EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0315
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL AND THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE on the work of the EU Joint Transfer Pricing Forum in the period July 2012 to January 2014
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over de werkzaamheden van het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van juli 2012 tot januari 2014
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over de werkzaamheden van het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van juli 2012 tot januari 2014
/* COM/2014/0315 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD EN HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over de werkzaamheden van het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van juli 2012 tot januari 2014 /* COM/2014/0315 final */
1.
Inleiding
De
mondiale economische verwevenheid en de wisselwerking tussen de nationale
belastingregels kunnen ertoe leiden dat multinationale ondernemingen dubbel
worden belast of helemaal niet worden belast. Met het actieplan inzake
grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS-actieplan), dat in juli 2013
door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) is
gepresenteerd, wordt beoogd de internationale belastingregels te verbeteren;
dit plan, dat brede internationale steun op het hoogste niveau heeft gekregen,
brengt een aantal leemten in de bestaande internationale belastingregels en
-normen in kaart, waarvan misbruik kan worden gemaakt om de belastinggrondslag
in andere jurisdicties uit te hollen en bestanddelen van de belastinggrondslag
te verschuiven om zo het totale bedrag aan verschuldigde belastingen te
verlagen. Vanuit
EU-perspectief bekeken belemmeren de bestaande lacunes in de internationale
belastingregels en -normen de goede werking van de interne markt, die 28 verschillende
belastingstelsels omvat. De Commissie acht het daarom belangrijk te zoeken naar
synergieën tussen het lopende internationale debat over BEPS en discussies in
de EU, zowel om realistische oplossingen te bedenken voor de EU met
inachtneming van de verplichtingen van het EU-Verdrag als om de belangen van de
EU te bevorderen bij de vaststelling van internationale normen. De Commissie
onderkent ook dat op EU-niveau genomen maatregelen kunnen bijdragen aan de
verwezenlijking van de doelstellingen van het BEPS-actieplan. Wat
verrekenprijzen betreft, hebben multinationale ondernemingen (MNO’s) en
belastingdiensten te maken met praktische problemen bij het bepalen van de
prijs voor grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde ondernemingen voor
belastingdoeleinden. Om de prijs van dergelijke transacties correct te kunnen
beoordelen, hanteren de EU-lidstaten het zakelijkheidsbeginsel (arm's length
principle)[1].
Dit beginsel berust op een vergelijking tussen de voorwaarden die zijn
overeengekomen door gelieerde ondernemingen en de voorwaarden die zouden zijn
overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen. De uitlegging en
de toepassing die aan het zakelijkheidsbeginsel worden gegeven, verschillen
evenwel tussen de belastingdiensten onderling en tussen belastingdiensten en
bedrijven. Dit kan leiden tot onzekerheid, hogere kosten en potentiële dubbele
heffing of dubbele niet-heffing, hetgeen de goede werking van de interne markt
belemmert. In oktober 2002[2]
heeft de Commissie een deskundigengroep in het leven geroepen, namelijk het
Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen ("het Forum"), om
pragmatische oplossingen te zoeken voor problemen die voortvloeien uit de
toepassing van het zakelijkheidsbeginsel binnen de EU. Het Forum werkt op basis
van mandaten van vier jaar, die worden vastgesteld bij besluit van de
Commissie. Het huidige mandaat van het Forum loopt tot en met 31 maart 2015. Het Forum is een
belangrijke bron van informatie geweest voor de werkzaamheden van de Commissie
ter verbetering van de administratie en de werking van verrekenprijzen in de
EU. Het kan ook dienen als een nuttige bron van input voor het door de G20
gesteunde BEPS-project van de OESO. In deze
mededeling wordt verslag uitgebracht over de werkzaamheden van het Forum in de
periode van juli 2012 tot januari 2014.
2.
Samenvatting van de werkzaamheden van het Forum van juli 2012 tot
januari 2014
Van juli 2012
tot januari 2014 heeft het Forum zijn werkprogramma voor 2011‑2015
verder uitgevoerd en is het vier keer bijeengekomen. Over drie onderwerpen —
secundaire correcties, verrekenprijsrisicobeheer en compenserende correcties —
zijn uitgebreide verslagen opgesteld. Daarnaast heeft het Forum verscheidene
monitoringactiviteiten verricht. Tot de lopende projecten van het Forum behoren
de monitoring van het praktische functioneren van het verdrag ter afschaffing
van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden
ondernemingen[3]
(90/436/EEG) (arbitrageverdrag) en de herziene gedragscode voor een efficiënte
toepassing van het arbitrageverdrag[4],
evenals de monitoring van de gedragscode inzake verrekenprijsdocumentatie voor
gelieerde ondernemingen in de Europese Unie (EU-TDP)[5]. De werkzaamheden
van het Forum als geheel lagen in dezelfde lijn als de voorgenomen acties in
het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS-actieplan).
De onlangs aangenomen rapporten zouden als basis kunnen dienen voor een
eventuele herziening van desbetreffende bepalingen in het commentaar bij het
OESO-modelbelastingverdrag en de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen, terwijl
de huidige werkzaamheden van het Forum ter verbetering van het praktische
functioneren van het arbitrageverdrag van belang zijn voor het in het kader van
BEPS gevoerde debat over de wijze waarop geschillenbeslechtingsmechanismen
doeltreffender kunnen worden vormgegeven (actie 14 van het BEPS-actieplan). De
BEPS-werkzaamheden in verband met verrekenprijsdocumentatie (actie 13 van het
BEPS-actieplan) zullen ook baat hebben bij de conclusies die het Forum trekt in
zijn huidige evaluatie van de EU-TPD.
2.1. Verslag van het Forum
over secundaire correcties (bijlage I)
In sommige
lidstaten kunnen of moeten er volgens de verrekenprijswetgeving "secundaire
transacties" worden verricht om de feitelijke winsttoerekening in overeenstemming
te brengen met de oorspronkelijke verrekenprijscorrectie ("primaire
correctie"). Er kan dubbele belasting ontstaan doordat de secundaire
transactie zelf mogelijkerwijs ook fiscale gevolgen heeft en in een correctie
kan resulteren ("secundaire correctie"). In een
vragenlijst van het Forum is een balans opgemaakt van de situatie in de
lidstaten op 1 juli 2011, en daarbij is gebleken dat er sprake is van
uiteenlopende wettelijke bepalingen en praktijken met betrekking tot secundaire
correcties, die kunnen leiden tot dubbele heffing in de EU. In het verslag
worden de algemene aspecten van secundaire correcties gepresenteerd en
aanbevelingen gedaan over hoe een eventuele dubbele heffing in deze context kan
worden aangepakt. De lidstaten waar secundaire correcties niet verplicht zijn,
worden geadviseerd dergelijke correcties niet toe te passen om dubbele heffing
te voorkomen. De lidstaten waar secundaire correcties wel verplicht zijn,
worden geadviseerd in mogelijkheden en middelen te voorzien om dubbele heffing
te voorkomen. Deze aanbevelingen gaan evenwel uit van de veronderstelling dat
de belastingplichtige te goeder trouw handelt. Voortbouwend op
de EU-moeder-dochterrichtlijn[6]
wordt in het verslag aanbevolen om secundaire correcties in de EU te
kwalificeren als fictieve dividenden of fictieve kapitaalstortingen. Dienovereenkomstig
garandeert de moeder-dochterrichtlijn dat geen bronbelasting wordt geheven over
uitkeringen van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij in de EU. Voor gevallen
die niet onder de moeder-dochterrichtlijn vallen, wordt in het verslag de
procedure van de repatriëring beschreven en wordt aanbevolen hiervan gebruik te
maken in het kader van een onderlingoverlegprocedure die beschikbaar is uit
hoofde van het respectieve toepasselijke dubbelbelastingverdrag, of zelfs in
een vroeger stadium. Verder wordt aanbevolen dat de lidstaten geen sancties
opleggen met betrekking tot de secundaire correctie. De aanbevelingen
in het verslag zien op de meeste gevallen van dubbele belasting die
voortvloeien uit de verschillende praktijken in de lidstaten met betrekking tot
secundaire correcties.
2.2. Verslag van het Forum
over verrekenprijsrisicobeheer (bijlage II)
De
handhaving en de naleving van de verrekenprijsregels kan een grote inzet van
middelen vergen bij de belastingdiensten respectievelijk de
belastingplichtigen. Het Forum is zich ervan bewust dat de hiervoor beschikbare
middelen beperkt zijn en daarom effectief moeten worden ingezet. Daarom is het
zaak risico’s te beoordelen en effectief aan te pakken en mechanismen op te
zetten om geschillen efficiënt en tijdig te regelen. Het
verslag onderstreept dat naast de juridische en praktische instrumenten die
voorhanden zijn, belastingdiensten en belastingplichtigen in de EU ook gebruik
kunnen maken van specifieke instrumenten om verrekenprijzen te beheren. Het
gaat hier onder meer om inlichtingenuitwisseling, gezamenlijke werkprocedures
voor controles in het algemeen, gecoördineerde aanpak van
verrekenprijscontroles, een gemeenschappelijke documentatiestandaard[7]
en het mechanisme voor geschillenbeslechting in het kader van het
arbitrageverdrag. Het
verslag bouwt voort op eerdere werkzaamheden van de Commissie[8]
en andere organisaties zoals de OESO[9]
in verband met risicobeheer en plaatst deze in de context van de bijzondere
uitdagingen die verrekenprijzen stellen en de juridische en administratieve
instrumenten die in de EU beschikbaar zijn. Het
verslag bevat richtsnoeren voor het beheer van verrekenprijsrisico’s op basis
van de algemene beginselen van samenwerking tussen belastingplichtige en
belastingdienst(en), vaststelling van hoog- en laagrisicogebieden, en
doelgericht, tijdig en passend optreden. Voor de fase voorafgaand aan de
controle wordt in het verslag aanbevolen dat belastingplichtige en
belastingdienst(en) in een vroeg stadium met elkaar communiceren en dat een
evenwicht wordt gevonden tussen de behoefte aan informatie van de
belastingdienst(en) en de lasten voor de belastingplichtige om te antwoorden op
verzoeken om informatie. Het verslag beveelt ook aan dat de lidstaten overwegen
om, in passende omstandigheden, inlichtingen uit te wisselen op grond van de
EU-richtlijn betreffende de administratieve samenwerking[10].
Volgens deze richtlijn kan elke bevoegde autoriteit van een lidstaat om
relevante inlichtingen verzoeken bij de bevoegde autoriteit van een andere
lidstaat. Bevoegde autoriteiten kunnen tevens op eigen initiatief spontaan
inlichtingen die zij van belang achten voor andere bevoegde autoriteiten,
uitwisselen met die andere bevoegde autoriteiten. Voorts zouden de
belastingdiensten moeten beschikken over passende instrumenten om gevallen met
een hoog risico aan te pakken. Wat
de controlefase betreft, wordt in het verslag aanbevolen dat
belastingplichtigen en belastingdiensten in een vroeg stadium werken naar een
gedeeld inzicht in de feiten en omstandigheden die aan de onderzochte
transacties ten grondslag liggen. Ook wordt aanbevolen dat de lidstaten ten
aanzien van controles een op samenwerking gebaseerde aanpak binnen de EU
overwegen als de omstandigheden dat toestaan. Wat
de fase van geschillenbeslechting betreft, pleit het verslag voor een
efficiënte en tijdige afwikkeling in het kader van onderlingoverlegprocedures
en het arbitrageverdrag.
