EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE1752

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (COM(2017) 68 final — 2017/0024 (NLE))

OJ C 246, 28.7.2017, p. 18–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 246/18


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën

(COM(2017) 68 final — 2017/0024 (NLE))

(2017/C 246/03)

Algemeen rapporteur:

Mihai MANOLIU

Raadpleging

Raad, 21.3.2017

Rechtsgrondslag

Artikelen 187 en 188 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Interne Markt, Productie en Consumptie

Besluit van het bureau

28.3.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

27.4.2017

Zitting nr.

525

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

160/0/4

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Volgens het EESC is onderhavig voorstel tot wijziging van de Raadsverordening in kwestie bedoeld om de bepalingen ervan te verbeteren en verder te vereenvoudigen, zodat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (BBI) kunnen worden verwezenlijkt. Het voorstel is in overeenstemming met de oorspronkelijke doelstellingen en met de bestaande beleidsbepalingen.

1.2.

Het EESC is van mening dat met de Gemeenschappelijke Onderneming BBI wordt gepoogd om synergieën met andere EU-programma’s inzake bijv. cohesiebeleid, onderwijs, milieu, middelgrote en kleine ondernemingen, concurrentievermogen en plattelandsontwikkeling te ontwikkelen die kunnen helpen het regionale en nationale onderzoeks- en innovatievermogen uit te breiden in het huidige kader van de strategieën en het beleid betreffende slimme specialisatie.

1.3.

De Europese Commissie onderhoudt voortdurend operationele contacten met het Bio-based Industries Consortium (BIC), met name in de vorm van raadplegingen en besprekingen over de wijze waarop de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI de financiële bijdrage moeten leveren. Onderhavig voorstel tot wijziging heeft geen andere impact dan het van de oorspronkelijke Raadsverordening verwachte effect. De voorgestelde wijzigingen zijn slechts van technische aard, zodat er voor dit initiatief geen nieuwe effectbeoordeling nodig is.

1.4.

Het EESC juicht het toe dat dit voorstel zal leiden tot lagere administratieve lasten voor het BIC als intermediair tussen de leden van het consortium, die verplicht zijn om financiële bijdragen te leveren, en de projectdeelnemers. Het BIC behoudt echter de eindverantwoordelijkheid voor de rapportage over de totale waarde van de door de leden geleverde financiële bijdragen.

1.5.

Het EESC stemt in met de essentiële verduidelijkingen die met de nieuwe verordening worden aangebracht:

de financiële bijdragen zullen op twee manieren kunnen worden geleverd: door overdracht van het BIC aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI (zoals voordien) en/of door rechtstreekse overdracht van een lid van het BIC aan een andere projectbegunstigde;

de categorie partijen die een financiële bijdrage kunnen leveren (samenstellende entiteiten van het BIC), zal worden uitgebreid;

de verbintenis aangaande het totale financiële streefbedrag wordt behouden;

de leden van het BIC zullen de mogelijkheid hebben om opgave te doen van de door hen op projectniveau geleverde financiële bijdragen.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Het EESC wijst erop dat biogebaseerde industrieën deel uitmaken van de bredere bio-economie, die gedefinieerd wordt als de productie en winning van hernieuwbare biologische hulpbronnen en de omvorming daarvan tot producten die gefabriceerd worden op basis van biologische elementen, zoals levensmiddelen, diervoeder en bio-energie. Drie kwart van de totale hoeveelheid bouwland in de EU wordt hiervoor gebruikt, wat een omzet van 2 000 miljard EUR en tussen de 17 en 19 miljoen arbeidsplaatsen oplevert. Kennisbedrijven in de bio-economie hebben een omzet van in totaal 57 miljard EUR en bieden werk aan ca. 305 000 personen (2009).

2.2.

Voor Europa kan de bio-economie de ontwikkeling ten goede komen, toegevoegde waarde en nieuwe, veilige en fatsoenlijke arbeidsplaatsen creëren, de afhankelijkheid van invoer flink verminderen, optimaal bijdragen tot een verstandig gebruik van beperkte, maar hernieuwbare biologische hulpbronnen, en de ontwikkeling van de wereldhandel aanzienlijk stimuleren.

2.3.

Er kan dikwijls worden vastgesteld dat de uiteenlopende technologieën en vormen van gebruik van de biologische hulpbronnen op verschillende niveaus met elkaar concurreren. Dit probleem wordt nog verergerd door het feit dat deze hulpbronnen maar beperkt beschikbaar zijn. De bio-economie kan weliswaar aanzienlijk bijdragen aan de beoogde vermindering van het broeikaseffect dat veroorzaakt wordt door de CO2-uitstoot, wat positief zal uitwerken op de volksgezondheid, maar heeft ook een averechts effect in de vorm van nieuwe emissies van broeikasgassen, waarvan de milieu-impact niet mag worden onderschat.

