EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE4474

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen (COM(2016) 381 final) over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot vaststelling van een vaardighedengarantie (COM(2016) 382 final — 2016/0179 (NLE)) over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (COM(2016) 383 final — 2016/0180 (NLE)) over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass), houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG (COM(2016) 625 final — 2016/0304 (COD)) over de verbetering van de vaardigheden van mensen op de arbeidsmarkt (verkennend advies (Maltees voorzitterschap))

OJ C 173, 31.5.2017, p. 45–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 173/45


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa — Samenwerken ter versterking van het menselijk kapitaal, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen

(COM(2016) 381 final)

over het

voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot vaststelling van een vaardighedengarantie

(COM(2016) 382 final — 2016/0179 (NLE))

over het

voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

(COM(2016) 383 final — 2016/0180 (NLE))

over het

voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass), houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG

(COM(2016) 625 final — 2016/0304 (COD))

over de

verbetering van de vaardigheden van mensen op de arbeidsmarkt

(verkennend advies (Maltees voorzitterschap))

(2017/C 173/09)

Rapporteur:

Indrė VAREIKYTĖ

Corapporteur:

Tatjana BABRAUSKIENĖ

Raadpleging

Europees Parlement: 6.10.2016

Europese Commissie, 17.2.2017

Raad van de Europese Unie, 21.10.2016

Maltees voorzitterschap, 16.9.2016

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

3.2.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

22.2.2017

Zitting nr.

523

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

196/0/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde agenda inzake nieuwe vaardigheden voor Europa, die naar zijn mening een stap in de goede richting is van een beter evenwicht tussen de vaardigheden die personen, de arbeidsmarkt en de samenleving nodig hebben. Ook is het van mening dat een betere afstemming van vaardigheden de toegang van geschoolde en bekwame mensen tot de arbeidsmarkt zal verbeteren.

1.2.

Het is begrijpelijk dat de nieuwe agenda en de betreffende initiatieven er vooral op gericht zijn hangende kwesties voornamelijk op te lossen door aanpassing van bestaande instrumenten en via maatregelen ter verbetering van hun toepassing en werking. Er zijn evenwel meer innovatieve oplossingen nodig op het gebied van onderwijs en ontwikkeling van vaardigheden, daar in Europa een echte paradigmaverschuiving noodzakelijk is wat betreft de doelstellingen en het functioneren van de onderwijssector alsook de wijze waarop de plaats en rol ervan in de samenleving worden begrepen.

1.3.

Het EESC wijst erop dat een passende aanpak van de groeiende arbeidsparticipatie en de behoeften van veranderende, onzekere en complexe arbeidsmarkten alsook bestrijding van armoede, ongelijkheden en discriminatie in de EU onmogelijk zijn als geen rekening wordt gehouden met de daarmee samenhangende sociale en genderperspectieven.

1.4.

De Commissie wordt verzocht een breder beeld te schetsen van de werking van algemene onderwijs- en opleidings-, arbeids- en sociale systemen, hun individuele maatregelen en hun onderlinge wisselwerking, met name inzake kwesties die verband houden met hoger onderwijs, de rol van levenslang leren, grensoverschrijdende mobiliteit, ondernemingszin, creativiteit, innovatie, sociale en interculturele vaardigheden.

1.5.

Het EESC zou ook graag explicietere koppelingen zien tussen de nieuwe agenda en zowel het Europees semester als de Europa 2020-strategie — met name hun doelstellingen inzake onderwijs en werkgelegenheid. Aldus zou de rol van de agenda voor nieuwe vaardigheden ook kunnen worden geëvalueerd ten aanzien van de agenda 2030, de strategie voor de digitale interne markt, de strategie voor de circulaire economie, het strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019, de pijler voor sociale rechten en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

1.6.

Het Comité betreurt dat er in de nieuwe agenda geen sprake is van specifieke maatregelen i.v.m. de centrale rol die niet-formeel en informeel leren spelen bij de voorbereiding van jongeren op het leven. Voorts wordt ondernemerschap in bredere zin (d.w.z. zin voor initiatief) in de nieuwe agenda evenmin aangemerkt als een nuttige vaardigheid voor het leven van iedereen. In dit verband moet de Commissie ook bijzondere aandacht schenken aan de specifieke behoeften aan vaardigheden van de vrije beroepen (1).

1.7.

Het EESC is er niet over te spreken dat er geen nieuwe financiering is gepland om de nieuwe agenda ten uitvoer te leggen en is ervan overtuigd dat, zelfs als zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande financieringsprogramma’s, dit niet zal volstaan om de ambities van de agenda waar te maken. Ook zijn de voorgestelde middelen voor financiering van de agenda — met name het ESF en Erasmus + — al vastgelegd en op nationaal niveau verdeeld, zodat het gebruik ervan voor de tenuitvoerlegging van de agenda nog meer op losse schroeven komt te staan.

1.8.

Het EESC waardeert de sterke nadruk in de agenda op de dialoog met de sociale partners en het bedrijfsleven, en moedigt de verdere intensivering van deze dialoog aan, evenals van de dialoog met relevante maatschappelijke organisaties en organisaties die rechtstreeks met begunstigden werken en op kwetsbare personen gericht zijn.

1.9.

Het EESC is van mening dat de voorgestelde vaardighedengarantie alleen een tastbaar verschil zal maken als lering wordt getrokken uit de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie.

1.10.

