EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE3598

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de oprichting van het Europees Defensiefonds (COM(2017) 295 final)

OJ C 129, 11.4.2018, p. 58–64 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.4.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/58


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de oprichting van het Europees Defensiefonds

(COM(2017) 295 final)

(2018/C 129/09)

Rapporteur:

Mihai IVAŞCU

Corapporteur:

Fabien COUDERC

Raadpleging

Europese Commissie, 4.8.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het EESC-bureau

16.6.2017

Bevoegd orgaan

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

16.11.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

7.12.2018

Zitting nr.

530

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

179/2/5

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is van mening dat de EU meer verantwoordelijkheid moet nemen voor haar defensie, en dat zij paraat moet staan en in staat moet zijn om elke externe bedreiging voor haar burgers en hun manier van leven te ontmoedigen.

1.2.

In het Europees defensieactieplan en de integrale strategie op het gebied van veiligheid en defensie wordt benadrukt hoe belangrijk het is dat de defensie-industrie van de EU een strategische autonomie bereikt, zodat de EU een belangrijke en geloofwaardige speler in de defensiesector kan worden. Het Europees Defensiefonds (EDF) heeft een duidelijke doelstelling, namelijk om de samenwerking tussen de lidstaten te stimuleren op het gebied van onderzoek en technologie (O&T), ontwikkeling en de strategische aanschaf van militaire vermogens. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het overbruggen van O&T en ontwikkeling van vermogen.

1.3.

De defensie-industrie speelt een belangrijke rol in de Europese economie: 1,4 miljoen banen zijn van de sector afhankelijk. Het gebrek aan coördinatie kost ons tussen de 25 en 100 miljard EUR per jaar, wat onaanvaardbaar is in een mondiale concurrentiecontext.

1.4.

Het EESC dringt er met klem op aan dat de lidstaten en de Europese Commissie het EDF gebruiken om belangrijke industriële vermogens op Europese bodem te houden en ervoor te zorgen dat Europese middelen worden besteed aan Europees O&O en de aanschaf van Europese wapensystemen.

1.5.

Het EESC steunt de concurrentiegestuurde benadering van het EDF, dat toegankelijk is voor alle lidstaten en projecten financiert die toegevoegde waarde en geavanceerde technologieën zullen opleveren.

1.6.

Het EESC is van mening dat de Europese Commissie naast het verstrekken van financiering voor de industrie ook een kader tot stand moet brengen voor een betere communicatie tussen industriële spelers van alle grootten en uit alle lidstaten.

1.7.

Het EESC is ingenomen met de bijzondere aandacht die in het huidige voorstel uitgaat naar kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), ongeacht uit welk land zij afkomstig zijn. Kmo’s zijn vaak een bron van innovatie op speerpuntgebieden zoals informatietechnologie en communicatie (IT&C) en cyberveiligheid. Voorts zou het EESC graag zien dat mechanismen worden ingevoerd voor de betrokkenheid van kmo’s, zoals een bonussysteem, dat de grensoverschrijdende samenwerking tussen kmo’s zou bevorderen.

1.8.

Het EESC is er stellig van overtuigd dat het noodzakelijk is om sterke defensievermogens op te bouwen die de Europese belangen ondersteunen. Deze vermogens moeten worden vastgesteld door de lidstaten, overeenkomstig hun nationale defensiebeleid, de Europese doelstellingen en de verplichtingen die voortvloeien uit het NAVO-partnerschap.

1.9.

Het EESC is van mening dat de aandacht in de eerste plaats moet uitgaan naar technologieën die mogelijk essentieel zijn voor de EU om een technologische voorsprong te verwerven. Dit kan worden bereikt door de gemeenschappelijke defensieplanning te verbeteren en een plan voor cruciale vermogens op te zetten.

1.10.

Het EESC beveelt aan dat bij de toekenningsprocedure naar aanleiding van oproepen tot het indienen van voorstellen rekening wordt gehouden met dwingende en hoge sociale én milieunormen.

1.11.

Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector alsook de achterdocht van bedrijven en lidstaten en hun angst om kennis te delen, kunnen niet dezelfde financieringsregelingen als in andere sectoren gehanteerd worden.

1.12.

