EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014DC0214

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Algemeen verslag over de werking van het Garantiefonds

/* COM/2014/0214 final */

52014DC0214

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Algemeen verslag over de werking van het Garantiefonds /* COM/2014/0214 final */


Inhoudsopgave

1............ Fonds dat de Uniebegroting sinds 1994 beschermt tegen claims als gevolg van wanbetaling  2

2............ Voornaamste kenmerken van de voorzieningsregeling. 3

2.1......... Stortingen op basis van netto-uitbetalingen. 3

2.2......... Afvlakkingsmechanisme. 3

2.3......... Drempelwaarden. 3

3............ Werking van het fonds. 3

3.1......... Door het fonds gedekte operaties. 3

3.1.1...... Door het fonds gedekte externe EIB-leningen: omvang en belangrijkste risicokenmerken van aan de EIB verleende garanties. 4

3.1.2...... Door het fonds gedekte macrofinanciële bijstandsleningen. 4

3.1.3...... Door het fonds gedekte Euratom-operaties. 5

3.2......... Ontwikkeling van het kredietrisico. 5

4. .......... Gebeurtenissen die in de periode 2010-2013 gevolgen hebben gehad voor het fonds. 6

4.1......... Wanbetalingen op gegarandeerde leningen aan Syrië. 6

4.2......... Kroatië sinds 2013 lid van de EU.. 6

5............ Beheer van de activa van het fonds onder lastige marktomstandigheden. 6

5.1......... Rendement van het fonds. 6

5.2......... Ontwikkeling van de omvang van het fonds. 7

6............ Vooruitblik op het nieuwe mandaat 2014-2020. 7

6.1......... EIB-mandaat 7

6.2......... MFB.. 8

6.3......... Euratom.. 9

6.4......... Stortingsvoorstel voor het MFK 2014-2020. 9

7............ Streefpercentage voor stortingen in het fonds. 10

8............ Conclusie. 12

1.         Fonds dat de Uniebegroting sinds 1994 beschermt tegen claims als gevolg van wanbetaling

Bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 van de Raad van 31 oktober 1994[1] is in 1994 een garantiefonds voor externe acties ingesteld (hierna het "fonds" genoemd) om de Uniebegroting te beschermen, mocht een begunstigde van een door de Europese Unie toegekende of gegarandeerde lening in gebreke blijven. De verordening is drie keer gewijzigd[2] en het fonds wordt momenteel beheerd volgens de regels van Verordening (EU, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009[3] (gecodificeerde versie).

Inmiddels hebben vier evaluaties van de werking van het fonds plaatsgevonden (in 1998, 2003, 2006 en 2010). Naar aanleiding van de evaluatie in 2006 is een nieuw mechanisme ingevoerd: de zogeheten voorzieningsregeling. Dit mechanisme is in 2007 in werking getreden. Het voorliggende verslag bevat de vijfde evaluatie van het fonds, die in de conclusie van het verslag van 2010 is aangekondigd. Aanvullende informatie over de activiteiten en de werking van het fonds is te vinden in de jaarverslagen over het beheer van het fonds en over de garanties die onder de EU-begroting vallen.

Dit verslag is als volgt opgebouwd: in de volgende twee hoofdstukken (2 en 3) worden de voornaamste kenmerken van de huidige voorzieningsregeling en de werking van het fonds nog eens op een rij gezet. In hoofdstuk 4 worden de voornaamste gebeurtenissen geschetst die zich na het laatste algemene verslag van 2010 hebben voorgedaan en op het fonds van invloed zijn geweest, terwijl in hoofdstuk 5 nader wordt ingegaan op het beheer van de activa van het fonds. In hoofdstuk 6 wordt vooruitgeblikt op de door het fonds gedekte operaties en de gevolgen ervan voor de in het fonds te storten bedragen voor het MFK 2014-2020. In hoofdstuk 7 wordt stilgestaan bij het streefpercentage voor de stortingen in het fonds. Hoofdstuk 8 bevat de conclusie. Een werkdocument van de diensten van de Commissie (hierna "WDC" genoemd) vult dit verslag met grafieken en tabellen aan.

2.           Voornaamste kenmerken van de voorzieningsregeling

Drie belangrijke kenmerken van de nieuwe regeling uit 2007 zijn: a) stortingen op basis van netto-uitbetalingen, b) het afvlakkingsmechanisme en c) de drempelwaarden.

