EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IP0074

Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU (2012/2116(INI))

OJ C 36, 29.1.2016, p. 18–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 36/18


P7_TA(2013)0074

Uitbanning van genderstereotypen in de EU

Resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU (2012/2116(INI))

(2016/C 036/03)

Het Europees Parlement,

gezien de verklaring en het actieplatform van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie zijn aangenomen en gezien de resoluties van het Parlement van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Peking (1), van 10 maart 2005 over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie — Het actieplatform van Peking (Peking + 10) (2) en van 25 februari 2010 over de follow-up van het Peking + 15 — VN-actieprogramma voor gendergelijkheid (3),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin de nadruk wordt gelegd op waarden die de lidstaten gemeen hebben zoals pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van mannen en vrouwen,

gezien artikel 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat betrekking heeft op de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht,

gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (4), en Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (5),

gezien Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (6),

gezien de conclusies van de Raad van 2 december 1998 waarin is vastgelegd dat de jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van het actieplatform van Peking kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en benchmarks zal omvatten,

gezien de gemeenschappelijke verklaring van de EU-ministers voor gendergelijkheid afgelegd op 4 februari 2005 in het kader van de tienjaarlijkse beoordeling van het actieplatform van Peking, waarin zij onder andere opnieuw hun krachtige steun voor en betrokkenheid bij de volledige en doeltreffende tenuitvoerlegging van de verklaring en het actieplatform van Peking bevestigen,

gezien de conclusies van de Raad van 2 en 3 juni 2005 waarin de lidstaten en de Commissie worden opgeroepen de institutionele mechanismen ter bevordering van gendergelijkheid te versterken en een kader te creëren voor de beoordeling van de tenuitvoerlegging van het actieplatform van Peking, om zo een samenhangender en systematischer toezicht op de voortgang mogelijk te maken,

gezien het Europees Pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Europese Raad is aangenomen (7),

gezien de „Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015” van de Commissie, gepresenteerd op 21 september 2010, en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie over acties om de strategie ten uitvoer te leggen (COM(2010)0491, SEC(2010)1080),

gezien zijn resolutie van 3 september 2008 over het effect van marketing en reclame op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen (8),

gezien zijn resolutie van 13 maart 2012 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (9),

gezien artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0401/2012),

A.

overwegende dat in artikel 8 VWEU is bepaald dat de Unie bij elk optreden ernaar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;

B.

overwegende dat ondanks het feit dat er in veel lidstaten enige vooruitgang is geboekt, veel vrouwen nog altijd een onevenredig deel van de last dragen als het gaat om de opvoeding van kinderen en de zorg voor andere afhankelijke personen; overwegende dat de hardnekkigheid van stereotypen een evenredige verdeling van de taken in verband met gezin en huishouding tussen mannen en vrouwen in de weg staat en dat de gelijkheid op de arbeidsmarkt daardoor wordt belemmerd;

C.

overwegende dat stereotypen nog steeds bestaan op alle niveaus van de samenleving en in alle leeftijdsgroepen en dat ze de manier beïnvloeden waarop we naar elkaar kijken door te sterk vereenvoudigde veronderstellingen die zijn gebaseerd op sociaal tot stand gekomen normen, praktijken en overtuigingen die vaak een culturele en religieuze grondslag en drijfveer hebben en de onderliggende machtsverhouding weergeven en doen voortduren;

D.

overwegende dat alle directe en indirecte vormen van genderdiscriminatie uit de wereld moeten worden geholpen om het recht van vrouwen op gelijke behandeling te kunnen waarborgen, en om de culturele perceptie dat vrouwen in vele opzichten niet van betekenis zijn of minderwaardiger dan mannen te veranderen;

E.

overwegende dat traditionele genderrollen en stereotypen nog altijd van grote invloed zijn op de rolverdeling tussen vrouwen en mannen thuis, op het werk en in de samenleving in het algemeen, waarbij vrouwen vaak worden afgeschilderd als degenen die de zorg over de huishouding en de kinderen hebben, terwijl mannen worden afgeschilderd als degenen die brood op de plank brengen en hun gezin beschermen; overwegende dat stereotypen bijdragen aan het voortduren van overerfde obstakels voor het verwezenlijken van gendergelijkheid en aan het beperken van de arbeidskeuze en de mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling van vrouwen, waardoor zij hun volledige potentieel als individuen en economische actoren niet kunnen ontplooien, en dat deze daarom ernstige obstakels vormen voor de verwezenlijking van de gelijkheid van mannen en vrouwen;

F.

overwegende dat traditionele rolpatronen gevormd en opgelegd worden door een breed scala aan sociale invloeden — de media en het onderwijs in het bijzonder — en dat ze worden ingeprent tijdens de socialisatiefasen in de kindertijd en puberteit en mensen er daardoor voor hun hele leven aan vastzitten;