2.3 Verslag
van het Forum over compenserende correcties (bijlage III)
Compenserende
correcties zijn verrekenprijscorrecties waarbij de belastingplichtige een
verrekenprijs voor belastingdoeleinden opgeeft die, naar het oordeel van de
belastingplichtige, een zakelijke prijs is voor een concerntransactie, ook al
verschilt deze prijs van het bedrag dat feitelijk tussen de gelieerde
ondernemingen in rekening wordt gebracht[11]. Aan
de hand van een vragenlijst van het Forum is een balans opgemaakt van de
situatie in de EU-lidstaten op 1 juli 2011, en daarbij is gebleken dat
verschillende benaderingen worden gehanteerd met betrekking tot compenserende
correcties. De voorwaarden, de procedures en de tijdstippen voor dergelijke
correcties verschillen van lidstaat tot lidstaat, hetgeen kan leiden tot
dubbele heffing en dubbele niet-heffing. Met
het verslag wordt beoogd een praktische leidraad te bieden voor het voorkomen
van dubbele heffing en dubbele niet-heffing als gevolg van de uiteenlopende
praktijken in de lidstaten bij de toepassing van compenserende correcties. De
richtsnoeren in het verslag zijn van toepassing op compenserende correcties die
een belastingplichtige in zijn boeken aanbrengt en in zijn
verrekenprijsdocumentatie toelicht. In
het verslag wordt aanbevolen dat de lidstaten compenserende correcties (naar
boven en naar beneden) die door de belastingplichtige zelf worden aangebracht,
aanvaarden mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan: de winsten van de
betrokken gelieerde ondernemingen worden symmetrisch berekend, dat wil zeggen ondernemingen
die bij een transactie betrokken zijn, rapporteren dezelfde prijs voor de
desbetreffende transactie in elk van de betrokken lidstaten; de
belastingplichtige heeft redelijkerwijs getracht tot een zakelijk resultaat te
komen; de door de belastingplichtige gehanteerde aanpak is consistent in de
tijd; de correctie is aangebracht voordat de belastingaangifte wordt ingediend;
indien de prognoses van de belastingplichtige afwijken van het bereikte
resultaat, kan hij hierover uitleg verstrekken als ten minste een van de
betrokken lidstaten daarom zou verzoeken.
2.4 Monitoringactiviteiten
Een vaste taak
van het Forum bestaat erin de effectieve uitvoering van de resultaten die het
heeft bereikt, te volgen en te bewaken. Dit gebeurt door statistische jaarverslagen
en specifieke verslagen op te stellen. Deze verslagen worden vervolgens door de
Commissie en het Forum bestudeerd om na te gaan op welke gebieden het Forum
verdere werkzaamheden kan verrichten. Jaarlijks
wordt er een statistisch verslag opgesteld en geëvalueerd over nog hangende
zaken in het kader van de onderlingoverlegprocedure op basis van het
arbitrageverdrag en over voorafgaande prijsafspraken (APA's). De opzet van de
statistieken over hangende zaken in het kader van de onderlingoverlegprocedure
op basis van het arbitrageverdrag is recent verbeterd waardoor nu een betere
evaluatie kan worden verricht. De
alomvattende monitoring die momenteel wordt uitgevoerd met betrekking tot het
praktische functioneren van het arbitrageverdrag en de bijbehorende
gedragscode, heeft al geleid tot concrete voorstellen voor verbeteringen, die
nu door het Forum worden besproken. De implementatie van de EU-TPD werd in 2013
gemonitord: de lidstaten en niet-gouvernementele stakeholders hebben
vragenlijsten ingevuld over het effect van de EU-TPD. De resultaten zullen in 2014
door het Forum besproken worden. Naar aanleiding van het verslag over midden-
en kleinbedrijven en verrekenprijzen is in 2013 voor elke lidstaat informatie
over verrekenprijzen die van belang is voor het mkb, op de website van het
Forum gepubliceerd.
3. Conclusies van de Commissie
Voor
de Commissie blijft het Forum een waardevolle deskundigengroep waarop zij een
beroep kan doen om verrekenprijsproblemen aan te pakken en pragmatische
oplossingen aan te reiken voor uiteenlopende problemen op dat gebied. De
werkzaamheden van het Forum zijn in overeenstemming met de voorgenomen acties
in het BEPS-actieplan. In de verslagen over secundaire correcties,
verrekenprijsrisicobeheer en compenserende correcties worden cruciale
onderwerpen behandeld die zowel door de Commissie bij de oprichting van het Forum
als in het BEPS-actieplan genoemd zijn. De
Commissie sluit zich volledig aan bij de conclusies en de voorstellen van de
verslagen over secundaire correcties, verrekenprijsrisicobeheer en
compenserende correcties. De Commissie verzoekt de Raad zijn goedkeuring te
hechten aan het verslag over secundaire correcties en verzoekt de lidstaten de
aanbevelingen in hun nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen ten
uitvoer te leggen. De Commissie verzoekt de Raad zijn goedkeuring te hechten
aan het verslag over verrekenprijsrisicobeheer en verzoekt de lidstaten
praktijken die in overeenstemming zijn met in het verslag beschreven
benaderingen en procedurele overwegingen, ten uitvoer te leggen. De Commissie
verzoekt de Raad zijn goedkeuring te hechten aan het verslag over compenserende
correcties en verzoekt de lidstaten de in het verslag aanbevolen praktische
oplossing ten uitvoer te leggen. De
Commissie is van mening dat een toekomstige periodieke monitoring van de
uitvoering van de conclusies en aanbevelingen in de verslagen nuttige feedback
zal opleveren waarop een eventuele actualisering kan voortbouwen. De
Commissie moedigt het Forum aan zijn monitoringactiviteiten voort te zetten en
kijkt uit naar de resultaten van de lopende werkzaamheden van het Forum ter
verbetering van het praktische functioneren van het arbitrageverdrag en naar de
conclusies van het debat over de gedragscode inzake verrekenprijsdocumentatie
voor gelieerde ondernemingen in de EU. In de context van BEPS zal het Forum,
zodra er overeenkomst is bereikt over concrete oplossingen op het gebied van
verrekenprijzen, mogelijkheden onderzoeken om een bijdrage te leveren aan de
consequente toepassing ervan binnen de EU. [1] Het
zakelijkheidsbeginsel is neergelegd in artikel 9 van het modelbelastingverdrag
dat is opgesteld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO). De OESO heeft ook richtlijnen voor verrekenprijzen voor
multinationale ondernemingen en belastingdiensten ontwikkeld. [2] Mededeling van de
Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal
Comité: Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen - Een strategie
voor het verschaffen van een geconsolideerde heffingsgrondslag aan
ondernemingen voor de vennootschapsbelasting op hun activiteiten in de gehele
EU (COM(2001) 582 definitief van 23.10.2001, blz. 21). [3] PB L 225 van 20.8.1990,
blz. 10. [4] PB C 322 van 30.12.2009,
blz. 1. [5] PB C 176 van 26.7.2006,
blz. 1. [6] Richtlijn
2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de
gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en
dochterondernemingen uit verschillende lidstaten. [7] Gedragscode inzake
verrekenprijsdocumentatie voor gelieerde ondernemingen in de Europese Unie
(EU-TPD) (PB C 176 van 28.7.2006). [8] European
Commission: Risk Management Guide for Tax Administrations (2006) en Compliance
Risk Management Guide for Tax Administrations (2010). [9] Studie van het Forum on
Tax Administration van de OESO "Dealing Effectively with the Challenges of
Transfer Pricing" en ontwerphandboek van de OESO over
verrekenprijsrisicobeoordeling. [10] Richtlijn 2011/16/EU van
de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking
op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB
L 64 van 11.3.2011, blz. 1). [11] OESO-richtlijnen voor
verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten,
verklarende woordenlijst (2010). BIJLAGE I VERSLAG OVER SECUNDAIRE CORRECTIES
1. Achtergrond
1. In het
kader van zijn werkprogramma voor 2011-2015 heeft het Gezamenlijk EU-Forum voor
verrekenprijzen (het Forum) zich gebogen over zogenaamde secundaire correcties
bij verrekenprijzen, omdat deze correcties tot dubbele heffing kunnen leiden.
Aan de hand van een in juni 2011 verstuurde vragenlijst is een balans opgemaakt
van de situatie in elke EU-lidstaat op 1 juli 2011, ter voorbereiding van een
overzicht van de wettelijke en administratieve/praktische aspecten in de
verschillende lidstaten. De antwoorden van alle 27 lidstaten zijn opgenomen in
document JTPF/018/REV1/2011. Op de vergadering van het Forum in juni 2012 is
een ontwerp van discussienota over secundaire correcties (doc. JTPF/010/2012/EN)
opgesteld en besproken. Op de vergadering van het Forum in oktober 2012 is onderhavig
verslag besproken en goedgekeurd.
2. Omschrijving en toepassingsgebied
2. Het is
mogelijk dat een verrekenprijscorrectie gepaard gaat met een zogenaamde
"secundaire correctie". In de verklarende woordenlijst bij de
OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen wordt een secundaire correctie omschreven
als een correctie die voortvloeit uit de heffing van belasting op een
secundaire transactie in verrekenprijsgevallen, en een secundaire
transactie als een fictieve transactie waarvan sommige staten op basis van
hun binnenlandse verrekenprijswetgeving uitgaan nadat zij een primaire
correctie hebben voorgesteld, teneinde de feitelijke verdeling van winsten in
overeenstemming te brengen met de primaire correctie. Secundaire transacties
kunnen de vorm aannemen van fictieve dividenden (dat wil zeggen posten die
behandeld worden als dividenden ofschoon zij normaal niet als zodanig zouden
worden aangemerkt), fictieve kapitaalstortingen of fictieve leningen.
In
sommige lidstaten kunnen of moeten er volgens de verrekenprijswetgeving
"secundaire transacties" worden verricht om de feitelijke
winsttoerekening in overeenstemming te brengen met de primaire correctie.
Er kan dubbele belasting ontstaan doordat de secundaire transactie zelf
mogelijkerwijs ook fiscale gevolgen heeft en in een correctie resulteert. Zo
kan het bedrag van een correctie die wordt aangebracht op de inkomsten van
een dochteronderneming in verband met een transactie met een buitenlandse
moedermaatschappij, door de jurisdictie van de dochteronderneming worden
behandeld als een denkbeeldige dividenduitkering aan die
moedermaatschappij en kan daarover een bronbelasting verschuldigd zijn.