Het EESC vindt dat het beheersmodel van het EDF zo snel mogelijk moet worden vastgesteld en dat de Europese Unie, het Europees Defensieagentschap, de lidstaten en de industrie hierbij betrokken moeten worden. De Commissie moet nieuwe mogelijkheden onderzoeken om de bureaucratische rompslomp in verband met de uitvoering van het EDF terug te dringen. Ook beveelt het EESC aan dat het Europees Parlement op gezette tijden toegang dient te hebben tot de verslaglegging, zodat het de werking van het fonds kan beoordelen.

1.13.

Het EESC beveelt aan na te gaan of het minimum aantal landen dat deelneemt aan een in aanmerking komend project kan worden verhoogd tot drie, naarmate het EDF-programma verder wordt ontwikkeld.

1.14.

Maximalisering van het aantal bij het EDF betrokken lidstaten zal volgens het EESC leiden tot minder ontslagen, en zal de standaardisering van logistieke systemen en subsystemen bevorderen. Ook zal dit overlappingen met de huidige NAVO-normen en versnippering van wapensystemen tegengaan. Daarom zouden het EDA en het gekozen industriële consortium voor elk toegekend project in een vroeg stadium nauw met elkaar moeten samenwerken om gemeenschappelijke normen en standaarden vast te stellen.

1.15.

Het EESC zet vraagtekens bij de „redelijke verwachting […] dat de ontwikkeling tot aanbestedingen zal leiden”, aangezien het in militair onderzoek wemelt van voorbeelden van projecten die zijn ontwikkeld maar later niet door de lidstaten zijn aanbesteed. Er zouden duidelijke regels moeten komen met betrekking tot de toezegging om met succes ontwikkelde vermogens aan te kopen.

1.16.

Het EESC beveelt aan dat het mogelijk zou moeten zijn om in een vroeg stadium van de ontwikkeling van projecten die worden gefinancierd in het kader van het vermogensonderdeel, gebruik te maken van opleidingsprogramma’s die door de Europese Unie worden medegefinancierd. Goed opgeleide arbeidskrachten zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling van geavanceerde technologieën op het gebied van defensie.

1.17.

Voorts is het EESC, als vertegenwoordigend orgaan van de maatschappelijke organisaties, bereid om expertise en advies te bieden in alle aangelegenheden die verband houden met de economische en sociale aspecten van het EDF.

2.   Wat aan het advies is voorafgegaan, met inbegrip van het wetgevingsvoorstel in kwestie

2.1.

Europa wordt geconfronteerd met buitengewone omstandigheden wat de geopolitieke omgeving betreft. De toenemende instabiliteit in de wereld heeft geleid tot een veranderlijke veiligheidsomgeving die talrijke bedreigingen met zich meebrengt, zowel conventionele als niet-conventionele. De Europese burgers eisen dat gebruik wordt gemaakt van alle middelen die ons ter beschikking staan om deze uitdagingen aan te gaan.

2.2.

Om haar rol op het internationale toneel te bevestigen, moet de EU in staat zijn om externe bedreigingen doeltreffend en onafhankelijk te bestrijden. In de huidige geopolitieke context is het projecteren van macht in het Midden-Oosten en in Afrika cruciaal voor de veiligheid en het welzijn van de Europese burgers.

2.3.

In 2014 heeft de EU27 circa 2 miljard EUR besteed aan O&T op defensiegebied, na een gestage daling met 27 % sinds 2006, en de O&T-uitgaven in het kader van samenwerkingsprojecten zijn met meer dan 30 % gedaald. In dezelfde periode hebben de VS 9 miljard EUR per jaar aan defensiegerelateerd R&T besteed, zijn de Russische uitgaven voor O&O tussen 2012 en 2014 verdubbeld, en blijkt uit recente gegevens dat ook China meer is gaan investeren in O&O op defensiegebied (1).

2.4.

De rol van het EDF, dat deel uitmaakt van het Europees defensieactieplan (2), is de lidstaten te helpen bij het coördineren en beter gebruikmaken van het geld dat zij bereid zijn te besteden aan defensie, waarbij dubbel werk — van onderzoek en ontwikkeling tot de aanschaf van defensievermogens — wordt vermeden. Het EESC heeft reeds zijn steun uitgesproken voor de totstandbrenging van de Europese defensie-unie en was ingenomen met de oprichting van het Europees Defensiefonds (3).

2.5.

