EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IE1061

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de nieuwe strategie voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU (initiatiefadvies)

OJ C 264, 20.7.2016, p. 1–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 264/1


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de nieuwe strategie voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU

(initiatiefadvies)

(2016/C 264/01)

Rapporteur:

José María ZUFIAUR NARVAIZA

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 21 januari 2016 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

De nieuwe EU-strategie voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid

(initiatiefadvies)

De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 april 2016 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 27 en 28 april 2016 gehouden 516e zitting (vergadering van 28 april) onderstaand advies uitgebracht, dat met 190 stemmen vóór en 10 stemmen tegen, bij 50 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC deelt de mening dat de huidige Europese veiligheidsstrategie (EVS), die dateert van 2003, moet worden herzien, aangezien de internationale context wezenlijk is veranderd. Daarnaast is het van mening dat het als adviesorgaan van de Europese instellingen en vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld absoluut moet worden geraadpleegd bij de uitwerking van de nieuwe strategie. Ook de gestructureerde deelname van het maatschappelijk middenveld daaraan is onontbeerlijk. Volgens het EESC is het noodzakelijk om de algehele EU-strategie voor buitenlands en veiligheidsbeleid met kortere tussenpozen te herzien, bijvoorbeeld elke vijf jaar, bij aanvang van een nieuwe zittingstermijn van het Parlement en de Commissie.

1.2

De EU wordt geconfronteerd met crises met als voornaamste kenmerken sociale desintegratie, onderlinge afhankelijkheid, institutionele zwakte en wereldwijde ongelijkheid. Er is een tijdperk aangebroken waarin sociale uitsluiting een grote oorzaak is van conflicten die duidelijk niet alleen met militaire interventies zijn op te lossen.

1.3

De opflakkerende geopolitieke en geo-economische wedijver en de volharding van sommige mogendheden om de wereld op te delen in invloedssferen werken door in het Europese strategische model, dat op samenwerking en positieve conditionaliteit is gebaseerd; aanpassing van dit model is dan ook geboden.

1.4

Volgens het EESC kunnen de Europeanen hun waarden en belangen in dit complexe internationale landschap alleen verdedigen als zij wat doelstellingen, beleid en middelen betreft eendrachtiger optreden. Aangezien het buitenlands en het binnenlands beleid onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, begint het buitenlands beleid in eigen huis.

1.5

De Europese burgers zullen hun huidige scepsis alleen laten varen als zij zich Europeaan voelen en zich vereenzelvigen met de Unie en als de EU haar koers wijzigt en zich — als verdediger van gelijkheid — inzet voor de veiligheid, vrijheid en welvaart van alle burgers in Europa en in de rest van de wereld.

1.6

De Europese politieke integratie moet worden verbeterd om te kunnen streven naar soevereiniteit in een gemondialiseerde wereld, om beslissingen te kunnen nemen die het enthousiasme voor het Europese project met een hernieuwd sociaal contract opnieuw aanwakkeren en om het democratisch tekort te kunnen wegwerken.

1.7

Zowel het buitenlands als het defensie- en veiligheidsbeleid, waarvoor meer middelen uitgetrokken zouden moeten worden, moeten flexibeler worden en beter worden gecoördineerd door de lidstaten en de Europese instellingen.

1.8

De defensie van de EU vergt een grotere mate van coördinatie en gemeenschappelijke planning om toe te werken naar een Europese defensie-unie. Daartoe moeten er meer middelen worden uitgetrokken en moet de Europese defensie-industrie verder worden ontwikkeld, waarbij overlappingen worden voorkomen door de middelen te bundelen en te delen. In dit licht zijn ook een beter beheer en een solide institutionele structuur, alsmede bevordering van grote gemeenschappelijke projecten van cruciaal belang. Dit alles mag geen afbreuk doen aan de trans-Atlantische betrekkingen of de nauwe samenwerking met de bondgenootschappen en organen waarvan de meeste EU-landen lid zijn, zoals de NAVO.

1.9

Het EESC is van oordeel dat de prioriteiten van de nieuwe algemene strategie de volgende moeten zijn: a) versterking van het toetredingsproces van kandidaat-lidstaten, in het bijzonder de Westelijke Balkanlanden, en stabilisering van het oostelijk en zuidelijk nabuurschap, onder meer door een antwoord te bieden op de migratie- en vluchtelingenstromen, b) bevordering van een capabeler, doeltreffender en zichtbaarder gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), dat wordt geschraagd door een krachtige en duidelijker gedefinieerde Europese industriële en technologische defensiebasis (EDTIB), c) versterking van een doeltreffend en hervormd multilateraal governancesysteem voor sociaaleconomische, veiligheids- en ontwikkelingskwesties, en d) bevordering van handel en investeringen. Daarnaast moeten twee transversale dimensies een belangrijke rol spelen in die prioriteiten: duurzame ontwikkeling in brede zin en de versterking van de organisaties van het maatschappelijk middenveld.

1.10

De EU zou met haar klassieke preventieve en multilaterale diplomatie een normatieve en constructieve macht moeten vormen die inclusief bestuur bevordert, waarbij de nadruk wordt gelegd op de betrokkenheid van opkomende economieën in multilaterale instellingen.

1.11

De EU, die is ontstaan uit het verlangen naar vrede, moet haar totaalstrategie op de eerste plaats richten op vredesopbouw en -handhaving. Het veiligheids- en defensiebeleid, diplomatiek optreden en de rol van het maatschappelijk middenveld zijn in dit verband van cruciaal belang.