2.1.        Stortingen op basis van netto-uitbetalingen

De huidige, in 2007 ingevoerde voorzieningsregeling bracht verandering in de stortingsregels voor het fonds door een einde te maken aan de eerdere praktijk om bedragen in het fonds te storten op basis van prognoses voor te verstrekken leningen zonder rekening te houden met de feitelijke uitbetalingen. De voorzieningsregeling berust sindsdien op netto-uitbetalingen. Deze wijziging was bedoeld om de werking van het fonds te verbeteren door het aantal overdrachten per jaar tussen de Uniebegroting en het fonds tot slechts één terug te brengen en door de efficiëntie van de budgettaire stromen te verhogen.

2.2.        Afvlakkingsmechanisme

Om de EU-begroting tegen schokken te beschermen, kent de voorzieningsregeling een afvlakkingsmechanisme waarmee een grens wordt gesteld aan het jaarlijkse bedrag dat in geval van aanzienlijke wanbetalingen aan het fonds wordt overgedragen.

Het afvlakkingsmechanisme werkt als volgt: indien vanwege een of meer wanbetalingen het door het fonds te dekken bedrag in een bepaald jaar meer dan 100 miljoen EUR bedraagt (met gevolgen voor de begroting aan het begin van jaar n+2 na de uitbetaling), wordt het deel van het bedrag dat hoger is dan 100 miljoen EUR geleidelijk aan het fonds overgemaakt. De omvang van de jaarlijkse tranche is het kleinste van de volgende twee bedragen: 100 miljoen EUR of het resterende verschuldigde bedrag (artikel 6 van Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009).

Het afvlakkingsmechanisme is na de invoering ervan nog niet geactiveerd, aangezien er tot dusver nog geen beroep op het fonds is gedaan voor bedragen van meer dan 100 miljoen EUR per jaar in verband met een of meer wanbetalingen.

2.3.        Drempelwaarden

Er zijn ook drempelwaarden ingevoerd. Deze moeten ervoor zorgen dat de begrotingsautoriteit van aanzienlijke verliezen van het fonds op de hoogte wordt gebracht (wanneer de waarde van het fonds daalt tot minder dan 80 % van het streefbedrag) of dat de Commissie een verslag indient over de uitzonderingsmaatregelen die eventueel vereist zijn om het fonds weer aan te vullen (wanneer de waarde van het fonds daalt tot minder dan 70 % van het streefbedrag). De drempelwaarden zijn tot dusver nog niet bereikt.

3.           Werking van het fonds

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de door het fonds gedekte operaties en de ontwikkeling van het kredietrisico van de gegarandeerde leningen.

3.1.        Door het fonds gedekte operaties

De door het fonds gedekte leningoperaties hebben betrekking op drie verschillende instrumenten die voor een EU-begrotingsgarantie in aanmerking komen: garanties op leningen of leninggaranties van de Europese Investeringsbank (EIB) aan derde landen, Euratom-leningen aan derde landen en macrofinanciële bijstand (MFB) in de vorm van EU-leningen aan derde landen. Het WDC (hoofdstuk 1) bevat een schema met een beschrijving van de werking van het fonds en alle financiële stromen die van invloed zijn op de waarde ervan.

3.1.1.     Door het fonds gedekte externe EIB-leningen: omvang en belangrijkste risicokenmerken van aan de EIB verleende garanties

Ongeveer 97 % van het uitstaande totaalbedrag dat door het fonds wordt gedekt, heeft betrekking op garanties voor door de EIB verstrekte leningen ten behoeve van projecten in derde landen. Op basis van de verwachte uitvoering van het mandaat komt er in de toekomst geen verandering in het overwicht van de EIB-garanties in de door het fonds gedekte risico's. Als de ontvanger van een gegarandeerde lening op de vervaldag noch binnen drie maanden daarna betaalt, verzoekt de EIB de Commissie de door de wanbetaler verschuldigde bedragen overeenkomstig de tussen de Commissie en de EIB gesloten garantieovereenkomst uit te keren. Als de EIB naast de EU-garantie over een andere particuliere of overheidsgarantie beschikt, moet die garantie eerst worden geactiveerd voordat een beroep wordt gedaan op de EU-garantie.