Het Europees Defensiefonds bestaat uit twee verschillende maar complementaire onderdelen: een onderzoeksonderdeel en een vermogensonderdeel, die beide worden gecoördineerd door een coördinatieraad. Het onderzoeksonderdeel zal volledig worden gefinancierd uit de EU-begroting en zal samenwerkingsprojecten bevorderen voor de ontwikkeling van defensievermogens waarover de lidstaten overeenstemming hebben bereikt. Het vermogensonderdeel wordt voornamelijk gefinancierd uit bijdragen van de lidstaten.

2.6.

Het EESC is zich ervan bewust dat het in de huidige veiligheidssituatie, die wordt gedomineerd door terroristische aanslagen op Europese bodem, hybride oorlogvoering en cyberaanvallen, steeds moeilijker wordt om een onderscheid te maken tussen interne en externe veiligheid, die steeds meer met elkaar verweven zijn.

3.   Relatie tussen het EDF en de Europese defensie-industrie; bijzonderheden

3.1.

De defensievermogens en het vermogen om onze buitengrenzen te verdedigen hangen nauw samen met een sterke industriële basis. Daarom beveelt het EESC aan dat maatregelen op Europees niveau ter ondersteuning van de collectieve defensie de sector in staat moeten stellen op Europese bodem te blijven. Bedrijfsstrategieën kunnen defensiebedrijven ertoe nopen om met onderaannemers buiten de EU in zee te gaan, en dus om een deel van hun toeleveringsketen naar het buitenland te verleggen. Volgens het EESC moet het gebruik van Europees geld ter ondersteuning van buitenlandse contractanten zo veel mogelijk worden beperkt en mogen bedrijfskeuzes niet ten koste gaan van de strategische autonomie.

3.2.

Het EDF moet in de eerste plaats een groter concurrentievermogen van de Europese industrie nastreven, en de technologieën ontwikkelen die van cruciaal belang zijn voor het bestaan en de zelfvoorziening van de Europese defensiesector.

3.3.

De defensiesector verandert zeer ingrijpend door kunstmatige intelligentie, big data- en cloudtechnologieën, cyberaanvallen, onbemande voertuigen, hybride en transnationale bedreigingen enz. De nieuwe soorten technologieën en bedreigingen vereisen nieuwe soorten tegenmaatregelen. Eén ding staat vast: we kunnen deze uitdagingen beter aanpakken en voorkomen door samen te werken. Geboden is systematischer samenwerking, evenals gezamenlijke inspanningen voor de ontwikkeling van technologieën en gecoördineerd optreden voor aankopen.

3.4.

Het EESC wil wijzen op de sterke economische stimulans voor nauwere samenwerking. Meer dan 1,4 miljoen hoogopgeleide mensen zijn direct of indirect werkzaam in de defensiesector en elke geïnvesteerde euro levert een rendement op van 1,6. De gebrekkige coördinatie op dit gebied kost Europa jaarlijks tussen de 25 en 100 miljard EUR per jaar (4).

3.5.

Dit gebrek aan samenwerking komt tot uiting in een groot aantal overbodige wapensystemen, een gebrek aan schaalvoordelen voor de defensie-industrie en een verminderde inzetbaarheid van onze strijdkrachten. In de EU bestaan 178 verschillende wapensystemen, in de VS 30. In de EU bestaan 17 verschillende types gevechtstank, in de VS één. Het getuigt van duidelijke inefficiëntie bij de besteding van defensiebudgetten en een gebrek aan interoperabiliteit van defensiematerieel.

3.6.

Het EESC wijst erop dat een efficiënte R&T voor defensie gebaseerd is op geschoolde arbeidskrachten. Ambitieuze en gedegen opleiding en beroepsonderwijs in de defensie-industrie is essentieel voor succesvolle projecten die technologische grenzen willen bereiken.

3.7.

Het EESC merkt op dat er precedenten zijn voor gezamenlijke militaire samenwerking op het gebied van onderzoek en verwerving die succesvol zijn gebleken. De Eurofighter Typhoon, de Meteor-raket, de torpedobootjager van de Horizonklasse en het FREMM-fregat zijn slechts enkele voorbeelden van dit soort projecten.

3.8.