Ontwikkeling van vaardigheden vindt in het digitale tijdperk plaats in een context van snelle en soms ingrijpende wijzigingen waarbij bedrijfsmodellen grondig kunnen veranderen. Volgens het EESC volstaat het dan ook niet mensen alleen maar aan een minimum aan vaardigheden te helpen maar is het van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de vaardighedengarantie een gewaarborgd traject wordt dat mensen in staat stelt en aanmoedigt om verder vooruitgang te boeken en op te klimmen tot het hoogste vaardighedenniveau. Het EESC dringt aan op verdere mogelijkheden om de financiering te verhogen, bijv. publieke en particuliere investeringen, om vlot te kunnen voorzien in de nodige vaardigheden. Ook moeten instrumenten die in sommige EU-lidstaten worden gebruikt, zoals collectieve overeenkomsten inzake betaald educatief verlof, onder de loep worden genomen.

1.11.

Tegelijkertijd moet worden erkend dat een verbetering van de individuele vaardigheden alléén niet het gewenste effect van inzetbaarheid zal sorteren als geen verder werk wordt gemaakt van nauw met elkaar verweven ondersteunende sociaaleconomische en gendermaatregelen.

1.12.

Het EESC is van mening dat inspanningen voor de verdere ontwikkeling van het Europees kwalificatiekader (EKK) gericht moeten zijn op het versterken van de samenwerking tussen de lidstaten en alle belanghebbenden, op het belang van de erkenning van vaardigheden en kwalificaties ten aanzien van voortgezette opleiding, en op validering van vaardigheden die zijn verworven via niet-formeel en informeel leren, met bijzondere aandacht voor transversale vaardigheden. Voorts — met name wat het bereiken van een hoog vaardigheidsniveau betreft — is het zaak niet-formeel en informeel leren zodanig te verbeteren dat zij zonder belemmeringen kunnen versmelten met bestaande formele onderwijs- en opleidingsstelsels op een wijze die voor alle relevante belanghebbenden aanvaardbaar is.

1.13.

Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de inspanningen om het EKK te upgraden, niet te veel lasten en rompslomp meebrengen en dat er meer samenhang tussen de Europese kwalificatie-instrumenten, nl. EKK, het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet) en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (Eqavet), wordt gecreëerd. De Europese classificatie van vaardigheden/competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO) moet de ontwikkeling van het EKK en het gebruik ervan ondersteunen, maar om een bijdrage te kunnen leveren is het van essentieel belang dat het proces van benchmarking wordt afgerond.

1.14.

Het EESC is een groot voorstander van het nieuwe Europass-kader en juicht het met name toe dat Europass uitgroeit van een faciliteit op basis van documenten tot een op dienstverlening gericht platform. Het is van mening dat transparantie, bruikbaarheid, toegankelijkheid en efficiëntie de belangrijkste drijfveren moeten zijn voor de ontwikkeling ervan. Het is van cruciaal belang te garanderen dat het vernieuwde Europass-kader toegankelijk is voor personen met een handicap.

1.15.

Het EESC vraagt zich echter wel af of het ethisch verantwoord is gebruik te maken van middelen van Erasmus +, de oorspronkelijke financiële bron. Tegelijkertijd moet de Commissie de budgettaire gevolgen op een realistischere manier opnieuw bekijken, met name wat de financiële gevolgen voor de lidstaten en de budgettaire gevolgen van de publieke verspreiding van het nieuwe Europass-kader betreft.

2.   Inhoud van het Commissievoorstel

2.1.

De Commissie heeft een agenda inzake nieuwe vaardigheden voor Europa goedgekeurd, met als doel ervoor te zorgen dat mensen van kindsbeen af een breed gamma aan vaardigheden ontwikkelen en dat Europa’s menselijk kapitaal optimaal wordt benut; een en ander zou de inzetbaarheid, het concurrentievermogen en de groei in Europa moeten stimuleren.

2.2.

De Commissie schat dat 70 miljoen Europeanen over onvoldoende lees- en schrijfvaardigheid beschikken, geringe rekenvaardigheden hebben en dat ruim 20 % in de praktijk niet met een computer overweg kan (2), waardoor er risico ontstaat op werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting. Anderzijds heeft meer dan 30 % van de hooggekwalificeerde jongeren een baan die niet overeenstemt met hun talenten en aspiraties, terwijl 40 % van de Europese bedrijven te kennen geeft geen mensen met de juiste vaardigheden te vinden om te kunnen groeien en innoveren. Tegelijkertijd hebben te weinig mensen een ondernemingsgerichte mentaliteit en vaardigheden om hun eigen bedrijf op te starten en zich aan de veranderende eisen van de arbeidsmarkt aan te passen.

2.3.