Grafiek 1: Aandeel van de EIB-operaties die eind 2012 door het fonds waren gedekt (uitstaand bedrag in hoofdsom en verschuldigde rente)

De EIB-financieringsoperaties die in derde landen zijn aangegaan met een centrale overheid, met een onder een overheidsgarantie vallende entiteit in de publieke of particuliere sector, met regionale of lokale overheden en met publieke ondernemingen en instellingen die in handen zijn van de overheid of waarover de overheid zeggenschap heeft, worden door een brede garantie gedekt. Voor andere soorten operaties, in het bijzonder operaties in de particuliere sector, blijft de garantie beperkt tot welomschreven politieke risico's.

3.1.2.     Door het fonds gedekte macrofinanciële bijstandsleningen

Macrofinanciële bijstand (MFB) wordt in de vorm van leningen en/of giften verleend om kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden van de EU te helpen bij het oplossen van hun betalingsbalansproblemen op korte termijn en het stabiliseren van hun overheidsfinanciën en aan te zetten tot structurele hervormingen. MFB heeft een uitzonderlijk karakter, wordt slechts tijdelijk toegekend, is aan strikte economische beleidsvoorwaarden onderworpen en vormt doorgaans een aanvulling op een IMF-aanpassingsprogramma. MBF-operaties moeten elk afzonderlijk door de Raad en het Parlement worden goedgekeurd.

Mocht een begunstigd land zijn terugbetalingsverplichtingen niet nakomen, dan kan de Commissie een beroep doen op het fonds om de overeenkomstige lening terug te betalen.

In 2012 was het aandeel van de MFB-operaties in het uitstaande totaalbedrag in hoofdsom en rente dat door het fonds wordt gedekt, zeer beperkt (circa 2 %, zie grafiek 1).

3.1.3.     Door het fonds gedekte Euratom-operaties

De Euratom-leningfaciliteit kan worden gebruikt voor de financiering van projecten binnen de lidstaten (Besluit 77/270/Euratom van de Raad) of projecten in bepaalde derde landen (Oekraïne, Rusland of Armenië) (Besluit 94/179/Euratom van de Raad). In 1990 heeft de Raad het leningplafond vastgesteld op 4 miljard EUR. Inmiddels is voor een bedrag van om en nabij de 3,7 miljard EUR aan leningen gesloten, waarvan 3,4 miljard EUR is uitgekeerd. Wanneer de totale waarde van de transacties uitkomt op 3,8 miljard EUR, moet de Commissie de Raad daarvan op de hoogte brengen en een nieuw leningplafond voorstellen.

Evenals bij MFB kan op het fonds een beroep worden gedaan als een begunstigde zijn terugbetalingsverplichtingen niet nakomt.

In 2012 was het aandeel van de Euratom-operaties in het uitstaande totaalbedrag in hoofdsom en rente dat door het fonds wordt gedekt, marginaal (minder dan 1 %, zie grafiek 1).

3.2.        Ontwikkeling van het kredietrisico

Het fonds dekt de risico's van leningen en leninggaranties aan derde landen. Na de start van het externe EIB-mandaat[4] voor de periode 2007-2013 is het gedekte uitstaande bedrag met gemiddeld 13,5 % per jaar gestegen tot circa 23,1 miljard EUR in 2013 (uitstaande leningen plus opgebouwde rente). De stijging van het door het fonds gedekte uitstaande bedrag betekent niet noodzakelijkerwijs dat het fonds een navenant hoger risico loopt, aangezien het algehele kredietrisico ook moet worden getoetst aan de kwaliteit van de leningnemers. Op basis van een beoordeling van de ontwikkeling van het kredietrisico van 2009 tot eind oktober 2013 kan worden geconcludeerd dat het kredietrisicoprofiel van de gedekte leningen enigszins is verbeterd. Met name is het percentage door het fonds gedekte leningen aan kredietwaardige ("investment grade") leningnemers in de loop der tijd gestegen (zie hoofdstuk 5 van het WDC). Op onder meer deze constatering berust de conclusie dat het streefpercentage op 9 % kan worden gehouden.

4.            Gebeurtenissen die in de periode 2010-2013 gevolgen hebben gehad voor het fonds

Twee gebeurtenissen die in de periode gevolgen hebben gehad voor het fonds, zijn de wanbetalingen op gegarandeerde EIB-leningen aan Syrië en het EU-lidmaatschap van Kroatië. Hieronder volgt nadere informatie daarover.