1.12

Wat de vluchtelingencrisis betreft vindt het EESC het absoluut noodzakelijk dat de EU een gemeenschappelijk vluchtelingen-, asiel- en migratiebeleid voert via een Europese instelling, hetgeen garandeert dat de Europese lidstaten zich gezamenlijk, in de juiste verhoudingen en op een solidaire manier kwijten van hun verantwoordelijkheden.

1.13

Volgens het EESC moet het systeem voor de toekenning van Europese ontwikkelingsfondsen worden aangepast om ze soepeler en veelzijdiger te maken en beter af te stemmen op de concrete omstandigheden.

1.14

Het geheel van megahandelsovereenkomsten waarover wordt onderhandeld of waarvan het ratificatieproces momenteel aan de gang is, neemt een duidelijke geopolitieke dimensie aan die verder gaat dan strikt commerciële aspecten. Het geopolitieke effect van dat soort overeenkomsten temperen, de multilaterale betrekkingen versterken en spanningen tussen handelsblokken vermijden — dat zullen essentiële onderdelen zijn van de toekomstige totaalstrategie van de EU. En aangezien een en ander ook van invloed zal zijn op het dagelijks leven, moet volgens het EESC rekening worden gehouden met de daarmee verband houdende behoeften en bezorgdheden van het maatschappelijk middenveld en van de burgers in het algemeen.

1.15

De versterking van het maatschappelijk middenveld, van zijn optreden en van zijn overeenkomsten met het diplomatiek optreden, is volgens het EESC essentieel om het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU te kunnen uitvoeren. Bijgevolg vraagt het EESC dat deze component uitdrukkelijk wordt opgenomen in de prioritaire doelstellingen van het GBVB.

1.16

We zijn van mening dat het EESC, als adviesorgaan van de Europese instellingen en vertegenwoordiger van de grote organisaties van het maatschappelijk middenveld van de lidstaten, de beste papieren heeft om een belangrijke partner te zijn van de EU-instellingen die betrokken zijn bij het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de Europese Commissie.

1.17

Daartoe stelt het EESC voor om de genoemde prioriteiten gezamenlijk te onderzoeken, evenals de wijze waarop een samenwerking tussen de EDEO en het EESC kan worden geformaliseerd.

1.18

Het EESC is bereid om de EDEO bij te staan bij het opstellen van een evaluatieverslag over de huidige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het buitenlands beleid van de EU.

1.19

In het EESC zou elk jaar in aanwezigheid van de hoge vertegenwoordiger en met deelname van de belangrijkste organisaties van het maatschappelijk middenveld een hoorzitting moeten worden gehouden over het buitenlandse beleid en het veiligheidsbeleid.

2.   Een nieuw kader voor het externe optreden van de EU

2.1

De nieuwe strategie moet alle instrumenten van het buitenlands optreden van de EU, waaronder ook die voor veiligheid en defensie, omvatten en in een algemeen, samenhangend en actueel kader onderbrengen. Daarom zijn er wijzigingen nodig in de doelstellingen, prioriteiten, belangen en instrumenten voor het externe Europese optreden, waarbij een allesomvattende benadering de versnipperde aanpak ondervangt en coördinatie en flexibiliteit versterkt (1)  (2).

2.2

Ondanks de grote sociale vooruitgang op verschillende gebieden van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling laten andere verschijnselen — de dalende invloed van het Westen, de vaste voet die nieuwe opkomende machten aan de grond krijgen, de toenemende invloed van informatietechnologie, demografische tendensen en grotere ongelijkheid — een complexere mondiale geopolitieke context vermoeden waarin het bevorderen van een model dat is gebaseerd op normen en waarden die eigen zijn aan een open samenleving meer weerstand ondervindt. Dat is het geval in enkele multilaterale instellingen die zich niet hebben aangepast aan een nieuwe multipolaire wereld. Als gevolg daarvan brokkelen de internationale normen steeds verder af, terwijl de relevantie van de geopolitiek verandert. Door het grotere aantal actoren, inclusief de niet-overheidsactoren en supranationale ondernemingen, en de ontwikkeling van ontwrichtende technologieën wordt het moeilijk om een strategische agenda op te stellen en complexe omgevingen te beheren.

2.3

De EU heeft te maken met drie grote soorten dreigingen: beheersing van migratiestromen, bescherming van Europa tegen terrorisme en tegengaan van militaire en cyberagressie tegen lidstaten. De andere voornaamste uitdagingen, dreigingen en gevaren situeren zich momenteel hoofdzakelijk op mondiaal gebied: klimaatverandering, financiële en economische crises, belastingontwijking, corruptie, georganiseerde misdaad, pandemieën, humanitaire crises enz. De Unie heeft in elk van deze kwesties een rol te vervullen. Het GBVB moet, veel meer nog dan nu het geval is, een efficiënt instrument worden om de belangen van de EU en haar lidstaten te verdedigen. Dat is van essentieel belang om hen ertoe aan te zetten een veel grotere rol te gaan spelen in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU. Zoals de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter (HV/VV) heeft gezegd, hebben wij een strategie nodig die onze belangen op proactieve wijze beschermt, in de wetenschap dat het uitdragen van onze waarden integraal deel uitmaakt van onze belangen.

2.4

Sinds de strategie in 2003 in het leven werd geroepen hebben zich, in grote lijnen twee structurele veranderingen voorgedaan.