De Commissie is van mening dat het verhogen van vaardigheidsniveaus, het bevorderen van transversale vaardigheden en het vinden van manieren om beter te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt, onder meer op basis van dialoog met het bedrijfsleven, van essentieel belang zijn om mensen meer kansen te geven in het leven, alsook eerlijke, inclusieve en duurzame groei en hechtere samenlevingen te ondersteunen. Om de uitdagingen op het gebied van vaardigheden aan te pakken stelt de Commissie voor de komende twee jaar tien initiatieven voor:

een vaardighedengarantie om laaggeschoolde volwassenen te helpen een minimumniveau van lezen, rekenen en digitale vaardigheden te verwerven en hen op weg te helpen naar een diploma hoger middelbaar onderwijs;

een herziening van het Europese kwalificatiekader voor een beter begrip van kwalificaties en om beter gebruik te maken van alle beschikbare vaardigheden op de Europese arbeidsmarkt;

de „coalitie voor digitale vaardigheden en banen” voor de lidstaten en de belanghebbenden uit de onderwijs-, arbeids- en bedrijfssector, voor de ontwikkeling van een grote pool aan digitaal talent en om ervoor te zorgen dat burgers en de beroepsbevolking in Europa over adequate digitale vaardigheden beschikken;

de „blauwdruk voor sectorale samenwerking inzake vaardigheden” om de informatie over beschikbare vaardigheden te verbeteren en de vaardigheidstekorten in specifieke economische sectoren te verhelpen;

een „vaardighedenprofiel voor onderdanen van derde landen” met het oog op vroegtijdige identificatie en opstelling van profielen voor vaardigheden en kwalificaties van asielzoekers, vluchtelingen en andere migranten;

een herziening van het Europass-kader, dat mensen betere en eenvoudigere instrumenten biedt om hun vaardigheden te presenteren en nuttige real-time-informatie te krijgen over de huidige en verwachte vraag naar vaardigheden, die hun loopbaan en studiekeuzes dan kan sturen;

beroepsonderwijs en -opleiding tot eerste keuze maken door lerenden meer mogelijkheden te bieden om deel te nemen aan een op werk gebaseerde leerervaring en om een grotere zichtbaarheid van goede, via beroepsonderwijs en -opleiding behaalde resultaten op de arbeidsmarkt te bevorderen;

een herziening van de Aanbeveling inzake sleutelcompetenties om meer mensen te helpen de vaardigheden te verwerven die nodig zijn om in de 21e eeuw te werken en te leven, met bijzondere nadruk op het bevorderen van een op ondernemerschap en innovatie gerichte mentaliteit en vaardigheden;

een initiatief voor het volgen van afgestudeerden om betere informatie te krijgen over hoe afgestudeerden vooruitgang boeken op de arbeidsmarkt;

een voorstel om goede praktijken inzake doeltreffende manieren om braindrain tegen te gaan, verder te analyseren en uit te wisselen.

3.   Doel van het document

3.1.

In dit advies spitst het EESC zich toe op de agenda zelf en op drie reeds voorgestelde initiatieven naast de agenda: de vaardighedengarantie, de herziening van het Europees kwalificatiekader en de herziening van het Europees Europass-kader.

3.2.

Het Comité komt ook tegemoet aan het verzoek van het Maltese voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie om een verkennend advies op te stellen over het thema Verbetering van de vaardigheden van personen op de arbeidsmarkt. Gezien het soortgelijke toepassingsgebied en onderwerp werd het antwoord op dit verzoek in het onderhavige advies opgenomen, en vormt het een verrijking van het advies daar het Comité aldus ook zijn licht laat schijnen op de sociale dimensie en de genderaspecten van vaardigheden en inzetbaarheid.

4.   Algemene opmerkingen over de agenda

4.1.

Het Comité is ingenomen met de door de Commissie voorgestelde agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa, die naar zijn mening een stap is in de goede richting van een beter evenwicht tussen de behoeften aan vaardigheden van de samenleving en het bedrijfsleven. Hoewel het begrijpelijk is dat de nieuwe agenda en de betreffende initiatieven er vooral op gericht zijn hangende kwesties voornamelijk op te lossen door aanpassing van bestaande instrumenten en via maatregelen ter verbetering van hun toepassing en werking, wijst het EESC erop dat er meer innovatieve oplossingen nodig zijn op het gebied van onderwijs en ontwikkeling van vaardigheden. Tal van lidstaten en EER-landen hanteren reeds diverse innoverende benaderingen, die in de agenda evenwel niet worden gemonitored of genoemd, laat staan bevorderd in de lidstaten.

4.2.

Mede gelet op de betrekkelijk geringe invloed van de algemene EU-maatregelen (3) voor onderwijs en jongerenwerkgelegenheid sinds 2009 is het EESC stellig van mening dat thans het ogenblik is aangebroken voor een echte paradigmaverschuiving wat betreft de doelstellingen en het functioneren van de onderwijs- en opleidingssector, met inbegrip van alle (formele, niet-formele en informele) onderdelen ervan, het besef van zijn plaats en rol in de samenleving, en de erkenning van onderwijs zelf als factor van productiviteit. Het is van cruciaal belang voor de toekomst van Europa dat meer aandacht wordt besteed aan investeringen in menselijke ontwikkeling. De nieuwe agenda moet dus niet alleen zorgen voor gedeeltelijke oplossingen van de bestaande problemen op de arbeidsmarkt maar ook voor maatregelen om iedere individuele EU-burger de kans te geven beter te worden, beter geschoold en flexibeler bij het kiezen van economische activiteiten.

4.3.

Opschaling en afstemming van vaardigheden, omscholing en bijscholing zijn van groot belang voor de sociale en politieke verbintenissen van de Europese Unie om de arbeidsparticipatie te verhogen en tegemoet te komen aan de behoeften van de veranderende arbeidsmarkten, alsook om armoede, ongelijkheden en discriminatie in de EU te bestrijden. Deze kwesties kunnen niet adequaat worden aangepakt zonder de daarmee verband houdende sociale en genderaspecten in aanmerking te nemen. Het Comité betreurt evenwel dat de nieuwe agenda is toegespitst op vaardigheden en inzetbaarheid in het algemeen, en dat geen specifieke maatregelen worden aangewezen om gebruik te maken van menselijk potentieel in deeltijd- of tijdelijk werk, van economisch inactieve vrouwen, oudere burgers of personen met een handicap, die allemaal een substantiële bijdrage aan de economische groei van de EU zouden kunnen leveren.