4.1.        Wanbetalingen op gegarandeerde leningen aan Syrië

Naar aanleiding van de verslechterende situatie in Syrië hebben de Raad Buitenlandse Zaken en de Europese Raad in 2011 bepaalde maatregelen ten aanzien van het land genomen. Met name hebben zij EIB-uitbetalingen in het kader van bestaande leningovereenkomsten verboden. Dit verbod is aansluitend geconsolideerd in Besluit 2011/782/GBVB van de Raad van 1 december 2011, Verordening (EU) nr. 36/2012 van de Raad van 18 januari 2012 en Besluit 2013/255/GBVB van de Raad van 31 mei 2013.

Terwijl Syrië de rente- en aflossingsverplichtingen van zijn leningen bij de EIB in de voorgaande jaren steeds volledig en tijdig was nagekomen, wordt de EIB sinds november 2011 geconfronteerd met achterstallige betalingen op leningen voor projecten in Syrië. Als gevolg daarvan en in overeenstemming met de garantieovereenkomst tussen de EU en de EIB heeft de EIB in 2012 vier keer een beroep gedaan op het fonds voor in totaal zo'n 42 miljoen EUR. In 2013 is nog acht keer een beroep gedaan op het fonds voor in totaal 82,5 miljoen EUR. In 2012 is 2,1 miljoen EUR alsnog ontvangen van het land.

Het uitstaande totaalbedrag in hoofdsom van de gegarandeerde leningen aan Syrië beloopt circa 551 miljoen EUR, waarbij de laatste lening in 2030 afloopt. Conform de garantieovereenkomst treedt de EU, wanneer zij een betaling uit hoofde van de EU-garantie heeft gedaan, in de rechten en rechtsmiddelen van de EIB ("subrogatie"). Overeenkomstig de terugvorderingsovereenkomst tussen de EIB en de EU moet de EIB de bedragen waarvoor de subrogatie heeft plaatsgevonden, terugvorderen en innen.

4.2.        Kroatië sinds 2013 lid van de EU

Na de toetreding van Kroatië tot de EU in juni 2013 wordt het risico dat aan dit land verbonden is, nog steeds door de EU-begroting gedekt, maar niet meer via het fonds. Bijgevolg is een bedrag van zo'n 30,3 miljoen EUR voor het risico op de vordering op Kroatië van ongeveer 337 miljoen EUR (uitstaande leningen plus opgebouwde rente) in 2013 uit het fonds teruggeboekt naar de EU-begroting.

5.           Beheer van de activa van het fonds onder lastige marktomstandigheden

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het rendement en de ontwikkeling van de activa van het fonds in de periode 2010-2013

5.1.        Rendement van het fonds

Het fonds heeft over de periode 2010-juni 2013 een totaal absoluut rendement van gemiddeld 2,42 % per jaar behaald. De benchmark van het fonds kwam over dezelfde periode uit op een gemiddeld rendement van 1,86 % per jaar. De benchmark van het fonds is hoofdzakelijk samengesteld uit iBoxx-indices (met name de indices "EUR Eurozone Sovereign" en "EUR Collateralized Covered") en Eurobid voor kortetermijnvorderingen. Het fonds heeft zijn benchmarkindex dus met gemiddeld 0,56 % per jaar verslagen. Tegelijk had het te maken met de ernstigste crisis op de mondiale financiële markten in de recente geschiedenis. De activa van het fonds bedroegen op 31 december 2012 zo'n 2 miljard EUR (inclusief de begin 2013 uit de EU-begroting verschuldigde bijdrage van circa 155,7 miljoen EUR). De gevoeligheid van de portefeuille voor het renterisico, gemeten aan de duration, bleef op de peildatum van 30 juni 2013 beperkt tot circa 1,45.

5.2.        Ontwikkeling van de omvang van het fonds

In grafiek 2 in het WDC is te zien dat het fonds in 2007 en 2008 na de invoering van de nieuwe voorzieningsregeling qua omvang is afgenomen en vanaf 2008 weer is toegenomen tot circa 2 miljard EUR in 2012. De daling in 2007 valt te verklaren door het trage tempo van de uitbetalingen van leningen aan het begin van het lopende externe EIB-mandaat (die evenwel betrekking hadden op de voorgaande mandaten), hetgeen resulteerde in een overschot van 125,75 miljoen EUR, dat vervolgens is teruggeboekt van het fonds naar de EU-begroting. De omvang van de activa van het fonds is gestegen door de versnelling vanaf 2010 van het uitbetalingstempo in het kader van het mandaat voor externe leningen en door de toename van de MFB-operaties als gevolg van de financiële crisis (zie hoofdstuk 6, tabel 1, van het WDC).