Het is het EESC onduidelijk hoe de lidstaten die zich aan een ontwikkelingsproject verbinden, kunnen aantonen dat er een „redelijke verwachting is dat de ontwikkeling tot aanbestedingen zal leiden”, aangezien het in militair onderzoek wemelt van voorbeelden van projecten die zijn ontwikkeld maar later niet door de lidstaten zijn aanbesteed (5). De mogelijkheid tot medefinanciering in de vroege ontwikkelingsfase van nieuwe vermogens uit de EU-begroting is bedoeld om de industriële risico’s te verminderen, maar dit kan alleen worden bereikt als de klanten zich ertoe verbinden met succes ontwikkelde vermogens aan te schaffen.

3.9.

Samen staan de 28 lidstaten wereldwijd op de tweede plaats qua militaire uitgaven. Maar terwijl de grote mogendheden hun defensie-uitgaven hebben verhoogd, zijn de defensie-uitgaven van de EU27 tussen 2005 en 2015 met bijna 11 % gedaald (6). Slechts vier van de 28 lidstaten voldoen aan het NAVO-streefcijfer van 2 % van het bbp. De uitgaven voor onderzoek en technologie (O&T) op defensiegebied zijn in de nationale begrotingen drastisch beperkt. Tussen 2006 en 2013 zijn de O&T-uitgaven op defensiegebied in de 27 lidstaten die aan het Europees Defensieagentschap deelnemen, met 27 % gedaald (7).

3.10.

Volgens het EESC moet het probleem van in het VK gevestigde defensiebedrijven vroegtijdig worden aangepakt, in het licht van hun belangstelling voor Europese ontwikkelingsprogramma’s en de prominente rol van het VK op defensiegebied. De EU wil de Britse knowhow op dit gebied behouden.

3.11.

Hoewel de Europese Commissie het onderzoek financiert, zijn het de lidstaten die besluiten over en investeren in de aankoop van vermogens. In deze hele opzet is het in feite het bedrijfsleven dat zich bezighoudt met de O&O, alsmede met de ontwikkeling van de defensievermogens. Het EESC is van mening dat de Europese Commissie naast het verstrekken van financiering voor de industrie ook een kader tot stand moet brengen voor een betere communicatie tussen alle industriële actoren die bij de defensiesector van de EU betrokken zijn.

4.   Begunstigden: grote spelers en kmo’s (mkb)

4.1.

Het EESC meent dat de lidstaten van cruciaal belang blijven voor de uitvoering van het veiligheidsbeleid, en dat geen van de huidige initiatieven op Europees niveau hier verandering in zal brengen.

4.2.

Volgens het EESC moet het EDF alleen een concurrentiegestuurd programma zijn dat de meest relevante en concurrerende projecten financiert, ongeacht geografische of sociale overwegingen. Er moet echter gezorgd worden voor een billijke toegang voor alle lidstaten en het aanmoedigen van kleinere defensiebedrijven om grensoverschrijdend samen te werken.

4.3.

Het EESC is van mening dat kmo’s in onze economie een cruciale rol spelen. Het is een goede zaak dat kmo’s en midcap-ondernemingen in de defensie-industrie worden gestimuleerd. Bovendien zijn start-ups en kleine ondernemingen vaak een bron van innovatie in speerpuntgebieden als IT&C en cyberveiligheid. Het EESC is hier een groot voorstander van deze en acht het van het grootste belang dat gelijke kansen voor alle kmo’s, ongeacht uit welk land zij afkomstig zijn, de voornaamste doelstelling moet zijn.

4.4.

In de optiek van het EESC is het Europees Defensiefonds opgezet ter ondersteuning van het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie. Terwijl de Europese Commissie een inclusieve aanpak in de werking van het fonds moet bevorderen, mag het niet worden gebruikt als een fonds voor regionale ontwikkeling. Dit zou kunnen leiden tot een te geringe spreiding van de middelen en zou zijn doel voorbijschieten, namelijk de bestrijding van de fragmentering van de Europese defensiesystemen.

4.5.

Ter wille van de inclusiviteit mag het fonds niet uitsluitend bestemd zijn voor grote spelers. Een fors deel van het fonds zou bestemd moeten worden voor kmo’s, bijvoorbeeld door kleinere projecten te selecteren. Voorts zou het EESC graag zien dat mechanismen worden ingevoerd voor de betrokkenheid van kmo’s, zoals een bonussysteem, dat de grensoverschrijdende samenwerking tussen kmo’s zou bevorderen.