4.4.

Volgens het EESC zijn de belangrijkste aspecten van genderverschillen (4) m.b.t. de ontwikkeling van vaardigheden tijdens de planning van de agenda buiten beschouwing gelaten. Hierbij zij gedacht aan: druk uitgeoefend op vrouwen om zorgtaken op zich te nemen en werk en gezinsleven te combineren; discriminatie; stereotiepe opvattingen; grotere vertegenwoordiging van vrouwen in atypische banen; beperkte beroepskeuzes bij deeltijds werk (met het risico op overkwalificatie, met name wanneer ook terugzetting in rang wordt toegepast); bepaalde studiegebieden waarin vrouwen en mannen sterk vertegenwoordigd zijn en dus ook meer risico lopen op overkwalificatie op de arbeidsmarkt.

4.5.

De agenda is sterk gericht op het verstrekken van een minimumaantal vaardigheden en de ontwikkeling van lage en middelhoge vaardigheden, maar het Comité mist een bredere visie van de Commissie op het functioneren van en de onderlinge kruisbestuivingen tussen algemene onderwijs-, werkgelegenheids- en sociale systemen en hun individuele maatregelen. In een dergelijke beperkte visie wordt voorbijgegaan aan even belangrijke kwesties m.b.t. hogere onderwijs- en opleidingsniveaus, de rol van levenslang leren, grensoverschrijdende mobiliteit, ondernemerschap, creativiteit, innovatie, sociale vaardigheden en intercultureel onderwijs, om maar een paar voorbeelden te noemen. In dit verband moet de Commissie ook bijzondere aandacht schenken aan de specifieke behoeften aan vaardigheden van de vrije beroepen (5).

4.6.

Het EESC dringt er daarom bij de Commissie op aan om een gecoördineerde, samenhangende en consistente benadering te hanteren in haar beleidsinitiatieven, met name wanneer deze betrekking hebben op de ontwikkeling van vaardigheden. Er is een gebrek aan doeltreffende coördinatie tussen gelijktijdige initiatieven die door afzonderlijke DG’s worden voorgesteld en nauw met elkaar verweven zijn. Betere coördinatie zou de doeltreffendheid en impact van de maatregelen aanzienlijk kunnen verhogen.

4.7.

Aangezien de ontwikkeling van vaardigheden belangrijke gevolgen heeft voor de economische groei, en teneinde echte impact te garanderen, zou het Comité ook graag zien dat er meer rechtstreekse verbanden worden gelegd tussen de nieuwe agenda enerzijds en het Europees semester (met name de landenspecifieke aanbevelingen) en de Europa 2020-strategie anderzijds. Dit betreft met name de doelstellingen voor onderwijs en werkgelegenheid, alsook de rol van de agenda ten aanzien van de agenda 2030, de strategie voor de digitale interne markt, de strategie voor de circulaire economie, het strategisch engagement voor gendergelijkheid 2016-2019, de pijler voor sociale rechten (met name de voorgestelde benchmarks) en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. De vaststelling van dergelijke verbanden zou de agenda een sterkere positie verschaffen binnen de langetermijndoelstellingen van de EU en de overkoepelende beleidskaders, en de agenda een statuut als strategisch initiatief garanderen.

4.8.

Het Comité erkent dat effectieve afstemming van vraag en aanbod van vaardigheden van cruciaal belang is, daar een situatie waarbij 30 % van de jonge Europeanen voor hun baan overgekwalificeerd is wat verworven formele kwalificaties betreft, en waarbij 40 % van de werkgevers tegelijkertijd melding maakt van een gebrek aan werknemers met de vereiste deskundigheid, onhoudbaar is. Het is evenwel zaak de afstemming van vaardigheden gepaard te laten gaan met het scheppen van kwalitatief hoogwaardige banen, en te beklemtonen dat grensoverschrijdende mobiliteit erg belangrijk is als methode om vaardigheden aan te passen met het oog op een goed functionerende en efficiënte maatschappij.

4.9.

De nieuwe agenda benadrukt zowel het belang van integratie als het verwerven van vaardigheden voor inzetbaarheid. Hoewel de focus vooral op de behoeften van het bedrijfsleven ligt, is het EESC van mening dat meer aandacht moet uitgaan naar vaardigheden die meer in het algemeen voor de samenleving relevant zijn. Vaardigheden — zoals transversale, overdraagbare of zachte vaardigheden (bijv. kritisch en creatief denken, sociale, burgerlijke en culturele competenties) — komen ook aan de burgers en de samenleving in ruimere zin ten goede (6). Het EESC betreurt tevens dat ondernemerschap (opgevat in ruime zin, d.w.z. zin voor initiatief) in de nieuwe agenda niet wordt aangemerkt als een nuttige vaardigheid voor het leven van iedereen.

4.10.

Het EESC wijst voorts andermaal op de mogelijk miljarden euro die zijn misgelopen ten gevolge van onvoldoende ondersteuning van vrouwelijk ondernemerschap (7). Vrouwelijke ondernemers zorgen voor banen, innovatie en nieuwe vaardigheden in alle bedrijfssectoren. Bovendien zijn ze proactief op het gebied van sociaal ondernemerschap en bevorderen ze gemeenschaps- en sociale innovatie (8).