Naast stortingen bestaat de voornaamste inkomstenbron van het fonds in het rendement dat op zijn activa wordt behaald. Dit rendement is vanaf 2007 teruggelopen als gevolg van de algemene daling van de rentetarieven op de markten tot een historisch laag niveau. In de periode 2007-2013 bedroeg het 281 miljoen EUR (zie tabel 1, kolom b, van het WDC: inkomende en uitgaande financiële stromen sinds de instelling van het fonds).

6.           Vooruitblik op het nieuwe mandaat 2014-2020

In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de te verwachten leningoperaties die door het fonds worden gedekt (EIB, MFB en Euratom) en de gevolgen ervan voor de te storten bedragen tijdens het MFK 2014-2020.

6.1.        EIB-mandaat

Het EIB-mandaat vertegenwoordigt meer dan 95 % van de door het fonds gedekte operaties. De voorzieningsregeling van het fonds die erop is gericht de omvang van het fonds te houden op een niveau van 9 % van de uitkeringen die in het kader van de leningen worden gedaan, houdt in feite een beperking in van de omvang van het externe EIB-mandaat dat door de EU-begrotingsgarantie wordt gedekt.

De Commissie heeft een voorstel gedaan voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsoperaties ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Europese Unie (COM(2013) 293 van 23.5.2013). Dit voorstel voorziet in een maximumplafond van 28 miljard EUR voor de EIB-financieringsoperaties onder EU-garantie voor de periode 2014-2020, dat wordt uitgesplitst in twee delen:

 i) een vast plafond met een maximumbedrag van 25 miljard EUR, en

ii) een optioneel aanvullend bedrag van 3 miljard EUR.

De gevolgen van een mogelijke activering van het optionele aanvullende plafond voor de begroting zouden dan bij de tussentijdse evaluatie moeten worden berekend op basis van geactualiseerde ramingen voor de in het fonds te storten bedragen.

De daaropvolgende onderhandelingen over het nieuwe mandaat tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie zijn op 17 december 2013 afgesloten met een akkoord om het vaste plafond met 2 miljard EUR op te trekken tot ten hoogste 27 miljard EUR. Dit akkoord zal in 2014 formeel moeten worden goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement.

6.2.        MFB

Vanaf 2011 is de Commissie met vier MFB-wetgevingsvoorstellen gekomen: twee in 2011, voor Georgië in januari 2011 en Kirgizië in december 2011, en twee in 2013, voor Jordanië in april 2013 en voor Tunesië in december 2013.

Vanaf de tweede helft van 2011 is de financieringssituatie op de mondiale kapitaalmarkten aanmerkelijk verslechterd. Daarnaast nam als gevolg van de Arabische lente en de daaruit voortvloeiende politieke en economische omwentelingen in de Arabische partnerlanden rond de Middellandse Zee de druk op de begrotingen en de externe posities in deze landen toe. Deze ontwikkelingen hebben in 2012 en 2013 tot meer vraag naar MFB geleid. Het eerste geval in dit verband betrof een MFB-verzoek van de Egyptische regering ten bedrage van 500 miljoen EUR, dat oorspronkelijk in juni 2011 was ingediend en in februari en november 2012 werd hernieuwd. Het tweede geval betrof een door Jordanië in december 2012 ingediend verzoek om MFB in de vorm van leningen tot een bedrag van 200 miljoen EUR. De autoriteiten van Tunesië hebben in augustus 2013 ook om MFB verzocht, en wel voor een bedrag van maximaal 500 miljoen EUR. Nadat de Commissie in overleg met het IMF een raming van de resterende externe financieringsbehoefte van Jordanië en Tunesië had gemaakt, kwam zij in april 2013 (Jordanië) en december 2013 (Tunesië) met wetgevingsvoorstellen om respectievelijk 180 en 250 miljoen EUR aan bijstand in de vorm van leningen toe te kennen. In december 2013 hebben het Europees Parlement en de Raad het wetgevingsbesluit tot verlening van bijstand aan Jordanië goedgekeurd. De bijstand wordt in 2014 uitgekeerd. De beoogde MFB aan Tunesië zou in 2014 en 2015 vrijgegeven moeten worden.