G.

overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden met nog meer discriminatie en gendergerelateerde stereotypen te kampen hebben dan vrouwen in stedelijke gebieden en dat de arbeidsdeelname van vrouwen in plattelandsgebieden veel lager is dan die van vrouwen in steden;

H.

overwegende dat genderstereotypen vaak gepaard gaan met andere stereotypen, zoals stereotypen op grond van leeftijd, migratiestatus, seksuele geaardheid, handicap, enz., en daarom vrouwen met meerdere identiteiten harder treffen;

I.

overwegende dat geweld tegen vrouwen een schending van de mensenrechten vormt die alle sociale, culturele en economische lagen van de maatschappij treft;

Media en cultuur

J.

overwegende dat discriminatie op grond van geslacht nog steeds vaak voorkomt in de media, communicatie en reclame, wat de reproductie van genderstereotypen in de hand werkt, in het bijzonder door het tonen van vrouwen als seksobjecten om de verkoop te bevorderen; overwegende dat in reclame vrouwen bijvoorbeeld 27 % van de afgebeelde werknemers en beroepsbeoefenaars vertegenwoordigen, tegen 60 % van de afgebeelde personen die zich van huishoudelijke taken kwijten of voor de kinderen zorgen; overwegende dat reclame en de media evenals als krachtige katalysator kunnen fungeren in de strijd tegen stereotypen en gendergerelateerde vooroordelen;

K.

overwegende dat kinderen al in hun prille kinderjaren te maken krijgen met genderstereotypen via rolmodellen in televisieseries en -programma's, discussies, spellen, videospellen en reclame, studiematerieel en onderwijsprogramma's, houdingen op school, in het gezin en in de samenleving, die invloed hebben op hun opvatting over hoe mannen en vrouwen zich moeten gedragen en hun weerslag hebben op de rest van hun leven en op hun ambities voor de toekomst;

L.

overwegende dat de manier waarop meisjes worden afgebeeld in de openbare ruimte het respect in de samenleving voor hen aantast en het geweld tegen meisjes bevordert; overwegende dat hoewel de media een positieve opvoedende rol kunnen spelen, onder andere reclame en kinderprogramma's bol staan van de stereotypen over jonge meisjes en daarmee de traditionele houdingen en gedragingen vaak juist versterken;

M.

overwegende dat er een steeds sterkere tendens is om in televisieprogramma's, computerspelen en muziekvideoclips, onder andere voor commerciële doeleinden, provocerend geklede vrouwen in seksuele poses te tonen, hetgeen verder bijdraagt aan genderstereotypen; overwegende dat de teksten van liedjes voor jongeren seksueel getinte inhoud bevatten, hetgeen vaak geweld tegen vrouwen en meisjes in de hand werkt;

N.

overwegende dat jonge vrouwen en mannen de grootste slachtoffers zijn van de nieuwe culturele status van pornografie; overwegende dat de „mainstreaming van pornografie”, dat wil zeggen het huidige culturele proces waarin pornografie steeds meer als een steeds wijder geaccepteerd, vaak geïdealiseerd cultureel element ons dagelijks leven binnendringt, bijzonder zichtbaar is binnen de jeugdcultuur: van tienertelevisie en lifestyletijdschriften tot muziekvideo's en op jongeren gerichte reclamespots;

Onderwijs en opleiding

O.

overwegende dat toegang tot officieel basis-, voortgezet en hoger en universitair onderwijs alsook de inhoud van het curriculum dat meisjes en jongens voorgeschoteld krijgen een grote bepalende factor voor genderverschillen zijn en dientengevolge voor hun keuzes en hun toegang tot rechten; overwegende dat de toegang van zowel meisjes als jongens tot onderwijs in de EU in vergelijking met andere delen van de wereld over het algemeen weliswaar minder problematisch lijkt, maar dat er toch op gewezen moet worden dat meisjes en jongens niet gelijk zijn bij hun toegang tot en volledige gebruikmaking van de onderwijssystemen en -kansen; overwegende dat in het bijzonder de toegang van meisjes uit minderheden zoals de Romagemeenschap, migrantenmeisjes, asielzoekers, vluchtelingen alsook meisjes met een handicap in een aantal landen zeer problematisch blijft;

P.

overwegende dat kinderen al van jongs af aan zich gelijkheid eigen kunnen maken en dat een opvoeding gebaseerd op gelijkheid kinderen kan leren te strijden tegen genderstereotypen;

Q.