Secundaire
correcties worden ongedaan gemaakt als de primaire correctie ongedaan
wordt gemaakt. Secundaire correcties in de vorm van fictieve dividenden
kunnen tot dubbele heffing leiden als de andere staat niet in een
overeenkomstige belastingverrekening of -vermindering op grond van artikel 23
van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet voor de bronbelasting die uit
de secundaire correctie voortvloeit. Hoewel in paragraaf 28 van het
commentaar op artikel 10 van het OESO-modelbelastingverdrag al is bepaald
dat fictieve dividenden onder artikel 10 en de regels voor het
opheffen van dubbele belasting vallen, kan het voorkomen dat een
dergelijke denkbeeldige transactie in de andere staat simpelweg niet wordt
erkend, wat aanleiding geeft tot bronbelasting (zie paragraaf 4.69 van de
OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen).
Het
OESO-modelbelastingverdrag staat er niet aan in de weg dat secundaire
correcties worden aangebracht als zij zijn toegestaan op basis van het interne
recht[1].
Belastingdiensten worden evenwel aangespoord om deze correcties zo te
structureren dat de daaruit voortvloeiende kans op dubbele belasting wordt
geminimaliseerd, met uitzondering van het geval waarin uit het gedrag van
de belastingplichtige blijkt dat hij opzettelijk dividend probeert te
vermommen om bronbelasting te vermijden. (paragraaf 4.71 OESO-richtlijnen
voor verrekenprijzen).
6. Van de 27
EU-lidstaten hebben er negen wetgeving over secundaire correcties. Uit de
antwoorden op de vragenlijst blijkt dat secundaire correcties in sommige van
deze negen lidstaten discretionair gebeuren. Aanbeveling 1: De toepassing van secundaire correcties kan tot
dubbele belasting leiden. Als secundaire correcties niet verplicht zijn, wordt
daarom aanbevolen dat de lidstaten geen secundaire correcties aanbrengen
wanneer deze tot dubbele belasting leiden. Wanneer secundaire correcties wel
verplicht zijn krachtens de wetgeving van een lidstaat, wordt aanbevolen dat de
lidstaten voorzien in mogelijkheden en middelen om dubbele heffing te voorkomen
(bijvoorbeeld door een oplossing te zoeken via onderling overleg, of door in
een vroeg stadium repatriëring toe te staan, indien mogelijk). Bij deze
aanbevelingen wordt ervan uitgegaan dat niets in het gedrag van de
belastingplichtige erop wijst dat hij opzettelijk probeert dividend te
vermommen om bronbelasting te vermijden[2]. 7. In de
meeste lidstaten waar secundaire correcties mogelijk/verplicht zijn, worden
deze correcties behandeld als verkapte winstuitdeling en derhalve beschouwd als
fictieve dividenden, die aan bronbelasting onderworpen kunnen zijn. 8. Secundaire
correcties kunnen ook andere vormen aannemen, zoals een fictieve lening. De
OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen (paragraaf 4.70) onderstrepen dat deze
fictieve transacties hun eigen complicaties met zich meebrengen, zoals de
toerekening van interest aan deze leningen. In hun antwoorden op de vragenlijst
hebben de meeste lidstaten niet naar dit soort fictieve transacties verwezen.
Een mogelijke reden hiervoor is dat zij de bijbehorende complicaties willen
vermijden en secundaire correcties gewoonlijk aanbrengen in de vorm van
fictieve dividenden/stortingen. Bij fictieve stortingen en fictieve dividenden
tussen EU-dochterondernemingen en EU-moedermaatschappijen blijft het risico van
dubbele belasting tot een minimum beperkt, aangezien er geen gevolgen zijn wat
bronbelasting betreft (zie deel 3). Aanbeveling 2: Gezien de extra complicaties die secundaire
correcties met zich meebrengen, wordt aanbevolen om deze correcties in de EU te
kwalificeren als fictieve dividenden of fictieve kapitaalstortingen en niet als
fictieve leningen, zolang er geen sprake is van repatriëring. 9. De
situatie wordt iets gecompliceerder als de primaire correctie plaatsvindt
tussen partijen die indirect met elkaar verbonden zijn. Sommige lidstaten
hanteren in deze situatie de hypothese dat er een uitkering wordt verricht aan
de moedermaatschappij en een storting door de moedermaatschappij aan de andere
dochteronderneming (paragraaf 4.70 van de OESO-richtlijnen voor
verrekenprijzen). 10. Dit verslag
handelt over secundaire transacties tussen in de EU woonachtige/ gevestigde
lichamen in de vorm van fictieve dividenden en bekijkt — op basis van het
bestaande wettelijke kader in de EU — op welke wijze dubbele belastingheffing
en andere administratieve en financiële lasten (bijvoorbeeld sancties) als
gevolg van secundaire correcties tot een minimum kunnen worden beperkt[3]. 11. In de volgende
delen wordt ingegaan op de toepassing van de EU-moeder-dochterrichtlijn (deel 3),
op situaties waarin lidstaten kunnen overwegen voorkoming te verlenen indien de
belastingplichtige tot repatriëring overgaat (in een onderlingoverlegprocedure
(deel 4.2) of in een vroeger stadium (deel 4.3)), en op sancties en
procedurele/administratieve aspecten (delen 5 en 6).
3. Moeder-dochterrichtlijn
12. Wanneer
secundaire correcties als verkapte winstuitdeling/storting worden behandeld en
dus als fictieve dividenden worden beschouwd, leidt de toepassing van de
moeder-dochterrichtlijn (artikelen 4 en 5) ertoe dat geen bronbelasting wordt
geheven op een uitkering van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij
in de EU. 13. Negen
EU-lidstaten passen momenteel secundaire correcties toe — Oostenrijk,
Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Slovenië en
Spanje. In een situatie waarin een dochteronderneming in een lidstaat
onderworpen is aan een secundaire correctie op basis van een primaire
verrekenprijscorrectie voor een transactie met haar moedermaatschappij in een
andere lidstaat, zouden zeven[4]
van deze negen lidstaten op basis van de bepalingen van de moeder-dochterrichtlijn
geen bronbelasting heffen. Volgens de twee andere lidstaten[5]
is de moeder-dochterrichtlijn niet van toepassing op fictieve dividenden.
4. Repatriëring
4.1 Algemeen
Repatriëring
betekent in wezen dat de gelden daadwerkelijk terugkeren, zodat de boeken
van de betrokken partijen in overeenstemming zijn met het economische doel
van de primaire correctie. De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen
(paragraaf 4.73) beschrijven een aantal manieren waarop repatriëring kan
gebeuren. Ook het OESO-handboek over doeltreffende
onderlingoverlegprocedures[6]
bevat richtsnoeren inzake repatriëring. In de OESO-richtlijnen voor
verrekenprijzen (paragraaf 4.76) wordt aanbevolen om repatriëring aan de
orde te stellen tijdens een onderlingoverlegprocedure, als deze is
ingeleid voor de desbetreffende primaire correctie.
De
afspraken die door de bevoegde autoriteiten in het kader van een
onderlingoverlegprocedure worden gemaakt in verband met een verrekenprijscorrectie,
gelden specifiek voor de regeling in kwestie tussen die autoriteiten.
Nadat de bevoegde autoriteiten overeenkomst hebben bereikt over de
kwalificatie van de denkbeeldige transactie, moeten in het kader van de
onderlingoverlegprocedure ook de volgende twee punten worden onderzocht:
·
ziet
de belastingautoriteit die de secundaire correctie heeft aangebracht, af van
bronbelasting of maakt de andere belastingautoriteit de daaruit voortvloeiende
dubbele belasting ongedaan, en ·
indien
repatriëring als mogelijkheid wordt overwogen, op welke wijze zal deze worden
uitgevoerd en hoe wordt gegarandeerd dat er geen verdere fiscale lasten ontstaan
die op hun beurt tot dubbele heffing kunnen leiden?
In
het OESO-handboek wordt aangegeven dat een overeenkomst over repatriëring
ook in een vroeger stadium kan worden bereikt, bijvoorbeeld tijdens een
controle (zie deel 4.3).
4.2 Repatriëring in de loop van een onderlingoverlegprocedure
17. Indien
repatriëring deel uitmaakt van een regeling, kunnen de voorwaarden variëren,
maar vaak is het toegestaan dat de repatriëring wordt geëffectueerd door middel
van een directe terugbetaling dan wel een verrekening via de concernrekeningen.
Doorgaans wordt ook bepaald dat de belastingplichtige de repatriëring mag
verrichten binnen een onderling overeengekomen redelijke termijn, zonder heffing
van bronbelasting door de staat vanwaaruit de repatriëring gebeurt en zonder
enige extra fiscale behandeling in de staat waarnaar de repatriëring wordt
verricht. De repatriëring kan onderworpen worden aan een controle. Aanbeveling 3: Wanneer bevoegde autoriteiten tijdens een
onderlingoverlegprocedure overeenkomen dat de boeken daadwerkelijk in
overeenstemming moeten worden gebracht met het economische doel van de primaire
correctie, achten de lidstaten repatriëring door middel van een directe
terugbetaling dan wel een verrekening via de concernrekeningen een passend
instrument om dit resultaat te bereiken. Aanbeveling 4: De belastingdiensten moeten zich ervan bewust zijn
dat belastingplichtigen tot 90 dagen nodig kunnen hebben, te rekenen vanaf de
datum van kennisgeving van de overeenkomst, om de repatriëring daadwerkelijk te
effectueren. Aanbeveling 5: Wanneer in het kader van een
onderlingoverlegprocedure een regeling wordt overeengekomen die in repatriëring
voorziet, wordt aanbevolen in de overeenkomst te bepalen dat geen bronbelasting
zal worden geheven door de lidstaat vanwaaruit de repatriëring gebeurt en geen
extra fiscale lasten zullen worden opgelegd in de lidstaat waarnaar de
repatriëring wordt verricht. 18. Aangezien een
repatriëring plaatsvindt na de oorspronkelijke transactie, kan de lidstaat
waarnaar de repatriëringsbetaling wordt verricht, zich op het standpunt
plaatsen dat de betaling ook een rentecomponent dient te omvatten om de in het
binnenland gevestigde belastingplichtige te compenseren voor het gebruik dat de
buitenlandse gelieerde onderneming heeft gemaakt van de gelden van die
belastingplichtige tussen het tijdstip van de oorspronkelijke transactie en de
repatriëring. Een dergelijke benadering zou de repatriëring evenwel alleen maar
verder compliceren en kan ook weer eigen fiscale gevolgen hebben. Aanbeveling 6: Bij een onderlingoverlegprocedure tussen lidstaten
verdient het - om redenen van vereenvoudiging - aanbeveling dat de lidstaten,
voor zover dat mogelijk is, repatriëring zonder rentecomponent toestaan en dat
dit in de overeenkomst in het kader van de onderlingoverlegprocedure wordt
vermeld.
4.3 Repatriëring in een vroeg stadium, bijvoorbeeld een
controle
19. Sommige
lidstaten hebben een werkwijze ontwikkeld om mogelijke dubbele belasting te
vermijden, die inhoudt dat zij geen secundaire transacties en secundaire
correcties verlangen indien een repatriëring reeds in het stadium van een
controle gebeurt. Repatriëring in een vroegtijdig stadium, bijvoorbeeld in het
stadium van een controle, vereist - wat de belastingplichtige betreft - dat er
een regeling is getroffen over de wijze waarop hij de rekeningen in
overeenstemming moet brengen met de primaire correcties en - wat de
belastingdienst betreft - dat deze regeling is goedgekeurd (sommige lidstaten
kunnen mogelijkerwijs pas in het stadium van een onderlingoverlegprocedure
goedkeuren dat zij geen secundaire transacties/correcties zullen verlangen).