4.6.

Het EESC begrijpt de gedachte achter de volledige EU-financiering van R&T op het gebied van defensie, in tegenstelling tot de gebruikelijke medefinanciering van civiele activiteiten door de EU. Het zeer beperkte aantal klanten (voornamelijk nationale ministeries van defensie) maakt het voor bedrijven moeilijk om risico’s die samenhangen met de ontwikkeling van een nieuw product in een beter voorspelbare markt af te schrijven. Of het toekomstige fonds nu al dan niet onder dezelfde paraplu valt als andere onderzoeksfondsen in het volgende MFK, is een van de kwesties die nader moeten worden onderzocht.

4.7.

Het EESC is ervan overtuigd dat het Europese Defensiefonds een sterke stimulans zal zijn voor de lidstaten om „Europees te kopen” in geval van toekomstige opdrachten op het gebied van defensie en zo zal zorgen voor economische ontwikkeling, de bescherming van de knowhow en de industriële basis die nodig is voor het in stand houden van een mondiaal militair vermogen. De lidstaten zouden zich ertoe moeten verplichten om de technologie en knowhow aan te kopen die voortvloeit uit succesvolle O&T-projecten van het EDF.

5.   Gemeenschappelijke defensieplanning en plan voor cruciale vermogens

5.1.

Het EESC beveelt aan dat de lidstaten samen met de Commissie en het EDA, een gemeenschappelijke defensieplanning en een plan voor cruciale vermogens opzetten, om de prioriteiten op het gebied van O&T en de noodzakelijke militaire vermogens vast te stellen, zowel voor de lidstaten als voor de Europese defensie.

5.2.

Met zeer weinig ervaring met dit soort programma’s (in feite slechts het proefproject en de start van de voorbereidende actie) heeft de Europese Unie haar voorstel niet op basis van duidelijke indicatoren geformuleerd en beschikt zij niet over een duidelijk plan voor cruciale vermogens. Dit plan wordt in 2018 uitgewerkt.

5.3.

Het plan voor cruciale vermogens moet ervoor zorgen dat de EU op strategische autonomie afkoerst, en dat de technieken worden ontwikkeld die garanderen dat de Europese Unie haar leidende positie behoudt op terreinen van belangrijke vaardigheden en minder afhankelijk wordt van externe spelers. De ontwikkeling van technologieën en vermogens die boven de afzonderlijke behoeften van de lidstaten uitstijgen is volgens het EESC cruciaal voor het welslagen van het EDF.

5.4.

Het EESC is sterk voorstander van een op vermogens gebaseerde onderzoeksaanpak. Daarom zijn wij van mening dat al het onderzoek dat in het kader van het EDF wordt verricht, gericht moet zijn op cruciale vermogens die Europa nodig heeft om in vrijheid te kunnen handelen en beslissen.

5.5.

Technologische superioriteit is in de huidige veiligheidscontext doorslaggevend. Het EESC meent derhalve dat het EDF, en met name het EDRP, moet garanderen dat Europa wat het militair onderzoek betreft toonaangevend blijft. De besteding van middelen aan technologische demonstratiemodellen ter ondersteuning van toekomstige programma’s zou hierbij van nut kunnen zijn.

5.6.

Bij de vaststelling van het plan voor cruciale vermogens moet volgens het EESC de gehele levenscyclus van de technologie worden gepland en dient hier rekening mee te worden gehouden. Voorts moeten de O&O en vermogensontwikkeling gezamenlijk worden gepland en gecoördineerd tussen de EU en de lidstaten en met inachtneming van de uit het NAVO-partnerschap voortvloeiende verplichtingen.

6.   Investeringsgebieden en financieringsregelingen

6.1.

De financiering die de Europese Commissie voor de twee onderdelen van het Europees Defensiefonds voorstelt, is ambitieus:

90 miljoen EUR tussen 2017 en 2020 voor de „voorbereidende actie”;

500 miljoen EUR per jaar voor het programma voor defensieonderzoek;

500 miljoen EUR in 2019 en 2020 voor het industrieel ontwikkelingsprogramma voor Europese defensie;

1 miljard EUR per jaar vanaf 2021, uit hoofde van het volgende meerjarig financieel kader.

6.2.