2.4.1

Ten eerste worden wij geconfronteerd met crises met als voornaamste kenmerken sociale desintegratie, onderlinge afhankelijkheid, institutionele zwakte en wereldwijde ongelijkheid. Mondialisering betekent vandaag nabijheid, zichtbaarheid en bevolkingsdichtheid. Ongelijkheid is een mondiale parameter geworden. Deze intense sociale tegenstellingen vormen de basis voor massale bevolkingsverplaatsingen. En deze steeds meer verenigde en extreem ongelijke wereld is een bron van instabiliteit en onzekerheid. Het tijdperk van conflicten door sociale ongelijkheid is aangebroken, en die zijn duidelijk niet met militaire interventies op te lossen. We worden geconfronteerd met een globale sociale kwestie die in kaart moet worden gebracht en waarop een antwoord moet worden geboden, zoals ook in de 19e en de 20e eeuw het geval was in de Europese landen, en op internationaal vlak met de Verklaring van Philadelphia in 1944. Daarom is een regulerings-, solidariteits- en samenwerkingsbeleid nodig.

2.4.2

Ten tweede wint de geopolitieke wedijver weer aan kracht, en niet alleen in de Europese buurlanden. Wij zijn afhankelijk van onze geografische ligging. De conflicten in bijvoorbeeld Oekraïne, Syrië, Irak, Libië en de Sahel hebben rechtstreekse gevolgen voor onze handelsbetrekkingen, voor jihadistisch terrorisme, voor onze energievoorziening en voor de migranten- en vluchtelingenstroom. Dat heeft gevolgen voor het Europese strategische model, dat gebaseerd is op samenwerking en positieve conditionaliteit.

2.4.3

Het uitgangspunt van de huidige strategie — de beste bescherming van onze veiligheid is een wereld van goed bestuurde democratische staten — is nog steeds van toepassing. Maar deze strategie heeft enkele lacunes aan het licht gebracht: 1) dit idee heeft in het algemeen niet de verhoopte resultaten opgeleverd, behalve in een paar gevallen, die met name verband houden met de toetredingsprocessen; 2) er bestaan andere uitgangspunten, zoals specifieke interpretaties van een godsdienst, zoals de zelfverklaarde Islamitische Staat, of autoritair nationalisme, zoals in het geval van Rusland en China (grote mogendheden die rechtstreeks invloed hebben op de buurlanden van de EU in ruime zin), die een geopoltiek beleid voeren dat gebaseerd is op invloedssferen; 3) vaak wordt geen rekening gehouden met de grote verschillen tussen de landen waarmee de EU associatieovereenkomsten heeft proberen te sluiten; 4) in niet weinig gevallen is sprake van incoherentie tussen woord en daad in de EU; 5) er wordt te weinig rekening mee gehouden dat de democratie en de rechtsstaat niet van buitenaf kunnen worden opgelegd, maar van binnenuit moeten groeien.

2.5

De EU moet haar strategie aanpassen om haar beginselen en universele waarden zo efficiënt mogelijk te bevorderen, en wel door middel van wat de EDEO een „pragmatisch idealisme” noemt.

3.   Het buitenlands beleid begint in eigen huis

3.1

Dat het buitenlands beleid in het verlengde ligt van het binnenlands beleid ligt is een universeel gegeven. Om efficiënt te zijn moeten beide beleidsvormen dezelfde doelen nastreven, op elkaar afgestemd en onderling gecoördineerd zijn van dezelfde fundamentele concepten uitgaan. Volgens het EESC worden de twee belangrijkste pijlers van een gemeenschappelijk buitenlands beleid van de EU in eigen huis geconstrueerd.

3.1.1

De eerste pijler is het fundament onder wat de EU aantrekkelijk maakt in de wereld: onze levensstsijl, die gebaseerd is op vrijheid en mensenrechten en op sociale cohesie onder de bevolking. Het is niet realistisch te streven naar een meer gestructureerd, verdergaand en efficiënt buitenland- en veiligheidsbeleid voor de EU zonder maatregelen te nemen tegen de toenemende economische en sociale ongelijkheid tussen haar leden, de uitholling van haar sociale model, het gebrek aan solidariteit en vertrouwen, het terugtrekken in nationale omgevingen, de moeilijkheden om gezamenlijke besluiten overeen te komen, de groeiende publieke onvrede of de toename van populistische, xenofobe en eurofobe bewegingen. De Europese politieke integratie moet worden verbeterd, wellicht door de nauwere samenwerking waarin de Verdragen voorzien, om te kunnen streven naar soevereiniteit in een gemondialiseerde wereld, om beslissingen te kunnen nemen die het enthousiasme voor het Europese project met een hernieuwd sociaal contract opnieuw aanwakkeren en om besluitvorming en democratie gelijk te stellen.

3.1.2

De tweede pijler betreft een grotere Europese integratie en de totstandbrenging van gezamenlijk beleid en de invoering van gemeenschappelijke instrumenten. Daarbij valt te denken aan migratiestromen, energievoorziening, de klimaatverandering, internationaal terrorisme, voedselveiligheid, het commercieel beleid of de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, een doeltreffend Europees plan voor investeringen en werkgelegenheid, een Europese sociale dimensie, de voltooiing van de eengemaakte markt. De Europese burgers zullen hun huidige scepsis alleen laten varen als zij zich Europeaan voelen en zich vereenzelvigen met de Unie en als de EU haar koers wijzigt en zich — als verdediger van gelijkheid — inzet voor de veiligheid, vrijheid en welvaart van alle burgers in Europa en in de rest van de wereld.

3.2

Het EESC is van oordeel dat de EU voorrang moet geven aan de verbetering van de Europese interne markt — het industriebeleid, het financiële stelsel, het telecommunicatie- en vervoersbeleid, de digitale technologieën, de defensie-industrieën. Het EESC is ook van oordeel dat in het buitenlands beleid steeds meer aandacht moet worden geschonken aan kwesties die verband houden met andere EU-beleidsterreinen, waaronder het sociaal, milieu-, energie-, digitaal, vervoers-, economisch en industriebeleid.. Omgekeerd moet er een langetermijnvisie worden vastgelegd met het buitenlands economisch beleid als centrale pijler om handel en investeringen te stimuleren. Bovendien is er dringend behoefte aan een gemeenschappelijk energiebeleid en een asiel- en migratiebeleid.