overwegende dat de nog steeds bestaande stereotypen met betrekking tot de opleidings- en beroepskeuzes voor vrouwen de bestaande ongelijkheden in stand helpen te houden; overwegende dat onderwijs en opleidingen nog altijd genderstereotypen doorgeven, doordat vrouwen en mannen vaak traditionele onderwijs- en opleidingstrajecten volgen, en dat dit grote gevolgen heeft op de arbeidsmarkt, waardoor de diversificatie van loopbanen beperkt blijft en vrouwen vaak in beroepen terechtkomen die minder gewaardeerd en beloond worden;

R.

overwegende dat jongens en meisjes in het onderwijs nog altijd niet worden aangemoedigd om zich in gelijke mate te interesseren voor alle vakken, in het bijzonder wetenschappelijke en technische vakken;

S.

overwegende dat hoewel veel Europese landen beroepskeuzebegeleiding aanbieden waarin aandacht wordt besteed aan het genderaspect, deze begeleiding gewoonlijk is toegespitst op meisjes, die worden aangemoedigd om voor een technologische of natuurwetenschappelijke richting te kiezen, en er geen initiatieven bestaan om jongens aan te moedigen om voor onderwijs, gezondheidszorg of menswetenschappen te kiezen;

Arbeidsmarkt

T.

overwegende dat de impact van genderstereotypen op onderwijs en opleiding grote gevolgen heeft voor de arbeidsmarkt, waar vrouwen nog altijd met horizontale en verticale segregatie te kampen hebben, en overwegende dat mede hierdoor bepaalde sectoren nog altijd als „mannensectoren” (met meer dan 85 % mannen) worden beschouwd en de salarissen in deze sectoren daardoor hoger liggen dan in sectoren die als „vrouwensectoren” (met meer dan 70 % vrouwen) gelden; overwegende dat bovendien in het algemeen meer vrouwen dan mannen een baan met een lagere sociaal-economische status hebben en dat dit hun zelfvertrouwen en eigenwaarde aantast;

U.

overwegende dat genderstereotypen op de arbeidsmarkt de toegang van vrouwen tot bepaalde sectoren blijven beperken, zoals de technische sector, de brandbestrijding, de productie, de bouw, timmerwerk, mechanica, de natuurwetenschappen en nieuwe technologieën, maar ook van mannen tot sectoren gericht op de zorg voor kinderen (verloskunde, kinderverzorging, enz.);

V.

overwegende dat een betere kennis van de beroepen op de arbeidsmarkt een betere toegang tot alle soorten beroepsopleidingen zou bevorderen;

W.

overwegende dat genderstereotypen contraproductief zijn en dat deze op de arbeidsmarkt tot arbeidsverdeling naar geslacht binnen bepaalde beroepen leiden en dus de loonkloof tussen mannen en vrouwen vergroten;

X.

overwegende dat in 2010 vrouwen in de EU nog steeds gemiddeld zo'n 16,4 % minder verdienden dan mannen voor dezelfde banen en de loonkloof binnen lidstaten verschilt en in een aantal van de lidstaten in 2011 een gemiddelde van 22 % overschreed; overwegende dat hoewel de oorzaken van deze loonkloof meerledig en complex zijn, de loonkloof vaak het gevolg is van genderstereotypen en een eenzijdige kijk op vrouwen vanuit het oogpunt van de traditionele rolverdeling;

Y.

overwegende dat, wat de combinatie van werk en privéleven betreft, de verhouding tussen vrouwen en mannen in „flexibele banen” en deeltijdbanen in het algemeen onevenredig is; hieruit kan men afleiden dat het eeuwenoude beeld dat voornamelijk de vrouw instaat voor de zorg van het gezin nog steeds leeft, waardoor zij genoodzaakt is om een deeltijdfunctie met een flexibel werkrooster of van beperkte duur uit te oefenen en haar loopbaanontwikkeling en bevorderingsmogelijkheden worden beperkt;

Z.

overwegende dat loopbaanonderbreking van vrouwen wegens zwangerschaps- of ouderschapsverlof de loonkloof tussen vrouwen en mannen en het verschil in pensioen vergroot;

Economische en politieke besluitvorming

AA.

overwegende dat uit een onderzoek van de Commissie van 2011 blijkt dat in 2012 in de Europese Unie 14 % van de bestuursleden van de grootste beursgenoteerde ondernemingen vrouw is, wat erop wijst dat een zogenaamd „glazen plafond” bestaat waardoor vrouwen moeilijk kunnen opklimmen tot het topmanagement en zij geen gelijke kansen op promotie hebben;

AB.

overwegende dat, ondanks de verbeteringen van de laatste jaren, vrouwen ondervertegenwoordigd blijven in de politieke besluitvorming op zowel lokaal en nationaal als EU-niveau; overwegende dat de vertegenwoordiging van vrouwen in nationale regeringen en parlementen is gestegen van 21 % in 2004 tot 23 % in 2009 en in het Europees Parlement van 30 % in 2004 tot 35 % in 2009;