Een verdere vereiste is een overeenkomstige behandeling door de andere
betrokken belastingdienst. Om dit te bewerkstelligen, kan het nodig zijn dat de
andere lidstaat op de hoogte wordt gebracht overeenkomstig de voorschriften
inzake inlichtingenuitwisseling of dat een onderlingoverlegprocedure wordt
ingeleid aangezien het mogelijk is dat de primaire correctie op zich al niet
aanvaardbaar is voor de belastingdienst van die andere lidstaat. Er zij op
gewezen dat een belastingplichtige op grond van artikel 25 van het
OESO-modelbelastingverdrag een onderlingoverlegprocedure al kan inleiden als
hij het waarschijnlijk acht dat maatregelen van één land in dubbele belasting
zullen resulteren[7].
Aanbeveling 7: Als een lidstaat repatriëring in een vroeg stadium,
bijvoorbeeld in het stadium van een controle, in overweging neemt, wordt
aanbevolen dat hij ervoor zorgt dat de andere lidstaat hiervan op datzelfde
tijdstip op de hoogte wordt gebracht op basis van een procedure voor de
uitwisseling van inlichtingen, dan wel door de belastingplichtige zelf (als
deze daarmee instemt). Aanbeveling 8: Een overeenkomst betreffende repatriëring die in het
stadium van een controle wordt bereikt, mag niet uitsluiten dat de
belastingplichtige om een onderlingoverlegprocedure verzoekt, noch instemming
met of afwijzing van een controleverklaring impliceren.
5. Sancties
20. In sommige
lidstaten kunnen secundaire correcties onderworpen worden aan een specifieke
sanctie of bestraft worden met een sanctie uit hoofde van de algemene
sanctieregeling. In het samenvattend verslag van het Forum over sancties[8]
zijn al verschillende sanctieregelingen in de EU besproken en uit deel 5 blijkt
dat in de meeste lidstaten de mogelijkheid bestaat om van een sanctie af te
zien (zolang deze door een lidstaat niet is aangemerkt als een sanctie voor een
ernstig strafbaar feit). In dat verslag wordt ook gesteld dat sancties in
overeenstemming dienen te zijn met de definitieve overeengekomen
verrekenprijzen. Deze conclusie kan ook zo worden geïnterpreteerd dat sancties
slechts betrekking mogen hebben op de correctie van de verrekenprijzen als
zodanig, dat wil zeggen op de primaire en niet op de secundaire correctie. Aanbeveling 9: Wanneer een secundaire correctie vereist is, wordt
aanbevolen dat de lidstaten geen sanctie opleggen met betrekking tot de
secundaire correctie.
Indien er toch sancties op secundaire
correcties worden toegepast, loont het de moeite om na te gaan of deze
sancties in een onderlingoverlegprocedure aan de orde kunnen worden
gesteld om te garanderen dat dubbele belasting als gevolg van secundaire
correcties wordt opgeheven.
Aanbeveling 10: Wanneer de fiscale gevolgen van een secundaire
correctie in een onderlingoverlegprocedure worden opgeheven of gematigd, wordt
aanbevolen om de desbetreffende sanctie dienovereenkomstig op te heffen of te
matigen.
6. Procedure voor de opheffing van dubbele belasting
22. In hun
antwoorden op de vragenlijst over secundaire correcties (JTPF/018/REV1/2011)
hebben de meeste lidstaten die secundaire correcties toepassen, aangegeven dat
dubbelbelastingproblemen als gevolg van secundaire correcties volgens hen niet
onder het arbitrageverdrag vallen; slechts enkele lidstaten waren van mening
dat dergelijke problemen wel onder het arbitrageverdrag vallen, en voor sommige
andere was het nog onduidelijk of het arbitrageverdrag al dan niet van
toepassing is. De meeste lidstaten die secundaire correcties toepassen, zouden
echter wel bereid zijn om deze correcties in het kader van een onderlingoverlegprocedure
te bespreken. In gevallen waarin het niet mogelijk is om onmiddellijk dubbele
belasting te voorkomen, bijvoorbeeld door toepassing van de
moeder-dochterrichtlijn, zou een belastingplichtige daarom — in geval van
(potentiële) dubbele belasting als gevolg van een secundaire correctie — twee
verzoeken moeten indienen, dat wil zeggen een verzoek in het kader van het arbitrageverdrag
en een verzoek om een onderlingoverlegprocedure. In het laatste geval zouden de
betrokken lidstaten ook telkens een verdrag moeten hebben gesloten waarin een
bepaling betreffende een onderlingoverlegprocedure is opgenomen die
vergelijkbaar is met artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag (bij
voorkeur met een arbitragebeding overeenkomstig artikel 25, lid 5,
van het modelverdrag). Aanbeveling 11: Aangezien belastingplichtigen zich er mogelijkerwijs
niet van bewust zijn dat in bepaalde omstandigheden een apart verzoek moet
worden ingediend om dubbele belasting als gevolg van secundaire correcties te
voorkomen, worden de lidstaten die van oordeel zijn dat secundaire correcties
niet kunnen worden behandeld in het kader van het arbitrageverdrag,
aangemoedigd om in hun publieke richtlijnen de aandacht te vestigen op het feit
dat een apart verzoek op grond van artikel 25 van het
OESO-modelbelastingverdrag vereist kan zijn om dubbele belasting op te heffen.
Om redenen van efficiency verdient het aanbeveling dat belastingplichtigen
beide verzoeken in eenzelfde brief indienen. BIJLAGE II VERSLAG OVER VERREKENPRIJSRISICOBEHEER
Achtergrond
Het
Gezamenlijk Forum voor verrekenprijzen (het Forum) was van mening dat
risicobeoordeling een belangrijk aspect van verrekenprijzen vormt en heeft
dit daarom opgenomen in zijn werkprogramma voor de periode 2011-2015[9].
De werkzaamheden op dit gebied zijn van start gegaan met presentaties
waarin drie lidstaten[10]
en niet-gouvernementele leden[11]
hun kijk op risicobeheer hebben uiteengezet. Vervolgens is een subgroep
opgericht om de discussie voor te bereiden. Omdat al vanaf het begin
duidelijk was dat een beperking van het project tot risicobeoordeling niet
optimaal zou zijn, werd het toepassingsgebied uitgebreid tot "risicobeheer
op het gebied van verrekenprijzen" in het algemeen, en daarmee tot
het hele proces dat moet garanderen dat de verrekenprijzen uiteindelijk in
overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel worden vastgesteld. Het
Forum is geïnformeerd over de voortgang van de werkzaamheden van de
subgroep op zijn bijeenkomsten van oktober 2012 en februari 2013.
Aangezien
er al veel informatie over risicobeheer publiek beschikbaar is (bv. van de
OESO[12])
en om dubbel werk te vermijden, zal in het verslag naar passende conclusies
in dit materiaal worden verwezen en sterker de nadruk worden gelegd op de
specifieke situatie in de EU.
Gezien
de uiteenlopende economische omstandigheden, de verscheidenheid aan
transacties binnen een multinationale onderneming, het uiteenlopende
wettelijke en bestuurlijke kader en de verschillen in de middelen waarover
de lidstaten kunnen beschikken, is het niet mogelijk om een universele
aanpak te ontwikkelen waarin concreet wordt aangegeven hoe het risico van
verrekenprijzen doeltreffend kan worden beheerd. Daarom wordt met dit
verslag beoogd best practices aan te reiken voor een doeltreffend
risicobeheer op het gebied van verrekenprijzen, met de nadruk op aspecten
die specifiek zijn voor de EU-lidstaten en het bedrijfsleven in de EU.
Lidstaten en belastingplichtigen worden aangemoedigd gebruik te maken van
deze richtsnoeren binnen de grenzen van hun mogelijkheden en met
inachtneming van de wettelijke voorschriften, teneinde de risico's op het
gebied van verrekenprijzen doeltreffend aan te pakken.
1. Inleiding
4. De
handhaving en de naleving van verrekenprijsregels overeenkomstig het
zakelijkheidsbeginsel op grond van artikel 9 van het
OESO-modelbelastingverdrag kan een grote inzet van middelen vergen bij
belastingdiensten respectievelijk belastingplichtigen. Het Forum is zich ervan
bewust dat de beschikbare middelen voor verrekenprijzen beperkt zijn en daarom
effectief moeten worden ingezet. Daarom wordt met de term "verrekenprijsrisico"
in dit verslag niet alleen verwezen naar het risico dat verrekenprijzen niet
worden vastgesteld overeenkomstig het zakelijkheidsbeginsel[13],
maar ook naar het risico dat de middelen niet efficiënt worden toegewezen om te
garanderen dat verrekenprijzen worden vastgesteld overeenkomstig het
zakelijkheidsbeginsel. 5. Het Forum
streeft naar praktische oplossingen voor de goede werking van het
zakelijkheidsbeginsel in de EU. In overeenstemming met dit streven wordt het
verlenen van bijstand aan de lidstaten en de belastingplichtigen door acties te
coördineren, transparantie te garanderen en werkwijzen op elkaar af te stemmen
gezien als de rol van het Forum in het kader van verrekenprijsrisicobeheer. Aanbeveling 1: Bij het beheren van het risico van verrekenprijzen
verdient het aanbeveling de volgende algemene beginselen in acht te nemen: ·
De
voorkeur gaat uit naar een coöperatieve aanpak, gebaseerd op dialoog en
vertrouwen. Een coöperatieve aanpak wordt onder meer gekenmerkt door
communicatie tussen de belastingdienst en de belastingplichtige in een vroeg
stadium, dat wil zeggen al op het ogenblik dat een controle overwogen wordt,
voorbereid wordt of daadwerkelijk begint. Vroegtijdige communicatie kan
misverstanden en inefficiënte middelenallocatie voorkomen doordat zij de
aandacht helpt te vestigen op de belangrijkste aspecten die bijdragen tot een
doeltreffend risicobeheer. Een coöperatieve aanpak impliceert dat de
belastingplichtige openheid geeft over en inzicht verschaft in de feiten en
omstandigheden van de zaak die wordt gecontroleerd. ·
Het
loont de moeite om elementen met een hoger verrekenprijsrisico in kaart te
brengen en rekening te houden met de specifieke omstandigheden van midden-
en kleinbedrijven[14]. ·
Doeltreffend
risicobeheer houdt ook in dat middelen worden toegewezen aan gebieden waarop
het verrekenprijsrisico hoog is. ·
Er
moet een beroep kunnen worden gedaan op wettelijke instrumenten om situaties
met een hoog verrekenprijsrisico doeltreffend te kunnen regelen. ·
Om
te voorkomen dat middelen onnodig worden ingezet, is het zaak ervoor te zorgen
dat alle geplande acties doelgericht zijn en aangepast aan de
omstandigheden van het geval, rekening houdende met de beschikbare middelen en
de lasten die deze acties met zich meebrengen. 6. Het
dient echter te worden benadrukt dat de coöperatieve aanpak alleen van
toepassing kan zijn wanneer ook de belastingplichtige coöperatief is. Om
te beoordelen of een belastingplichtige als coöperatief kan worden beschouwd,
kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de ervaringen met eerdere administratieve
procedures (bijvoorbeeld controles)[15],
transparantie of het feit dat documentatie wordt bijgehouden en aan de
belastingdienst ter beschikking kan worden gesteld in overeenstemming met de
gedragscode inzake verrekenprijsdocumentatie voor gelieerde ondernemingen
(EU-TPD)[16].