2.4.

Het Europese beleidskader voor de bio-economie is verspreid over verschillende beleidsterreinen (landbouw, visserij, bossen, klimaat, circulaire economie en onderzoek), waarop uiteenlopende wetgevingshandelingen en sectorspecifieke maatregelen van toepassing zijn (1).

2.5.

In 2012 is weliswaar een algemene strategie voor de bio-economie gelanceerd om een zekere mate van beleidscoherentie te waarborgen, maar de samenhang laat soms nog te wensen over. Innovatieve activiteiten op het gebied van de bio-economie worden door de EU bekostigd via het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie „Horizon 2020” en diverse andere financieringsinstrumenten. Het EESC acht het noodzakelijk om ter zake voor duurzaamheid en een coherent beleid te zorgen.

2.6.

In verscheidene Commissiemededelingen wordt benadrukt dat het belangrijk is om na te denken over een publiek-privaat partnerschap voor biogebaseerde industrieën als technologie-initiatief (2).

2.7.

De rechtsgrond van dit voorstel tot wijziging is vervat in de artikelen 187 en 188 VWEU. De lidstaten kunnen op dit vlak niet zelfstandig opereren; alleen de EU kan het juridisch kader van een gemeenschappelijke onderneming wijzigen. Met onderhavig voorstel wordt beoogd de bepalingen van de verordening van de Raad te wijzigen om leden van het BIC de mogelijkheid te bieden hun verplichting tot financiële bijdrage in de praktijk te vervullen. Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Deze wijziging is ook nodig omdat er geen enkele mogelijkheid bestaat om de verordening van de Raad zodanig te interpreteren dat de financiële bijdrage op projectniveau mag worden geleverd.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1.

Op basis van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie heeft de Europese Commissie in 2012 een strategie voor de bio-economie goedgekeurd, bedoeld om voor samenhang te zorgen tussen de verschillende beleidsterreinen ter zake en de desbetreffende doelstellingen op zowel nationaal als EU-niveau. Deze aanpak was noodzakelijk om de publieke financiering en de particuliere investeringen inzake de bio-economie op te voeren. Er zijn modellen voor participatief beheer ontwikkeld. Deze strategie ligt ten grondslag aan een actieplan met 12 maatregelen, gegroepeerd rond de volgende drie hoofdthema’s:

investeringen in onderzoek, innovatie en de ontwikkeling van vaardigheden;

sterkere politieke interactie en participatie van de belanghebbenden;

gunstige marktvoorwaarden en concurrentievermogen in de bio-economie.

3.2.

De genomen maatregelen waren bedoeld om een samenwerkingsverband tussen belanghebbenden in de bio-economie, alsook een waarnemingspost voor activiteiten van de bio-economie op te zetten, en hebben ertoe bijgedragen dat er nieuwe markten zijn ontstaan door de vaststelling van normen, met name op het gebied van duurzaamheid, teneinde aldus de noodzakelijke kennisbasis te leggen voor een houdbare intensivering van de primaire productie. Er was gepland om deze strategie in 2017 te herzien en bij te werken.

3.3.

Het Commissievoorstel betreft een technische wijziging van de thans vigerende Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën.

3.3.1.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI is een orgaan dat belast is met de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap tussen twee leden, nl. de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en het Bio-based Industries Consortium. Deze gemeenschappelijke onderneming is opgericht om het gezamenlijke technologie-initiatief voor de bio-economie tot 31 december 2024 ten uitvoer te leggen.

3.3.2.

Aangezien het voor het consortium moeilijk is gebleken om zijn financiële bijdrage te leveren op de wijze die in de verordening van de Raad is bepaald, wordt thans voorgesteld om naast de bestaande wijze, waarbij de bijdrage wordt geleverd op programmaniveau, een nieuwe mogelijkheid in te voeren, waarbij de financiële bijdrage wordt geleverd op projectniveau. Met deze oplossing wordt de situatie doeltreffend aangepakt en wordt ertoe bijgedragen de oorspronkelijke doelstellingen van de verordening van de Raad te bereiken, door leden van het BIC in staat te stellen hun oorspronkelijke verbintenis na te komen. De voorgestelde oplossing is vergelijkbaar met die van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI 2 (Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen 2), waar andere leden dan de Unie financiële bijdragen kunnen leveren op programmaniveau, zoals gewoonlijk door trustfondsen en liefdadigheidsinstellingen wordt gedaan, of op projectniveau, hetgeen de wijze is die door commerciële entiteiten wordt gebruikt. Deze wijziging maakt geen deel uit van het REFIT-programma.

3.4.