3.3

In de nieuwe geostrategische situatie moet de EU haar capaciteiten op het gebied van veiligheid en defensie wel uitbouwen. Daarvoor is onvermijdelijk een meer geïntegreerd buitenlandbeleid nodig — internationaal gezien verliezen de lidstaten aan belang, en zij hebben alle baat bij eensgezind optreden — evenals meer ruimte voor het Europees defensiebeleid. Veiligheid en defensie moeten daarbij veel breder worden opgevat dan louter het gebruik van geweld. Maar ook moet onderkend worden dat veiligheidsbeleid preventief moet worden ingezet, dat het een afschrikwekkende functie heeft maar ook als laatste redmiddel dient als er geen andere manier meer overblijft om vitale belangen te beschermen. Dat vereist een ruimer en beter gebruik van de middelen. Hoewel de EU 28 verschillende militaire structuren omvat, bedragen haar defensie-uitgaven maar 40 % van wat de VS daaraan besteden. Bovendien zijn er nogal wat overlappingen en is de defensie-industrie niet bijster goed ontwikkeld. Daarom zijn er meer financiële middelen en gemeenschappelijke instrumenten voor planning en toezicht nodig. regeringen en burgers van de EU dienen te beseffen dat veiligheid, welvaart en vrijheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Grotere strategische autonomie van de EU op het gebied van defensie mag echter niet op gespannen voet komen te staan met de trans-Atlantische betrekkingen en samenwerkingsverbanden met de bondgenootschappen en organen, en dan met name de NAVO, waarvan de meeste EU-landen lid zijn en die nog altijd de grondslag vormt van hun collectieve defensie.

3.4

Het Europese defensiebeleid zou twee fundamentele doelen moeten dienen: 1) gezien de huidige geopolitieke situatie dient de EU, die zich ook buiten haar grenzen voor veiligheid inzet, naast het beschermen van de mensenrechten en het ondersteunen van de ontwikkeling van buurlanden vooral te richten op haar ruimere nabuurschap, 2) bijdragen aan de vrije toegang tot collectieve voorzieningen in de wereld en aan een op normen gebaseerde internationale orde.

3.5

De defensie-industrie moet een belangrijke bijdrage leveren aan de strategische autonomie van de Europese Unie. Haar concurrentievermogen is een waarde die de belangen van de particuliere sector verre overstijgt. De fragmentatie van de defensie-industrie van de EU moet worden aangepakt; het welslagen van dit proces is vooral een zaak van een aantal belangrijke maatregelen, zoals het lanceren van samenwerkingsprojecten, de toewijzing van voldoende middelen voor de volgende voorbereidende actie (3) en het opnemen van een specifieke begrotingslijn in het volgende meerjarige financiële kader.

3.6

De gedachte dat de stabiliteit in onze reële omgeving — onze buurlanden en de buurlanden van onze buurlanden — onontbeerlijk is voor onze eigen stabiliteit is des te actueler in het licht van het terroristische gevaar van de zogenoemde Islamitische Staat. Dat betekent bijvoorbeeld dat het een directe verantwoordelijkheid van de EU is om een politieke oplossing te zoeken voor de oorlog in Syrië. Want op die manier pakt zij een van de oorzaken van de problemen aan. Het betekent ook, dat antiterroristische maatregelen en het werk van inlichtingendiensten beter gecoördineerd moeten worden. Een beter uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de oprichting van een Europese inlichtingendienst zijn in dit verband van fundamenteel belang. Bovendien moet een algemene strategie ter bestrijding van terrorisme worden opgesteld waarmee de oorzaken hiervan worden onderzocht, een confrontatie tussen religieuze opvattingen wordt vermeden en in de strijd tegen terroristisch fanatisme juist samenwerking wordt bevorderd tussen bevolkingsgroepen met verschillende geloofsovertuigingen. Hierbij is het van groot belang om de islamitische Arabische wereld (die het meest gebukt gaat onder de aanvallen van wat zich ten onrechte de Islamitische Staat noemt) te steunen, zodat zij in het geweer komt tegen dit gevaar in haar midden. In het kader van de Europese strategie ter bestrijding van terrorisme zouden ook de wapenhandel en financieringsbronnen moeten worden aangepakt. De betrekkingen tussen het maatschappelijk middenveld en ons ruimere nabuurschap zouden hierbij een positieve rol kunnen spelen.

3.7

Het buitenlands beleid zou flexibeler moeten zijn. Meer flexibiliteit mag echter niet leiden tot fragmentatie, maar kan worden bereikt door de in het VEU en VWEU voorziene instrumenten ten volle te benutten. Het is dan ook nodig dat de lidstaten in de Raad vaker kiezen voor een constructieve stemonthouding als het GBVB en het GVDB aan de orde zijn. In verband hiermee wil het EESC er nogmaals op wijzen dat, voor wat de versterking van de internationale veiligheid betreft, bepaalde waarden moeten worden gerespecteerd in het buitenlands beleid, vooral met betrekking tot het Handvest van de Verenigde Naties. Wanneer het echter niet mogelijk is om met de bestaande instrumenten een bevredigende oplossing te bereiken, moeten ad-hocgroepen worden opgezet waarin de hoge vertegenwoordiger zitting heeft of anders andere organen van de Europese, om te voorkomen dat het buitenlands beleid van de Unie wordt verlamd door het beginsel van unanimiteit. Als model voor andere netwerken kan het netwerk voor groene diplomatie (GDN) dienen. Dat werd aanvankelijk opgericht om de integratie van milieudoelstellingen in de externe betrekkingen van de EU te bevorderen en speelde een belangrijke rol bij het stimuleren en coördineren van de Europese diplomatie in aanloop naar de COP21.