2. De verschillende fasen bij verrekenprijzen
7. Dit deel
is opgebouwd volgens de drie fasen die een verrekenprijsdossier gewoonlijk
doorloopt: ·
Aanloopfase
— de periode voorafgaand aan een controle van de verrekenprijskwestie; ·
Controlefase
— de periode van begin tot einde van een controle; ·
Beslechtingsfase
— de periode waarin de belastingdienst en de belastingplichtige trachten
meningsverschillen op te lossen.
2.1 De aanloopfase
Het
kan niet worden ontkend dat de lidstaten verschillend te werk gaan in de
manier waarop zij hun administratieve procedures en met name hun controles
organiseren. In sommige lidstaten worden belastingplichtigen voor een
controle geselecteerd op basis van algemene criteria zoals omvang, ligging
of bedrijfstak. Het concrete onderwerp van de controle, bijvoorbeeld verrekenprijzen,
wordt vervolgens in een later stadium bepaald. Andere lidstaten hebben een
procedure waarbij belastingplichtigen specifiek worden geselecteerd voor
een verrekenprijscontrole. Het is niet de bedoeling van dit verslag om een
strikt en algemeen onderscheid te maken tussen de verschillende stappen.
In de context van dit verslag moet derhalve onder de term
"aanloopfase" de periode worden verstaan die voorafgaat aan een
belangrijke allocatie van middelen van een belastingdienst om concreet te
onderzoeken of verrekenprijzen overeenkomstig het zakelijkheidsbeginsel
zijn vastgesteld, ongeacht of dit in de administratieve praktijk van de
lidstaat al als controle dan wel als voorbereiding op een controle wordt
beschouwd.
De
aanloopfase moet de belastingdienst in staat stellen een gefundeerd
oordeel te vellen over de vraag of het, gelet op het vastgestelde risico
en de beschikbare middelen, passend is om verder onderzoek te verrichten
(controlefase) en zo ja, waarop daarbij de nadruk moet liggen. Een belastingdienst
moet dus ook kunnen beslissen om zijn (voorbereidende)
controlewerkzaamheden in verband met een verrekenprijskwestie te staken
als uit de aanloopfase blijkt dat er geen of slechts een laag
verrekenprijsrisico bestaat.
Om
de aanloopfase effectief te structuren, moet in het algemeen met het volgende
rekening worden gehouden:
·
Er
is een bepaalde hoeveelheid informatie nodig om te kunnen beoordelen of
er een verrekenprijsrisico bestaat dat verder optreden vereist. De
belastingdienst kan over deze informatie beschikken op basis van verschillende
bronnen, zoals publieke bronnen, bevindingen van eerdere controles of
informatie die automatisch (bijvoorbeeld in het kader van de belastingaangifte)
den wel specifiek (bijvoorbeeld via specifieke vragenlijsten voor
verrekenprijzen) wordt gevraagd[17]. Aanbeveling 2: Bij verzoeken om aanvullende informatie moet een
evenwicht worden gevonden tussen de behoeften van de belastingdiensten,
rekening houdende met hun uiteenlopende benaderingen, enerzijds en de lasten
voor de belastingplichtige anderzijds. Met name met de volgende aspecten moet
rekening worden gehouden: ·
welke
informatie is werkelijk nodig voor de aanloopfase, ·
wat
is het meest geschikte tijdstip om deze informatie te vragen, ·
wat
is de geschikte vorm voor het vragen van de informatie, en ·
welke
lasten brengt het verzoek met zich mee voor de belastingplichtige. Meer in het algemeen wordt inzicht in de feiten en
omstandigheden vaak als zinvoller beschouwd dan louter cijfermateriaal. ·
De
verkregen informatie moet worden beoordeeld in het licht van de vraag of zij verrekenprijsrisico’s
aan het licht brengt die de inzet van meer middelen rechtvaardigen. Daarom
is het noodzakelijk om te weten welke factoren tot verrekenprijsrisico's
leiden, welke de typische scenario's waarin risico's ontstaan, en op welke
wijze de beschikbare informatie over deze risicofactoren moet worden
geëvalueerd[18].
In dit verband zou het nuttig zijn om over een organisatorisch kader te
kunnen beschikken dat het mogelijk maakt een beslissing te nemen over eventuele
verdere stappen (in het licht van de risico’s en de beschikbare middelen)[19].
Sommige lidstaten hebben bijvoorbeeld goede ervaringen opgedaan met de
oprichting van een team van verrekenprijsdeskundigen, dat bepaalt hoe wordt
omgegaan met specifieke verrekenprijsvraagstukken en -gevallen. Aanbeveling 3a: Wanneer wordt overwogen om een risicogebaseerde
aanpak toe te passen, verdient het aanbeveling specifieke criteria op te
stellen die op verrekenprijsrisico's wijzen. Aanbeveling 3b: Het verdient aanbeveling een passende
administratieve structuur op te zetten die een belastingdienst in staat stelt
een gefundeerd besluit te nemen over de vraag of verdere middelen moeten worden
ingezet voor een bepaald geval/controlegebied. ·
Sommige
lidstaten hebben goede ervaringen met de vaststelling van zogeheten handhavingsconvenanten[20]
op basis van samenwerking met belastingplichtigen, dat wil zeggen dat
belastingplichtigen en belastingdiensten overleg plegen over
verrekenprijskwesties voordat de belastingaangifte wordt gedaan of zelfs de
transactie plaatsvindt. Ook belastingplichtigen verwelkomen op grond van hun
ervaringen een dergelijke aanpak. Aanbeveling 4: Op samenwerking gebaseerde handhavingsconvenanten
zijn weliswaar niet in alle lidstaten — gelet op hun respectieve
administratieve kader en praktijk — als een passende aanpak te beschouwen, toch
verdient het aanbeveling om ten minste maatregelen ten uitvoer te leggen die
communicatie tussen belastingplichtigen en belastingdiensten in een vroeg
stadium mogelijk maken. Dit zou met name nuttig zijn wanneer de
belastingplichtige verrekenprijsaspecten constateert ten aanzien waarvan
inhoudelijke of administratieve problemen te verwachten zijn. 11. Er doen zich ook
situaties voor waarin het zinvol zou zijn andere betrokken belastingdienst(en)
te informeren over een door een belastingdienst vastgesteld verrekenprijsrisico.
De EU-richtlijn betreffende administratieve samenwerking[21]
biedt een praktisch kader voor de doeltreffende uitwisseling van dergelijke
informatie van risicobeoordelingen in een vroeg stadium. In deze
aanloopfase hoeft de verstrekte informatie evenwel niet te gedetailleerd te
zijn, aangezien het doel van de uitwisseling erin zou bestaan problemen naar
aanleiding van vroeg- en laattijdige controles te voorkomen of gelijktijdige of
gezamenlijke controles te overwegen. Aanbeveling 5: Er wordt aanbevolen dat de lidstaten inlichtingen
over verrekenprijsrisico’s uitwisselen op basis van de EU-richtlijn betreffende
administratieve samenwerking (2011/16/EU) wanneer inhoudelijke of
administratieve problemen tussen de betrokken lidstaten te verwachten zijn of
een gezamenlijk optreden van de belastingdiensten passend kan zijn.
2.2 De controlefase
12. Voor de
doeleinden van dit verslag begint de "controlefase" met een besluit
dat voorziet in een belangrijke allocatie van middelen van een belastingdienst
om concreet te onderzoeken of verrekenprijzen overeenkomstig het
zakelijkheidsbeginsel zijn vastgesteld. Tijdens de controlefase is het van
belang dat de procedure zo doeltreffend mogelijk is opgezet en dat de
beschikbare middelen worden ingezet om de controle zo spoedig mogelijk te
voltooien. 13. De basis voor
een doeltreffend controleproces is een degelijk resultaat van de aanloopfase,
namelijk de vaststelling van gebieden met een verrekenprijsrisico dat verder
onderzoek rechtvaardigt. Voorts is het zaak een plan van aanpak vast te
stellen met onder meer de stappen die waarschijnlijk zullen worden genomen en
de termijnen die beide partijen — de belastingdienst en de belastingplichtige —
voor ogen hebben. De opstelling van een dergelijk plan van aanpak kan bijdragen
tot een doeltreffend proces dat wordt gekenmerkt door wederzijds inzicht. Aanbeveling 6: Het is aanbevolen om een plan van aanpak voor de
controle op te stellen. Dit plan dient betrekking te hebben op zowel het
perspectief en de acties van de kant van de belastingdienst als die van de kant
van de belastingplichtige. Het aanhangsel bij dit verslag bevat een voorbeeld
van een dergelijk plan van aanpak. Aanbeveling 7: Het is aanbevolen om tijdens de controlefase
rekening te houden met de volgende aspecten[22]: ·
Het
is zaak eerst tot een gedeeld inzicht in de feiten en omstandigheden te komen die
ten grondslag liggen aan de transacties die voor verder onderzoek werden geselecteerd
tegen de achtergrond van de activiteiten en de bedrijfstak waarin de belastingplichtige
actief is voordat verrekenprijsregels worden toegepast. Het kan zinvol zijn
deskundigen uit de sector of de bedrijfstak hierbij te betrekken. ·
Een
sterke mate van samenwerking tussen de belastingplichtige en de
belastingdienst, bijvoorbeeld door vroegtijdig een permanente dialoog op te
zetten, wordt beschouwd als bevorderlijk voor het hele proces. Ook goed
voorbereide persoonlijke ontmoetingen zijn nuttig. In het algemeen wordt het
als bevorderlijk beschouwd om het tijdsverloop tussen de transactie en de
controle zo kort mogelijk te houden of zelfs te overwegen om transacties op
realtime-basis te bespreken. ·
In
de inleiding werd reeds vermeld dat alle acties en verzoeken doelgericht moeten
zijn en dat er een redelijk evenwicht moet worden gevonden tussen het nut van
de gevraagde informatie voor de kwestie die wordt onderzocht, en de lasten die
het verzoek met zich meebrengt zowel voor de belastingplichtigen als de belastingdiensten.
Safe
harbours en andere vereenvoudigingsmaatregelen kunnen onder bepaalde
omstandigheden bijdragen aan een doeltreffend beheer van
verrekenprijsrisico’s[23].