Het EESC is van mening dat er geïnvesteerd moet worden in technologieën die voor de defensie van de EU van cruciaal belang zijn, terwijl we nu afhankelijk zijn of dreigen te worden van externe leveranciers. Daarnaast moet de aandacht in de eerste plaats uitgaan naar technologieën die mogelijk essentieel zijn voor de EU om op verschillende gebieden een technologische voorsprong te verwerven.

6.3.

Het EESC pleit ervoor de twee onderdelen los van elkaar te financieren: het onderzoeksonderdeel zou door de EU gefinancierd moeten worden en het vermogensonderdeel zou uit de begrotingen van de lidstaten gefinancierd moeten worden. Het heeft zich hierover al eerder als volgt uitgesproken: „Zolang de Unie niet over een eigen variabele inkomstenbron beschikt, blijft het tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoren om de strijdkrachten te voorzien van militaire vermogens. […] Overeenkomstig artikel 41 VEU mag de EU-begroting niet worden gebruikt om militaire operaties te financieren. Het zou ook tegen het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten (artikel 42, lid 1, VEU) indruisen als er van dit beginsel werd afgeweken (8).”

6.4.

Het EESC beveelt aan dat het EDF gebruikt wordt als financieel instrument om de ontwikkeling van vermogens te ondersteunen op gebieden waar de Europese defensie-industrie momenteel afhankelijk is van externe bronnen. Het ontwikkelen van deze vermogens in Europa zal meer strategische opties opleveren, alsook waardevolle kennis, technologie en banen in de sector.

6.5.

Het EESC is van mening dat het voorgestelde financieringsniveau voor het onderzoeksonderdeel van het Europees Defensiefonds voldoende stimulansen voor innovatief onderzoek zal bieden. Hierdoor zal de EU de op drie na grootste financier van defensieonderzoek in Europa worden; het fonds mag echter niet ten koste gaan van andere cruciale Europese ontwikkelingsprojecten.

6.6.

Het is uitermate belangrijk dat de financieringsregelingen voor het EDF dusdanig zijn opgezet dat de volledige inzet van de sector wordt gewaarborgd en de oprichting van productieve consortia waarbij zo veel mogelijk lidstaten betrokken zijn, wordt bevorderd. Gezien de specifieke kenmerken van de defensiesector alsook de achterdocht van bedrijven en lidstaten en hun angst om kennis te delen, kunnen niet dezelfde financieringsregelingen als in andere sectoren gehanteerd worden.

7.   Beheer

7.1.

Uit het voorstel van de Europese Commissie blijkt niet duidelijk in welke vorm het beheer van het EDF gegoten zal worden. Het EESC vindt dat het beheersmodel zo snel mogelijk moet worden vastgesteld en dat de Europese Unie, het Europees Defensieagentschap, de lidstaten en de industrie hierbij betrokken moeten worden.

7.2.

De lidstaten moeten intensiever overleg voeren om tot overeenstemming over het beheersmodel voor het EDF te komen, zowel wat de twee onderdelen van het EDF betreft als met betrekking tot het volgende meerjarig financieel kader. Hoewel het EDF als een gewoon onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma wordt gepresenteerd, wijst het EESC erop dat de defensiesector uniek is en een aantal specifieke kenmerken heeft, die verschillende, maar duidelijke regels vergen. Deze regels moeten zo spoedig mogelijk overeengekomen worden.

7.3.

Het EESC vestigt tevens de aandacht op het feit dat de twee onderdelen van het EDF nauw moeten worden afgestemd op andere nationale en internationale programma’s waaraan lidstaten deelnemen.

7.4.

Het criterium dat de projecten drie bedrijven uit twee lidstaten moeten omvatten lijkt vooralsnog toereikend, maar zodra het programma in een rijpere fase is beland, zou de minimumeis opgetrokken moeten worden tot drie landen om de synergie tussen de lidstaten te bevorderen.

7.5.

Bij projecten die door het Europees Defensiefonds worden gefinancierd, hetzij in het kader van het onderzoeksonderdeel, hetzij in het kader van het vermogensonderdeel, zijn overheidsmiddelen betrokken. De Commissie dient te waarborgen dat de aanbestedingsprocedure alleen de meer concurrerende projecten selecteert en hoge sociale en milieunormen in acht neemt, aan de hand van objectieve criteria.

7.6.