De Gemeenschappelijke Onderneming BBI is bedoeld om een publiek-privaat partnerschap ten uitvoer te leggen dat bestaat uit enerzijds de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en anderzijds het Bio-based Industries Consortium dat bij Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad in het leven is geroepen. Met het partnerschap wordt beoogd om het gezamenlijke technologie-initiatief voor de bio-economie tot 31 december 2024 ten uitvoer te leggen, overeenkomstig de statuten van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI.

3.5.

In artikel 3 van de verordening van de Raad is concreet bepaald hoeveel elke partij bij de Gemeenschappelijke Onderneming moet bijdragen aan de administratiekosten en de operationele kosten, die verdeeld worden, en waaraan een niet gespecificeerd bedrag wordt toegevoegd dat bestaat uit bijdragen in natura aan de uitvoering van acties onder contract, en bijdragen in natura aan de uitvoering van aanvullende activiteiten. Uit de interpretatie van het statuut vloeit voort dat de bijdrage van het BIC moet worden opgevoerd op de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI op programmaniveau. De samenstellende entiteiten van de andere leden dan de Unie, die deelnemen aan de uitvoering van door de Gemeenschappelijke Onderneming BBI gefinancierde acties onder contract, zouden hun financiële bijdragen aan de acties onder contract rechtstreeks moeten leveren op projectniveau.

3.6.

Vele leden van het consortium hebben problemen met de wijze waarop de bijdrage moet worden geleverd. Zij vinden dat het leveren van een financiële bijdrage commercieel niet rendabel is, omdat het geen enkel gegarandeerd voordeel in ruil oplevert (met name wat betreft de resultaten van de projecten en bijbehorende intellectuele-eigendomsrechten) en omdat het leveren van bijdragen op programmaniveau ertoe zou kunnen leiden dat een BIC-lid die bijdrage levert aan zijn eigen concurrenten. Er wordt dan ook een alternatieve wijze voorgesteld, waarbij de financiële bijdrage wordt geleverd op projectniveau, zodat alleen de deelnemers die financieel hebben bijgedragen, profiteren van de projectresultaten. Deze procedure schaadt de belangen van de Unie niet. Het gaat hier om de bescherming van de belangen van de biogebaseerde waardeketens, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, centra voor onderzoek en technologie en universiteiten.

3.7.

De financiële bijdrage van de andere leden dan de Unie moet aan de volgende vereisten voldoen:

de vereiste om uitsluitend op programmaniveau een financiële bijdrage te leveren is eigen aan de Gemeenschappelijke Onderneming BBI;

het huidige model van de onderneming is geschikt om de samenwerking met trustfondsen en liefdadigheidsinstellingen te versterken;

het rechtskader van de Gemeenschappelijke Onderneming BBI moet worden aangepast om samenwerking met commerciële ondernemingen mogelijk te maken.

3.8.

Volgens het onderhavige voorstel kunnen BIC-leden hun financiële bijdrage blijven leveren op programmaniveau. Daarnaast zullen ze ook de mogelijkheid hebben om de financiële bijdrage rechtstreeks over te dragen aan een andere deelnemer aan het project, overeenkomstig de onderling afgesproken regels (de consortiumovereenkomst), het toepasselijke juridische kader (financiële overdracht van BIC-leden aan het consortium) en (financiële overdracht van BIC-leden aan de projectbegunstigden) hun nationale wetgeving en gangbare boekhoudpraktijken. Het BIC moet verslag uitbrengen over de totale waarde van de ontvangen financiële bijdragen.

3.9.

De modelsubsidieovereenkomst voor de Gemeenschappelijke Onderneming BBI zal dienovereenkomstig worden gewijzigd. Onderhavig voorstel tot wijziging heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten en evenmin voor de begroting. Een verlaging van de begroting zou gevolgen hebben voor de academische wereld en de betrokken kleine en middelgrote ondernemingen, daar de bijdrage van de Unie vooral bestemd is voor onderzoeks- en innovatieacties.

3.10.

De wijziging is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Er zijn geen toelichtende stukken vereist.

Brussel, 27 april 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Het GLB (gemeenschappelijk landbouwbeleid), de Europese bosstrategie, het GVB (gemeenschappelijk visserijbeleid), de Europa 2020-strategie, het EU-actieplan voor de circulaire economie, 50 netwerken van de Europese onderzoeksruimte en drie initiatieven voor gezamenlijke programmering.

(2)  COM(2012) 60 final: Innovatie voor duurzame groei: een bio-economie voor Europa; COM(2014) 14 final: Voor een heropleving van de Europese industrie; COM(2013) 494 final: Publiek-private partnerschappen in Horizon 2020: Een krachtig instrument voor innovatie en groei in Europa; COM(2012) 79 final: Het Europese Innovatiepartnerschap „Productiviteit en duurzaamheid in de landbouw”.


Top