Een
ander aspect dat dient te worden benadrukt, is dat een belastingplichtige
de belastingdienst met passende documentatie moet kunnen aantonen dat zijn
verrekenprijzen worden vastgesteld overeenkomstig het
zakelijkheidsbeginsel. Hoewel de lidstaten in verschillende mate
specifieke documentatievereisten hanteren, kan — gezien het bilaterale of
multilaterale karakter van verrekenprijzen — worden geconcludeerd dat het
nuttig is om gemeenschappelijke essentiële documentatiekenmerken vast te
stellen. Voor de belastingplichtige zouden dergelijke essentiële kenmerken
de nalevingslasten kunnen helpen verlagen - het voordeel voor de
belastingdienst ligt in het feit dat de beschikbaarheid van
gestandaardiseerde informatie de internationale samenwerking en de
ontwikkeling van gemeenschappelijke regels zou ondersteunen. In de
Europese Unie is met de EU-TPD, die in 2006 werd ontwikkeld, al een
dergelijk geheel van afspraken voor verrekenprijsdocumentatie tot stand
gebracht. Het bijhouden en ter beschikking stellen van documentatie in
overeenstemming met de EU-TPD kan ook worden beschouwd als een aanwijzing
dat een belastingplichtige coöperatief is. De EU-TPD bestaat uit een
masterfile met algemene informatie over de onderneming en de door haar
gehanteerde verrekenprijsmethode die relevant is voor en ter beschikking
staat van alle betrokken lidstaten; deze masterfile wordt aangevuld met
landenspecifieke documentatie die beschikbaar is voor de belastingdiensten
die een legitiem belang hebben bij de passende fiscale behandeling van de
transacties waarop deze documentatie ziet. Wat de landenspecifieke documentatie
betreft, moet een evenwicht worden gevonden tussen de behoefte aan
informatie en de administratieve lasten die uit de verplichtingen
voortvloeien. Daarom dient de documentatie vooral gericht te zijn op de
gebieden met hogere risico’s en kan zij minder gedetailleerd zijn op
gebieden met een lager risico.
Aanbeveling 8: Wanneer wordt overwogen ten aanzien van documentatie
een risicogebaseerde aanpak te volgen, verdient het aanbeveling om rekening te
houden met de volgende aspecten: ·
Kwantitatieve
aspecten, bijvoorbeeld
lagere documentatievereisten bij transacties voor lage bedragen, ·
Kwalitatieve
aspecten, bijvoorbeeld
lagere documentatievereisten bij bepaalde transacties met een laag risico, ·
Tijdsaspecten,
bijvoorbeeld
geen jaarlijkse documentatievereisten opleggen voor doorlopende transacties
waarbij de feiten en omstandigheden dezelfde blijven, en ·
Vereenvoudiging voor
bepaalde transacties en in overeenstemming met de conclusies van de OESO over
safe harbours in de herziene paragrafen 4.93 – 4.131 van de OESO-richtlijnen
voor verrekenprijzen. In deze context is het ook zinvol te verwijzen naar de
richtsnoeren van het Forum in verband met concerndiensten die marginaal waarde
toevoegen[24]
en CCA's betreffende diensten waarbij geen immateriële activa worden voortgebracht[25].
Een
ander en belangrijk aspect van verrekenprijzen is het bilaterale of zelfs
multilaterale karakter ervan. Een gefundeerde primaire correctie door de
ene staat heeft tot gevolg dat de andere staat een corresponderende
correctie moet aanbrengen om economische dubbele belasting te voorkomen.
Als een staat heeft besloten om middelen in te zetten om een bepaalde
belastingplichtige te controleren of een bepaald controlegebied door te
lichten en dit tot een primaire correctie leidt, is het gevolg hiervan dat
ook de andere betrokken staat of staten middelen moeten inzetten om na te
gaan of deze correctie in beginsel gerechtvaardigd is en of het bedrag
correct is. De andere betrokken staat of staten zullen ook moeten
beslissen of een corresponderende correctie moet worden aangebracht dan
wel of uiteindelijke economische dubbele belasting in het kader van een
onderlingoverlegprocedure ongedaan zal moeten worden gemaakt.
Verrekenprijsrisicobeheer is dus niet alleen van belang voor de staat die
de primaire correctie wil aanbrengen, maar ook voor de andere staten
waarvoor deze primaire correctie gevolgen heeft. Het gevaar bestaat dat
meer middelen dan nodig worden ingezet, bijvoorbeeld vanwege onvoldoende
afstemming in de tijd of verschillende niveaus van informatie. Dit
probleem vermenigvuldigt zich in multilaterale situaties waarbij de
correcties meer dan een staat betreffen. Een optreden waarbij de betrokken
lidstaten vroegtijdig tot coördinatie overgaan, kan helpen om deze
problemen aan te pakken. De EU-richtlijn betreffende administratieve
samenwerking (2011/16/EU) voorziet in gelijktijdige controles[26].
Gelijktijdige controles of zelfs gezamenlijke controles[27]
kunnen — gezien het bilaterale en multilaterale karakter van
verrekenprijzen — bijzonder nuttig zijn in het kader van verrekenprijzen.
Het kan ook zinvol zijn dat belastingplichtigen de mogelijkheid hebben om
zelf dergelijke gelijktijdige controles voor te stellen in situaties
waarin problemen te verwachten zijn. Een dergelijke mogelijkheid zou de lacune
dichten tussen voorafgaande prijsafspraken (APA's), die over het algemeen
slechts gelden vóór de vaststelling van de belasting, en
onderlingoverlegprocedures, die in de praktijk meestal worden toegepast na
de vaststelling van de belasting, ook al zijn gelijktijdige controles een
instrument om inlichtingen uit te wisselen, en hebben controleurs
mogelijkerwijs niet de bevoegdheid om afspraken met de belastingplichtige
te maken. Een gemeenschappelijk documentatiepakket dat in overeenstemming
is met de EU-TPD, is bijzonder nuttig voor gelijktijdige of gezamenlijke
controles.
Gelijktijdige
controles leveren niet alleen voordeel op in de controlefase, maar kunnen
ook de beslechtingsfase ten goede komen. Indien bijvoorbeeld een
gelijktijdige controle wordt verricht, kan in die context informatie
worden gevraagd, zodat de beide belastingdiensten al vroeg de kans hebben
om aan te geven welke informatie zij minimaal nodig kunnen hebben als
later een verzoek zou worden ingediend in het kader van een onderlingoverlegprocedure.
Zo kunnen vertragingen met betrekking tot de aanvang van de
tweejaarstermijn in het kader van artikel 7 van het arbitrageverdrag
worden vermeden.
Het
valt niet te ontkennen dat het daadwerkelijk opzetten van gelijktijdige en
gezamenlijke controles aanvankelijk wettelijke en praktische uitdagingen met
zich meebrengt. Daarom zou het nuttig zijn om rechtskaders en praktische
richtsnoeren voor bilaterale of multilaterale verrekenprijscontroles te
ontwikkelen of de bestaande te verbeteren. Er wordt voorgesteld dat het
Forum bekijkt of het zich in de toekomst hierover kan buigen.
Aanbeveling 9a: Gezien het bilaterale of multilaterale karakter van
verrekenprijzen is het aanbevolen om in passende gevallen gelijktijdige
controles op basis van de richtlijn betreffende de administratieve samenwerking
(2011/16/EU) of gezamenlijke controles te overwegen, daarbij rekening houdende
met het feit dat met name in het begin de capaciteit en de ervaring van een van
de of beide betrokken belastingdiensten met deze vorm van controles beperkt kan
zijn. Aanbeveling 9b: Wanneer de belastingplichtige vooraf al ziet dat er
zich op het gebied van verrekenprijzen aanzienlijke moeilijkheden tussen
lidstaten kunnen voordoen of dat de onderlinge afstemming in de tijd sterk te
wensen overlaat, verdient het aanbeveling dat hij een APA-verzoek indient of de
mogelijkheid heeft om de betrokken belastingdiensten te informeren en een
gelijktijdige of gezamenlijke controle voor te stellen.
Voor
de belastingdienst is het nuttig om te weten of hij te maken heeft met een
belastingplichtige die als coöperatief kan worden beschouwd. Ervaringen
met eerdere controles kunnen hierbij een aanwijzing vormen. Die ervaringen
kunnen niet alleen ten goede komen van de belastingdiensten voor eventuele
procedures in de toekomst, maar ook van de belastingplichtige, die
feedback zou krijgen en gestimuleerd kan worden om de situatie zo nodig te
verbeteren.
Aanbeveling 10: Zoals reeds werd vermeld in de inleiding, is het
zinvol dat de belastingplichtige en de belastingdienst doeltreffend met elkaar
communiceren. Daarom is het nuttig dat beide partijen tijdens de verschillende
fasen van de controle niet alleen over inhoud praten, maar ook over het
controleproces zelf. Dit geldt met name aan het begin en het einde van de
controle.
2.3 De beslechtingsfase
Zelfs
als alle betrokken partijen hun uiterste best doen, zullen er gevallen
zijn waarin het niet mogelijk is om tot een akkoord te komen. Zo kan er
sprake zijn van een blijvend meningsverschil tussen de belastingplichtige
en de belastingdienst of, in het geval van een gelijktijdige of
gezamenlijke controle, van verschillende conclusies bij de betrokken
belastingdiensten. In deze situaties is het zaak te bepalen of de kwestie
kan worden opgelost in de controlefase dan wel of de zogenaamde beslechtingsfase
moet worden ingeleid[28].
In dit verslag wordt met "beslechtingsfase" een verdere
procedure bedoeld (contentieuze procedure of onderling overleg) indien de
belastingplichtige daarop een beroep doet. De beslissing om de
beslechtingsfase in te leiden, mag niet onnodig worden uitgesteld.
Terwijl
onderling overleg en een contentieuze procedure van start gaan na een
daartoe strekkend verzoek van een belastingplichtige, vereist
geschillenbeslechting een expliciete beslissing wanneer op eenzijdige
basis geen voorkoming kan worden verleend. Sommige lidstaten hebben
positieve ervaringen met de praktijk waarbij een derde persoon de
aangelegenheid en de knelpunten toetst om na te gaan of het de
moeite loont om de stap naar een contentieuze procedure of onderling
overleg te zetten. Een dergelijke toetsing kan volledig intern worden
uitgevoerd of er kan een beroep worden gedaan op personen van buitenaf[29].
Als
het niet mogelijk is de zaak in gemeenschappelijke overeenstemming te
regelen, is het zaak om te beschikken over een efficiënt
geschillenbeslechtingsmechanisme. In de EU voorzien het arbitrageverdrag
en de gedragscode voor een efficiënte toepassing van het arbitrageverdrag
in een dergelijk mechanisme. Hoewel dit mechanisme al goed functioneert,
heeft het Forum verschillende gebieden in kaart gebracht waar verdere
verbeteringen kunnen worden aangebracht[30].
Aanbeveling 11: Het verdient aanbeveling om een administratief kader
op te zetten dat waarborgt dat het besluit om de beslechtingsfase in te leiden,
tijdig en efficiënt wordt genomen. De lidstaten en de belastingplichtigen
moeten erop toezien dat het arbitrageverdrag goed functioneert door de
richtsnoeren in de gedragscode te volgen. Gezien de hoge werklast die
onderlingoverlegprocedures met zich meebrengen, kunnen de lidstaten ook
overwegen om alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen toe te passen.