Naar aanleiding van de ingrijpende gebeurtenissen in Oekraïne heeft de Commissie een aanvullende MFB-noodoperatie voorgesteld voor een bedrag van maximaal 1 miljard EUR aan leningen, dat bovenop het al bestaande MFB-programma van 610 miljoen EUR aan leningen zou moeten komen. De middelen voor beide operaties zouden in 2014 en 2015 moeten worden uitgekeerd.

Tevens hebben de Armeense autoriteiten in februari 2014 een verzoek om nieuwe MFB ingediend.

Voor de periode 2014-2015 wordt gerekend op circa 2,6 miljard EUR aan uitbetalingen in het kader van MFB-leningen (vanwege het buitengewone karakter van MFB bestaan er geen prognoses voor de jaren daarna). Daarvan wordt 1,7 miljard EUR in 2014 en 0,9 miljard EUR in 2015 uitgekeerd (inclusief de meest recente MFB-operatie die voor Oekraïne is voorgesteld). Afhankelijk van het tempo waarin de leningen daadwerkelijk worden verstrekt, zijn de gevolgen ervan voor de stortingen in het fonds niet vóór 2016 merkbaar.

6.3.        Euratom

In 2012 zijn er geen uitkeringen gedaan in het kader van de Euratom-leningfaciliteit.

In augustus 2013 zijn met Oekraïne een leningfaciliteit en een garantieovereenkomst (300 miljoen EUR) gesloten, die zijn bedoeld voor een verbetering van de veiligheid van de kerncentrales in het land. Een eerste tranche van deze leningfaciliteit wordt naar verwachting in 2014 uitgekeerd.

In de periode 2014-2020 kunnen een of twee projecten in lidstaten en in bepaalde niet-lidstaten in aanmerking komen voor de 326 miljoen EUR die in het kader van de faciliteit nog beschikbaar is.

De Commissie zal de Raad in kennis moeten stellen en een voorstel moeten doen voor een nieuw leningplafond wanneer het totale bedrag aan leningen (thans 3,7 miljard EUR) de grens van 3,8 miljard EUR bereikt.

6.4.        Stortingsvoorstel voor het MFK 2014-2020

Zoals in tabel 2 van het WDC is te zien, waren de beschikbare jaarlijkse begrotingsmiddelen tijdens het MFK 2007-2013 (200 miljoen EUR per jaar in lopende prijzen) in de meeste jaren ruimschoots voldoende voor de stortingen in het fonds. De ratio tussen de totale stortingen uit de EU-begroting in het fonds en de in totaal uitgetrokken begrotingsmiddelen bedroeg aan het einde van de periode 2007-2013 rond de 44 %.

Dit bestedingsniveau is beïnvloed door de in 2007 goedgekeurde nieuwe voorzieningsregeling, waarmee een einde is gemaakt aan de structureel te hoge stortingen. Voorts lag het uitbetalingstempo van de EIB-leningen die in het kader van het lopende mandaat zijn verstrekt, in de periode 2007-2009 op een lager niveau dan verwacht. In 2011 is het optionele mandaat op het gebied van klimaatverandering (2 miljard EUR in lopende prijzen) geactiveerd en daarnaast is het plafond voor de mediterrane landen met 1,6 miljard EUR in lopende prijzen opgetrokken (Besluit nr. 1080/2011/EU). Deze wijzigingen zijn echter pas van invloed op de stortingen in het MFK 2014-2020.

In het voorstel van de Commissie van 23 mei 2013 voor een nieuw extern EIB-mandaat is de bovengrens voor de stortingen in het fonds voor het mandaat 2014-2020 vastgesteld op een totaalbedrag van 1,193 miljard EUR, tegen 1,4 miljard EUR in het financieel kader 2007-2013 (beide bedragen in lopende prijzen).

Het daarna gesloten akkoord van 17 december 2013 (dat in onderhandelingen tussen de Raad, het Parlement en de Commissie tot stand is gekomen en nog door de medewetgever moet worden goedgekeurd) waarin is vastgelegd dat het vaste plafond van de EU-garantie aan de EIB wordt verhoogd met 2 miljard EUR, voorziet ook in een extra bedrag van 110 miljoen EUR[5] aan bestemmingsontvangsten[6], dat wordt gebruikt voor de noodzakelijke extra stortingen in het fonds.

Op basis van de bij de opstelling van het voorliggende verslag beschikbare informatie en de verwachte uitkerings- en terugbetalingspatronen van de gegarandeerde leningen wordt ervan uitgegaan dat met het totale bedrag dat in het MFK 2014-2020 is uitgetrokken voor de stortingen, kan worden voorzien in de behoeften van het fonds.