Het EESC vreest dat het EDF in de praktijk zal stuiten op bureaucratische rompslomp en beveelt aan om op dit vlak nadere opties te verkennen naarmate het fonds zich ontplooit.

7.7.

Als orgaan dat het maatschappelijk middenveld op Europees niveau vertegenwoordigt wijst het EESC erop dat het over de implementatie van het EDF en alle kwesties rond de economische, sociale en onderzoeksaspecten van het nieuwe Europese defensiebeleid geraadpleegd kan worden.

8.   Normalisering

8.1.

Het EESC is van mening dat gezamenlijke programma’s die op wederzijds erkende behoeften gericht zijn, niet alleen tot vermindering van het aantal overbodige systemen zullen leiden, maar ook de normalisering op het gebied van subsystemen en logistiek zullen bevorderen.

8.2.

Wat benchmarks betreft, is het belangrijk om naar het wereldwijde beeld te kijken, d.w.z. niet alleen naar de nationale onderzoeksprogramma’s van de lidstaten, maar ook naar de ontwikkelingen die onze NAVO-partners op alle gebieden realiseren.

8.3.

Het EESC dringt erop aan dat de Commissie samen met het Europees Defensieagentschap en de lidstaten vaststelt welke gebieden prioritair in aanmerking komen voor gezamenlijke ontwikkeling. Dit is alleen haalbaar door overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke definitie van de behoeften en meer normalisering.

8.4.

Het fonds is bedoeld om de efficiëntie en rationaliteit van de nationale defensie-uitgaven te vergroten, niet om deze uitgaven te vervangen. Dit is alleen mogelijk als het EDF zijn meerwaarde bewijst door projecten op te zetten die door de lidstaten zelf niet beter en tegen lagere kosten gerealiseerd kunnen worden. Het fonds moet een impuls geven om beter samen te werken. Alleen dan zal het kunnen voorkomen dat er allerlei verschillende wapensystemen worden ontwikkeld.

8.5.

Het EESC spreekt zich uit voor ontwikkeling van gemeenschappelijke normen (9), waarbij duplicatie van bestaande normen, met name NAVO-normen, wordt voorkomen. Aangezien Europa 178 verschillende wapensystemen telt, zou het vaststellen van gemeenschappelijke Europese normen en interfaces om de bestaande wapensystemen zo veel mogelijk aan elkaar te koppelen en voorbereidingen te treffen voor de toekomstige systemen, tot onderzoeksprioriteit gemaakt kunnen worden. Door dergelijke normen in acht te nemen zouden de lidstaten het zich kunnen veroorloven systemen te ontwikkelen die in heel Europa compatibel zijn.

8.6.

Het vaststellen van normen is met name belangrijk bij subsystemen. Voor nieuw ontwikkelde producten zal zeker een norm op Europees niveau worden vastgesteld, maar ook bestaande subsystemen die mogelijk in deze producten verwerkt worden, zouden tot op zekere hoogte op gemeenschappelijke normen gebaseerd moeten zijn. Dit zou de interoperabiliteit ten goede komen, waardoor versnippering van wapensystemen wordt tegengegaan.

Brussel, 7 december 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Studie van het Europees Parlement, „The Future of EU defence research”, 2016. http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2016/535003/EXPO_STU(2016)535003_EN.pdf

(2)  COM(2016) 950 final

https://eeas.europa.eu/sites/eeas/files/com_2016_950_f1_communication_from_commission_to_inst_en_v5_p1_869631.pdf

(3)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 62.

(4)  Defending Europe. The case for greater EU cooperation on security and defence; https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/defending-europe-factsheet_en.pdf

(5)  Hierbij valt te denken aan de voor de Amerikaanse marine ontwikkelde Northrop Grumman X-47B. Ondanks aanvankelijk succes en testvluchten vond de Amerikaanse marine het programma te duur en niet onopvallend genoeg en werd het uiteindelijk stopgezet, terwijl de totale kosten van het programma 813 miljoen USD beliepen.

(6)  Stockholm International Peace Research Institute Military Spending Database 2005-2015; https://www.sipri.org/databases/milex

(7)  COM(2016) 950 final

https://eeas.europa.eu/sites/eeas/files/com_2016_950_f1_communication_from_commission_to_inst_en_v5_p1_869631.pdf

(8)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 62.

(9)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 62.


Top