3. Evaluatie
23. De uitdagingen
op het gebied van verrekenprijsrisicobeheer variëren en veranderen met de tijd.
Belastingplichtigen en belastingdiensten kunnen met nieuwe problemen en
structuren geconfronteerd worden. Het Forum is daarom bereid om na verloop van
tijd de ervaringen te evalueren die zijn opgedaan met risicogebaseerde
benaderingen. Deze ervaringen zullen dan op het niveau van het Forum worden
uitgewisseld.
4. Conclusie
24. De toepassing
van het zakelijkheidsbeginsel houdt het risico in dat verrekenprijzen niet in
overeenstemming met dat beginsel worden vastgesteld en dat middelen niet
efficiënt worden ingezet om de naleving ervan te waarborgen. Eén manier om dit
aan te pakken, is te zorgen voor duidelijke richtsnoeren die aangepast zijn aan
de hedendaagse economie en de complexiteit van de wereldwijde activiteiten van
multinationals. Risicogebaseerde benaderingen zijn gericht op gevallen die een
hoger risico inhouden, waaronder niet-coöperatieve belastingplichtigen. Te dien
einde is het zaak risico’s te beoordelen, deze doeltreffend aan te pakken door
middel van controles, en mechanismen op te zetten om geschillen efficiënt en tijdig
te regelen. Dit verslag onderstreept dat de situatie voor belastingdiensten en
belastingplichtigen in de EU verbeterd is doordat, naast de instrumenten die
doorgaans beschikbaar zijn, is voorzien in specifieke instrumenten voor een
doeltreffende uitwisseling van inlichtingen, gemeenschappelijk werkprocedures
voor controles in het algemeen en ook voor een gecoördineerde aanpak, een
gemeenschappelijke documentatiestandaard en een doeltreffend
geschillenbeslechtingsmechanisme. De combinatie en het daadwerkelijke gebruik
van deze instrumenten draagt bij aan een effectieve aanpak van de risico’s die
gepaard gaan met verrekenprijzen. Aanhangsel:
plan van aanpak voor de controle van verrekenprijzen Toelichting bij
het plan van aanpak voor de controle van verrekenprijzen Dit plan
van aanpak voor de controle van verrekenprijzen is een voorbeeld van de
verschillende stappen waaruit een standaardcontrole (geen alomvattende
controle) van verrekenprijzen bestaat, zowel aan de kant van de
belastingplichtige als aan de kant van de belastingdienst. Het moet worden
gezien als een leidraad en niet als een geheel van dwingende voorschriften. Het
is mogelijk dat de voorgestelde structuur niet in het wettelijke kader en de
administratieve praktijk van alle lidstaten en belastingplichtigen past. Dit
plan gaat uit van de veronderstelling dat goed opgestelde documentatie — die
beantwoordt aan wat de lokale belastingautoriteiten verlangen — beschikbaar is
en dat beide zijden over goed opgeleide medewerkers beschikken. De
samenvatting van de stappen op de eerste slide geeft een overzicht van de
verschillende stappen die gewoonlijk worden uitgevoerd en de volgorde ervan. In
de volgende slides worden deze stappen nader toegelicht. Met name
de eerste stappen inzake kennisgeving en voorbereiding van de controle kunnen
verschillend zijn in sommige lidstaten of in situaties waar verrekenprijzen
niet het doel maar slechts een deel van de controle uitmaken. Voor zover
mogelijk moet de voorbereiding al deel uitmaken van de aanloopfase. Voorts
hoeft niet elke stap die in dit plan wordt voorgesteld, in elk afzonderlijk
geval uitgevoerd te worden en bepaalde stappen, zoals bijvoorbeeld een verzoek
om informatie, kunnen zo nodig worden herhaald. Het kan zinvol zijn om ook
tijdens de controle op gezette tijden verdere tussentijdse vergaderingen te
houden. De
timing van de verschillende stappen moet worden afgestemd op de feiten en
omstandigheden van het geval en de verschillende stappen moeten van tevoren
worden afgesproken, voor zover dat mogelijk is. Ook de personen die
verantwoordelijk zijn voor de verschillende stappen, kunnen variëren
afhankelijk van de organisatorische structuur van de belastingplichtige en de
belastingdienst. Een
verrekenprijscontrole van een coöperatieve belastingplichtige wordt in de regel
gekenmerkt door gedeeld inzicht, transparantie, goed getimed en doelgericht
optreden aan beide zijden. BIJLAGE III VERSLAG OVER COMPENSERENDE CORRECTIES
1. Achtergrond
In
overeenstemming met het werkprogramma van het Gezamenlijk Forum voor
verrekenprijzen voor 2011-2015 (doc. JTPF/016/2011/EN) zijn de lidstaten
tijdens de bijeenkomst van het Forum van 9 juni 2011 overeengekomen dat
het in verband met compenserende correcties nuttig zou zijn de balans op
te maken van de situatie in elke lidstaat per 1 juli 2011, een overzicht daarvan
op te stellen en na te gaan of er in dit verband verdere werkzaamheden
kunnen worden verricht (doc. JTPF/015/2011/EN).
Het
secretariaat heeft een vragenlijst over compenserende correcties opgesteld
voor de belastingdiensten van de lidstaten en deze op 30 juni 2011
verzonden om input te krijgen. Het Forum heeft op basis van de antwoorden
van de lidstaten op deze vragenlijst (doc. JTPF/019/REV1/2011/EN) en van verdere
bijdragen van niet-gouvernementele leden van het Forum (doc. JTPF/006/2013/EN)
en van lidstaten een debat over compenserende correcties gevoerd, waarna een
ontwerpverslag werd opgesteld (JTPF/009/2013/EN) voor de bijeenkomst van
het Forum in juni 2013.
3. Onderhavig
verslag is de neerslag van het debat dat het Forum in juni en november 2013
over compenserende correcties heeft gevoerd. Het bevat richtlijnen met een praktische
oplossing voor problemen die rijzen naar aanleiding van de toepassing van
verschillende benaderingen van compenserende correcties door de lidstaten.
Prijsaanpassingen en theoretische overwegingen vallen buiten het bestek van dit
verslag.
2. Definitie
4. Volgens
de verklarende woordenlijst bij de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen zijn
compenserende correcties verrekenprijscorrecties waarbij de belastingplichtige
een verrekenprijs voor belastingdoeleinden opgeeft die, naar het oordeel van de
belastingplichtige, een zakelijke prijs is voor een concerntransactie, ook al
verschilt deze prijs van het bedrag dat feitelijk tussen de gelieerde
ondernemingen in rekening wordt gebracht. Deze correctie wordt aangebracht
voordat de belastingaangifte is gedaan.
3. Reikwijdte van het verslag
5. Uit de
antwoorden van de lidstaten op de vragenlijst van het Forum over compenserende
correcties (doc. JTPF/019/REV1/2011/EN) blijkt dat zij verschillende
benaderingen toepassen met betrekking tot compenserende correcties. Deze
verschillen zijn vaak terug te voeren op uiteenlopende opvattingen over fundamentelere
beginselen op het gebied van verrekenprijzen, bijvoorbeeld aspecten in verband
met timing en het gebruik van informatie over vrijemarkttransacties die op
hetzelfde tijdstip plaatsvinden[31],
de beschikbaarheid van vergelijkbare gegevens en de kwaliteit van
benchmarkstudies op basis van commerciële databanken[32],
en wat wordt verstaan onder ongepast gebruik van kennis achteraf in
verrekenprijsgevallen[33]. 6. De
richtsnoeren in dit verslag mogen niet worden gezien als een stellingname van
het Forum ten aanzien van deze fundamentelere beginselen. Integendeel, met dit
verslag wordt beoogd een praktische oplossing aan te reiken voor de in deel 4.1
beschreven problemen die het gevolg zijn van de verschillende benaderingen van
de lidstaten. Bovendien mag het feit dat compenserende correcties worden
aanvaard, niet worden geïnterpreteerd als een beperking van de mogelijkheid van
een belastingdienst om in een later stadium correcties aan te brengen. 7. De
aanbevelingen in dit verslag zijn van toepassing op compenserende correcties
die een belastingplichtige in zijn boeken aanbrengt en in zijn verrekenprijsdocumentatie
toelicht.
4. Compenserende correcties
4.1 Algemeen
8. In het
algemeen hangt het (achteraf) aanbrengen van correcties in verrekenprijzen die
zijn vastgesteld op het tijdstip van een transactie, samen met het belangrijke
theoretische verrekenprijsvraagstuk of ·
belastingplichtigen
de verplichting moeten hebben om verrekenprijsdocumentatie op te stellen die
aantoont dat zij redelijke inspanningen hebben geleverd om te voldoen aan het
zakelijkheidsbeginsel op het tijdstip waarop de transacties binnen de groep
zijn aangegaan op basis van de informatie waarover zij op dat tijdstip
redelijkerwijs konden beschikken (ex-antemethode of methode van de zakelijke
prijsstelling), dan wel of[34] ·
belastingplichtigen
het feitelijke resultaat van hun concerntransacties kunnen of moeten toetsen om
aan te tonen dat de transactievoorwaarden in overeenstemming waren met het
zakelijkheidsbeginsel (ex-postmethode of methode van de toetsing van het
zakelijke resultaat).[35] 9. De
lidstaten die de rationale van de ex-antemethode aanhangen, verlangen in het
algemeen dat de belastingplichtige redelijke inspanningen levert om de
verrekenprijzen vast te stellen op het tijdstip van de transactie. Als de
prijzen zijn vastgesteld zoals ook tussen derde partijen zou zijn gebeurd, op
basis van de informatie die redelijkerwijs ter beschikking staat van derde
partijen op het tijdstip van de transactie, zijn deze prijzen en het economische
resultaat bindend. 10. De lidstaten die
de rationale van de ex-postmethode aanhangen, staan in het algemeen toe of
eisen zelfs dat belastingplichtigen hun verrekenprijzen toetsen en zo nodig
corrigeren aan het einde van het jaar, vóór de afsluiting van de boeken of bij
de indiening van de belastingaangifte[36].