3.8

De EU mag de volgende crisis niet afwachten om meer middelen te gaan gebruiken voor het buitenlandbeleid. De middelen moeten overeenstemmen met de doelstellingen en ongeacht de conjunctuur ongewijzigd blijven. Aan de hand van een adequate planning moet worden vastgesteld op welke gebieden de Unie middelen tekort komt. Op die manier kan worden vermeden dat er reactief moet worden opgetreden, hetgeen de laatste jaren bij verschillende crises kenmerkend was voor het optreden van de EU. De begrotingsmiddelen van de EU die bestemd zijn voor het externe optreden, met name op humanitair en diplomatiek gebied, en op het gebied van migratie, ontwikkeling, onderwijs, terrorismebestrijding en voor de versterking van het maatschappelijk middenveld, moeten worden verhoogd.

4.   De mondiale rol van de EU onder de loep nemen

4.1

Het EESC meent dat met de nieuwe strategie de door de EU uitgevoerde analyse van de internationale context en de rol die ze in de toekomst wil spelen, moet worden herzien. Er moet een nieuw „discours’ worden gevonden, dat gebaseerd is op actieve betrokkenheid en gelijkheid van alle burgers op het punt van veiligheid, vrijheid en welvaart, en het is belangrijk de sterke punten van de EU te benadrukken. Die sterke punten zijn: de grootste interne markt ter wereld, een actief commercieel beleid, het beste samenwerkingsbeleid en het beste beleid inzake humanitaire hulpverlening ter wereld, een leefwijze die is gebaseerd op de eerbiediging van de rechtsstaat en de democratische beginselen, een sociaal model dat is gebaseerd op economische en sociale samenhang, en model voor duurzame ontwikkeling dat is gebaseerd op de bestrijding van ongelijkheid en de bescherming van het milieu, met onder meer krachtige klimaatdoelstellingen.

4.2

Door het gebrek aan interne samenhang en politieke bereidheid is de rol van de EU in de wereld altijd beperkt gebleven. De Unie streeft er niet naar een supermacht te zijn, maar wil haar macht doeltreffender uitdragen. Zo moet ze zich richten op die gebieden waarop haar optreden een meerwaarde heeft en waarop ze meer invloed kan uitoefenen, met name in haar omgeving en in internationale instellingen zoals de Verenigde Naties, het IMF, de Wereldbank of de G20, waarbij er weinig coördinatie is tussen de lidstaten, hetgeen haar vermogen om invloed uit te oefenen beperkt. In dit verband is het EESC voorstander van het voorstel van de Commissie van oktober 2015 voor een gezamenlijke vertegenwoordiging van de eurozone in het IMF en in andere internationale instellingen.

4.3

De EU moet haar klassieke preventieve en multilaterale diplomatie voortzetten en ernaar streven een normatieve en constructieve macht te zijn. De verdediging van een open, op normen gebaseerde mondiale orde is een basiskenmerk van de identiteit van de Unie op internationaal vlak. Als belangrijke handelsmacht haalt de EU voordeel uit een geconnecteerde wereld op het gebied van energie, cyberspace, waterwegen (ongeveer 90 % van de buitenlandse handel van de EU gaat over zee), of op financieel gebied. De aandacht moet ook gericht blijven op nucleaire veiligheid en energiezekerheid.

4.4

Verder moet de samenwerking met diverse regionale integratieprocessen zoals Ecowas, ASEAN of Mercosur worden voortgezet.

4.5

De EU moet inclusief democratisch bestuur versterken door de rol van opkomende economieën in multilaterale instellingen te bevorderen, met als doel de spanningen op een vreedzame manier te doen afnemen en de invoering van alternatieve of vijandige bestuursmechanismen te ontmoedigen.

4.6

De EU moet zich sterk maken voor haar waarden en beginselen, voor het universele en ondeelbare karakter van de mensenrechten, voor de strijd tegen de doodstraf en de verkrachting van vrouwen en meisjes, voor de bescherming van de rechten van personen met een andere seksuele geaardheid (LGBTI). Op die manier moet zij haar buitenlands en veiligheidsbeleid baseren op het sociale model dat haar kenmerkt en dat de grondslag vormt van haar veiligheid, vrijheid en welvaart.

5.   Een grotere betrokkenheid bij het ruimere nabuurschap

5.1

Uit de nieuwe algemene strategie moet duidelijk blijken hoe belangrijk het zuidelijk en oostelijk nabuurschap zijn voor Europa’s veiligheid en welvaart; ook moet zij de EU de middelen verschaffen om meer invloed te kunnen uitoefenen op cruciale ontwikkelingen in verband met de migratie- en vluchtelingenstromen. Daarnaast moeten twee transversale dimensies een belangrijke rol spelen in die prioriteiten: duurzame ontwikkeling en de versterking van de organisaties van het maatschappelijk middenveld (4)  (5).

5.2

Het ruimere of strategische nabuurschapsgebied (van de Sahel tot de Golf en van Midden-Azië tot het Noordpoolgebied) is niet alleen voor het externe optreden van de EU uiterst belangrijk, maar ook voor de interne dimensie van de lidstaten. Dit gebied beleeft momenteel een verregaande sociale en institutionele desintegratie door verscheidene oorzaken, zoals oorlogen, gedwongen verplaatsingen, internationaal terrorisme, het instorten van staatsstructuren, corruptie, georganiseerde misdaad, de terugkeer van autoritaire staatsvormen (zoals in Turkije) of de assertiviteit van machten zoals Rusland en de hybride en militaire agressie. Op lange termijn brengt dat verregaande structurele problemen en grote gevolgen voor de Unie met zich mee.