AC.

overwegende dat in de organen voor politieke en economische besluitvorming genderstereotypen en seksisme nog altijd de overhand hebben, waarbij er regelmatig seksistische opmerkingen worden gemaakt en vrouwen worden lastiggevallen, soms uitmondend in regelrechte seksuele intimidatie van vrouwen en seksueel geweld tegen hen;

AD.

overwegende dat genderstereotypen moeten worden uitgebannen, in het bijzonder bij ondernemingen, waar de meeste leidinggevende functies door mannen worden bekleed, aangezien onder andere hierdoor jonge vrouwen in hun ambities worden geremd en vrouwen minder geneigd zijn om zich kandidaat te stellen voor topmanagementfuncties in de financiële, economische en politieke besluitvorming in zowel overheids- als privébedrijven;

EU-optreden

1.

merkt op dat onvoldoende vooruitgang wordt geboekt bij het waarmaken van de beloften van de EU en verschillende regeringen in het kader van het actieplatform van Peking; benadrukt dat er nieuwe indicatoren voor genderstereotypen alsook analyseverslagen op EU-niveau moeten komen; nodigt het Europees Instituut voor gendergelijkheid uit om op dit gebied in actie te komen;

2.

merkt op dat, ondanks het streven van de EU naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen, de wetgeving over non-discriminatie van vrouwen en gendergelijkheid op het gebied van sociale zekerheid, onderwijs en media, werkgelegenheid en lonen, ontoereikend is; benadrukt dat op deze gebieden de bestaande wetgeving scherper moet worden uitgevoerd en nieuwe wetgeving moet worden ontwikkeld; verzoekt de Commissie om gendergelijkheid te integreren in alle beleidsterreinen, opdat het groeipotentieel van de Europese beroepsbevolking wordt versterkt;

3.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om efficiënt gebruik te maken van de middelen uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) voor langetermijnstrategieën om de sectoren van de arbeidsmarkt waarin vrouwen vanwege genderstereotypen ondervertegenwoordigd zijn vertrouwder en aantrekkelijker voor hen te maken; is van mening dat de strategieën gericht moeten zijn op positieve actie, een leven lang leren en het actief aanmoedigen van meisjes om niet-traditioneel „vrouwelijke” studies aan te vatten, zoals informatietechnologie en werktuigbouw, en op maatregelen voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven voor vrouwen en mannen;

4.

vraagt de Commissie de acties van de lidstaten te steunen ten behoeve van het wegnemen van stereotypen en het bevorderen van de toegang voor iedereen tot onderwijs en werk zonder door stereotypen te worden belemmerd;

5.

verzoekt de Commissie en de lidstaten aanzienlijke en langdurige steun te verlenen aan het huidige Daphne-programma en het komende programma Rechten en burgerschap, om geweld tegen vrouwen en genderstereotypen te bestrijden;

6.

verzoekt de Commissie en de lidstaten strategieën te ontwikkelen ter bestrijding van de diepere oorzaken van discriminatie en geweld ten opzichte van vrouwen, verschanst in stereotypen en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, en te beginnen bij het afbreken van genderstereotypen;

Media en cultuur

7.

vestigt de aandacht op het feit dat genderstereotypen in reclamespots tijdens kinderprogramma's op tv alsook in deze programma's een bijzonder probleem zijn, aangezien ze gendersocialisering kunnen beïnvloeden en bijgevolg de manier waarop kinderen zichzelf, hun gezin en de buitenwereld zien; benadrukt dat het belangrijk is om de blootstelling van kinderen aan genderstereotypen te reduceren mogelijk met behulp van kritisch mediaonderwijs op school;

8.

acht het van groot belang dat ook jongens worden betrokken bij het gendermainstreamingproces en dringt er dan ook op aan dat er specifiek voor dat doel opgezette oefeningen gedaan worden met hen om hen zo van stereotypen bewust te maken;

9.

benadrukt dat reclame vaak discriminerende en/of onwaardige boodschappen overbrengt die gebaseerd zijn op alle vormen van genderstereotypen, waardoor de strategieën voor gendergelijkheid worden belemmerd; roept de Commissie, de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en zelfregulerende instanties in de reclamesector op nauw samen te werken om dergelijke praktijken te bestrijden, met name door een beroep te doen op doeltreffende middelen die ervoor zorgen dat de menselijke waardigheid en eerlijkheid worden geëerbiedigd in marketing en reclame;

10.