4.11.

Het EESC erkent dat het zaak is ervoor te zorgen dat alle jongeren over basisvaardigheden beschikken, maar betreurt het gebrek aan specifieke maatregelen in de nieuwe agenda om in te spelen op de centrale rol die niet-formeel en informeel leren spelen bij de voorbereiding van jongeren op het leven. Vaardigheden en competenties die buiten de formele onderwijs- en opleidingsstelsels zijn verworven geven jongeren de gelegenheid om een baan te vinden, hun rol te spelen in en bij te dragen aan de samenleving in het algemeen. Het merendeel van communicatie-, culturele, bestuurs- en persoonlijke vaardigheden waarnaar werkgevers op zoek zijn, is verworven via niet-formeel en informeel leren en deze competenties moeten worden erkend en gevalideerd (9).

4.12.

Aangezien prioriteit wordt gegeven aan financiële investeringen in onderwijsdisciplines die het meest relevant zijn voor het aanzwengelen van nationale economieën waarschuwt het Comité dat de nieuwe agenda er niet toe mag leiden dat overheden verbintenissen gaan intrekken die ze zijn aangegaan in het communiqué van Boekarest over het Bolognaproces met het oog op adequate financiering van het hoger onderwijs. Dergelijke opsplitsingen kunnen andere onderwijsgebieden minder aantrekkelijk maken en de algemene toegang tot onderwijs en algemene vaardigheden beperken.

4.13.

Om de integratie van jongeren op de huidige arbeidsmarkt verder te vergemakkelijken zouden de lidstaten ook moeten teruggrijpen op het strategisch kader voor Europese samenwerking in onderwijs en opleiding (ET 2020) en de Agenda van Oslo van 2006 die nog niets aan geldigheid hebben ingeboet. Zonder verdere vooruitgang op het stuk van STEM en praktische vaardigheden kan moeilijk verbetering worden gebracht in beroepsonderwijs en -opleiding of leerlingstelsels.

4.14.

Het EESC wijst erop dat de nationale onderwijsstelsels in eerste instantie moeten zorgen voor het goed en doeltreffend functioneren van onderwijs en beroepsopleiding. De overheden van de lidstaten moeten daarom een minimumniveau aan basisvaardigheden garanderen. Het is dan ook van cruciaal belang dat de Commissie opnieuw bekijkt of de nieuwe agenda de vereiste wijzigingen op nationaal niveau mogelijk zal maken en zal bevorderen, en dat ze de lidstaten daadwerkelijk helpt beter gebruik te maken van de bestaande fondsen. Hoe dan ook is het zaak een nationaal mechanisme voor overleg tussen overheden en belanghebbenden te ondersteunen teneinde de sociale dialoog te versterken, samenwerking te bevorderen, effectieve verspreiding van goede praktijken alsook snelle verzameling van feedback en relevante gegevens te verzekeren.

4.15.

Het Comité vreest evenwel dat de voorgestelde initiatieven aan waarde zullen inboeten omdat de landen in Europa in de praktijk nog met een crisis geconfronteerd worden. Besparingen, en met name het kortwieken van de budgetten voor onderwijs en opleiding, kunnen het moeilijker maken om de ongelijke uitgangspositie van jongeren aan te pakken en iedereen levenslang kwaliteitsonderwijs en -opleiding te bieden.

4.16.

Het EESC kan niet aanvaarden dat er geen nieuwe financieringsregeling gepland is om de nieuwe agenda ten uitvoer te leggen. Het stelt voor de agenda een plaats te geven in een gunstig macro-economisch kader waar investeringen in vaardigheden en capaciteiten van mensen niet worden beschouwd als een kostenpost, maar als een uitgave die op termijn voordelen zal opleveren.

4.17.

Het EESC is ervan overtuigd dat, zelfs als zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande financieringsprogramma’s, dit niet zal volstaan om de ambities van de agenda waar te maken. Er zullen dan ook meer middelen nodig zijn dan de potentiële aanpassingen die volgens de mededeling bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2014-2020 zijn gepland. Het EESC moedigt de lidstaten tevens aan de uitgaven voor onderwijs op te voeren en ervoor te zorgen dat de middelen doelmatig worden uitgegeven. De bijdragen van de lidstaten voor onderwijs- en opleidingsuitgaven mogen niet worden meegenomen in het kader dat wordt gehanteerd voor de berekening van het begrotingstekort.

4.18.

Voorts zijn de voorgestelde middelen voor financiering van de agenda — met name het ESF en Erasmus + — al gedefinieerd en op nationaal niveau verdeeld, zodat het gebruik ervan voor de tenuitvoerlegging van de agenda nog meer op losse schroeven komt te staan.

4.19.

Het EESC waardeert de sterke nadruk op de dialoog en het overleg met de sociale partners en het bedrijfsleven in de agenda en moedigt de verdere intensivering van deze dialoog aan met het oog op een betere afstemming van vaardigheden en een betere toegang van geschoolde arbeidskrachten tot de arbeidsmarkt, zowel als onderdeel van de Nieuwe start voor de sociale dialoog  (10), alsook binnen de lidstaten. Het is ook van essentieel belang de rol van maatschappelijke organisaties te onderkennen en te ondersteunen, gezien hun ruime ervaring met dienstverlening in het kader van sociaal ondernemerschap en hun parate vaardigheden op dit gebied, die een belangrijke bouwsteen van de agenda vormen. Met name wat het inzetten van ondernemerschap en ondernemersvaardigheden betreft, is het voorts van belang ook de representatieve beroepsorganisaties bij de dialoog te betrekken.