5.3

Gezien deze ontmoedigende realiteit moet de EU meer verantwoordelijkheid op zich nemen voor de verbetering van de economische en sociale situatie en de veiligheid van haar nabuurschap. De EU mag in haar nabuurschap niet afzien van de bescherming van de democratie, de rechtsstaat en fundamentele mensen- en sociale rechten, waaronder de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen. Daarbij speelt de steun aan het lokale maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners, een belangrijke rol, evenals de bescherming van hun onafhankelijkheid.

5.4

Het EESC is er voorstander van dat het Europees nabuurschapsbeleid wordt herzien en dat er wordt gezocht naar een verband tussen een gebrek aan stabiliteit, armoede, ongelijkheid en een gebrek aan kansen, hetgeen ervoor kan zorgen dat de vatbaarheid voor radicalisering toeneemt. In dit verband kan het externe optreden bij de combinatie van veiligheid, ontwikkeling en handel, synergieën tot stand brengen. Om dat doel te bereiken is het van cruciaal belang dat er een einde wordt gemaakt aan schendingen van het recht van vereniging en van vrije organisatie van werkgevers, werknemers en organisaties van de derde sector. Daarnaast moeten de instrumenten voor vroegtijdige waarschuwing worden verbeterd om mogelijke crises te voorkomen.

5.5

Het EESC pleit voor de handhaving van een strenge, maar niet restrictieve aanpak op het gebied van het verlengen en liberaliseren van visa, steeds afhankelijk van controleerbare hervormingen.

5.6

Het Afrikaanse continent is nauw verweven met dit nabuurschap en moet volgens het EESC het tweede prioritaire geografische gebied in het buitenlandbeleid van de EU vormen. Dat is niet alleen omdat een groot deel van de dreigingen afkomstig is uit dat gebied, maar ook vanwege de mogelijke allianties die de economische ontwikkeling en de mondiale governance ten goede kunnen komen (6). De Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en het klimaatakkoord van Parijs bieden goede mogelijkheden om partnerschappen met Afrika aan te gaan en te verstevigen.

5.7

Uit geopolitiek oogpunt is het voor de stabiliteit in ons ruimere nabuurschap ook van belang dat aandacht wordt besteed aan de grootmachten — met name Rusland en China — die daar de meeste invloed op hebben. Gezien de hernieuwde assertiviteit van Rusland en het Chinese beleid „Een gordel, een weg” — grootscheepse investeringen in infrastructuurverbindingen — dient de EU zich meer dan ooit met één in plaats van 28 stemmen op te stellen tegenover deze grootmachten.

5.8

Wat de vluchtelingencrisis betreft, vindt het EESC het absoluut noodzakelijk dat de EU een gemeenschappelijk asiel- en opvangbeleid voert via een Europese instelling, hetgeen garandeert dat de Europese lidstaten hun verplichtingen gezamenlijk, in de juiste verhoudingen en op een solidaire manier nakomen. Het versterken van de kanalen voor reguliere migratie is eveneens van groot belang om een antwoord te kunnen bieden op de vraag naar werk en een veilig onderkomen, om te voldoen aan de behoefte aan migranten in de EU als gevolg van de bevolkingsafname, en om mensenhandel te voorkomen. Het is bovendien noodzakelijk dat het internationaal en Europees recht wordt geëerbiedigd, er een communautaire respons komt op de humanitaire crisis die personen treft die zich reeds in de Unie bevinden, er meer middelen worden uitgetrokken voor de bescherming van de gemeenschappelijke grenzen en voor reddingsoperaties op zee, en dat, zoals de Europese Commissie voorstelde, een Europese grens- en kustwacht wordt opgericht.

6.   Het ontwikkelingsbeleid van de EU verbeteren

6.1

De EU moet haar intern en extern beleid aanpassen aan de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling. In haar ontwikkelingsbeleid moet de EU bijzondere aandacht besteden aan de Addis Abeba-actieagenda. Uit de klimaatveranderingsovereenkomst van Parijs is gebleken dat de wereld zich onherroepelijk op een groene economie aan het richten is, een proces waarin de EU een voortrekkersrol speelt.

6.2

Het EESC staat positief tegenover de stappen om de officiële ontwikkelingshulp (ODA) te richten op de minst ontwikkelde landen (MOL’s), evenals tegenover de financiering van de „New Deal voor kwetsbare staten”, de strategische beoordeling van de steun voor gendergelijkheid, de verhoging van de middelen voor de bescherming van de biodiversiteit en de toezeggingen van de EIB in de strijd tegen de klimaatverandering alsook de in het akkoord van Parijs toegezegde financiële steun voor ontwikkelingslanden van 100 miljard dollar per jaar tegen 2020.

6.3

De economische dimensie van het buitenlands en veiligheidsbeleid moet worden versterkt en mag niet worden beperkt tot de handel. Het is tevens noodzakelijk om onderwijs, innovatie en ondernemerschap te ondersteunen, aangezien de stabilisatie van onze buurlanden afhankelijk is van hun economische en sociale ontwikkeling. Landen zoals onder andere Tunesië, Libanon of Jordanië zouden voordeel moeten kunnen halen uit een ontwikkelingsplan dat hun economie ten goede komt. Er zijn wederzijdse mogelijkheden wanneer derde landen bij de overgang naar een koolstofarme economie worden gesteund, onder meer via een doeltreffende overdracht van technologie en samenwerking.

6.4

Het EESC constateert dat klimaatverandering een factor is die bijdraagt tot migratie als gevolg van een zwak staatsbestel, onveiligheid en middelenschaarste. De EU moet steun verlenen aan ontwikkelingslanden, met name aan de meest kwetsbare, en hen helpen onmiddellijk over te gaan naar een koolstofarme economie en hun klimaatbestendigheid te verhogen.