wijst er tevens op dat reclame een doeltreffend hulpmiddel kan zijn om stereotypen aan te vechten en er het hoofd aan te bieden, en eveneens een hefboom kan vormen tegen racisme, seksisme en discriminatie, wat onontbeerlijk is in de multiculturele samenlevingen van vandaag; roept de Commissie, de lidstaten en reclamemakers op opleidings- en onderwijsactiviteiten te versterken als een manier om stereotypen uit de wereld te helpen, discriminatie te bestrijden en gendergelijkheid te bevorderen, met name op jonge leeftijd; dringt er in het bijzonder bij de lidstaten op aan een nauwe samenwerking tot stand te brengen en te ontwikkelen tussen bestaande scholen voor marketing, communicatie en reclame, om te helpen zorgen voor een degelijke opleiding voor de toekomstige werknemers in de sector;

11.

benadrukt dat speciale cursussen over genderstereotypen in de media moeten worden gegeven aan nationale reclame code commissies en aan zelfregulerende en regulerende instanties zodat ze zich bewust worden van de negatieve invloed van beelden op tv, op internet en in marketing- en reclamecampagnes die discrimineren op basis van geslacht;

12.

verzoekt de EU om bewustwordingscampagnes inzake nultolerantie in de gehele EU voor seksistische beledigingen en vernederende beelden van vrouwen en meisjes in de media, te ontwikkelen;

13.

verzoekt de EU en de lidstaten om mediaprofessionals scholing te bieden over en bewust te maken van de schadelijke effecten van genderstereotypen en goede praktijken op dit vlak;

14.

acht het belangrijk de voorstelling van de vrouw te bevorderen op een manier die haar waardigheid eerbiedigt, alsook om hardnekkige genderstereotypen te bestrijden, in het bijzonder de invloed van vernederende beelden, een en ander onder volledige eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid;

15.

verzoekt de EU en de lidstaten concrete invulling te geven aan zijn resolutie van 16 september 1997 over discriminatie van vrouwen in de reclame (10);

16.

roept de Commissie op de lidstaten te assisteren in hun strijd tegen de seksualisering van meisjes, niet alleen via het verzamelen van noodzakelijke gegevens, het bevorderen van goede praktijken en het organiseren van informatiecampagnes, maar ook via financiële steun voor maatregelen in de lidstaten, met name voor vrouwenorganisaties die tegen de seksualisering van en geweld tegen vrouwen en meisjes strijden;

17.

verzoekt de lidstaten maatregelen uit te voeren voor positieve acties om ervoor te zorgen dat meer vrouwen toegang hebben tot managementposities in de media, met inbegrip van posities in het topmanagement;

18.

verzoekt de lidstaten om onderzoek te doen en onderling vergelijkbare gegevens te vergaren over vrouwen en de media, onder meer met betrekking tot de manier waarop vrouwen uit specifieke groepen als gehandicapten en etnische minderheden daarin weergegeven worden;

Onderwijs en opleiding

19.

benadrukt dat in het lager, secundair en hoger onderwijs speciale cursussen loopbaanbegeleiding moeten worden gegeven, om jongeren op de hoogte te brengen van de negatieve gevolgen van genderstereotypen en hen te motiveren om te studeren of zich kandidaat te stellen voor banen die in het verleden als typisch „mannelijk” of „vrouwelijk” werden bestempeld; verzoekt om ondersteuning van acties die de verspreiding van genderstereotypen onder jonge kinderen beperken;

20.

beklemtoont dat de gelijkheid van vrouwen en mannen al vanaf jonge leeftijd moet worden bevorderd om efficiënt te strijden tegen stereotypen, discriminatie en geweld op grond van gender, met inbegrip van onderwijs in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europese Handvest tot bescherming van de rechten van de mens op school;

21.

benadrukt de behoefte aan onderwijsprogramma's die ingaan op de gelijkheid van mannen en vrouwen, respect voor de medemens, respect tussen jongeren, respectvolle seksualiteit en verwerping van alle vormen van geweld, alsook het belang van opleidingen voor onderwijzers op dit vlak;

22.

benadrukt dat het genderaspect op scholen een plaats moet krijgen en moedigt scholen dan ook aan om met bewustwordingslessen en praktische oefeningen gelijkheid van mannen en vrouwen op universiteiten te bevorderen;

23.

benadrukt dat opleidingen moeten worden samengesteld en opgezet voor onderwijzers, supervisoren, directeuren en alle andere personen die zijn betrokken bij onderwijsprogramma's voor kinderen, zodat zij over alle pedagogische instrumenten beschikken voor het bestrijden van op gender gebaseerde stereotypen en het bevorderen van de gelijkheid van vrouwen en mannen;

24.

wijst erop dat hoewel de meeste EU-landen een beleid voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het hoger onderwijs voeren, nagenoeg al het beleid en alle projecten zijn toegespitst op vrouwen; verzoekt de lidstaten daarom om algemene nationale strategieën en initiatieven uit te werken tegen genderstereotypen in het hoger onderwijs die gericht zijn op mannen;

