmogelijk is wegens een onvoorziene en uitzonderlijke verstoring van het gedecentraliseerde IT-systeem of indien die verzending niet mogelijk is in andere uitzonderlijke gevallen, vindt de verzending plaats langs de snelste weg die de aangezochte lidstaat heeft verklaard te kunnen aanvaarden."

(3)artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 2 wordt geschrapt;

(b) in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:

"Indien het verzoekende gerecht binnen 30 dagen na de indiening van het verzoek geen informatie heeft ontvangen over de vraag of het verzoek is aanvaard, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard.";

(4)het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 17 bis

Rechtstreekse bewijsverkrijging via videoconferentie

1.Indien de verrichting van een handeling tot het verkrijgen van bewijs inhoudt dat een in een andere lidstaat wonende persoon als getuige, partij of deskundige wordt verhoord, en het gerecht het bevoegde gerecht van een andere lidstaat niet verzoekt om een handeling tot het verkrijgen van bewijs te verrichten overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder a), verricht het gerecht de handeling tot het verkrijgen van bewijs overeenkomstig artikel 17 rechtstreeks via videoconferentie, indien die technologie voor de respectieve gerechten beschikbaar is en indien het gerecht van mening is dat het gebruik ervan is gezien de specifieke omstandigheden van de zaak geschikt is.

2.Indien een verzoek om rechtstreekse bewijsverkrijging via videoconferentie wordt ingediend, vindt het verhoor plaats in de gebouwen van een gerecht. Het verzoekende gerecht en het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, of het gerecht in de gebouwen waarvan het verhoor zal plaatsvinden, dienen overeenstemming te bereiken over de praktische regelingen voor de videoconferentie.

3.Indien de bewijsverkrijging via videoconferentie plaatsvindt:

(a)kan het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, in de aangezochte lidstaat een gerecht opdragen aan de verrichting van de handeling tot het verkrijgen van bewijs deel te nemen teneinde de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte lidstaat te garanderen;

(b)waarborgt het centraal orgaan of de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 3, lid 3, indien nodig, en op verzoek van het verzoekende gerecht, de te verhoren persoon of de rechter in aangezochte lidstaat die aan het verhoor deelneemt, dat de te verhoren persoon of de rechter door een tolk wordt bijgestaan.";

(5)het volgende artikel 17 ter wordt ingevoegd:

"Artikel 17 ter

Bewijsverkrijging door diplomatieke of consulaire ambtenaren

Diplomatieke of consulaire ambtenaren van een lidstaat kunnen op het grondgebied van een andere lidstaat en binnen het gebied waar zij hun functies uitoefenen, handelingen tot het verkrijgen van bewijs verrichten zonder dat een voorafgaand verzoek overeenkomstig artikel 17, lid 1, nodig is, door onderdanen van de lidstaat die zij vertegenwoordigen, zonder dwang te verhoren in het kader van een geding dat aanhangig is bij een gerecht van de lidstaat die zij vertegenwoordigen.";

(6)de volgende afdeling 6 wordt ingevoegd na artikel 18:

"Afdeling 6

Wederzijdse erkenning

Artikel 18 bis

Digitaal bewijs dat in een lidstaat is verkregen overeenkomstig het recht van die lidstaat, kan zijn bewijswaarde in een andere lidstaat niet verliezen door het enkele feit dat het digitaal van aard is.";

(7)in artikel 19 wordt lid 2 vervangen door:

"2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen om de daarin opgenomen modelformulieren bij te werken of technisch aan te passen.";

(8)artikel 20 wordt vervangen door:

"Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 19, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt de Commissie met ingang van … [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voor onbepaalde tijd verleend.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 21 .

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

(9)Een overeenkomstig artikel 19, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd."

(10)het volgende artikel 22 bis wordt ingevoegd:

"Artikel 22 bis

Monitoring

1.Uiterlijk [twee jaar na de datum met ingang waarvan de verordening van toepassing is] stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening.

2.In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.

3.De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens en andere bewijsstukken die voor de monitoring nodig zijn."

(11)artikel 23 wordt vervangen door:

"Artikel 23

Evaluatie

1.Ten vroegste [vijf jaar na de datum met ingang waarvan de verordening van toepassing is] voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en doet zij over de belangrijkste bevindingen verslag aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2.De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor het opstellen van dat verslag.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van […].

Artikel 1, punt 2, is evenwel van toepassing met ingang van... [24 maanden na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken ("betekening en kennisgeving van stukken"), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).
(2)    Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).
(3)    Verdrag van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke zaken en handelszaken;    
Verdrag van 18 maart 1970 inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken.
(4)    De verordeningen zijn van toepassing in alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken. Denemarken en de Europese Gemeenschap hebben op 19 oktober 2005 een parallelle overeenkomst inzake de betekening en de kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken gesloten, waarbij de bepalingen van de verordening inzake betekening en kennisgeving van stukken en de maatregelen ter uitvoering ervan ook van toepassing worden op Denemarken. De overeenkomst is op 1 juli 2007 in werking getreden (zie PB L 300 van 17.11.2005, blz. 55; PB L 120 van 5.5.2006, blz. 23). Er is geen parallelle overeenkomst op het gebied van bewijsverkrijging.
(5)    Deze cijfers zijn gebaseerd op ramingen van de economische studie van Deloitte ter ondersteuning van de effectbeoordeling. De ramingen zijn gebaseerd op gegevens van Eurostat, de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie van de Raad van Europa (CEPEJ) en de Europese Commissie, en op informatie die is verzameld tijdens de interviews. Deloitte kreeg in het kader van overeenkomst nr. JUST/2017/JCOO/FW/CIVI/0087 (2017/07) de opdracht om de studie uit te voeren. Het eindverslag is nog niet gepubliceerd.
(6)    Zie voetnoot 5.
(7)    Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
(8)    Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).
(9)    De EU-agenda voor justitie voor 2020 – Meer vertrouwen, mobiliteit en groei binnen de Unie (COM(2014) 144 final, blz. 8).
(10)    COM(2015) 192 final van 6.5.2015, blz. 16.
(11)    Werkprogramma van de Commissie voor 2018 – Een agenda voor een meer verenigd, sterker en meer democratisch Europa, COM(2017) 650 final van 24.10.2017, bijlage II, punten 10 en 11.
(12)     http://www.acj.si/en/presentation-evidence
(13)    Werkprogramma van de Commissie voor 2018 – Een agenda voor een meer verenigd, sterker en meer democratisch Europa, COM(2017) 650 final van 24.10.2017, bijlage II, punt 10, blz. 4.
(14)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(15)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven; PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(16)    PB C van , blz. .
(17)    Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).
(18)    Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).
(19)    Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).
(20)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
(21)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Top