6.5

Het EESC benadrukt dat, ondanks de budgettaire beperkingen in vele lidstaten, het streven naar het besteden van van ten minste 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (bni) aan officiële ontwikkelingshulp voorrang moet krijgen. Het is eveneens noodzakelijk om de samenhang tussen ontwikkelingsmaatregelen te versterken en de coördinatie tussen de lidstaten en de instellingen van de EU te bevorderen (7).

6.6

Het is noodzakelijk om alle mogelijke actoren te betrekken bij de financiering van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG), met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en de financiële ontwikkelingsinstellingen (FOI). Verder moeten ook de sociale partners worden betrokken bij het beheer van projecten (8).

6.7

Volgens het EESC moet het systeem voor de toekenning van gelden uit Europese ontwikkelingsfondsen worden aangepast om ze soepeler en veelzijdiger te maken en beter af te stemmen op de concrete omstandigheden. Het is in dit verband noodzakelijk om onder andere methoden als de „raamovereenkomsten”, exploitatiesubsidies, sub-granting, meerjarenovereenkomsten, fondsen voor dringende zaken of een „kit”, zoals gedefinieerd in de gestructureerde dialoog (GD), in te voeren (9).

7.   De nieuwe context van de handel en de investeringen

7.1

Het EESC ondersteunt de vrijhandel, een van de hoekstenen van de Europese Unie. Tegelijkertijd wijst het op de noodzaak om rekening te houden met de asymmetrische verhoudingen tussen de onderhandelingspartners en de eerbiediging van de fundamentele arbeidsrechten en van de milieuvoorschriften. Daarnaast blijft het EESC de multilaterale aanpak van de WTO met betrekking tot de regulering van de handel steunen. De adviserende en reële inbreng van de meest representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld in overeenkomsten moet grondig worden heroverwogen (10).

7.2

Dergelijke megahandelsovereenkomsten zoals het TTP, het CETA, het TTIP, de vrijhandelsovereenkomsten met Japan en India en het RCEP nemen een duidelijke geopolitieke dimensie aan die verder gaat dan strikt commerciële aspecten. Bovendien wekken ze steeds meer de interesse van het maatschappelijk middenveld, aangezien deze overeenkomsten betrekking hebben op regels en voorschriften met belangrijke gevolgen voor de manier waarop mensen leven. Dat is vooral belangrijk met betrekking tot de impact, bij de democratische besluitvorming, van regelingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en landen, en van de comités voor samenwerking op wetgevingsgebied.

7.3

De uitdaging waarmee de EU op dit gebied wordt geconfronteerd is dat ze, op het moment dat economische en geostrategische perspectieven worden geopend, zorg moet dragen voor de Europese normen en voorschriften, de openbare diensten en de bescherming van de cruciale gebieden van de politieke regulering, zoals de gezondheids-, arbeids- en milieubeschermingsnormen (11). Het EESC is er, net zoals het maatschappelijk middenveld, voorstander van dat de bescherming van de investeerders wordt gewaarborgd door de gewone rechtbanken of, bij gebrek daaraan, door een onafhankelijke internationale rechterlijke instantie die door de Verenigde Naties is opgericht. Het is eveneens voorstander van de daadwerkelijke betrokkenheid van de organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de overeenkomsten, gekoppeld aan een transparant beleid op het gebied van informatie, in real time en zowel bij onderhandelingen als bij beslissingen met gevolgen voor het maatschappelijk middenveld (12).

8.   De versterking van het maatschappelijk middenveld als essentieel onderdeel van het buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU

8.1

Volgens het EESC is het maatschappelijk middenveld een van de bouwstenen van de democratie. Een maatschappelijk middenveld dat vrij is en rechten heeft, dat sterke sociale partners heeft, dat daadwerkelijk is betrokken bij de besluitvorming en dat institutioneel wordt erkend, is essentieel voor de toegang tot en de consolidatie van de democratie, het vermijden van autoritaire wendingen, de bevordering van de economische ontwikkeling, het bouwen aan vrede, het vergroten van de sociale cohesie, de strijd voor gelijkheid in al haar facetten, de bevordering en het mogelijk maken van een model voor duurzame ontwikkeling en de verrijking van de democratische instellingen. Het is ook cruciaal voor het aanhalen van banden met het maatschappelijk middenveld in andere landen en delen van de wereld, door parallel aan de diplomatie op te treden, wat essentieel is om historisch en cultureel erfgoed, geloofsovertuigingen en algemene doelstellingen te versterken.

8.2

Bijgevolg vraagt het EESC dat deze component uitdrukkelijk wordt opgenomen in de prioritaire doelstellingen van het GBVB. Daarbij moet worden gebruikgemaakt van diverse middelen, zoals de samenwerkingsfondsen en de fondsen voor de ontwikkeling van de mensenrechten; diplomatieke actie en eisen; een daadwerkelijke en doeltreffende betrokkenheid, adviserend en niet enkel „luisterend”, van het maatschappelijk middenveld binnen handels- of associatieovereenkomsten, waar het deel van moet uitmaken en met bevoegdheden over de in de overeenkomsten geregelde aangelegenheden; de versterking van het beleid dat erop is gericht dat de Europese bedrijven die ook aanwezig zijn in andere landen of regio’s voldoen aan de fundamentele verdragen van de IAO en een beleid voor sociaal verantwoord ondernemen ontwikkelen waar de EU zich sterk voor maakt.