25.

pleit voor een gepaste voorbereiding van leerkrachten en opleiders in het formeel en informeel onderwijs door middel van onmisbare opleidingen op het vlak van gelijkheid van vrouwen/meisjes en mannen/jongens en het ontdekken van en reageren op verschillende soorten daarmee verbonden misbruik en seksueel geweld;

26.

wijst erop dat een beleid moet worden uitgewerkt dat de nadruk legt op het afbreken van genderstereotypen vanaf jonge leeftijd en op opleidingen voor bewustmaking van onderwijzers en leerlingen, en dat loopbaandiversificatie voor zowel vrouwen als mannen stimuleert en steunt;

27.

verzoekt de EU en de lidstaten om actief beleid te voeren om meisjes uit minderheden en meisjes afkomstig uit migrantengemeenschappen toegang tot onderwijs en onderwijssystemen te verzekeren;

28.

verzoekt de lidstaten om de leerplannen en de verdere inhoud van schoolboeken aan een analyse te onderwerpen ter voorbereiding van hervormingen tot opname van genderkwesties als vakoverschrijdend thema in al het onderwijsmateriaal, zowel door genderstereotypen te bestrijden als door de bijdrage en de rol van vrouwen aan en in de geschiedenis, de literatuur, de kunsten, enz. beter zichtbaar te maken, dit alles reeds vanaf de vroegste jaren van het onderwijstraject;

29.

verzoekt de EU om een Europese dimensie tot stand te brengen in het onderwijs, onder meer door te zorgen voor de uitwisseling van goede praktijken op het vlak van gendergelijkheid als onderwijsinstrument en door gendergerelateerde statistische gegevens over alle aspecten van het onderwijs op nationaal en Europees niveau te ontwikkelen en te vergaren;

30.

roept de EU op om alle evaluatieprogramma's te voorzien van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren op het vlak van gendergelijkheid teneinde de kwaliteit van het onderwijs op Europese scholen op dit gebied te kunnen beoordelen;

Arbeidsmarkt

31.

vestigt de aandacht op het feit dat de bezorgdheid over de negatieve invloed van genderstereotypen op de loonkloof van 16,4 % toeneemt en verzoekt de Commissie en de lidstaten om hiermee rekening te houden wanneer ze nieuw beleid ontwikkelen;

32.

wijst erop dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat door vrouwen verworven kwalificaties en ervaring financieel minder worden beloond dan die verworven door mannen, deels omdat het werk van de vrouw altijd is beschouwd als een aanvulling op het gezinsinkomen, wat aanzienlijk heeft bijgedragen tot het ontstaan en de instandhouding van de loonverschillen tussen mannen en vrouwen;

33.

benadrukt dat bewustmakingsactiviteiten nodig zijn om werknemers en werkgevers in te lichten over het verband tussen genderstereotypen enerzijds en de kloof tussen de lonen en de banen van mannen en vrouwen anderzijds, om andere maatschappelijke belanghebbenden te informeren over het feit dat genderstereotypen de mogelijkheden van vrouwen op zowel de arbeidsmarkt als in hun privéleven beperken, om overheids- en privébedrijven en -agentschappen aan te moedigen doorzichtig te werk te gaan, en om gelijk loon voor gelijk werk en werk van gelijke waarde te garanderen;

34.

roept de lidstaten op om de loonstructuren te herzien binnen beroepen die gedomineerd worden door vrouwen, om zo genderstereotypen die verankerd zijn in de loonkloofproblematiek tegen te gaan; dringt er bij de lidstaten, werkgevers en vakverenigingen op aan om bruikbare en concrete jobevaluatie-instrumenten te ontwikkelen en toe te passen die kunnen helpen bepalen wat gelijkwaardig werk is en zodoende gelijk loon voor vrouwen en mannen kunnen helpen verzekeren;

35.

dringt er bij de lidstaten op aan beleid vast te stellen dat erop gericht is om de mogelijkheden van goedkope kinderopvang van hoge kwaliteit voor werkende ouders in heel Europa uit te breiden en te helpen constructies op te zetten waarmee ouders die voor ondernemingen werken een betere balans tussen werk en gezin kunnen vinden, met name door de oprichting en voortzetting van faciliteiten voor kinderopvang bij ondernemingen te ondersteunen; moedigt de lidstaten eveneens aan de faciliteiten voor zorg voor andere categorieën afhankelijke personen (ouderen, personen met een handicap, behoeftigen) te verbeteren, waardoor door een betere afstemming van werk en gezinsleven, vrouwen worden aangemoedigd actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt;

36.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om te zorgen voor flexibele vormen van werkgelegenheid alsook voor gepaste vormen van ouderschapsverlof voor zowel mannen als vrouwen;