De daadwerkelijk benodigde jaarlijkse middelen voor de stortingen in het fonds in 2014-2020 zullen evenwel uiteindelijk afhangen van het feitelijke tempo waarin ondertekeningen en uit- en terugbetalingen van leningen in het kader van de drie door het fonds gedekte activiteiten (gegarandeerde EIB-leningen, MFB en Euratom) plaatsvinden.

De gevolgen van het beroep op de activa van het fonds na de wanbetalingen sinds 2011 op gegarandeerde leningen aan Syrië vormen een andere belangrijke factor die van invloed is op mogelijke veranderingen in de behoefte aan begrotingsmiddelen voor deze periode. In de berekening van de te verwachten stortingen voor 2014-2020 is rekening gehouden met de gevolgen van het beroep dat in 2012 en 2013 op het fonds is gedaan in verband met de wanbetalingen op de Syrische leningen, en is aangenomen dat het land ook in gebreke zal blijven op de tot medio 2015 verschuldigde betalingen. Aangezien dit een noodzakelijk willekeurige aanname is, is het dus niet uitgesloten dat er al vóór medio 2015 een einde komt aan het beroep op het fonds in verband met de Syrische wanbetalingen, maar is het ook mogelijk dat deze situatie daarna nog voortduurt.

Tot slot zij erop gewezen dat de middelen van het fonds zullen worden aangevuld met de opbrengst uit de beleggingen van de fondsactiva. Omdat de rente ten tijde van de opstelling van dit verslag op een historisch laag niveau lag, kan deze opbrengst echter lager uitvallen dan in de voorgaande perioden.

7.           Streefpercentage voor stortingen in het fonds

Tussen september 2009 en februari 2010 is het fonds doorgelicht. Doel van de doorlichting was de relevantie, effectiviteit en efficiëntie van het fonds te onderzoeken, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan de vraag of het huidige niveau van de belangrijkste parameters van het fonds, en met name het streefpercentage, nog passend is. Het onderzoek heeft bevestigd dat het huidige niveau van 9 % passend is in het licht van het kredietrisico dat aan de door het fonds gedekte leningen en garanties op leningen verbonden is.

Ook in een scenario van versnelde verliezen[7] kan het fonds volgens de in het kader van het bovengenoemde onderzoek verrichte kwantitatieve beoordeling zelfs onwaarschijnlijk grote verliezen opvangen. De EIB heeft in het verleden nooit gegarandeerde leningen waarop wanbetaling heeft plaatsgevonden versneld opgeëist, omdat zij dankzij de EU-garantie toch verzekerd is van de door de leningnemer verschuldigde resterende betalingen, ongeacht of de wanbetalingssituatie voortduurt.

Het fonds dekt het kredietrisico van wanbetaling in 42 landen. De tien landen met het hoogste risico voor het fonds zijn samen goed voor ongeveer 81 % van het totale risico. De geografische spreiding van de door het fonds gedekte leningoperaties is in de periode 2000-2013 relatief stabiel gebleven. De regionale spreiding van het EIB-mandaat vormt een verklaring voor deze stabiliteit: de spreiding van leningoperaties in het kader van het vorige mandaat en in het kader van het lopende mandaat vertoont namelijk tal van overeenkomsten. Ongeveer 83 % van de leningoperaties is gericht op de mediterrane landen en op potentiële en kandidaat-lidstaten (zie grafiek 3 in het WDC).

Uit de analyse van de ontwikkeling van het kredietrisicoprofiel van de leningen die eind 2012 door het fonds waren gedekt, blijkt dat de belangrijkste parameter van het fonds (het "streefpercentage" van 9 %) hoog genoeg is voor de door het fonds gedragen risico's. Met name is het kredietrisicoprofiel van de leningoperaties, zoals gemeten naar de gemiddelde gewogen rating, licht verbeterd ten opzichte van de voorgaande jaren (zie onder 3.2 en zie ook hoofdstuk 5 van het WDC). Dit lagere risicoprofiel is een van de redenen om vast te houden aan het huidige streefpercentage.

Hoewel het algehele kredietrisicoprofiel in de afgelopen jaren is verbeterd, had circa 49 % van de leningen in de gegarandeerde portefeuille in oktober 2013 een rating die lager was dan investment grade. Volgens de door de grote ratingbureaus gepubliceerde historische cumulatieve wanbetalingspercentages voor de diverse voor landenrisico's over verschillende tijdshorizons bestaande ratings betekent dit dat de kans op wanbetaling in een bepaald jaar niet verwaarloosbaar is. Niettemin wordt aangenomen dat deze risico's met het streefpercentage van 9 % kunnen worden opgevangen.