8.3

Daartoe acht het EESC het noodzakelijk dat de organisaties van het maatschappelijk middenveld worden betrokken bij het bepalen en verwezenlijken van de doelstellingen en prioriteiten van het GBVB. Volgens het EESC is de rol van het maatschappelijk middenveld voor verbetering vatbaar:

door het maatschappelijk middenveld in de buurlanden van Europa te verbeteren om de stabilisatie- en democratiseringsprocessen te ondersteunen;

door partners in sterkere mate te kiezen aan de hand van de criteria die worden gehanteerd in het Europees sociaal model en op basis van gelijkwaardigheid tussen de sociale partners;

door de vertegenwoordigende organen van het maatschappelijk middenveld, zoals het EESC, een grotere rol te geven;

door het tekort aan sociaal en civiel overleg in de landen van het ENB te verhelpen;

door de ontwikkeling van regionale brancheorganisaties te bevorderen, zoals die al bestaan op het terrein van de sociale economie, bedrijfsorganisaties en vakbonden, landbouworganisaties, de bevordering van vrouwelijk ondernemerschap, mensenrechten enz.;

door het externe optreden van de EU te onderwerpen aan meer controle en toezicht door het Europees maatschappelijk middenveld;

door het maatschappelijk middenveld effectiever te laten deelnemen aan handels-, associatie- en samenwerkingsovereenkomsten;

door een gunstig klimaat te helpen scheppen voor de deelname van organisaties van het maatschappelijk middenveld uit derde landen aan het ontwikkelingsbeleid van de EU;

door het maatschappelijk middenveld te betrekken bij het asiel- en opvangbeleid waar het gaat om integratie en bestrijding van xenofobe weerstand;

door de inbreng van de verschillende geledingen van het maatschappelijk middenveld — ondernemers, vakbonden, sociaaleconomische organisaties van de derde sector en ngo’s — op een meer gestructureerde en minder „parlementaire’ manier te coördineren.

9.   De rol van het EESC

9.1

We zijn van mening dat het EESC, als adviesorgaan van de Europese instellingen en vertegenwoordiger van alle grote organisaties van het maatschappelijk middenveld van de lidstaten van de EU, het best in staat is om een belangrijke partner te zijn van de EDEO en de Europese Commissie voor de versterking en verdere ontwikkeling van een doeltreffend buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU. Dat blijkt ook wel uit zijn tripartiete samenstelling, algemene visie, uitgebreide ervaring en betrekkingen met het maatschappelijk middenveld in andere delen van de wereld, die grotendeels zijn gebaseerd op mandaten uit verschillende soorten door de EU ondertekende internationale overeenkomsten: associatieovereenkomsten, strategische partnerschappen, overeenkomsten betreffende vrijhandel en overeenkomsten met kandidaat-lidstaten (13).

9.1.1

In het EESC zou elk jaar in aanwezigheid van de hoge vertegenwoordiger en met deelname van de belangrijkste organisaties van het maatschappelijk middenveld een hoorzitting moeten worden gehouden over het buitenlandse beleid en het veiligheidsbeleid.

9.2

Het EESC meent dat het opbouwen van een strategische relatie met de EDEO, gebaseerd op de door beide partijen gedeelde overtuiging van het belang van het maatschappelijk middenveld bij het buitenlandbeleid van de EU, met name bij de realisatie van bepaalde prioritaire doelstellingen, zeer positief zou zijn. Daartoe stelt het EESC voor om de genoemde prioriteiten gezamenlijk te onderzoeken, evenals de wijze waarop een samenwerking tussen de EDEO en het EESC kan worden geformaliseerd.

9.3

Het EESC kan de EDEO bijstaan bij de opmaak van een evaluatieverslag over de huidige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het buitenlandbeleid.

9.4

Wat het buitenlands en veiligheidsbeleid betreft zal het EESC nauwer gaan samenwerken met VN-organisaties als de IAO of de FAO.

Brussel, 28 april 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Zie het EESC-advies „De externe dimensie van de hernieuwde Lissabonstrategie” (PB C 128 van 18.5.2010, blz. 41).

(2)  Zie het EESC-advies „Het nieuwe buitenlandbeleid van de EU en de rol van het maatschappelijk middenveld” (PB C 24 van 28.1.2012, blz. 56).

(3)  Samen met het Europees Defensieagentschap werkt de Commissie aan een voorbereidende actie voor onderzoek dat verband houdt met het GBVB in de periode 2017-2019.

(4)  REX/458 — EESC-advies over de „Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid”, goedgekeurd op 25 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(5)  Zie het EESC-advies „EU-uitbreidingsstrategie” (PB C 133 van 14.4.2016, blz. 31).

(6)  REX/455 — EESC-advies over de „Toekomst van de betrekkingen van de EU met de ACS-landen”, goedgekeurd op 25 mei 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(7)  Zie het EESC-advies „Het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie — De Europese consensus” (PB C 24 van 31.1.2006, blz. 79).

(8)  Zie het EESC-advies „Visie van het maatschappelijk middenveld op de financiering van ontwikkeling” (PB C 383 van 17.11.2015, blz. 49).

(9)  Zie het EESC-advies „Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het EU-ontwikkelingsbeleid” (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 28).

(10)  Schrijven van voorzitter Malosse aan commissaris Malmström van 18 juni 2015 waarin de beoordeling en de aanbevelingen over de adviesgroepen bij de associatieovereenkomsten worden medegedeeld.

(11)  EESC-advies over „Handel voor iedereen: naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (zie bladzijde 123 van dit Publicatieblad).

(12)  Zie het EESC-advies „Bescherming van investeerders en beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in handels- en investeringsovereenkomsten tussen de EU en derde landen” (PB C 332 van 8.10.2015, blz. 45).

(13)  Het EESC beschikt momenteel over 23 internationale structuren en structuren voor de opvolging van internationale kwesties.


Top