37.

wijst op het feit dat genderstereotypen de tendens hebben zichzelf waar te maken en dat wanneer vrouwen niet de kans krijgen zichzelf te bewijzen, zij er nooit in zullen slagen de belemmeringen op te heffen die hun vooruitgang in de weg staan;

38.

verzoekt de Commissie en de lidstaten om het ondernemerschap onder vrouwen alsmede programma's voor zelfstandig ondernemerschap te bevorderen, en passende scholing, financiering en ondersteuning te bieden;

39.

herinnert de Commissie eraan dat voornamelijk oudere vrouwen het slachtoffer zijn van de loonkloof, die ook gevolgen heeft voor de pensioenen, waardoor zij een groter risico lopen op extreme en blijvende armoede zodra zij de pensioenleeftijd bereiken;

40.

merkt op dat als gevolg van de nieuwe EU-pensioenregels meer oudere vrouwen in armoede zullen terechtkomen wanneer zij de pensioenleeftijd bereiken; benadrukt daarom het belang om geen amendementen in het witboek te steunen die de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen vergroten;

41.

verzoekt de Commissie om een analyse uit te voeren van de tenuitvoerlegging van de EU-richtlijn inzake seksuele intimidatie op het werk en een verslag op te stellen over de nog bestaande tekortkomingen en problemen, met het oog op de versterking van de wetgeving en de maatregelen van de lidstaten op dit vlak;

Economische en politieke besluitvorming

42.

vestigt de aandacht op het feit dat in 2009 23 % van de nationale regeringsleden een vrouw was en steunt de invoering van verplichte quota om het aantal vrouwen in regeringen en nationale parlementen en in de regionale en gemeentelijke politiek, evenals in de EU-instellingen te verhogen; dringt eveneens aan op bewustwordings- en stimuleringscampagnes om vrouwen aan te moedigen politiek actiever te worden en zich kandidaat te stellen voor de lokale of nationale politiek;

43.

brengt in herinnering dat de Europese verkiezingen van 2014, gevolgd door de benoeming van de volgende Commissie en de benoemingen voor de „topbanen” binnen de EU, een uitgelezen kans zijn om richting paritaire democratie binnen de EU te gaan en voor de EU om een rolmodel te worden op dit gebied;

44.

roept de lidstaten op om pariteit te steunen door een vrouw en een man voor te stellen als kandidaat voor de functie van Europees commissaris; roept de voorgedragen voorzitter van de Commissie op om te streven naar pariteit bij de samenstelling van de Commissie; roept de Commissie op om publiekelijk steun te geven aan deze procedure;

45.

herinnert eraan dat in 2010 de leden van raden van bestuur in Europa slechts voor 12 % uit vrouwen bestonden; steunt het streven van de Commissie om verplichte quota voor vrouwen in verantwoordelijke functies bij de grootste beursgenoteerde bedrijven vast te stellen;

Overige acties

46.

verzoekt de lidstaten hun benadering van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en van mechanismen die werkenden in staat stellen een balans te vinden tussen werk en gezin, te herzien, aangezien stereotypen beroepensegregatie en de loonkloof tussen mannen en vrouwen in de hand kunnen werken;

47.

verzoekt de lidstaten om van de strijd tegen geweld jegens vrouwen een prioritair strafrechtbeleid te maken; spoort de lidstaten aan hiertoe de samenwerking tussen hun gerechtelijke autoriteiten en nationale politiediensten alsook de uitwisseling van goede praktijken te intensiveren;

48.

benadrukt dat alle vormen van geweld tegen vrouwen moeten worden bestreden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in onderling overleg actie te ondernemen, in de vorm van bijvoorbeeld bewustmakings- en voorlichtingscampagnes, op het gebied van gendergeweld, en strategieën te ontwikkelen om de maatschappelijke stereotypen over vrouwen te veranderen via voorlichting en de media, en de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen; dringt nogmaals aan op de noodzaak zich niet alleen op de slachtoffers maar ook op de daders te richten, om laatstgenoemden bewuster te maken en bij te dragen aan een verandering van de stereotypen en vastgeroeste sociale overtuigingen die ervoor zorgen dat de omstandigheden die dit soort geweld voortbrengen en de acceptatie daarvan in stand blijven;

49.

spoort de Commissie en de lidstaten aan gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen te bevorderen, onder meer via informatiecampagnes die de rol en deelname van vrouwen op politiek, economisch en sociaal gebied alsook op het vlak van sport, gezondheid, kunst, wetenschap en op alle andere niveaus van de samenleving in een positief daglicht zetten;

50.

