EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IP0037

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2014 over de eerbiediging van het fundamentele recht van vrij verkeer in de Europese Unie (2013/2960(RSP))

OJ C 482, 23.12.2016, p. 114–116 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 482/114


P7_TA(2014)0037

Eerbiediging van de grondrechten van vrij verkeer in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2014 over de eerbiediging van het fundamentele recht van vrij verkeer in de Europese Unie (2013/2960(RSP))

(2016/C 482/15)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 21, 45, 47 en 151 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 15, 21, 29, 34 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (1), met name artikel 7,

gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (2),

gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (3), en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (4),

gezien de mededeling van de Commissie van 13 juli 2010 getiteld „Het vrije verkeer van werknemers opnieuw garanderen: rechten en belangrijkste ontwikkelingen” (COM(2010)0373),

gezien de op 14 oktober 2013 gepubliceerde studie naar de impact op de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten van het recht van niet-actieve intra-EU-migranten op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen en gezondheidszorg die op basis van woonplaats worden toegekend,

gezien de mededeling van de Commissie van 25 november 2013 getiteld „Het recht van vrij verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden: vijf stappen die een verschil maken” (COM(2013)0837),

gezien de verklaring van vicevoorzitter van de Commissie Reding in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 5 december 2013 over het vrije verkeer,

gezien de verklaringen van de Raad en de Commissie van 1 januari 2014 over het opheffen van de beperkingen van het vrije verkeer voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië,

gezien zijn resolutie van 2 april 2009 over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (5),

gezien zijn resolutie van 29 maart 2012 betreffende het Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers" (6),

gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.

overwegende dat het recht op vrij verkeer tot de vier fundamentele vrijheden van de EU behoort die zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als een hoeksteen van het Europese integratieproces en die rechtstreeks verband houden met het EU-burgerschap;

B.

overwegende dat de het vrije verkeer een centrale plaats inneemt onder de waarden van de EU, aangezien het burgers in staat stelt te kiezen waar zij willen wonen en werken en mobiliteit en ontwikkeling brengt op de arbeidsmarkt, in het onderwijsstelsel en op andere terreinen;

C.

overwegende dat het vrije verkeer een recht is dat alle Europese burgers is gegarandeerd, ongeacht het feit dat sommige lidstaten hebben voorzien in de mogelijkheid van grenscontroles voor de binnenkomst van EU-burgers op hun grondgebied; overwegende dat het feit dat niet alle lidstaten deel uitmaken van het Schengengebied geen gevolgen heeft voor het recht van alle EU-burgers op vrij verkeer binnen de Unie;

D.

overwegende dat het recht op vrij verkeer door EU-burgers beschouwd wordt als het recht dat het nauwst samenhangt met het EU-burgerschap en als de meest positieve verwezenlijking van de EU, die economische voordelen oplevert voor hun land;

E.

overwegende dat de bijdrage van werknemers uit de EU aan het sociale stelsel van het gastland gelijk is aan die van de nationale werknemers;

F.

overwegende dat de voordelen die het vrije verkeer van mobiele werknemers uit de EU oplevert voor de ontwikkeling van het gastland, in heel Europa zichtbaar zijn, vooral in de gezondheidszorg, de landbouw en de bouw;

G.

overwegende dat de vrijheid van verblijf op het hele grondgebied van de EU zonder uitzondering voor alle EU-burgers geldt, maar wel aan voorwaarden is verbonden, overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG, op grond waarvan de EU-burger in kwestie na drie maanden aan de wettelijke voorschriften moet voldoen, om de economie van het gastland niet te belasten; overwegende dat het succes van de interne markt van de EU grotendeels te danken is aan het vrije verkeer van werknemers; overwegende dat ondanks het feit dat slechts 2,8 % van de EU-burgers in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst woont, zij toch een bepalende bijdrage hebben geleverd aan het welslagen van de interne markt en een motor vormen voor de Europese economie;

H.

overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie betekent dat alle EU-burgers dezelfde rechten en verplichtingen hebben als de onderdanen van het gastland (op dit beginsel zijn de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 gestoeld); overwegende dat alle lidstaten met inachtneming van deze beginselen vrij kunnen bepalen welke sociale uitkeringen zij willen verstrekken en onder welke voorwaarden; overwegende dat op grond van de voorschriften over de coördinatie op het gebied van de socialezekerheidsstelsels geen discriminatie bij uitkeringen is toegestaan in het geval van EU-onderdanen die werknemers of rechtstreekse familieleden van werknemers zijn of hun gewoonlijke woonplaats in de lidstaat in kwestie hebben;

I.

overwegende dat de moderne Europese samenleving, in het bijzonder vanwege industriële veranderingen, globalisering, nieuwe arbeidspatronen, demografische veranderingen en ontwikkelingen op vervoersgebied, een grotere mate van mobiliteit van werknemers vergt;

J.

overwegende dat het vrij verkeer van werknemers een positief sociaal-economisch voorbeeld voor de EU en de lidstaten vormt en een mijlpaal betekent voor de integratie, economische ontwikkeling, sociale cohesie en individuele verbetering in het arbeidsleven in de EU, en tevens een tegenwicht biedt voor de ongunstige effecten van de economische crisis en de positie van de EU als een sterkere economische macht verstevigt, die de uitdaging van de mondiale veranderingen aankan;

K.

overwegende dat de overgangsregelingen betreffende het vrije verkeer van werknemers uit Bulgarije en Roemenië op 1 januari 2014 zijn verlopen;

L.