4.20.

Het EESC pleit tevens voor meer aandacht voor gerichte maatregelen voor kansarme groepen, met inbegrip van personen met een handicap. Met het oog daarop moeten op nationaal niveau gegevens worden verzameld om de gevolgen van de huidige maatregelen voor de doelgroepen te beoordelen, en moet ervoor worden gezorgd dat de maatregelen aangepast zijn aan de specifieke behoeften van de lerenden wat toegang, duur en prestaties betreft. Dit impliceert ook samenwerking met beleidsmakers, organisaties en verenigingen die rechtstreeks met potentiële begunstigden werken. Sommige verenigingen zijn veeleer van geringe omvang, wat verhindert dat zij toegang tot EU-steun krijgen. Er moeten dan ook oplossingen worden gevonden om ook voor hen de toegang tot dergelijke financiële ondersteuning te vergemakkelijken.

5.   Het voorstel tot invoering van een vaardighedengarantie

5.1.

Het EESC is van mening dat de voorgestelde vaardighedengarantie alleen een tastbaar verschil zal maken als lering wordt getrokken uit de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie (bijv. voor het vermijden van overlappingen en het garanderen van meer samenhang). In het bijzonder moet met de vaardighedengarantie worden gestreefd naar snellere tenuitvoerlegging, een geïntegreerde aanpak met begeleidende sociale diensten, een grotere openstelling voor partnerschappen met het bedrijfsleven, sociale partners en maatschappelijke organisaties, en een grotere flexibiliteit om tegemoet te komen aan gebruikers met speciale integratiebehoeften. Het is van essentieel belang dat de vaardighedengarantie wordt beschouwd als een maatregel met een meerwaarde en niet alleen als een maatregel om banen te creëren.

5.2.

Het Comité heeft er eerder op gewezen (11) dat ontwikkeling van vaardigheden in het digitale tijdperk plaatsvindt in een context van snelle en soms ingrijpende veranderingen, waarbij bedrijfsmodellen grondig kunnen veranderen. Sommige effecten van de digitalisering op de werkgelegenheid zijn reeds merkbaar, en uit verschillende schattingen blijkt dat ongeveer 50 % van de huidige banen voor middelhooggeschoolden in de komende twintig jaar dreigt te worden verdrongen door digitale technologie en dat er in de toekomst om de vijf jaar uitvoerige omscholingsmaatregelen voor werknemers nodig zullen zijn (12). Een permanente aanpak op het gebied van omscholing en een leven lang leren, alsook een nauwe dialoog met het bedrijfsleven, de sociale partners en belanghebbenden worden daarom des te belangrijker. Het EESC dringt aan op verdere mogelijkheden om de financiering te verhogen, bijv. publieke en particuliere investeringen, om vlot te kunnen voorzien in de nodige vaardigheden. Ook moeten instrumenten die in sommige EU-lidstaten worden gebruikt, zoals collectieve overeenkomsten inzake betaald educatief verlof, onder de loep worden genomen.

5.3.

Volgens het EESC volstaat het dan ook niet mensen alleen maar aan een minimum aan vaardigheden te helpen maar is het van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de vaardighedengarantie een gewaarborgd traject wordt dat mensen in staat stelt verder vooruitgang te boeken en op te klimmen tot het hoogste vaardighedenniveau. De garantie mag niet alleen gericht zijn op het verbeteren van basisvaardigheden maar moet ook vooruitgang mogelijk maken naar hogere kwalificaties en een breder scala aan vaardigheden. Anders zullen mensen, en met name vrouwen (13) en ouderen, blijven vastzitten in werkloosheid of laag gekwalificeerde beroepen, die in de gedigitaliseerde wereld voortdurend in aantal afnemen.

5.4.

Tegelijkertijd moet worden erkend dat een verbetering van de individuele vaardigheden alléén niet het gewenste effect van inzetbaarheid zal sorteren als geen verder werk wordt gemaakt van nauw met elkaar verweven ondersteunende sociaaleconomische en gendermaatregelen. Een en ander heeft met name betrekking op maatregelen die gericht zijn op: diensten om een goed evenwicht te garanderen tussen werk en privéleven; bevordering van ondernemerschap; ondersteunende diensten voor alleenstaande ouders in moeilijkheden; kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare voltijdse kinderopvang, als een van de belangrijkste factoren ter aanmoediging van arbeidsparticipatie van zowel vrouwen als mannen; passende zorgvoorzieningen voor de oudere bevolking enz. (14).

5.5.