is van mening dat er zowel op nationaal als op Europees niveau wetgevende en niet-wetgevende maatregelen nodig zijn om stereotypen de wereld uit te helpen, om een einde te maken aan loonverschillen en om te zorgen voor een grotere deelname van vrouwen in sectoren die door mannen gedomineerd worden en voor een grotere erkenning van de vaardigheden en de economische waarde van vrouwen op de werkvloer, teneinde horizontale en verticale uitsluiting te voorkomen en de vertegenwoordiging van vrouwen in de besluitvormingsorganen in de politiek en in het bedrijfsleven te verbeteren;

51.

verzoekt de Commissie en de lidstaten een daadkrachtig beleid te voeren om genderstereotypen te bestrijden en mannen ertoe aan te zetten in gelijke mate te participeren in huishoudelijke taken en in de zorg voor de kinderen, in het bijzonder door middel van stimulansen voor mannen om ouderschaps- en vaderschapsverlof te nemen, hetgeen hun rechten als ouder zal versterken, voor een grotere mate van gelijkheid tussen vrouwen en mannen zal zorgen en tot een passender verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken zal leiden, en vrouwen beter in staat zal stellen volledig aan de arbeidsmarkt deel te nemen; verzoekt de lidstaten eveneens om werkgevers te overtuigen om gezinsvriendelijke maatregelen te treffen;

52.

verzoekt de Commissie en de nationale regeringen van de lidstaten om aanvullend onderzoek naar genderstereotypering aan te moedigen en meer statistische gegevens over genderstereotypen te verzamelen door gepaste indicatoren voor genderstereotypering te ontwikkelen;

53.

brengt bij de Commissie in herinnering dat gendergelijkheid als beginsel verankerd is in artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

54.

verzoekt de Commissie en de lidstaten het werkgelegenheidspotentieel van mannen en vrouwen in verschillende beroepsgroepen te steunen, teneinde te waarborgen dat aan de eisen van de arbeidsmarkt wordt voldaan en dat beide geslachten gelijke kansen krijgen;

55.

verzoekt de Commissie om alle vormen van geweld, discriminatie en stereotypering tegen vrouwen te bestrijden, opdat zij al hun mensenrechten ten volste kunnen genieten;

56.

verzoekt de Commissie om de lidstaten aan te sporen hun beloftes die zij in het Europees Pact voor gendergelijkheid hebben gedaan, na te komen;

57.

moedigt het Europees Instituut voor gendergelijkheid en de verschillende nationale instituten voor gendergelijkheid aan om verder onderzoek naar de grondoorzaken van genderstereotypen en het effect van stereotypen op gendergelijkheid te stimuleren, en benadrukt dat het belangrijk is nieuwe ideeën en onderzoek over beste praktijken uit te wisselen om genderstereotypen in de lidstaten en de EU-instellingen uit te kunnen bannen;

58.

herinnert de Commissie aan de resolutie van het Parlement van 3 september 2008 over het effect van marketing en reclame op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, en verzoekt haar om een gevolg te geven aan de aanbevelingen in deze resolutie;

59.

verzoekt de EU en de lidstaten om bewustmakings-, onderwijs en opleidingscampagnes te voeren om discriminerende culturele normen alsook de heersende seksistische stereotypen en maatschappelijke stigmatisering, die geweld tegen vrouwen legitimeren en voortzetten, te bestrijden, alsook om te verzekeren dat geweld niet gerechtvaardigd kan worden op grond van gebruiken, tradities of religieuze overwegingen;

60.

verzoekt de EU en de lidstaten om de uitwisseling van goede modellen te bevorderen, peer learning-activiteiten tussen lidstaten mogelijk te maken en financiering ter beschikking te stellen voor campagnes op EU- en op nationaal niveau ter bestrijding van genderstereotypen;

61.

verzoekt de EU de huidige kloof tussen de Europese wetgeving tegen rassendiscriminatie enerzijds en discriminatie op basis van geslacht anderzijds te dichten en nieuwe wetgeving in te dienen om te zorgen voor gelijkheid van mannen en vrouwen in onderwijs en de media;

62.

verzoekt de EU en de lidstaten om voorzorgsmaatregelen te treffen (in de vorm van ombudspersonen of mediatoezichthouders met deskundigen op het vlak van gendergelijkheid) om ervoor te zorgen dat de sectoriële gedragscodes tevens betrekking hebben op gendergelijkheid en ook daadwerkelijk worden nageleefd, alsmede om ervoor te zorgen dat het publiek indien nodig klachten hieromtrent kan indienen;

o

o o

63.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258.

(2)  PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 247.

(3)  PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 11.

(4)  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.

(5)  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.

(6)  PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15.

(7)  Bijlage bij de conclusies van de Raad van 7 maart 2011.

(8)  PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 43.

(9)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0069.

(10)  PB C 304 van 6.10.1997, blz. 60.


Top