In de periode 1994-2011 is op het fonds een beroep gedaan voor in totaal 478 miljoen EUR. Uiteindelijk is dit bedrag alsnog in zijn geheel ontvangen van de betrokken landen (zie tabel 1 van het WDC). De laatste keer dat er een beroep op is gedaan, was in 2012 en 2013 voor Syrië. In 2012 ging het om een bedrag van 42 miljoen EUR, waarvan 2,1 miljoen EUR alsnog van het land is ontvangen en 24 miljoen EUR is uitgekeerd. Voor 2013 gaat het om zo'n 82,5 miljoen EUR.

Op basis van de analyse in dit verslag kan worden gesteld dat de belangrijkste parameter van het fonds (het streefpercentage van 9 %) hoog genoeg is, gelet op de door het fonds gedragen risico's en de mogelijke ontwikkeling van dit kredietrisico als gevolg van de financiële crisis.

8.           Conclusie

De huidige voorzieningsregeling die heeft geleid tot een verbetering van het begrotingsproces waarbij stortingen berusten op de daadwerkelijke netto-uitbetalingen, levert nog steeds de beoogde voordelen op.

Uit een kwantitatieve analyse van de door het fonds gedekte risico's en het streefpercentage van 9 % van het fonds is gebleken dat dit streefpercentage in combinatie met de andere voornaamste kenmerken van het fonds passend is. De Commissie ziet daarom geen noodzaak om het streefpercentage of andere kenmerken van het fonds te wijzigen.

Dit neemt niet weg dat het streefpercentage van tijd tot tijd moet worden geëvalueerd om na te gaan of het nog steeds in verhouding staat tot het risicoprofiel van het fonds.

Een dergelijke evaluatie zal tegelijk met de tussentijdse evaluatie van het externe mandaat plaatsvinden. Als daaruit blijkt dat bepaalde wijzigingen in de werking van het fonds vereist zijn, wordt een nieuw algemeen verslag over de werking van het fonds gepubliceerd.

[1]               Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 van de Raad (PB L 293 van 12.11.1994, blz. 1).

[2]               Verordening (EG, Euratom) nr. 1149/1999 van de Raad (PB L 139 van 2.6.1999, blz. 1), Verordening (EG, Euratom) nr. 2273/2004 van de Raad (PB L 396 van 31.12.2004, blz. 28), en Verordening (EG, Euratom) nr. 89/2007 van de Raad (PB L 22 van 31.1.2007, blz. 1).

[3]               PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10.

[4]               Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1).

[5]               Een bedrag van 110 miljoen EUR uit vóór 2007 afgesloten operaties dat is terugbetaald aan de trustrekening die is geopend voor de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit (Femip) en dat is toe te schrijven aan steun uit de begroting, geldt overeenkomstig artikel 21, lid 4, van het financieel reglement als externe bestemmingsontvangsten (voor het externe EIB-mandaat 2014-2020) die weer voor het fonds moeten worden gebruikt.

[6]               Aangezien bestemmingsontvangsten leiden tot extra kredieten voor uitgaven zonder dat daarvoor extra eigen middelen hoeven te worden aangetrokken, tellen deze niet mee in de MFK-plafonds. Zie daarvoor overweging 8 van de verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020: "In het MFK dient geen rekening te worden gehouden met de begrotingsonderdelen die worden gefinancierd met bestemmingsontvangsten in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad ("het financieel reglement")".

[7]               Doorgaans wordt slechts een beroep op het fonds gedaan voor het bedrag van een betaling (rente en/of aflossing) die op een bepaalde vervaldag achterwege is gebleven. Dit betekent dat het gehele bedrag van in de toekomst verschuldigde betalingen slechts geleidelijk ten laste komt van het fonds, namelijk telkens wanneer de vervaldatum van een betaling verstrijkt. In principe kan de crediteur van een lening na een gemiste betaling alle toekomstige betalingen meteen opeisen. Om een maximale druk op het fonds te simuleren, is er in de kwantitatieve analyse ook een scenario gesimuleerd waarin naar aanleiding van een gemiste betaling alle in de toekomst verschuldigde betalingen versneld worden opgeëist.

Top