De toepassing van de ex-postmethode kan ook inhouden dat bij een controle de
beste beschikbare gegevens (bijvoorbeeld gegevens die betrekking hebben op het
tijdstip waarop de transactie werd uitgevoerd) moeten worden gebruikt. 11. Wanneer beide
lidstaten een ex-postmethode toepassen en compenserende correcties verlangen,
kunnen er problemen ontstaan en zelfs een risico van dubbele heffing of dubbele
niet-heffing met betrekking tot: ·
het
tijdstip waarop een dergelijke correctie moet/kan worden aangebracht (eind van
het jaar, afsluiting van de boeken, indiening van de belastingaangifte), ·
de
gegevens die moeten worden gebruikt om te bepalen of een correctie nodig is en
zo ja, welke de correctie is, ·
de
vraag of een correctie kan worden aangebracht in beide richtingen (naar boven
en naar beneden) en ·
de
prijs waarop de correctie moet worden toegepast (in geval van ranges
bijvoorbeeld het dichtste kwartiel, de mediaan enz.). 12. Indien de
onderzochte transacties plaatsvinden tussen twee gelieerde partijen in twee
verschillende lidstaten waarvan de ene een ex-antemethode toepast en de andere
een ex-postmethode waarbij een verplichting bestaat om de correcties in de
boeken weer te geven, rijst de vraag of een dergelijke correctie überhaupt kan
worden aangebracht. 13. De
OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen bieden hieromtrent momenteel weinig
houvast. Er wordt vastgesteld dat zowel de methode van de zakelijke
prijsstelling als die van de toetsing van het zakelijke resultaat door de
lidstaten wordt toegepast en in geval van geschillen verwijst de OESO naar de
onderlingoverlegprocedure[37]. 14. Het kan evenwel
voorkomen dat er nog geen beroep kan worden gedaan op een
onderlingoverlegprocedure of dat een dergelijke procedure nog geen oplossing
biedt voor het geschil in een vroeg stadium, bijvoorbeeld op het tijdstip waarop
de belastingplichtige zijn belastingaangifte moet indienen. 15. Om deze of
hiermee verband houdende praktische problemen te regelen, maken de lidstaten
afspraken over de voorwaarden waaronder compenserende correcties op initiatief
van de belastingplichtige moeten worden aanvaard voor de belastingaangifte. De
beslissing of de belastingplichtige moet worden verplicht om een dergelijke
correctie aan te brengen, wordt overgelaten aan het oordeel van de lidstaten.
4.2 Praktische oplossing voor compenserende correcties in de
EU
16. Om een oplossing
te bieden voor de praktische problemen die ontstaan als gevolg van de in deel 4.1
beschreven situatie, komen de lidstaten overeen dat (i) de winst van gelieerde
ondernemingen die betrekking heeft op hun onderlinge commerciële of financiële
verhoudingen symmetrisch moet worden berekend, dat wil zeggen dat ondernemingen
die deelnemen aan een transactie, dezelfde prijs moeten gebruiken voor de
respectieve transacties, en dat (ii) een compenserende correctie op initiatief
van de belastingplichtige moet worden aanvaard indien de onderstaande
voorwaarden zijn vervuld. Indien de betrokken lidstaten dus minder dwingende
regels inzake compenserende correcties hebben, zijn deze minder dwingende
regels van toepassing; bovendien worden de lidstaten in dit verslag niet
aangemoedigd om de voorwaarden voor compenserende correcties uit te breiden. De
voorwaarden zijn: ·
Vóórdat
de desbetreffende transactie of reeks van transacties plaatsvindt, heeft de
belastingplichtige redelijke inspanningen geleverd om tot een zakelijk
resultaat te komen. In zijn verrekenprijsdocumentatie zou dit normaal gezien
tot uiting moeten komen. ·
De
belastingplichtige brengt de correctie symmetrisch aan in de rekeningen in
beide betrokken lidstaten. ·
De
belastingplichtige past dezelfde aanpak consequent toe in de tijd. ·
De
belastingplichtige brengt de correctie aan voordat de belastingaangifte wordt
ingediend. ·
De
belastingplichtige kan uitleggen om welke redenen zijn prognoses niet
overeenkwamen met het behaalde resultaat, wanneer dit vereist is op grond van
interne wetgeving in ten minste één van de betrokken lidstaten. 17. Wanneer het
feitelijke resultaat buiten de range valt van zakelijke resultaten die werden
nagestreefd bij het bepalen van de prijs op het tijdstip van de transactie,
moet de correctie worden aangebracht op het meest passende punt in een
zakelijke range. In deze context kunnen de paragrafen 3.55 e.v. van de
richtlijnen voor verrekenprijzen een nuttige leidraad vormen. Zowel opwaartse
als neerwaartse correcties moeten worden aanvaard. 18. Het accepteren
van een correctie zoals hierboven beschreven moet worden beschouwd als een
praktische oplossing voor problemen die het gevolg zijn van de toepassing van
compenserende correcties en niet als een indicatie voor het standpunt van een
lidstaat over de in deel 3, punt 6, bedoelde fundamentelere beginselen. Dit mag
ook niet worden beschouwd als een beperking van de mogelijkheid van een
belastingdienst om in een later stadium (bijvoorbeeld tijdens een controle) correcties
aan te brengen en het heeft geen invloed op een onderlingoverlegprocedure. [1] Paragraaf 9 van het commentaar op artikel 9 van het
OESO-modelbelastingverdrag. [2] Voorbehoud van Italië: Italië heeft geen interne bepalingen
betreffende secundaire correcties en is van mening dat het in eerste instantie
aan de lidstaten is die wel wetgeving betreffende secundaire correcties hebben,
om deze correcties zodanig te structureren dat de mogelijkheid van dubbele
belasting als gevolg hiervan zoveel mogelijk wordt beperkt. In beginsel zal
Italië geen voorkoming verlenen voor de bronbelasting die voortvloeit uit een
door een andere lidstaat aangebrachte secundaire correctie die tot dubbele
belasting heeft geleid. [3] In paragraaf 4.71 van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen wordt
aanbevolen om de kans op dubbele belasting als gevolg van secundaire correcties
te minimaliseren. [4] Oostenrijk, Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Nederland, Slovenië en
Spanje. [5] Bulgarije en Frankrijk. [6] http://www.oecd.org/document/1/0,3746,en_2649_33753_36195905_1_1_1_1,00.html
[7] Punt 14 van het commentaar op artikel 25 van het
OESO-modelbelastingverdrag. [8] Samenvattend verslag van het Forum over sancties - Begeleidend
document bij de mededeling over de werkzaamheden van het Forum van maart 2007
tot maart 2009 (COM(2009) 472 definitief). [9] Zie document JTPF/016/2011/EN. [10] Nederland (vergadering van het Forum van 26 oktober 2011, punt 6 van
de agenda), Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk (vergadering van het Forum
van 8 maart 2012, punt 6 (ii) van de agenda). [11] Vergadering van het Forum van 26 oktober 2011, punt 6 van de agenda. [12] Studie van het Forum on Tax Administration van de OESO "Dealing
Effectively with the Challenges of Transfer Pricing” (2012); Handboek van de
OESO over verrekenprijsrisicobeoordeling (2013). [13] Verrekenprijzen, met name in relatie met het verschuiven van risico’s
en immateriële activa, zijn door de OESO aangemerkt als een van de
belangrijkste knelpunten in de context van het BEPS-project
(grondslaguitholling en winstverschuiving). [14] Zie document JTPF/001/FINAL/2011/EN. [15] Zie punt 19 en aanbeveling 10 hieronder. [16] Mededeling van de Commissie COM(2005) 543 van 10 november 2005. [17] Zie bijvoorbeeld hoofdstuk 3 in de studie van het Forum on Tax
Administration van de OESO "Dealing Effectively with the Challenges of
Transfer Pricing” en hoofdstuk 4 in het ontwerphandboek van de OESO over
verrekenprijsrisicobeoordeling. [18] Zie bijvoorbeeld hoofdstuk 2 in de studie van het Forum on Tax
Administration van de OESO "Dealing Effectively with the Challenges of
Transfer Pricing” en hoofdstuk 4 in het ontwerphandboek van de OESO over
verrekenprijsrisicobeoordeling. [19] Zie bijvoorbeeld de Europese Commissie: Risk Management Guide for Tax
Administrations (2006) http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/taxation/tax_cooperation/gen_overview/risk_management_guide_for_tax_administrations_en.pdf
en hoofdstuk 5 in het ontwerphandboek van de OESO over
verrekenprijsrisicobeoordeling. [20] Een dergelijke aanpak wordt bijvoorbeeld gevolgd in Nederland en het
Verenigd Koninkrijk. De Europese Commissie heeft richtsnoeren ter zake
opgesteld in haar Compliance Risk Management Guide for Tax Administrations (2010):
http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/common/publications/info_docs/taxation/risk_managt_guide_en.pdf;
ook hoofdstuk 6 van het handboek van de OESO over verrekenprijsrisicobeoordeling
bevat richtsnoeren. [21] Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende
de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot
intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1). [22] Voor verdere richtlijnen zie hoofdstuk 5 van de studie van het Forum
on Tax Administration van de OESO "Dealing Effectively with the Challenges
of Transfer Pricing". [23] Zie de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen, paragraaf 4.125 in het
nieuwe deel over safe harbours
(http://www.oecd.org/ctp/transfer-pricing/Revised-Section-E-Safe-Harbours-TP-Guidelines.pdf). [24] Mededeling van de Commissie COM(2011) 16 definitief van 25 januari 2011. [25] Mededeling van de Commissie COM(2012) 516 final van 19 september 2012. [26] Artikel 12 van de richtlijn betreffende de administratieve
samenwerking op het gebied van de belastingen van 15 februari 2011 (2011/16/EU)
voorziet in gelijktijdige controles. Bij een gelijktijdige controle
komen twee of meer lidstaten overeen om gelijktijdig, elk op het eigen
grondgebied, bij een of meer personen ten aanzien van wie zij een
gezamenlijk of complementair belang hebben, een controle te verrichten en de
aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen. Het begrip "controles"
in de zin van de richtlijn ziet ook op de term "audits", die eveneens
wordt gebruikt in het kader van de directe belastingen en verrekenprijzen. [27] Overeenkomstig paragraaf 7 in het verslag van 2010 van het Forum on
Tax Administration van de OESO kan een gezamenlijke controle
worden omschreven als een controle waarbij twee of meer landen samen één
controleteam opzetten om een of meer aangelegenheden of transacties van een
of meer onderling verbonden belastingplichtigen (zowel natuurlijke als
rechtspersonen) met grensoverschrijdende zakelijke activiteiten, waaronder
eventueel ook grensoverschrijdende transacties met verwante gelieerde
ondernemingen, te onderzoeken in de deelnemende landen, die daarbij een
gezamenlijk of complementair belang hebben; de belastingplichtige zet zijn
standpunten uiteen en verstrekt inlichtingen aan de gezamenlijke deelnemende
landen en het team omvat vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van elk
land. [28] Zie hoofdstuk 6 van de studie van het Forum on Tax Administration van
de OESO "Dealing Effectively with the Challenges of Transfer
Pricing". [29] Zie het deel over alternatieve geschillenbeslechting in hoofdstuk 6
van de studie van het Forum on Tax Administration van de OESO "Dealing
Effectively with the Challenges of Transfer Pricing". [30] Zie document JTPF/020/REV1/2012/EN. [31] Paragraaf 3.68 van de richtlijnen voor verrekenprijzen. [32] Paragraaf 3.30 e.v. van de richtlijnen voor verrekenprijzen. [33] Paragraaf 3.73 van de richtlijnen voor verrekenprijzen. [34] Paragraaf 3.69 van de richtlijnen voor verrekenprijzen. [35] Paragraaf 3.70 van de richtlijnen voor verrekenprijzen. [36] Paragrafen 4.38/4.39 van de richtlijnen voor verrekenprijzen. [37] Paragrafen 3.71 en 4.39 van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.