overwegende dat de Raad meermaals heeft bevestigd het vrij verkeer te steunen en de wederzijdse voordelen ervan te erkennen, onder meer nog tijdens recente besprekingen door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 8 oktober 2013 en 5 en 6 december 2013;

M.

overwegende dat met het oog op de aanstaande Europese verkiezingen, het vrij verkeer van EU-burgers voor sommige politieke partijen een onderwerp van de campagne geworden is; overwegende dat het risico bestaat dat deze discussie, als die niet met rationele argumenten gevoerd wordt, tot stigmatisering van burgers uit sommige lidstaten of mobiele EU-burgers kan leiden en tot een toename van racisme en vreemdelingenhaat; overwegende dat hooggeplaatste Europese politici onlangs verschillende populistische uitspraken hebben gedaan waarmee het recht van vrij verkeer wordt ondergraven;

N.

overwegende dat recente studies van de Commissie laten zien dat mobiele werknemers een nettobijdrage leveren aan de economie en begroting van hun gastland; overwegende dat mobiele werknemers als groep meer bijdragen aan de begroting van hun gastland via belastingen en socialezekerheidspremies dan zij aan uitkeringen ontvangen, terwijl de uitgaven voor gezondheidszorg voor niet-actieve mobiele EU-burgers zeer laag zijn in verhouding tot de totale uitgaven voor gezondheidszorg (0,2 %) of tot de economieën van de gastlanden (0,01 % van het BBP), en EU-burgers een zeer klein gedeelte vertegenwoordigen van de ontvangers van bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende uitkeringen;

1.

verzoekt de lidstaten de bepalingen van de Verdragen met betrekking tot de EU-regels inzake het vrij verkeer na te leven, en ervoor te zorgen dat het gelijkheidsbeginsel en het fundamentele recht van vrij verkeer voor alle EU-burgers worden geëerbiedigd;

2.

protesteert krachtig tegen het standpunt van sommige Europese leiders die aandringen op verandering en beperking van het recht van vrij verkeer van burgers; verzoekt de lidstaten af te zien van handelingen die het recht van vrij verkeer, dat op centrale EU-wetgeving stoelt, zouden kunnen aantasten;

3.

verwerpt resoluut elk voorstel om een grens aan het aantal EU-migranten te stellen aangezien dit in strijd is met het in het EU-Verdrag opgenomen beginsel van vrij verkeer van personen; wijst erop dat arbeidsmobiliteit bijdraagt aan de concurrentiekracht van de Europese economie;

4.

verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het recht van de Unie strikt wordt toegepast om te kunnen waarborgen dat alle EU-burgers gelijk worden behandeld en niet worden gediscrimineerd wat betreft de toegang tot werk, banen en arbeidsomstandigheden, beloning, ontslag, en sociale en fiscale voordelen, en zo te zorgen voor eerlijke mededinging tussen ondernemingen; en dringt er bij de nationale autoriteiten op aan elke ongerechtvaardigde beperking of belemmering van het vrij verkeer van werknemers en elke uitbuiting van werknemers tegen te gaan;

5.

herinnert eraan dat het recht op vrij verkeer van werknemers alle burgers van de Unie, ongeacht hun woonplaats, het recht geeft om zich ongehinderd naar een andere lidstaat te begeven om daar te werken en/of met die bedoeling daar te verblijven;

6.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie COM(2013)0837 die vijf acties bevat om de lidstaten en hun lokale overheden te helpen de wetgeving en instrumenten van de EU doeltreffend toe te passen, en geeft in dit verband zijn volledige steun aan de volgende samen met de lidstaten uit te voeren acties: de lidstaten helpen schijnhuwelijken tegen te gaan (handleiding); autoriteiten helpen bij het toepassen van de EU-regels voor de coördinatie van de sociale zekerheid (praktische gids); autoriteiten helpen bij de aanpak van uitdagingen op het gebied van de sociale integratie (financiering); uitwisseling van goede praktijken tussen lokale overheden; en lokale overheden scholen en steunen bij het toepassen van de EU-regels voor het vrije verkeer;

7.

verzoekt de lidstaten mobiele werknemers uit de EU niet te discrimineren door het recht van vrij verkeer voor werkdoeleinden ten onrechte in verband te brengen met verondersteld misbruik van socialezekerheidsstelsels; benadrukt dat van de lidstaten die over zulke overbelasting klagen, niet één het door de Commissie gevraagde bewijs hiervan heeft kunnen leveren;

8.

verzoekt de Commissie stelselmatig en grondig te controleren of het fundamentele recht van vrij verkeer voor werknemers uit de EU wordt geëerbiedigd; moedigt de Commissie aan door te gaan met haar inspanningen en erop toe te zien dat de lidstaten Richtlijn 2004/38/EG volledig en correct omzetten en uitvoeren, door volledige benutting van haar bevoegdheid tot instelling van inbreukprocedures;

9.

verzoekt de lidstaten om de op grond van de Europese fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, beschikbare middelen volledig en transparant te gebruiken om integratie, sociale insluiting en de bestrijding van armoede te bevorderen en de inspanningen te ondersteunen van plaatselijke gemeenschappen om een eventuele toename van het aantal gemarginaliseerde burgers op te vangen;

10.

herinnert de lidstaten aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om misbruik van hun uitkeringsstelsels tegen te gaan, ongeacht of het daarbij om eigen burgers of burgers van andere lidstaten gaat; verzoekt de lidstaten zich aan de bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG te houden en eventueel misbruik aan te pakken;

11.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

(2)  PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1.

(3)  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.

(4)  PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.

(5)  PB C 137 E van 27.5.2010, blz. 6.

(6)  PB C 257 E van 6.9.2013, blz. 74.


Top