Het EESC wijst op de cruciale rol van de sociale partners en hun inspanningen (15) met het oog op de verbetering van vaardigheden en de desbetreffende beleidsontwikkeling. Het Comité is tevens van mening dat de rol van relevante maatschappelijke organisaties meer in het licht moet worden gesteld gezien hun ruime ervaring met educatieve maatregelen voor personen die thans geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Deze groepen worden meestal gekenmerkt door lagere kwalificatieniveaus en door zwakkere banden met andere vaardighedenverstrekkers zoals openbare diensten voor arbeidsvoorziening, aanbieders van formeel onderwijs en opleidingen enz. De diversiteit van personen, soms met complexe behoeften, die door non-profitverleners van diensten voor inclusie op de arbeidsmarkt worden samengebracht, maakt bovendien duidelijk dat maatschappelijke organisaties klaarstaan om op maat gesneden opleidingen aan te bieden, hetgeen een van de drie pijlers van de vaardighedengarantie is. Als mensen met lage kwalificaties de voornaamste doelgroep van de vaardighedengarantie vormen, dan moeten maatschappelijke organisaties ook worden erkend als een van de belangrijkste actoren bij de tenuitvoerlegging ervan.

5.6.

Volgens het EESC moeten de taken en verantwoordelijkheden voor het verlenen van kwalificaties en het aanbieden van om- en bijscholingsprogramma’s worden gedeeld door overheden, bedrijven, leerkrachten en onderwijsverstrekkers, en moeten de activiteiten kunnen steunen op succesvolle samenwerking. Het is evenwel nog niet duidelijk welke stimuli er voor werkgevers en werknemers moeten komen om dergelijke taken en verantwoordelijkheden voor bijscholing te aanvaarden en te delen.

6.   Het voorstel voor een herziening van het Europees kwalificatiekader

6.1.

Het EESC is van mening dat de verdere ontwikkeling van het EKK gericht moet zijn op het versterken van de samenwerking tussen lidstaten, sociale partners en andere belanghebbenden, om zo meer vertrouwen in elkaars kwalificatiekaders en systemen voor kwaliteitszorg van het onderwijs te wekken. In overeenstemming met de beginselen van een leven lang leren mag niet over het hoofd worden gezien dat de erkenning van vaardigheden en kwalificaties van belang is voor het voortgezet onderwijs, en niet alleen voor de arbeidsmarkt. Bij formele kwalificaties moet een manier worden gevonden om vaardigheden te valideren die zijn verworven via niet-formeel en informeel leren; hierbij zij met name gedacht aan transversale vaardigheden. Het betreft hier alleen maar vormen om kennis te verwerven via andere en meer flexibele leertrajecten, waarvoor de fundamentele beginselen van leerresultaten en kwalificatiekaders een stevige basis bieden.

6.2.

Opgemerkt zij dat hoewel ESCO een groot potentieel heeft, het nog in ontwikkeling is en in de lidstaten voor onzekerheid zorgt. De Europese classificatie van vaardigheden/competenties, kwalificaties en beroepen (ESCO) moet de ontwikkeling van het EKK en het gebruik ervan ondersteunen, maar om een bijdrage te kunnen leveren is het van essentieel belang dat het proces van benchmarking wordt afgerond.

6.3.

Het Comité is het ermee eens dat het inzicht in en de vergelijkbaarheid van de verschillende kwalificaties moeten worden verbeterd. In dit verband is de aandacht voor een versterking van de transparantie en de samenhang bij de voorgestelde herziening van het EKK meer dan welkom. Niettemin is het zaak ervoor te zorgen dat de inspanningen om het Europees kwalificatiekader bij te werken niet te veel lasten en rompslomp meebrengen.

6.4.

Het EESC onderstreept — met name wat het bereiken van een hoog vaardigheidsniveau betreft — dat er nog heel wat moet worden gedaan om niet-formeel en informeel leren zodanig te verbeteren dat zij zonder belemmeringen kunnen versmelten met bestaande formele onderwijs- en opleidingsstelsels op een wijze die voor alle relevante belanghebbenden aanvaardbaar is. Thans is een dergelijke integratie erg beperkt wegens het gebrek aan gemeenschappelijk overeengekomen definities van gelijkwaardigheid, gering wederzijds vertrouwen in nationale kwalificatiekaders en de grote verschillen tussen nationale kwalificatiekaders en het EKK qua referentieniveaus.

6.5.

Het EESC pleit ook voor meer samenhang tussen de Europese kwalificatie-instrumenten, zoals EKK, Ecvet en Eqavet.

7.   Het voorstel voor een herziening van het Europass-kader

7.1.

Het EESC is een groot voorstander van het nieuwe Europass-kader en juicht het met name toe dat Europass uitgroeit van een faciliteit op basis van documenten tot een op dienstverlening gericht platform.

7.2.

Het is van mening dat transparantie, bruikbaarheid, toegankelijkheid en efficiëntie de belangrijkste drijfveren moeten zijn voor de ontwikkeling van een pan-Europees platform waarlangs burgers toegang kunnen krijgen tot verschillende diensten Het is van cruciaal belang ervoor te zorgen dat het nieuwe Europass-kader toegankelijk is voor personen met een handicap. Ook belangrijk is dat bij de toegankelijkheid van informatie naar de fysieke omgeving wordt gekeken, aangezien sommige handicaps van invloed zijn op de bekwaamheid om IT-systemen te gebruiken. In dergelijke gevallen zouden speciale toegangspunten en andere alternatieve toegangsmethoden voorhanden moeten zijn.

7.3.

Het EESC twijfelt er echter aan of het wel ethisch verantwoord is om gebruik te maken van middelen van Erasmus+, geraamd op 2 500 000 euro, als oorspronkelijke bron voor de ontwikkeling van webdiensten voor vaardigheden en kwalificaties. Tegelijkertijd dringt het Comité er bij de Commissie op aan de budgettaire gevolgen op een realistischere wijze te herbekijken, daar de lidstaten financiële gevolgen zullen ondervinden van het grotere toepassingsgebied van de verzamelde informatie en de daaruit voortvloeiende noodzaak om hun eigen instrumenten en kanalen voor de indiening van gegevens te upgraden.

7.4.

Het Comité is van mening dat het ook belangrijk is de budgettaire gevolgen van de verspreiding van de nieuwe „Europass” aan het publiek te beoordelen, daar het succes van het nieuwe kader niet alleen sterk afhankelijk is van de algemene verhoging van de kwaliteit en het aantal diensten, maar ook van een duidelijke toename van het aantal gebruikers.

Brussel, 22 februari 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  http://ec.europa.eu/growth/smes/promoting-entrepreneurship/we-work-for/liberal-professions_nl

(2)  Het betreffende percentage is hoger voor de leeftijdscategorie van 55-65 jaar, waar 50 % van de volwassenen niet over ICT-basisvaardigheden beschikt. OESO, „Programme for the International Assessment of Adult Competencies” (PIAAC), juni 2015.

(3)  Zie Europese Commissie, Onderwijs- en opleidingsmonitor 2016, september 2016; European Policy Centre, „Towards a Europeanisation of Youth Employment Policies? A Comparative Analysis of Regional Youth Guarantee Policy Designs”, september 2016.

(4)  Internationale Arbeidsorganisatie, Statistics Brief over „Skills mismatch in Europe”, september 2014.

(5)  http://ec.europa.eu/growth/smes/promoting-entrepreneurship/we-work-for/liberal-professions_nl

(6)  EESC-advies over Bevordering van creativiteit, ondernemerschap en mobiliteit in onderwijs en opleiding (PB C 332 van 8.10.2015, blz. 20).

(7)  Zie het EESC-advies over Vrouwelijke ondernemers (PB C 299 van 4.10.2012, blz. 24).

(8)  Als onderdeel van het project WEStart van de Europese vrouwenlobby werd een analyse gemaakt van 10 casestudy’s uit verschillende landen over de impact van vrouwelijk sociaal ondernemerschap in Europa.

(9)  Zie het EESC-advies over EU-beleid en vrijwilligerswerk (PB C 181 van 21.6.2012, blz. 150).

(10)  Nieuwe start voor de sociale dialoog, Verklaring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en de Europese sociale partners, 27 juni 2016.

(11)  Zie het EESC-advies over Gevolgen van de digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 161).

(12)  Bijv. Bowles, J., „The computerisation of European jobs — who will win and who will lose from the impact of new technology onto old areas of employment?”, 2014; Frey, C. B., Osborne, M.A., „The future of employment: How susceptible are jobs to computerisation?”, 2013; Pajarinen, M., Rouvinen, P., Ekeland, A., „Computerization Threatens One-Third of Finnish and Norwegian Employment”, ETLA, 2015.

(13)  Europese Commissie Roadmap „New start to address the challenges of work-life balance faced by working families”, augustus 2015.

(14)  Zie het EESC-advies over Werkgelegenheid voor vrouwen en groei (PB C 341 van 21.11.2013, blz. 6).

(15)  Gezamenlijke activiteiten van de Europese sociale partners, waarbij aandacht wordt geschonken aan beroepsonderwijs en -opleiding en met name leerlingwezen, investeringen in onderwijs en opleiding, de aanpak van voortijdig schoolverlaten en het behalen van betere leerresultaten.


BIJLAGE

Voorbeelden van relevante EESC-adviezen

SOC/555

Hoogwaardig onderwijs voor iedereen, (2017)

SOC/552

Tussentijdse herziening van Erasmus+, in voorbereiding (2017)

SOC/524

De bijdrage van geëngageerde universiteiten aan de vormgeving van Europa, 2015

SOC/523

Verbetering van de resultaten van nationale stelsels voor duaal onderwijs, 2015

SOC/521

Erkenning van verworven vaardigheden en kwalificaties in het kader van niet-formeel en informeel leren — concrete bijdrage van het maatschappelijk middenveld, 2015

SOC/518

Bevordering van creativiteit, ondernemerschap en mobiliteit in onderwijs en opleiding, 2015

CCMI/136

Gevolgen van de digitalisering voor de dienstensector en de werkgelegenheid, 2015

SOC/502

Vrouwen en wetenschap, 2014

SOC/499

Kwaliteitskader voor stages, 2014

SOC/493

Naar een opener onderwijs, 2014

CCMI/118

Inzetbaarheid van jongeren — het afstemmen van opleidingen op de behoeften van het bedrijfsleven in een tijd van bezuinigingen, 2014

SOC/486

Werkgelegenheid voor vrouwen en groei, 2013

SOC/476

Een andere kijk op onderwijs, 2013

INT/679

Actieplan ondernemerschap 2020, 2013

SOC/469

De rol van het bedrijfsleven in het onderwijs in de EU, 2013

SOC/446

Vrouwelijke ondernemers, 2012

SOC/439

Jongeren met een handicap, 2012

SOC/438

Erasmus voor iedereen, 2012

SOC/431

EU-beleid en vrijwilligerswerk, 2012

SOC/429

Modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen, 2012

SOC/421

Werkgelegenheid voor jongeren, technische kwalificaties en mobiliteit, 2012

SOC/409

Beroepsonderwijs en -opleiding op postsecundair niveau aantrekkelijker maken, 2012

SOC/404

Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, 2011


Top